30 551
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 8 augustus 2005 en het nader rapport d.d. 2 mei 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2005, no. 05.002585, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door twee personen van gelijk geslacht tezamen, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht mogelijk te maken. Voorts beoogt het wetsvoorstel de thans bij een adoptie geldende termijn van samenleving van drie jaar door de ouder met zijn partner die het kind wil adopteren, te schrappen voor het geval dat het kind binnen de relatie van die ouder en zijn partner is geboren. Ten slotte beoogt het wetsvoorstel de nu geldende termijn van verzorging en opvoeding van het adoptiefkind van drie jaar, in geval van adoptie door één persoon, te bekorten tot een jaar.

De Raad van State maakt opmerkingen over de invoering van adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht, over de schrapping van de termijn van samenleving en over de afstemming van de voorgestelde wijzigingen met de Nederlandse Antillen en Aruba. De Raad acht heroverweging van onderdelen van het wetsvoorstel gewenst.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juli 2005, nr. 05.002585, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 augustus 2005, nr. W03.05.0295/I, bied ik U hierbij aan.

1. Adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (adoptie door personen van hetzelfde geslacht) merkte de regering op dat de praktijk van interlandelijke adoptie een sterke voorkeur laat zien voor adoptie door paren van verschillend geslacht en dat deze praktijk geen ruimte laat om interlandelijke adoptie voor paren van gelijk geslacht open te stellen. Een dergelijke openstelling zou ertoe leiden dat een categorie adoptanten in aanmerking wordt gebracht voor verlening van een beginseltoestemming, terwijl er voor hen geen vooruitzicht is om vervolgens ook een kind uit het buitenland te adopteren. Daarmee worden bij betrokkenen verwachtingen gewekt die niet waar kunnen worden gemaakt. De regering achtte dit onjuist. Voorts worden instanties belast met onderzoeken in gevallen waarin bij voorbaat zeker is dat deze nergens toe leiden1. Ook toen is een enquête gehouden onder een groot aantal voor Nederland belangrijke landen van herkomst van adoptiekinderen2. Geen van deze landen was bereid om kinderen voor adoptie door een echtpaar van hetzelfde geslacht af te staan. Blijkens de memorie van toelichting is de situatie sindsdien niet gewijzigd3.

De Raad onderschrijft de destijds door de regering naar voren gebrachte argumenten. Weliswaar kan één persoon alleen een buitenlands kind adopteren en kan vervolgens in Nederland de partner van hetzelfde geslacht van deze persoon het kind naar Nederlands recht adopteren, maar die mogelijkheid betekent nog niet dat daarmee ook de adoptie door een echtpaar van hetzelfde geslacht ingevoerd zou moeten worden, als een buitenlands kind daartoe door het land van herkomst niet wordt afgestaan. Een motivering om desondanks adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht in te voeren ontbreekt in de toelichting. Naar het oordeel van de Raad is het weinig zinvol, en daarom ongewenst om het toepassingsbereik van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie te verruimen tot echtparen van hetzelfde geslacht.

De Raad adviseert artikel II te schrappen.

1. De Raad constateert terecht dat er nog steeds geen landen van herkomst zijn die kinderen beschikbaar stellen voor adoptie door een paar van gelijk geslacht. Het creëren van de mogelijkheid lijkt echter, mede gezien de door Zweden inmiddels opgedane ervaring, geen schadelijke gevolgen te zullen hebben voor de huidige samenwerkingsrelaties tussen Nederland en landen van herkomst4. Met de voorgestelde wetswijziging wordt tegemoet gekomen aan de gedachte dat echtgenoten van gelijk geslacht, in ieder geval voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving, gelijk worden behandeld. Daarmee wordt bovendien internationaal een signaal afgegeven dat Nederland graag zou zien dat deze vorm van interlandelijke adoptie mogelijk zou worden.

De voorgestelde wijziging geeft echtgenoten van gelijk geslacht de mogelijkheid om te kiezen of zij als paar een kind willen adopteren, of dat zij gebruik maken van de thans bestaande mogelijkheid, waarbij eerst de ene en vervolgens de andere partner het kind adopteert. Zij worden niet verplicht om een verzoek tot adoptie als paar in te dienen. Om te voorkomen dat bij betrokkenen verwachtingen worden gewekt, die niet kunnen worden waargemaakt, zal in het voorlichtingsmateriaal en ook in de verschillende fases van de adoptieprocedure aandacht worden besteed aan de kans dat landen van herkomst geen kinderen beschikbaar zullen stellen voor adoptie, wanneer de adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht is verzocht.

