30 551
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 27 juni 2006

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen 1

Artikelen 8

ArtikelI, onder A 8

Artikel I, onder C 9

Algemeen

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, hoewel op een aantal onderdelen er ook bedenkingen leven. Met name de aanpassingen in de procedure die tot verkorting van de wachttijden voor adoptie kunnen leiden, worden met instemming ontvangen. Deze leden hebben nog de volgende vragen en opmerkingen.

Sinds 2001 bestaat de mogelijkheid voor paren van gelijk geslacht om een Nederlands kind te adopteren. Hoeveel kinderen zijn in Nederland geadopteerd door paren van hetzelfde geslacht sinds de mogelijkheid daartoe bij wet in 2001 is geopend? Graag hierop een toelichting van de regering, waarbij ook ingegaan wordt op de vraag of bij de adoptieprocedures door paren van gelijk geslacht de wensen van de afstandsouder(s) een bemoeilijkende rol hebben gespeeld.

De leden van de CDA-fractie kunnen uit de memorie van toelichting niet precies opmaken of de termijnen en procedures voor paren van gelijk geslacht en verschillend geslacht nu parallel lopen of spelen andere factoren zoals leeftijd nog een rol?

Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat de regering interlandelijke adoptie voor paren van gelijk geslacht mogelijk wil maken. De regering verwacht niet dat er veel kinderen ter adoptie worden aangeboden aan homostellen. Dat is ook niet de verwachting van de PvdA-fractie. Het gaat deze leden vooral om de gelijkstelling met paren van verschillend geslacht.

Deze leden begrijpen niet goed waarom de regering paren van gelijk geslacht wel een gelijkwaardige positie wil geven door het mogelijk te maken paren als stel te laten adopteren, maar daar waar adoptie als paar niet mogelijk is omdat de adoptielanden nog niet willen adopteren aan homostellen, vallen deze paren terug in afwijkende procedure, namelijk die van artikel 1:228 BW.

Wat is de veranderde positie behalve onwil van het buitenland om een kind ter adoptie af te staan? Paren hebben in de regel, of zouden in de gelegenheid gesteld moeten worden om, samen de adoptieprocedure (te) doorlopen en lopen dan pas op het moment dat zij met de vergunninghouder in zee gaan tegen de onmogelijkheid van samen adopteren op. Zij zijn door de screening van Justitie en de kinderbescherming gekomen maar vinden een beperking van samen adopteren in een ander land. De leden van de PvdA-fractie vinden het zeer onwenselijk om in dit geval de niet-adopterende ouder nog één jaar te laten wachten voordat hij of zij het kind kan adopteren. Er is immers al gedurende de adoptieprocedure bewezen dat de niet-adopterende ouder gekwalificeerd is. Deze leden willen de regering daarom ook vragen of bekeken is (of kan worden) of voor deze groep adoptanten een andere lijn te volgen is. Te denken valt aan het «inwisselen» van de beginseltoestemming (BT) voor paren, voor een BT voor éénouderadoptie daar waar blijkt dat de adoptie voor homoparen niet succesvol zal verlopen in het buitenland. Deze omzetting moet een eenvoudige administratieve handeling zijn waarvan de aspirant adoptiefouders niet al te veel vertraging tijdens hun adoptieprocedure mogen ondervinden. Als de adoptie een feit is zou volgens eenzelfde eenvoudige juridisch procedure binnen korte termijn (anders de nu gestelde één jaar) de andere adoptiefouder juridisch ouder moeten worden. Bij voorkeur op nagenoeg hetzelfde moment als de adoptie een feit is en het kind de Nederlandse nationaliteit krijgt. Deze leden zouden graag een uitgebreide en gemotiveerde reactie van de regering zien op een dergelijk idee. Het uitgangspunt van dit idee is de intentie van beide adoptiefouders, namelijk samen adopteren, dit mag geen beperking vinden in Nederland.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de oplossing die de regering voorstelt om lesbische paren de mogelijkheid te bieden om de beide moeders juridisch eenzelfde status te geven als een kind wordt geboren binnen dit gezin. De adoptie voorafgaand aan de geboorte van het kind is een van de mogelijkheden om deze juridische status te bereiken. Deze leden willen benadrukken dat te allen tijde een volledig gelijkstelling tussen ouders van verschillend geslacht de absolute voorkeur geniet. De erkenning komt, volgens deze leden meer in de buurt van deze volledige gelijkstelling dan de prenatale adoptieaanvraag. Kan de regering aangeven waarom de erkenning niet de voorkeur verdient, anders dan het vermoeden van vaderschap, aangezien dit gebaseerd is op een fictieve werkelijkheid. In namelijk ongeveer 10% van de gevallen is de juridische vader niet tevens de biologische vader en groeit een groot aantal kinderen op bij een sociale vader en de biologische moeder.

Adoptiefouders hebben te maken met twee verschillende termijn daar waar zij moeten adopteren in twee stappen, namelijk die van de samenlevingstermijn van het paar en die van de verzorgingstermijn van het adoptiekind. Zullen deze verschillen niet leiden tot veel verwarring en frustratie bij de adoptiefouders?

De leden van de PvdA-fractie missen een passage over de leeftijdsdiscriminatie. Tijden veranderen en mensen verleggen hun prioriteiten en wensen tijdens hun leven. Steeds meer paren besluiten om op latere leeftijd kinderen te nemen. Dit heeft ook tot gevolg dat men vaak pas op latere leeftijd weet of het mogelijk is een kind via de natuurlijke weg te krijgen. Aangezien het ook nog jaren kan duren eer het duidelijk is dat het om medische redenen onmogelijk is om op natuurlijke wijze een kind te krijgen, wordt de leeftijd van aspirant-adoptief ouders nog verder verhoogd. Hierdoor kan de leeftijd van de ouder die besluit te adopteren zo hoog komen te liggen dat volgens de huidige regelgeving het niet meer mogelijk is één of meerdere kinderen te adopteren. Daarnaast komt het steeds vaker voor dat er binnen (echt)paren grote leeftijdsverschillen bestaan. Deze leden zijn van mening dat leeftijd slechts tot op zekere hoogte het criterium mag zijn om te beoordelen of aspirant-adoptief ouders in aanmerking kunnen komen voor het adopteren van een kind. Het argument dat een ouder echtpaar niet meer goed in staat zou zijn om kinderen op te voeden, is niet steekhoudend. De wat hogere leeftijd van de aspirant-adoptiefouders zou juist een voordeel kunnen zijn, aangezien, in de regel, deze ouders meer stabiliteit in hun relatie en in het leven kennen. Levenswijsheid die in de loop der jaren is opgedaan, kan meehelpen om het kind op een juiste manier te laten hechten en op te voeden. De geschiktheid van ouderschap moet worden getoetst door de onderzoeken (bijvoorbeeld een gezinsonderzoek) die tijdens het adoptieproces aan de orde komen. Niet de leeftijd moet leidend zijn, dit is mede ingegeven door de gedachte dat adoptie ook een kinderbeschermingsmaatregel. Graag een reactie hierop.

Het wetsvoorstel voorziet alleen in de wijziging van artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). Acht de regering het niet nodig om ook artikel 4 van deze wet te wijzigen. Deze leden denken dat het woord «dient» in artikel 4 onder a, de aspirant-adoptiefouders die getrouwd zijn, verplicht gezamenlijk een verzoek tot verlening van een BT in te dienen. Hoe moet dit artikel gelezen worden bij een éénouderadoptie daar waar het gaat om een echtpaar van hetzelfde geslacht. Het lijkt alsof door dit artikel het onmogelijk is voor homo-echtparen een BT voor éénouderadoptie aan te vragen. Kan de regering hierop reageren?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering overwogen heeft een overgangsregeling voor adoptanten die vallen onder artikel 1:228 BW in te voeren Overgangsrecht: artikel 1:228 BW moet niet alleen van toepassing zijn op adoptanten van na de inwerkingtreding van deze wet, maar ook voor hen die vielen onder de oude regel waarbij drie jaar een kind verzorgen nog een verplichting was. In die zin moet deze regeling met terugwerkende kracht van toepassing worden verklaard op alle adoptanten die nog een verzorgingstermijn voor de boeg hebben.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen van de regering om de procedure van eenouderadoptie te verkorten alsook de versoepeling van de voorwaarden voor adoptie voor zover het gaat om adoptie van een door en tengevolge van kunstmatige bevruchting verwekt kind dat is of wordt geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant.

