30 551
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen

nr. 12
AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S.

Ontvangen 27 juni 2007

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

I

Onderdeel B, eerste lid, komt te luiden:

1. Het eerste lid, eerste zin komt te luiden: De beginseltoestemming geldt voor een periode van vier jaren en kan telkens voor een periode van vier jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd, overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

II

Onderdeel D komt te luiden:

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister beslist op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan eerst nadat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind of, indien de aspirant-adoptiefouders hierom hebben verzocht, van twee buitenlandse kinderen tegelijk.

2. In het vijfde lid, onder b, vervalt de tweede volzin.

III

Na onderdeel D wordt een nieuw onderdeel E toegevoegd, luidende:

E

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing:

a. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot afwijzing van het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming op grond van artikel 5, vijfde lid, onderdeel b, en de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar niet op bijzondere omstandigheden hebben beroepen;

b. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming voor een duur korter dan vier jaren en artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is, en de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar niet op bijzondere omstandigheden hebben beroepen.

Toelichting

In onderdeel I wordt voorzien in de mogelijkheid voor de minister om ingeval er sprake is van bijzondere omstandigheden af te wijken van de maximumleeftijd van zesenveertig jaren.

In onderdeel II wordt geregeld dat de leeftijdsgrens van tweeënveertig jaar op tijdstip indiening van het verzoek het uitgangspunt blijft, maar dat de minister van Justitie ook wanneer beide aspirant-adoptiefouders ouder zijn dan 44 jaar van deze grens mag afwijken.

De strekking artikel 7, derde lid, zoals hierboven is vormgegeven is de volgende: de minister van Justitie hoeft geen advies in te winnen van de RSJ wanneer het verzoek van de aspirant-adoptiefouders is afgewezen in verband met het bereiken van de maximumleeftijd van 42 respectievelijk 46 jaar. Dit is alleen anders wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden waarop de aspirant-adoptiefouders zich in hun bezwaarschrift beroepen. In dat geval wordt wel advies gevraagd van de RSJ.

Bij bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin tussen beide aspirant-adoptiefouders een groot leeftijdsverschil bestaat en waarbij de ouders, bij adoptie, genoodzaakt zijn over te gaan tot eenouderadoptie. Dit is het geval als de oudste ouder de leeftijd van 46 jaar reeds heeft bereikt.

Ook zijn situaties denkbaar waarbij aspirant-adoptiefouders reeds een kind hebben geadopteerd (bv een special-need-kind of een ouder kind) en na een periode van extra aandacht voor dit kind, besluiten nog een (ouder) kind te adopteren. Een leeftijdsbeperking kan in zo’n geval de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen onnodig beperken.

Wolfsen

Pechtold

Azough

Naar boven