Ook al lijkt het verruimen van het toepassingsbereik van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) op dit moment geen praktisch resultaat op te leveren, toch meen ik op grond van bovenstaande dat er geen overwegende bezwaren tegen openstelling van de Wobka voor adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht bestaan, om welke reden ik het advies van de Raad op dit punt niet heb gevolgd.

2. Snelle eenouderadoptie door de vrouwelijke partner van de moeder

Het wetsvoorstel beoogt binnen het kader van de adoptie voor zogenoemde duo-moeders een aan een erkenning gelijkwaardige situatie te creëren5door de bij een adoptie geldende termijn van samenleving van drie jaren door het paar, van wie de partner het binnen de relatie geboren kind van de ander wenst te adopteren, te laten vervallen en door de adoptie in die gevallen te laten terugwerken tot de geboorte van het kind. In deze gevallen geldt al niet de voorwaarde dat de ouder en haar partner het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed6.

Er wordt om drie redenen niet voorzien in de mogelijkheid dat de vrouwelijke partner van de moeder het uit de moeder geboren kind erkent. Het afstammingsrecht is gebaseerd op het uitgangspunt dat het juridische ouderschap het biologische ouderschap volgt. Een erkenner wordt dan ook vermoed de biologische ouder van het kind te zijn. Bij erkenning door een vrouw zou dit uitgangspunt worden losgelaten. In de tweede plaats bestaat het risico dat een dergelijke erkenning wegens strijd met de openbare orde in het buitenland niet wordt geaccepteerd. In de derde plaats is er bij een geboorte binnen een homoseksuele relatie steeds een derde betrokken. Indien deze derde bekend is, is er reden om deze bij de totstandkoming van de familierechtelijke betrekking met de partner van de moeder te betrekken1. Tezamen en in onderling verband acht de Raad daarmee overtuigend gemotiveerd waarom geen erkenning door een vrouw geïntroduceerd wordt, zij het dat het ontbreken van acceptatie in het buitenland ook alle andere rechtsfiguren zal betreffen die leiden tot het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen met twee volwassenen van hetzelfde geslacht.

De Raad is er echter niet van overtuigd dat een verdere aanpassing van de regels voor adoptie de juiste weg is om tegemoet te komen aan de wens dat de vrouwelijke partner van de moeder vanaf de geboorte van het kind binnen hun relatie in familierechtelijke betrekking kan komen te staan tot dat kind. De adoptie is een maatregel van kinderbescherming. Een adoptie dient in het kennelijk belang van het kind te zijn, terwijl ten tijde van het verzoek tot adoptie moet vaststaan dat het kind, voorzover redelijkerwijs te voorzien, niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft2. Voorts moet aan een aantal specifieke in artikel 1:228 BW opgenomen voorwaarden worden voldaan. Een adoptie leidt tot volledige verbreking van de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouder(s) en vestiging van familierechtelijke betrekkingen met de adoptiefouder(s). Gelet hierop werkt een adoptie niet terug tot de geboorte van het kind. In de gevallen die het wetsvoorstel beoogt te regelen gaat het niet om een adoptie als kinderbeschermingsmaatregel, maar om een invulling van de hiervoor geformuleerde wens een aan de erkenning gelijkwaardige regeling in het leven te roepen. Door daartoe in de adoptiebepalingen nieuwe uitzonderingen op te nemen, en daarmee af te wijken van de grondslag van de adoptie, ontstaat een gewrongen constructie.

Indien geen regeling van erkenning ten behoeve van de partner van de moeder wordt overwogen, maar wel een aan de erkenning gelijkwaardige regeling wenselijk wordt geacht, adviseert de Raad af te zien van een verdere aanpassing van de adoptiebepalingen, en een aan de erkenning gelijkwaardige regeling te formuleren, waarin rekening wordt gehouden met de positie van de biologische ouder, als deze bekend is, en waarin rekenschap wordt gegeven van de beperkte mate waarin de met de partner van de moeder ontstane familierechtelijke betrekkingen in het buitenland zullen worden erkend3.

Onverminderd het onder punt 2 gestelde, merkt de Raad onder punt 3 het volgende op.

2. De Raad meent dat overtuigend is gemotiveerd waarom geen erkenning door een vrouw wordt geïntroduceerd, maar is er niet van overtuigd dat een verdere aanpassing van de regels voor adoptie de juiste weg is. Volgens de Raad zou een aan de erkennig gelijkwaardige regeling moeten worden geformuleerd. Door in de adoptiebepalingen nieuwe uitzonderingen op te nemen, en daarmee af te wijken van de grondslag van adoptie, zou een gewrongen constructie ontstaan.

In dit verband merk ik op dat voor de gevallen waarop het wetsvoorstel ziet al een specifieke uitzondering in de adoptiebepalingen is opgenomen in artikel 1:228, eerste lid, onder f, BW. Daarin is bepaald dat het vereiste dat de adoptiefouder het kind eerst een jaar moet hebben verzorgd tezamen met de ouder niet geldt wanneer het kind wordt geboren in de relatie van de moeder met een levensgezel van gelijk geslacht. Met het oog op het voorstel om de driejaarstermijn in artikel 227, eerste lid, te schrappen en deze reeds bestaande uitzondering, kan voorts worden opgenomen dat de adoptie kan terugwerken tot de geboorte van het kind en wordt een aan erkenning gelijkwaardige regeling gecreëerd. Evenwel heb ik naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad gemeend deze uitzondering, die overigens uit systematische overwegingen is verplaatst naar artikel 230, tweede lid, nader te omlijnen door aan de adoptie slechts terugwerkende kracht te verlenen wanneer deze uiterlijk binnen zes maanden na de geboorte van het kind is verzocht, waarbij de adoptie bovendien slechts kan terugwerken tot het tijdstip van indiening van het verzoek tot adoptie of ingeval het verzoek is ingediend voor de geboorte van het kind, tot het tijdstip van de geboorte.

De opmerking van de Raad dat een adoptie niet terugwerkt, omdat de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouder(s) volledig worden verbroken en familierechtelijke betrekkingen met de adoptiefouder(s) worden gevestigd, heeft mij er voorts toe gebracht de terugwerkende kracht uit te sluiten in situaties waarin vóór de adoptie reeds familierechtelijke betrekkingen zijn gevestigd met een andere ouder en deze door de adoptie worden verbroken.

De Raad merkt terecht op dat ook in het geval van adoptie door een paar van gelijk geslacht de mogelijkheid bestaat dat deze niet in het buitenland wordt erkend. De mogelijkheid van adoptie door een paar van gelijk geslacht bestaat echter al voor adopties van kinderen in Nederland en kan zowel de adoptie door de partner van de ouder van het kind betreffen als de adoptie door twee homoseksuele partners die niet de biologische ouders zijn van het kind. Het is niet uitgesloten dat een adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder van het kind eerder in het buitenland zal worden geaccepteerd dan de reeds bestaande mogelijkheid van adoptie door twee homoseksuele partners die niet de biologische ouders zijn. Een adoptie zal bovendien waarschijnlijk eerder geaccepteerd worden dan een nieuw te creëren, aan erkenning gelijkwaardige regeling. De kans op erkenning van een totstandgekomen familierechtelijke betrekking in het buitenland lijkt bij adoptie bovendien groter, nu daaraan een beslissing van de rechter ten grondslag ligt.

De Raad merkt op dat adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is waarbij het kind niets meer van de ouder te verwachten heeft. Hierbij teken ik aan dat adoptie niet louter een maatregel van kinderbescherming is. Een maatregel van kinderbescherming is in beginsel gericht op herstel van de relatie met het kind. In de gevallen waarop het wetsvoorstel ziet, zal juist opgaan dat het kind niets meer van de biologische ouder – een (onbekende) donor – als ouder te verwachten heeft.

In de gevallen waarin het kind is verwekt door of tengevolge van een kunstmatige bevruchting en de donor anoniem is, kan de positie van deze anonieme donor in de adoptieprocedure bovendien een andere zijn dan die van een bekende donor of de verwekker. Deze gedachte heeft mij ertoe gebracht in artikel 227 een nadere uitzondering voor deze gevallen op te nemen. Deze uitzondering ziet op het geval dat een kind is verwekt door en tengevolge van kunstmatige bevruchting en uit een door de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting afgegeven verklaring blijkt dat het kind op deze wijze is verwekt. In deze specifieke situatie kan de adoptieprocedure worden bespoedigd. In samenhang daarmee wordt in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting een nieuw artikel 3a ingevoegd, op grond waarvan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting de bedoelde verklaring op verzoek van de ouder afgeeft, zonder dat deze verklaring overigens tot de donor herleidbaar is. Omdat de positie van de anonieme donor een andere is dan die van de verwekker of bekende donor en dit bovendien past in de beleving van de betrokkenen bij de kunstmatige bevruchting, kan in deze gevallen toewijzing van het adoptieverzoek uitgangspunt zijn. De mogelijkheid de adoptie af te wijzen blijft behouden, ingeval de adoptie kennelijk niet in het belang van het kind is.

Het onderscheid tussen anonieme en niet anonieme donoren en de wijziging van artikel 227 waardoor uitsluitend in het geval van een anonieme donor, het adoptieverzoek eenvoudiger toewijsbaar zal zijn, past binnen de grenzen van het advies van de Raad van State. De Raad maakt dit onderscheid eveneens waar deze een voorkeur uitspreekt voor een aan erkenning gelijkwaardige regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de positie van de biologische ouder, als deze bekend is. De Raad geeft daarmee impliciet aan dat de anonieme donor anders kan en mag worden behandeld dan de bekende donor en dat, ingeval het om anonieme donorbevruchting gaat, het ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder meer automatisch tot stand kan komen. Kenmerk van de rechtsfiguur van erkenning is immers dat daarbij, behoudens het hier niet relevante, in artikel 1:204, derde lid, BW genoemde geval van erkenning na vervangende toestemming van de rechtbank, een toetsing vooraf aan het belang van het kind niet aan de orde is.

3. Aanpassing van artikel 1:227, tweede lid, BW

a. De memorie van toelichting gaat ervan uit dat de geldende regeling van de termijn van samenleven van drie jaar door de ouder en zijn partner meebrengt dat eerst drie jaar nadat een kind binnen de relatie van duo-moeders is geboren, een verzoek tot adoptie kan worden gedaan. Gerekend wordt vanaf het tijdstip van de geboorte1. Kennelijk is de gedachte dat de samenleving voorafgaande aan het tijdstip van de geboorte geen samenleving met de ouder is, omdat deze toen nog geen ouder was, en dat deswege die samenleving voor de berekening van de termijn niet mag meetellen. Daarom wordt voorgesteld aan artikel 227, tweede lid, een zin toe te voegen waaruit blijkt dat die termijn wel meetelt.

Naar het oordeel van de Raad is de uitleg die de memorie van toelichting aan artikel 227, tweede lid, geeft, niet erg waarschijnlijk en bovendien verwarrend. Artikel 227, tweede lid, beoogt in het kennelijk belang van het te adopteren kind een waarborg te bieden omtrent de bestendigheid van de relatie van de partners die het kind adopteren. De daartoe gestelde termijn van samenleven is niet gekoppeld aan het ouderschap, omdat een dergelijke koppeling tot willekeurige resultaten zou leiden. Deze ouder zou immers al ouder kunnen zijn van een ander kind dan het kind dat de partner wil adopteren. Dan zou de termijn van samenleven wel los staan van de geboorte van het te adopteren kind. Er wordt dan ook teruggerekend vanaf het tijdstip van indiening van het adoptieverzoek. Ook in de andere gevallen van adoptie wordt bij het bepalen van de samenlevingstermijn geen koppeling gelegd met bijvoorbeeld de komst van het adoptiefkind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders.

De Raad adviseert de tweede aan artikel 1:227 BW toe te voegen zin te schrappen en de toelichting aan te passen.

b. De memorie van toelichting gaat ervan uit dat, gelet op artikel 1:2 BW, een adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder vóór de geboorte van het te adopteren kind kan worden verzocht en, gelet op artikel 1:2 BW, na diens geboorte kan worden uitgesproken, ook als de verzoekster intussen zou zijn overleden1. Dan zou het gaan om een zogenoemde postume adoptie, een vorm van adoptie die de wet voor bepaalde gevallen heeft gekend totdat de eenpersoonsadoptie werd ingevoerd. Artikel 1:2 BW speelt in dit verband eerst een rol, als de postume adoptie alsnog is uitgesproken.

De toelichting maakt niet duidelijk waarom een dergelijke bijzondere vorm van adoptie wenselijk zou zijn. De Raad adviseert hieromtrent duidelijkheid te verschaffen. In ieder geval is een uitdrukkelijke regeling vereist van een dergelijke bijzondere vorm van adoptie en kan niet worden volstaan met een beroep op artikel 1:2 BW.

3. a. Conform het advies is de tweede aan artikel 1:227 BW toe te voegen zin geschrapt en de memorie van toelichting aangepast.

3.b. De desbetreffende passage in de toelichting reflecteerde de gedachte dat wanneer de partner van de moeder het kind adopteert, de familierechtelijke betrekkingen met het kind ook kunnen worden geacht tot stand te zijn gekomen wanneer de adoptant is overleden voordat de adoptie werd uitgesproken. Dit kan van belang zijn in verband met het erfgenaamschap. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in het thans ingevoegde voorstel tot wijziging van artikel 1:230, tweede lid, BW een zin toegevoegd waarin expliciet wordt bepaald dat de adoptie van een kind geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant ook kan worden uitgesproken indien de adoptant na indiening van het verzoek is overleden. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van de erkenning die ook reeds voor de geboorte kan plaatsvinden en gevolgen heeft vanaf het moment dat zij is gedaan. Als de erkenning reeds voor de geboorte is gedaan en de erkenner vervolgens voor de geboorte overlijdt, staat dit er niet aan in de weg dat het kind bij de geboorte toch in familierechtelijke betrekking tot de erkenner komt te staan. Met de voorgestelde wijziging van artikel 1:230, tweede lid, BW kan hetzelfde rechtsgevolg worden bereikt.

4. Afstemming met de Nederlandse Antillen en Aruba

Artikel 39, eerste lid, van het Statuut bepaalt dat onder meer het burgerlijk recht in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt geregeld. Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving wordt niet ingediend alvorens de regeringen van de andere landen in de gelegenheid zijn gesteld van haar zienswijze daarover te doen blijken. Zo is de zienswijze ingewonnen over de invoering van het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht in Nederland2. De invoering van adoptie van een buitenlands kind door een echtpaar van hetzelfde geslacht betekent een ingrijpende wijziging van het bestaande recht. Uit de memorie van toelichting blijkt niet dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba in de gelegenheid zijn gesteld om van hun zienswijze over dit wetsvoorstel te doen blijken. De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te vullen met de zienswijze van de Nederlandse Antillen en Aruba over dit wetsvoorstel.

4. De Raad merkt op dat in de memorie van toelichting de zienswijze van de Nederlandse Antillen en Aruba over het wetsvoorstel ontbreekt (artikel 39 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden).

Het is in het interne Nederlandse recht reeds mogelijk dat paren van gelijk geslacht tezamen kinderen adopteren. Nieuw is dat echtgenoten – zodra landen van herkomst het toestaan – ook tezamen buitenlandse kinderen zullen kunnen adopteren en dat aan de adoptiebepalingen enkele specifieke uitzonderingen worden toegevoegd. Aangezien er materieel geen ingrijpende wijziging plaatsvindt, acht ik het niet nodig eerst de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba in de gelegenheid te stellen hun zienswijze hierover te doen blijken. De Nederlandse Antillen en Aruba behoeven zelf niet een dergelijke maatregel te nemen.

5. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.05.0295/I met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– Als geen gevolg wordt gegeven aan opmerking 4, onder a, de tweede toe te voegen volzin van artikel 227, tweede lid, laten luiden: Voor de berekening van de termijn van samenleving wordt de periode meegeteld gedurende welke de ouder nog geen ouder was.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kamerstukken II 1999/2000, 26 673, nr. 5, blz. 10.

XNoot
2

Het betrof de Filippijnen, Thailand, China, India, Korea, Colombia, Ecuador, Costa Rica, Peru en Polen.

XNoot
3

Memorie van toelichting, Algemeen, derde alinea. De in de memorie van toelichting genoemde 14 landen die hebben gereageerd zijn: Thailand, Slovakije, Brazilië, India, Costa Rica, Colombia, Filippijnen, Polen, Nepal, Sri Lanka, Bulgarije, Suriname, Ethiopië en Panama.

XNoot
4

Nadat het wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd, hebben ook Taiwan en de Verenigde Staten gereageerd op de enquêtebrieven naar adoptie door paren van gelijk geslacht.

XNoot
5

Zie de toezegging van de Minister van Justitie, Kamerstukken II 2004/05, 28 457 en 26 672, nr. 22, blz. 8.

XNoot
6

Artikel 1:228, eerste lid, onder f van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW).

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 28 457 en 26 672, nr. 23, blz. 3.

XNoot
2

Artikel 1:227, derde lid, BW.

XNoot
3

Het laatste geldt overigens ook voor de adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder.

XNoot
1

Memorie van toelichting, Artikelen, Artikel I, onder A, tweede alinea.

XNoot
1

Memorie van toelichting, Artikelen, Artikel I, onder A, vierde alinea.

XNoot
2

Aanhangsel Handelingen II, 2004/05, nr. 887.

Naar boven