Het wetsvoorstel beoogt de mogelijkheid te openen voor personen van gelijk geslacht om tezamen een kind uit het buitenland te adopteren. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat door dit wetsvoorstel tegemoet wordt gekomen aan de in de Nederlandse samenleving heersende opvatting dat echtgenoten van gelijk geslacht, gelijk worden behandeld. Deze leden zijn verheugd dat door deze wijziging het voor paren van gelijk geslacht niet meer nodig is om eerst een eenouderadoptie te verzoeken om deze, wanneer zij is uitgesproken, te laten volgen door een verzoek tot adoptie door de partner.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel helaas niet is opgenomen de afschaffing van de leeftijdsgrens van de aspirantadoptiefouder. Deze leden willen de regering verzoeken deze afschaffing en als dit op onvoldoende steun kan rekenen tenminste een substantiële verhoging van deze leeftijdsgrens alsnog via een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel te betrekken.

Voorts verzoeken zij de regering om bij nota van wijziging het wetsvoorstel uit te breiden met het langer geldig laten zijn van de BT. Daarnaast suggereren zij dat de BT voor meer dan een adoptiekind zou moeten kunnen gelden, zodat bij een tweede adoptie niet een nieuwe BT vereist blijft. Dit kan veel bureaucratie en kosten besparen en mogelijk bijdragen aan verkorting van de «wachtlijstenproblematiek».

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de regering uiteindelijk bereid is gebleken interlandelijke adoptie voor paren van gelijk geslacht mogelijk te maken. Daarmee wordt toch nog uitvoering gegeven aan de motie Van der Laan uit 2003 (Kamerstuk 28 457, nr. 11). Al in oktober 2002 verzochten de leden van de D66-fractie om openstelling van interlandelijke adoptie door homoparen (Kamerstuk 28 457, nr. 4–5). Kan de regering aangeven waarom zo lang is gewacht met het indienen van een voorstel dat paren van gelijk geslacht de mogelijkheid geeft om de band met het buitenlandse kind dat zij adopteren vanaf het begin goed te beschermen, zo vragen deze leden.

Volgens de leden van de D66-fractie is het met name van belang dat het verbod op interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht wordt opgeheven, omdat homoparen nu al een kind uit de Verenigde Staten kunnen adopteren en zij dat kind nu geen optimale juridische bescherming kunnen bieden. Het is dus in het belang van het kind dat deze adoptievorm mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast kan flexibeler worden ingespeeld op mogelijkheden die andere landen bieden om kinderen ter adoptie af te staan aan paren van gelijk geslacht en verdwijnt door openstelling een discriminerende bepaling uit de Nederlandse wet.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of bekend is dat al sinds 2001 Nederlandse homoparen kinderen uit de Verenigde Staten adopteren. Deze paren adopteren hun kind over het algemeen eerst gezamenlijk naar Amerikaans recht, maar zijn vervolgens vanwege het interlandelijk adoptieverbod in Nederland aangewezen op twee achtereenvolgendeéénouderadopties. Is bekend dat adoptie in de VS voornamelijk op statelijk niveau geregeld is en dat negen van de eenenvijftig Amerikaanse staten gezamenlijke adoptie door een homopaar zonder meer toestaan, terwijl nog eens vijftien staten adoptie door een homopaar toestaan afhankelijk van het juridisch district (county). Zo ja, waarom wordt in de memorie van toelichting en het nader rapport dan gesteld dat er geen interlandelijke adoptiemogelijkheden voor paren van gelijk geslacht bestaan?

Mogelijk wordt interlandelijke adoptie in de toekomst ook mogelijk uit andere landen. In dat kader vragen de leden van de D66-fractie of de regering bereid is met Zuid-Afrika een bilaterale overeenkomst te sluiten over interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht. In dat land is nationale adoptie door paren van gelijk geslacht immers al mogelijk.

Tijdens een algemeen overleg op 9 maart 2005 stelde de minister van Justitie dat de bepaling die interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht verbiedt discriminerend is en moet worden geschrapt. Waarom is deze motivering niet opgenomen in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de D66-fractie hebben overigens de volgende vragen bij de bepalingen over interlandelijke adoptie. De regering noemt als voorwaarde voor interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht dat het land van herkomst een kind beschikbaar stelt voor adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht. Deze leden gaan er van uit dat deze voorwaarde niet zo moet worden opgevat dat het land expliciet tegenover Nederland moet verklaren dat men kinderen ter adoptie aan paren van gelijk geslacht beschikbaar stelt. Er zijn immers landen (zoals de VS) waar adoptie niet (of niet geheel) op landelijke niveau geregeld is, waardoor een dergelijke verklaring een vertekend beeld van de werkelijkheid zou geven. Is het juist dat de voorwaarde betrekking heeft op het afzonderlijke kind dat al dan niet aan een paar van gelijk geslacht beschikbaar wordt gesteld? Tevens vragen deze leden of, in het geval dat een homoseksueel ouderpaar gebruik maakt van de mogelijkheid om een kind middels twee opeenvolgende éénouderadopties te adopteren, de twee verzorgingstermijnen van één jaar mogen samenvallen. Zo neen, waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel geen afstammingsrechtelijke gelijkstelling wordt bereikt van kinderen geboren in de relatie van twee vrouwen. De motie-Vos c.s. (Kamerstuk 26 672, nr. 9) van 7 september 2000 is dus nog niet volledig uitgevoerd. Om hun kinderen dezelfde juridische bescherming te kunnen bieden als kinderen die opgroeien bij een heteropaar, worden aan lesbische paren, ook na invoering van dit wetsvoorstel, nog steeds zwaardere eisen gesteld dan aan een heteropaar.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een nauwkeurig antwoord op de vraag waarom bij een getrouwd heteropaar dat een kind krijgt met hulp van een zaaddonor bij geboorte beide ouders van rechtswege het ouderschap verwerven, terwijl bij een getrouwd lesbisch paar dat een kind krijgt met hulp van een zaaddonor de meemoeder, om het kind dezelfde juridische bescherming te bieden, eerst een kostbare en emotioneel belastende adoptieprocedure van tenminste een half jaar moet doorlopen.

De leden van de D66-fractie achten het van belang dat de voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd omdat ze de consequenties van de adoptieprocedure verbeteren. Het kind dat opgroeit bij een lesbisch paar hoeft minder lang in juridische onzekerheid te verkeren. Bovendien blijft een vlotte adoptieprocedure voor deze paren van belang, omdat de adoptiefiguur in het buitenland waarschijnlijk eerder erkend zal worden dan een ouderschapsfiguur dat die dichter bij afstammingsrechtelijke gelijkstelling komt.

Deze leden vragen de regering echter waarom niet een verdergaande vereenvoudiging van de adoptieprocedure voor lesbische paren wordt voorgesteld, opdat deze procedure qua eenvoud werkelijk vergelijkbaar wordt met erkenning en ouderschap van rechtswege.

Is de regering bereid om, middels een nota van wijziging, «adoptie van rechtswege» mogelijk te maken voor het geval dat twee vrouwen getrouwd zijn en in hun relatie een kind wordt geboren? Is de regering bereid om «adoptie ter gelegenheid van de geboorteaangifte» mogelijk te maken wanneer de vrouwen een geregistreerd partnerschap hebben of samenwonen? Zo neen, waarom niet?

Over het voorstel van de regering hebben deze leden nog een aantal vragen. Kan de regering aangeven waarom toewijzing van het adoptieverzoek bij een kind geboren in de relatie van twee vrouwen niet stééds het uitgangspunt is, aangezien de erkenning (van een niet-biologisch kind) bij heteroparen immers in beginsel ook niet ter discussie staat? Is de regering bereid haar voorstel op dat punt aan te passen? Zo neen, waarom niet?

Kan de regering aangeven waarom een adoptieverzoek gedaan in de eerste zes maanden niet kan terugwerken tot aan de geboorte, en waarom niet is gekozen voor ruimere termijn dan zes maanden? Kan de adoptie, behalve na overlijden van de adoptant, ook worden uitgesproken wanneer de adoptant bijvoorbeeld in coma raakt en dus niet in staat is nog een adoptieprocedure te volvoeren?

Momenteel zijn lesbische paren niet altijd goed op de hoogte van het feit dat zij het kind dat binnen hun relatie wordt geboren moeten adopteren omdat hun huwelijk nog altijd niet gelijkwaardig is aan het «heterohuwelijk». Op welke wijze wil de regering de informatievoorziening verbeteren?

De leden van de D66-fractie achten het, met name voor de binnenlandse situatie, van groot belang dat er daadwerkelijke volledige afstammingsrechtelijke gelijkstelling komt van een kind dat geboren wordt in de relatie van twee vrouwen.

Deze leden vragen de regering of zij bereid is om haar wetsvoorstel langs de volgende lijn uit te breiden. Wanneer de partners (duomoeders of heteropaar) getrouwd zijn en binnen hun relatie wordt een kind geboren, volgt ouderschap van rechtswege. Wanneer de partners (duomoeders of heteropaar) een geregistreerd partnerschap hebben, kunnen zij overgaan tot een erkenning of «aanvaarding van het ouderschap» (een geslachtsneutraal alternatief voor de huidige erkenningsfiguur). Wanneer de partners niet getrouwd zijn en geen geregistreerd partnerschap hebben, kunnen zij het kind ook erkennen of het ouderschap «aanvaarden», of via een aanvraag het gezamenlijk gezag verwerven (analoog aan artikel 1:252 BW, dus niet via de rechter zoals in artikel 1:253 t BW). Zo neen, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij brengen in herinnering niet te hebben kunnen instemmen met de in 2002 ingevoerde mogelijkheid tot adoptie door echtgenoten van hetzelfde geslacht. Het voorliggende wetsvoorstel staat in het verlengde daarvan.

Met betrekking tot de voorgestelde wijziging van de Wobka vragen deze leden de regering het volgende toe te lichten.

Kan de regering een toelichting geven over de zienswijze van de verschillende landen van herkomst waarmee is gesproken, waarin wordt ingegaan op de volgende vragen.

Om welke in de memorie van toelichting genoemde 25 landen van herkomst gaat het? Waarom zijn deze geselecteerd; waarom is deze vraag niet aan alle landen van herkomst voorgelegd? Waarom zouden de andere dan de genoemde landen niet hebben gereageerd? Hoe divers waren de (samengevatte) reacties?

In de memorie van toelichting worden twee gegevens opgevoerd; ten eerste dat (vooralsnog) vanuit de herkomstlanden adoptie door echtgenoten (geregistreerde partners of andere levensgezellen?) van gelijk geslacht niet mogelijk zal zijn, maar dat, ten tweede, invoering van dit wetsvoorstel geen invloed zal hebben op de huidige samenwerking. Gaat het niet om een tegenstrijdigheid? Hoe groot is de kans dat landen naar aanleiding van de voorgestelde wetswijziging hun betrekkingen met Nederland op dit punt toch niet zullen beëindigen?

De regering stelt met dit wetsvoorstel constructies voor die het ofwel alsnog mogelijk maken dan wel gemakkelijker maken voor partners van hetzelfde geslacht om kinderen te adopteren uit die landen van herkomst, die eigenlijk niet willen meewerken aan dat soort adoptie (namelijk door mensen van hetzelfde geslacht). Is met deze wetswijziging geen sprake van misleiding van deze landen van herkomst? Wat is de visie van de minister van Buitenlandse Zaken hierop; wat doet dit met het imago van Nederland in het buitenland?

Wat is de door Zweden inmiddels opgedane ervaring waarnaar wordt verwezen in het nader rapport?

Wil de regering tevens uitvoeriger toelichten waarom zij de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba niet in de gelegenheid wil stellen huns zienswijze te doen blijken over deze wetswijzigingen.

Met betrekking tot de nieuw in te voeren artikelen 1:227 BW en 1:228 BW vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering om een uitvoeriger weerlegging van de kritiek van de Raad van State, dat het niet enkel gaat om (symbool-)wetgeving om tegemoet te komen aan de wens een aan erkenning gelijkwaardige regeling in het leven te roepen, maar om kinderbeschermende maatregelen.

Zij vragen dit mede naar aanleiding van de motie-Vos c.s. over afstammingsrechtelijke gelijkstelling van kinderen geboren binnen een relatie van twee vrouwen. (Met deze wetswijziging wordt het dus mogelijk in betreffende situaties in een zo vroeg mogelijk stadium het juridisch ouderschap te creëren zoals ook bij erkenning van het kind (waarvan dan geen sprake kan zijn) dan wel bij natuurlijk en daarmee dan ook van rechtswege gevestigd ouderschap.)

De leden van de ChristenUnie-fractie willen tot slot de regering vragen het volgende toe te lichten. De eis van drie jaar samenleving verving indertijd het vereiste van vijf jaar huwelijk uit het oude artikel 1:228, lid 1, sub g, BW. Hoewel dus gewijzigd naar zowel termijnduur als karakter (van huwelijk naar samenleven) handhaafde de wetgever dus zo een eis waardoor een zekere bestendigheid verwacht kon worden van het milieu dan wel de relatie1 waarin het kind terecht zou komen. Nu wordt dus voorgesteld deze voorwaarde te schrappen voor kinderen die binnen een relatie tussen de moeder en de adoptant-moeder geboren worden of zijn.

Kan de regering toelichten in welk opzicht de inhoud van het begrip «bestendigheid (van milieu dan wel relatie)» hiermee verandert?

De leden van de SGP-fractie hebben met verdriet en afkeuring kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarmee adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht mogelijk wordt. Deze leden verzetten zich op principiële gronden tegen adoptie door paren van hetzelfde geslacht; zij hebben deze bezwaren eerder uitvoerig uiteengezet bij de behandeling van het wetsvoorstel «Adoptie door personen van hetzelfde geslacht» (Kamerstuk 26 673). Zij menen dat in dit wetsvoorstel ten onrechte niet het belang van het kind als uitgangspunt is genomen, maar de ideologische wens om te komen tot volledige gelijkberechtiging van heteroen homoseksuele echtparen. De leden van de SGP-fractie worden gesterkt in deze overtuiging nu de voorgestelde verruiming van het toepassingsbereik van de Wobka op dit moment geen enkel praktisch resultaat oplevert, zoals ook de regering volmondig erkent.

De leden van de SGP-fractie menen dat met adoptie het belang van het kind centraal moet staan, en niet allereerst de kinderwens van (al dan niet homoseksuele) adoptiefouders. Wil de regering uitleggen op welke wijze het belang van het kind is meegewogen in dit wetsvoorstel? De ingrijpende consequentie van dit wetsvoorstel is immers dat een adoptiekind vanuit het buitenland uitdrukkelijk een vader of een moeder wordt onthouden. Acht de regering dit een verantwoorde consequentie?

Adoptie vanuit het buitenland is daarnaast een zeer ingrijpende gebeurtenis waarbij het kind niet alleen van zijn biologische ouders, maar ook van zijn geboorteland wordt losgemaakt. Ziet de regering geen risico’s indien een dergelijk kind in een nog uitzonderlijker positie terechtkomt door twee «vaders» of twee «moeders» te krijgen? Veel adoptiekinderen uit het buitenland kampen met identiteitsproblemen. Zal adoptie door homo-ouders dit niet verergeren, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Heeft de nadruk die de regering legt op gelijke behandeling van echtgenoten van gelijk geslacht er niet toe geleid, dat het belang van het kind ondergeschikt is geraakt?

De leden van de SGP-fractie constateren – met de Raad van State – dat de voorgestelde verruiming van de Wobka praktisch geen resultaat zal hebben. Er zijn immers geen landen van herkomst die kinderen beschikbaar stellen voor adoptie door homo-paren. Waarom zou deze categorie adoptanten in aanmerking moeten worden gebracht voor verlening van de BT, terwijl er voor hen geen vooruitzicht is om een buitenlands kind te adopteren? Is hier niet sprake van louter symboolwetgeving?

De leden van de SGP-fractie constateren, dat hier in hoge mate sprake lijkt te zijn van symboolwetgeving zonder praktisch toegevoegde waarde. Is daarentegen het risico niet zeer wel denkbaar dat als gevolg van deze wetgeving bepaalde landen van herkomst zeer huiverig zullen worden om adoptiekinderen af te staan aan Nederlandse adoptiefouders? Kan de regering garanderen dat deze wetswijziging geen schadelijke gevolgen zal hebben voor de huidige samenwerkingsrelaties tussen Nederland en landen van herkomst?

De leden van de SGP-fractie onderschrijven de kritische reactie die de Raad van State gaf ten aanzien van de aanpassing van de adoptiebepalingen inzake eenouderadoptie. Deze leden menen dat ten aanzien van de snelle eenouderadoptie door de vrouwelijke partner van de moeder moet worden afgezien van een verdere aanpassing van de adoptiebepalingen. Het ligt naar het oordeel van deze leden niet in de rede om in de adoptiebepalingen nieuwe uitzonderingen op te nemen en daarmee af te wijken van de grondslag van adoptie. Ook de verlening van terugwerkende kracht aan de adoptie, zij het slechts wanneer de adoptie is verzocht binnen zes maanden na de geboorte van het kind, achten deze leden wezensvreemd aan de bestaande adoptieregeling.

De leden van de SGP-fractie achten het voorts inhoudelijk niet verstandig om de verzorgingstermijn bij adoptie door één ouder te verkorten van drie naar één jaar. Deze verzorgingstermijn is bedoeld om een zekere waarborg te bieden omtrent de bestendigheid van de relatie van de partners die het kind adopteren. De regering wil deze termijn verkorten ten behoeve van homoparen, omdat deze zijn aangewezen op eenouderadoptie wanneer landen van herkomst geen kinderen voor homoparen beschikbaar stellen. Deze leden informeren of het feitelijk niet zo is, dat juist homoseksuele relaties relatief vaker onbestendig blijken te zijn en of het daarom niet juist in de rede ligt om voor hen de samenlevingstermijn tenminste op drie jaren of langer te houden.

De leden van de SGP-fractie stellen de vraag op welke gronden de regering van oordeel is dat het niet is uitgesloten dat een adoptie door een vrouwelijke partner van de moeder van het kind in het buitenland eerder zal worden geaccepteerd dan de reeds bestaande mogelijkheid van adoptie door twee homoseksuele partners die niet de biologische ouders zijn.

De leden van de SGP-fractie constateren voorts dat de Nederlandse Antillen en Aruba niet in staat zijn gesteld om hun zienswijze op dit wetsvoorstel te geven. Deze leden vragen hoe zich dit verhoudt tot artikel 39 van het Statuut. Is hier niet sprake van een ingrijpende wijziging van bestaande wetgeving, zoals ook de Raad van State aanduidt? Ook ten aanzien van de invoering van het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht is destijds de zienswijze van de Antillen en Aruba ingewonnen. Ligt het niet in de rede om dat ook nu te doen? Geldt dit niet te meer nu bekend is, dat de Antillen en Aruba deze wetswijziging naar alle waarschijnlijkheid wél als ingrijpend zullen ervaren?

Artikelen

Artikel I, onder A

Nu bij Artikel I onder A sprake is van een relatie van twee vrouwen waarbinnen een kind wordt geboren vragen de leden van de CDA-fractie of het in vergelijking met erkenning, noodzakelijk is dat de (biologische) ouder toestemming geeft om de partner te laten adopteren.

Wanneer een kind geboren wordt binnen een relatie tussen een paar van verschillend geslacht aan welke relatie geen rechtsgevolgen zijn verbonden, kan de biologische vader pas erkennen wanneer de moeder daartoe toestemming geeft.

De leden van de CDA-fractie vragen of daar waar in het voorstel gesproken wordt over «geboren worden binnen een relatie» altijd bedacht moet worden dat tussen de partners die als levensgezel door het leven gaan op enigerlei wijze sprake is van rechtsgevolgen verbonden aan die relatie.

In dit artikel wordt nog steeds gesproken van een relatie van twee vrouwen waarbinnen een kind wordt geboren. Op welke wijze wordt geborgd dat de familierechtelijke banden met de biologische ouder, zo die bij de moeder bekend is, worden verbroken met diens medeweten en in voorkomende gevallen instemming.

In de memorie van toelichting wordt gesproken over het vereiste van een samenlevingstermijn. Deze termijn wordt alleen gehandhaafd wanneer de familierechtelijke betrekking met de eerste ouder door adoptie tot stand komt. Wanneer er geen termijn meer wordt gesteld aan een samenlevingsverband waaruit blijkt dan dat het een bestendige relatie betreft?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de toelichting onder Artikel I, onder A dat begint met «Duidelijkheidshalve wordt nog opgemerkt...» als volgt gelezen kan worden: het moment dat een paar besluit een kind te adopteren, kan tijdens deze (interlandelijke) éénouder-adoptieprocedure al een adoptieverzoek door de andere adoptiefouder worden gedaan op grond van artikel 1:227 BW. Kan een dergelijke adoptieaanvraag al worden gedaan als nog niet duidelijk is om welk kind het gaat? Kan in alle gevallen de feitelijke adoptie van het kind door de eerste adoptiefouder nagenoeg samenvallen met de adoptie die haar grondslag vindt in artikel 1:227 BW voor de tweede ouder, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van de memorie van toelichting op Artikel I, onder A, om een toelichting op het gegeven dat, wanneer binnen de relatie van twee vrouwen een kind wordt geboren, de familierechtelijke banden met de oorspronkelijke ouder (de moeder) door adoptie worden verbroken. Worden de verbroken verbanden door de adoptie als betrof het een samenval van rechtsmomenten hersteld dan wel vervangen?

Deze leden leggen ook nog de vraag voor – eveneens naar aanleiding van de memorie van toelichting op het hiervóór genoemde artikel – op welke gronden de regering ervan uitgaat dat, in geval een ouder van het kind die kwaliteit eerst door adoptie heeft verkregen en de partner van die ouder adoptant is, «in de regel (–) reeds geruime tijd van samenleving sprake (zal) zijn geweest.» Moet hierbij geen onderscheid worden gemaakt al naar gelang de adoptant echtgenote, geregistreerde partner of een andere levensgezel van de moeder is?

De leden van de SGP-fractie informeren of de regering het feitelijk ook niet een zeer merkwaardig gebruik van wetgeving acht om ten behoeve van homoparen («echtparen» derhalve) de wijze van éénouderadoptie aan te passen. Is het buitenland op de hoogte van deze Nederlandse «vluchtroute»?

Artikel I, onder C

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 230, nieuw tweede lid BW erin wordt voorzien dat indien een kind wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en de ouder (de biologische moeder) eb de adoptie is verzocht vóór de geboorte van het kind, deze terugwerkt tot het tijdstip van de geboorte. Kan een dergelijke procedure – het binnen zes maanden na de geboorte een verzoek indienen – ook door paren van verschillend geslacht worden gevolgd met een zelfde uitkomst tot gevolg?

De voorzitter van de commissie,

De Pater – van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), vacature algemeen, Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn) , Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA) en vacature SP.

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), vacature algemeen, Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GL), Timmer (PvdA) en Vergeer (SP).

XNoot
1

(De MvT spreekt van bestendigheid van relatie; de annotator van de Kluwer – «tekst en commentaar Personen en familierecht» spreekt van bestendigheid van milieu; pg 265; Deventer, 2004).

Naar boven