nr. 12
AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S.
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
I
Onderdeel B, eerste lid, komt te luiden:
1. Het eerste lid, eerste zin komt te luiden: De beginseltoestemming
geldt voor een periode van vier jaren en kan telkens voor een periode van
vier jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd,
overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders
de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden
daartoe aanleiding geven.
II
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister beslist op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming
of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan eerst nadat de raad voor de
kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van de
aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands
kind of, indien de aspirant-adoptiefouders hierom hebben verzocht, van twee
buitenlandse kinderen tegelijk.
2. In het vijfde lid, onder b, vervalt de tweede volzin.
III
Na onderdeel D wordt een nieuw onderdeel E toegevoegd, luidende:
E
Artikel 7, derde lid, komt te luiden:
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing:
a. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot afwijzing van
het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming op grond van artikel
5, vijfde lid, onderdeel b, en de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar
niet op bijzondere omstandigheden hebben beroepen;
b. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot verlenging
van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming voor een duur korter dan
vier jaren en artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is, en
de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar niet op bijzondere omstandigheden
hebben beroepen.
Toelichting
In onderdeel I wordt voorzien in de mogelijkheid voor de minister om ingeval
er sprake is van bijzondere omstandigheden af te wijken van de maximumleeftijd
van zesenveertig jaren.
In onderdeel II wordt geregeld dat de leeftijdsgrens van tweeënveertig
jaar op tijdstip indiening van het verzoek het uitgangspunt blijft, maar dat
de minister van Justitie ook wanneer beide aspirant-adoptiefouders ouder zijn
dan 44 jaar van deze grens mag afwijken.
De strekking artikel 7, derde lid, zoals hierboven is vormgegeven is de
volgende: de minister van Justitie hoeft geen advies in te winnen van de RSJ
wanneer het verzoek van de aspirant-adoptiefouders is afgewezen in verband
met het bereiken van de maximumleeftijd van 42 respectievelijk 46 jaar. Dit
is alleen anders wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden waarop
de aspirant-adoptiefouders zich in hun bezwaarschrift beroepen. In dat geval
wordt wel advies gevraagd van de RSJ.
Bij bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie
waarin tussen beide aspirant-adoptiefouders een groot leeftijdsverschil bestaat
en waarbij de ouders, bij adoptie, genoodzaakt zijn over te gaan tot eenouderadoptie.
Dit is het geval als de oudste ouder de leeftijd van 46 jaar reeds heeft bereikt.
Ook zijn situaties denkbaar waarbij aspirant-adoptiefouders reeds een
kind hebben geadopteerd (bv een special-need-kind of een ouder kind) en na
een periode van extra aandacht voor dit kind, besluiten nog een (ouder) kind
te adopteren. Een leeftijdsbeperking kan in zo’n geval de gerechtvaardigde
belangen van alle betrokkenen onnodig beperken.
Wolfsen
Pechtold
Azough