30 551
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2007

Naar aanleiding van uw brief van 22 maart jl. (kenmerk 07-Just-B-015), waarin u mij vraagt om een reactie op de motie-Pechtold c.s over uitbreiding van het wetsvoorstel 30 551 tot ouderschap lesbisch paar en over de mogelijkheid tot erkenning van een kind door de sociale moeder (30 800 VI, nr. 60), bericht ik u, mede namens de minister voor Jeugd en Gezin, het volgende.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel adoptie door homoparen (30 551) heeft de minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering aangegeven van mening te zijn dat gelijke behandeling van lesbische, homoseksuele en heteroseksuele paren in de wet, zoals verwoord in de motie Pechtold c.s., uitgangspunt zou moeten zijn.

Ook ik ben van mening dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. In de motie Pechtold c.s. wordt er vanuit gegaan dat met het wetsvoorstel adoptie door homoparen geen recht wordt gedaan aan het gelijkheidsbeginsel, omdat niet wordt voorzien in een eenvoudige procedure om familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de vrouwelijke partner van de moeder te vestigen. Ik ben er niet van overtuigd dat alleen door erkenning of ouderschap van rechtswege voor de vrouwelijke partner van de moeder recht kan worden gedaan aan het gelijkheidsbeginsel. Introductie van de mogelijkheid voor vrouwen om een kind te kunnen erkennen of van rechtswege moeder te worden van een kind dat niet door deze vrouw ter wereld is gebracht, betekent introductie van twee nieuwe mogelijkheden voor vrouwen om moeder van een kind te worden. Dit is niet hetzelfde als invulling geven aan het gelijkheidsbeginsel. Met het wetsvoorstel wordt wél aan dat beginsel inhoud gegeven: het wordt immers mogelijk gemaakt voor de vrouwelijke partner van de moeder om, evenals de vrouw uit wie het kind is geboren op het tijdstip van geboorte ouder te kunnen worden van een kind dat is geboren binnen hun relatie.

Ondanks het voorstaande, meen ik dat er reden is om nog eens grondig te bezien of ook op andere wijze dan door adoptie kan worden voorzien in een mogelijkheid voor een vrouwelijke partner van de moeder om op eenvoudige wijze ouder te kunnen worden van het kind geboren binnen de relatie van deze vrouw en de moeder. Ik verwijs ook naar het advies van de Raad van State. De Raad heeft geadviseerd een aan de erkenning gelijkwaardige regeling te formuleren. Ik benadruk dat het belang van het kind steeds voorop dient te staan. Ik meen dat moet worden gezocht naar een oplossing die kan rekenen op een zo breed mogelijk draagvlak, niet alleen in de Nederlandse samenleving, maar ook daarbuiten, zodat de afstammingsband zoveel mogelijk op erkenning in het buitenland kan rekenen. We houden ons hier immers (anders dan bij het homohuwelijk) niet alleen bezig met volwassenen; er zijn kinderen betrokken en die verdienen een optimale bescherming.

Ik heb dan ook besloten om een onafhankelijke Commissie in te stellen aan wie ik zal vragen om zich over dit onderwerp te buigen.

Ik zal deze Commissie daarnaast verzoeken om naar het onderwerp van interlandelijke adoptie te kijken. Het vorige kabinet heeft aangegeven bereid te zijn de leeftijdscriteria bij interlandelijke adoptie aanzienlijk te verruimen. Op dat voornemen is door een groot aantal organisaties niet positief gereageerd, omdat zij vrezen dat daarmee – kort gezegd – voorbij wordt gegaan aan de belangen van adoptiekinderen. Naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag, waarin de minister voor Intergratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering heeft aangegeven welwillend tegenover een verruiming van de leeftijdscriteria te staan, heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (verder: RSJ) bij brief van 23 februari 2007 erop aangedrongen het wetgevingstraject terzake van de wijzigingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) stop te zetten en eerst een brede maatschappelijke discussie te voeren over de plaats van interlandelijke adoptie in de samenleving. De RSJ meent dat de bezwaren tegen verruiming van de leeftijdscriteria fundamenteel van aard zijn en dat met de verruiming van de leeftijdscriteria niet de belangen van adoptiefkinderen zijn gediend, maar dat de beoogde wijzigingen van de Wobka vooral tegemoet komen aan de wensen van aspirant-adoptiefouders om hun kansen op opneming van een adoptiefkind te vergroten. Het advies van de RSJ doe ik u bijgaand toekomen.1

In dit verband is een belangrijke ontwikkeling dat steeds minder buitenlandse kinderen voor adoptie beschikbaar worden gesteld. Zo heeft China onlangs het Haags Adoptieverdrag geratificeerd. Dit heeft geleid tot een forse daling van adoptiekinderen uit China. In 2004 kwamen er nog 800 adoptiekinderen uit dit land en in 2006 waren dat er nog maar 362. Ook andere landen stellen minder kinderen voor adoptie beschikbaar, omdat zij steeds vaker in eigen land kunnen worden opgevangen. Het totale aantal adoptiekinderen is gedaald van 1307 in 2004 tot 816 in 2006. Tegelijkertijd is het aantal verzoeken om een beginseltoestemming gestegen van 2474 in 2004 tot 3197 in 2006. In het licht van deze ontwikkelingen moeten we de realiteit onder ogen zien: de kans dat uit het buitenland kinderen kunnen worden geadopteerd, neemt af. Onder die omstandigheden moeten wij ons afvragen of een verdere verruiming van de mogelijkheden om een buitenlands kind te kunnen adopteren door bijvoorbeeld de leeftijdscriteria te verruimen, wenselijk is.

Ik zal de genoemde Commissie dan ook vragen om zich ook te buigen over de vraag hoe we in de toekomst met interlandelijke adoptie moeten omgaan; op welke wijze – in het licht van deze ontwikkelingen – een evenwichtige invulling kan worden gegeven aan de belangen van adoptiekinderen enerzijds en de wensen van adoptiefouders om een gezin te vormen anderzijds.

Ik zal de Commissie verzoeken om over beide onderwerpen met bekwame spoed te rapporteren. In afwachting van de bevindingen van deze Commissie, verzoek ik u de behandeling van het wetsvoorstel adoptie door homoparen (30 551) aan te houden.

Met deze brief meen ik tevens te hebben voldaan aan de toezegging dat het kabinet de Kamer nader zal berichten over de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat interlandelijk adoptie regelt voor paren van hetzelfde geslacht, zoals gedaan tijdens de regeringsverklaring d.d. 1 maart 2007.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven