30 550 XIII
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2005

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2006

De vaste commissie voor Economische Zaken1, heeft over het Jaarverslag 2005 van het Ministerie van Economische Zaken (kamerstuk 30 550 XIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 6 juni 2006 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Haan

De adjunct griffier van de commissie,

De Veth

1

Het CPB laat uitgaven zien die lager zijn dan in het voorgaande jaar (van € 13,3 naar 11,5 miljoen) maar liefst 15% hoger dan de begroting. Graag een toelichting.

De begroting van het CPB in 2005 wordt, zoals elk jaar, vastgesteld op basis van het vaste personeel wat bij het CPB werkzaam is. Cijfers daaromtrent worden aangegeven in de tabel «gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs». Daarnaast verricht het CPB op beperkte schaal werkzaamheden in opdracht. De uitgaven die daarmee gemoeid zijn, waren niet geraamd in de begroting 2005. De opbrengsten van de in opdracht verrichte werkzaamheden worden op de ontvangstbegroting van EZ verantwoord. Dit verklaart het verschil.

2

Het CPB is in haar document no. 115 zeer kritisch op de kwaliteit van de ingeleverde voorstellen voor innovatieprojecten uit het FES. Welke consequenties verbindt de regering aan de kritiek van het CPB? Deelt de regering de mening van het CPB dat de beste projecten al gehonoreerd zijn en dat daardoor de kwaliteit van de resterende voorstellen afneemt?

Ik wijs op de antwoorden op de Kamervragen over deze CPB-publicatie, die op 29 mei jl. aan de Tweede Kamer zijn aangeboden. In deze antwoorden is aangegeven dat het Kabinet op basis van de adviezen van de Commissie van Wijzen ICES/KIS en het CPB over de wetenschappelijke kwaliteit respectievelijk het maatschappelijk rendement 10 voorstellen heeft gehonoreerd. Mijn beeld is niet dat de departementen in deze Fes-ronde minder kansrijke innovatievoorstellen naar voren hebben geschoven. De voorstellen waren vaak ook al in ontwikkeling bij de departementen. In de beantwoording van de Kamervragen heb ik aangegeven dat de procedure voor indiening, beoordeling en toedeling zorgvuldig is verlopen.

3

Hoe kan de Regering verklaren dat het Nederlandse vestigingsklimaat weliswaar verbetert maar de structurele economische groei niet?

Op de Global Business Environment Ranking van Economist Intelligence Unit stijgt Nederland van plaats 10 naar plaats 5 wat erop duidt dat de inspanningen van dit Kabinet om het Nederlandse vestigingsklimaat te verbeteren, worden beloond. De gevolgen van een verbeterend vestigingsklimaat werken vertraagd door in een hogere structurele economische groei en worden pas op termijn zichtbaar.

Met het oog op vergrijzing en daarmee samenhangend lagere arbeidsaanbodgroei is het van groot belang de structurele arbeidsproductiviteitsontwikkeling te bevorderen om in de komende jaren een hoge structurele economische groei mogelijk te maken. Om de arbeidsproductiviteit een belangrijke zet in de rug te geven, heeft dit Kabinet maatregelen genomen om een competitieve en ondernemende omgeving te creëren met toegang voor nieuwe, innovatieve bedrijven die bestaande bedrijven dwingen tot het leveren van betere kwaliteit, meer innovatie en een efficiëntere bedrijfsvoering.

4

Kan de regering nader ingaan op de stelling dat er bij slechts 6% van het aantal prestatie-indicatoren een risico is voor de totstandkoming? Welke risico’s worden hier bedoeld?

Met risico voor de totstandkoming wordt hier bedoeld dat voor betreffende indicatoren sprake is van een risico op een niet ordelijke, controleerbare en deugdelijke wijze van totstandkomen van de te rapporteren realisatiewaarden. Het percentage indicatoren met een risico voor de totstandkoming neemt de laatste jaren af. Door het verbeteren van de interne werkinstructies, het beschrijven van de uitgevoerde interne controles en het vastleggen van gehanteerde werkwijzen moet het percentage indicatoren met een risico de komende jaren verder worden teruggebracht.

5

Op welke manieren zou de eigen sturing van EZ op de mate van doelbereik kunnen worden versterkt?

Voorop gesteld, EZ tracht haar instrumentarium altijd zo te kiezen en in te zetten dat maximale grip op de doelrealisatie wordt bereikt en het meeste rendement wordt gehaald met de belastingeuro. Dit is ook een belangrijk doel van de operatie herziening financieel instrumentarium (zie brief).

De eigen sturing van EZ op de mate van doelbereik wordt ook bepaald door de mogelijkheden die EZ heeft om direct invloed uit te oefenen op het halen van een doelstelling, dit verschilt per doelstelling. Daar waar die invloed gering is tracht EZ de betrokken partijen actief te stimuleren om de doelen te realiseren. Dit gebeurt door scherpe doelen af te spreken en goede sturing- en monitorafspraken te maken.

In dit kader werkt EZ met een evaluatie- en monitorsysteem dat voldoet aan de criteria zoals deze door de rijksregeling RPE worden gesteld. Hierbij wordt met verschillende soorten evaluatie-instrumenten ( ex-ante evaluaties, beleidsdoorlichtingen, effectevaluaties, scenario’s, verkenningen e.a.) getracht zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de effectiviteit en efficiency van beleid. Dit gebeurt overigens niet alleen vooraf bij voorgenomen beleid maar ook gedurende de uitvoering van het beleid en uiteraard ook achteraf (ex-post). EZ hanteert hiervoor een meerjarenplanning waarbij periodiek de doelen en instrumenten worden geëvalueerd op o.a. doelbereik, actualiteit en ingezette mix van instrumenten.

In de EZ-begroting 2006 is een planning van de in het begrotingsjaar uit te voeren beleidsdoorlichtingen opgenomen. De Kamer wordt op de hoogte gebracht van de uitkomsten en beleidsmatige conclusies van deze doorlichtingen.

6

Waarom was de economische groei met 0.9% in 2005 zo laag? Is het juist dat dit groeipercentage lager is dan in andere Europese landen? Hoe komt het dat er sprake is van een groeivertraging ten opzichte van 2004? Hoe past dit in de gangbare conjunctuurtheorieën?

Volgens de nieuwste ramingen van het CBS is de economische groei in 2005 met 0,2%-punt opwaarts bijgesteld. De groei kwam uit op 1,1% in 2005. Hiermee is de groei van de Nederlandse economie in 2005 hoger dan de economische groei in Duitsland (0,9%), Portugal (0,3%) en Italië (0,0%). De economische groei in Nederland is slechts 0,2%-punt lager dan de economische groei in het eurogebied in 2005.

De vertraging van de Nederlandse economische groei vorig jaar hangt vooral samen met een gelijktijdige vertraging van de internationale economische groei. De internationale vertraging hing samen met een minder uitbundige wereldhandel en een fors gestegen olieprijs. Deze terugval van de groei van de wereldeconomie laat zich in een open economie als Nederland sterk voelen. Daarnaast speelt mee dat er vorig jaar incidentele factoren waren die de groei drukten. Zo telde het jaar 2005 twee werkdagen minder dan het jaar 2004. Ook daalde de aardgaswinning in 2005 wat de economische groei juist drukte. Als voor deze effecten wordt gecorrigeerd, is de economische groei in 2004 en 2005 ruwweg gelijk.

De economische groei in 2005 werd in belangrijke mate gedragen door de export, maar er was ook een geringe bijdrage van de investeringen. In de tweede helft van 2005 trok voor het eerst sinds 2002 de particuliere consumptie ook flink.

7

Waarom is de economische groei in Nederland circa 0,4% lager dan in de rest van Europa en circa 2,5% lager dan in de VS? Hoe is dit te relateren aan de uitspraken van het CPB dat het kabinetsbeleid de economie afremt?

Uitgaande van het meest actuele groeicijfer voor 2005, namelijk 1,1% kan worden geconstateerd dat de economische groei in Nederland met 0,2%-punt niet substantieel lager is dan de groei in het eurogebied (1,3%). Een vertraagde groei van de wereldhandel en een stijgende olieprijs hebben, net als in Nederland, hun weerslag gehad op de economische groei in het eurogebied. Ook de Amerikaanse economie vertraagde in 2005, maar groeide nog steeds sneller dan de economie in Nederland en het eurogebied. Door de minder flexibele marktstructuren laat zowel de Nederlandse als de Europese economie een lagere groei zien dan de Amerikaanse economie. Daarnaast lijkt de conjunctuurgolf in Nederland en het eurogebied in 2005 wat achter te lopen op die in de Verenigde Staten.

Mede onder invloed van de zwakke economische prestaties heeft het Kabinet in de afgelopen jaren ingrijpende hervormingen doorgevoerd die bijdragen aan versterking van het structurele groeivermogen. Voor wat betreft de groei van de Nederlandse economie ten opzichte van de verwachtingen bij de Hoofdlijnenakkoord kan worden verwezen naar CEP 2006 pagina 23. Hieruit blijkt dat de groei in de periode 2004–2007 spoort met de verwachtingen aan het begin van de kabinetsperiode.

8

Hoe is de hoge groei (9%) van de Chinese economie te verklaren? Is de opkomst van China als economische wereldmacht in de ogen van de regering een kans of een bedreiging?

China maakt al jaren een proces van «catching-up» door. De oorzaak hiervoor ligt bij het feit dat de Chinese economie sinds eind jaren ’70 stukje bij beetje opengesteld is voor buitenlandse handel en bij hervormingen van de Chinese economie van een staatsgeleide economie naar een meer marktconforme economie. Bij het begin van de openstelling en hervorming van de Chinese economie lag de economische ontwikkeling in China sterk achter op die in het Westen. Het is vooral deze enorme achterstand, of anders gezegd het onbenutte potentieel van China, dat de basis vormt voor de snelle economische groei van dat land. De enorme toevloed aan buitenlands kapitaal maakt gebruik van dat potentieel, en levert door de financiële vermogens en de know-how van de investeerders een belangrijke bijdrage aan het groeipotentieel van China.

De opkomst van China wordt vooral gezien als een kans, zeker voor een open economie als de Nederlandse. Nederlandse ondernemers benutten de kansen in China door daar te investeren. Ook de invoer vanuit China en de uitvoer naar China nemen ieder jaar toe. Nederland profiteert hier als handels- en doorvoerland van. Ook Chinese investeringen in Nederland en inkomend toerisme uit China dragen bij aan de groei in Nederland.

Zaak is om te blijven werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland zelf. Zowel voor Chinese bedrijven en onderzoekers die zich hier willen vestigen als voor andere buitenlandse bedrijven en het Nederlands bedrijfsleven zelf. Hier werkt het Kabinet aan via onder meer de verlaging van de Vpb, een beter aanbod van kapitaal voor (startende) ondernemers, de reductie van de administratieve lasten, de kennismigrantenregeling en bijvoorbeeld een gericht innovatiebeleid (extra investeringen, vouchers, etc).

9

Hoe is de uitkomst van genoemd onderzoek, dat er geen sprake blijkt te zijn van grootschalige verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, te rijmen met eerdere uitspraken van het Kabinet?

Eerdere kabinetsuitspraken die haaks staan op de uitkomsten van het onderzoek zijn mij niet bekend. De onderzoekers becijferden dat in de afgelopen jaren ongeveer 1 à 1,5% van de verdwenen banen direct aan de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland was toe te rekenen. Hoewel deze percentages niet groot zijn neemt dit niet weg dat de effecten van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten op bedrijfsniveau en voor de betrokken werknemers en regio’s ingrijpend kunnen zijn. Overigens zorgen buitenlandse bedrijven die zich op hun beurt hier weer vestigen ook voor nieuwe werkgelegenheid.

10

In welke mate heeft EZ een beslissende rol gespeeld bij het binnenhalen van de 112 nieuwe investeringsprojecten?

De 112 nieuwe investeringsprojecten zijn binnengehaald met hulp van het Ministerie van Economische Zaken. De mate waarin deze hulp doorslaggevend is geweest in de besluitvorming is moeilijk vast te stellen. Buitenlandse bedrijven maken deze keuze op basis van een set van vestigingsfactoren die samenhangen met het Nederlandse vestigingsklimaat. De rol van EZ ligt vooral in het interesseren van potentiële investeerders om zich in Nederland te vestigen, het informeren over diverse aspecten van het vestigingsklimaat en het assisteren bij de locatiekeuze voor een nieuwe vestiging. Wat wel vast te stellen is, is het resultaat en de inspanning die EZ bij individuele projecten heeft geleverd. Alleen projecten waar EZ aantoonbaar toegevoegde waarde heeft geleverd worden in de score meegenomen. Dit wordt vastgesteld aan de hand van een brief die de buitenlandse investeerder ondertekent alsmede de registratie van activiteiten op de projectendatabank.

11

Hoeveel geld gaat de totstandkoming van één Noordwest-Europese energiemarkt kosten als gevolg van de kosten van extra interconnectiecapaciteit? Hoe gaan deze kosten de komende jaren doorwerken in de energietarieven?

De huidige initiatieven ter bevordering van marktintegratie in Noordwest Europa richten zich op een betere benutting van de reeds bestaande interconnectiecapaciteit. Op dit moment wordt deze capaciteit namelijk niet optimaal benut. Door de samenwerking op de grenzen te verbeteren en door een gecoördineerde methode van calculatie en allocatie van interconnectiecapaciteit te ontwikkelen, kan de reeds bestaande interconnectiecapaciteit optimaler worden benut. Dit leidt tot een efficiëntere aanwending van reeds geïnvesteerd kapitaal. Dit is onze primaire inzet. Uitbreiding is zeer kostbaar en leidt niet perse tot meer importcapaciteit die ook benut wordt. Het is bovendien niet mijn bevoegdheid om te beslissen over de bouw van nieuwe interconnectie. Tennet dient als landelijke beheerder van het hoogspanningsnet zorg te dragen voor investeringen in uitbreiding van het hoogspanningsnet en van de interconnecties, waarbij DTe de investering moet beoordelen. Tennet heeft op dit moment geen plannen om nieuwe interconnectiecapaciteit te bouwen omdat het bijbouwen van interconnecties op dit moment economisch onrendabel is.

12

Welke feitelijke ontwikkelingen waren er in 2005 die een Noordwest-Europese energiemarkt dichterbij brachten? Zijn die ontwikkelingen in combinatie met de ontwikkelingen in andere jaren zodanig dat er inmiddels sprake is van een Noordwest-Europese energiemarkt?

In 2005 zijn enkele initiatieven gestart die tot doel hebben om te komen tot een verdere marktintegratie binnen Noordwest Europa. Marktintegratie omvat het verruimen van de interconnectiecapaciteit (door betere benutting of uitbreiding) en harmonisatie van de marktregels en afspraken. Dit zou uiteindelijk moeten leiden tot een toename van de import en/of vergemakkelijking van de internationale handel in elektriciteit. Voor Nederland heeft verdere marktintegratie verschillende voordelen: het is goed voor de voorzieningszekerheid, de prijzen convergeren en reeds aanwezige interconnectiecapaciteit wordt beter benut.

Eén van de marktintegratie-initiatieven is het Pentalaterale Energy Forum waarin door de vijf Noordwest-Europese landen wordt samengewerkt. In dit forum wordt door drie werkgroepen van overheden, toezichthouders en TSO’s gewerkt aan verdere marktintegratie. Voor 15 juni zult u in een aparte kamerbrief uitgebreid geïnformeerd worden over de voortgang van het Pentalaterale Energy Forum.

Ook de Commissie tracht via de zogenaamde Mini-fora de regionale markten tot stand te brengen. Op 20 juni vindt deze plaats voor onze regio. Op het jaarlijkse Florence forum worden de resultaten van de mini-fora besproken. Tevens zullen voor de zomer de Congestion Management Guidelines van de Commissie worden vastgesteld. Deze Guidelines stellen eisen waaraan TSO’s bij het beheren van de interconnecties minimaal aan moeten voldoen. Daarbij wordt een aantal eisen aan de totstandkoming van de regionale markten vastgelegd, zoals het goed op elkaar aansluiten van de verschillende regionale markten, zodat marktpartijen niet worden geconfronteerd met grote verschillen in systemen.

Een ander marktintegratie-initiatief is Belpex. Belpex is een initiatief van de drie netbeheerders van Frankrijk, België en Nederland samen met APX en Powernext (Franse elektriciteitsbeurs). Het doel is te komen tot een marktkoppeling tussen deze drie landen. Bij marktkoppeling worden de verschillende beurzen waarop dag-vooruit elektriciteit wordt verhandeld (de spot markten) aan elkaar gekoppeld. Dat betekent dat marktpartijen straks in één handeling én stroom én capaciteit op de interconnectie kunnen kopen, hetgeen de efficiëntie van het gebruik van de interconnecties zal verbeteren. De planning is om de marktkoppeling via Belpex in september 2006 van start te laten gaan.

Daarnaast hebben de toezichthouders van Nederland, België en Frankrijk in december 2005 een Road map opgesteld met betrekking tot marktintegratie. In deze roadmap wordt onder andere ingegaan op de marktkoppeling tussen deze drie landen.

De Noordwest-Europese markt wordt dus steeds verder geïntegreerd. Volgens het sectoronderzoek van Eurocommissaris Kroes kan men echter nog niet spreken van volledig geïntegreerde markten omdat er congesties bestaan op de interconnectoren, vooral tijdens piekbelasting. Ook de NMa houdt zich momenteel bezig met de vraag of de relevante markt als nationaal of Noordwest-Europees zou moeten worden beschouwd en komt binnenkort met een consultatiedocument waarin op deze vraag wordt ingegaan. In het document wordt de elektriciteitsmarkt onderverdeeld in verschillende deelmarkten (dal, piek en superpiek) en wordt de mate van marktintegratie op die verschillende deelmarkten geanalyseerd.

13

Hoe verhoudt het initiatief van de regering om stilzwijgende contractduurverlenging tegen te gaan zich met het initiatiefwetsvoorstel van Crone en van Dam, dat eveneens beoogt stilzwijgende contractduurverlening tegen te gaan?

Zowel het genoemde initiatiefwetsvoorstel van de leden der Tweede Kamer, Crone en Van Dam, als het wetsvoorstel van de regering over contractduurverlenging en opzegtermijnen bij elektronische communicatiediensten, liggen op dit moment voor advies bij de Raad van State. Pas nadat de adviezen zijn uitgebracht en openbaar zijn, kan worden gekeken hoe de voorstellen zich tot elkaar verhouden. Het is immers nu nog niet bekend hoe de wetsvoorstellen na ommekomst van de Raad van State er precies zullen uitzien. Indien er een voorkeur bestaat om stilzwijgende contractduurverlenging in generieke zin te regelen zal gelet op de huidige overstapdrempels bij vooral internetaanbieders (incl. bellen via internet; zie brief aan TK d.d. 1 maart 2006), van belang zijn dat het maatwerk uit het wetsvoorstel ten behoeve van de elektronische telecommunicatiediensten, vooral wat betreft de gehanteerde opzegtermijnen, in stand kan blijven.

14

Kan de Minister een overzicht geven van subsidies van Economische Zaken die verleend kunnen worden aan Nederlandse bedrijven in het buitenland, zoals de PSOM-subsidie? Met welke argumenten en op basis van welke criteria worden de subsidies verleend? Welke voor- en nadelen hebben deze subsidies voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid? Is er in het algemeen een overzicht van alle subsidies die Economische Zaken kan verlenen?

Het financiële buitenlandinstrumentarium heeft als doel het bijdragen aan duurzame economische groei in Nederland en in het bijzonder het bevorderen van internationaal ondernemen. Het EZ-deel hiervan waarop Nederlandse bedrijven een beroep kunnen doen bestaat uit PESP (haalbaarheidsstudies naar export) PSB (hulp bij internationale strategiebepaling van startende bedrijven), PSOM (ondersteuning proefprojecten in opkomende markten), FOM (garantie voor projecten in opkomende markten) en SENO/GOM (aanvullende exportkredietverzekering). Bedrijven worden ondersteund omdat buitenlandse markten vaak niet transparant zijn en/of bedrijven risico’s lopen die niet commercieel te verzekeren zijn. Met hulp van deze instrumenten versterken ze hun positie op buitenlandse markten, neemt hun export toe of verhogen ze hun productiviteit. Voorwaarden van instrumenten zijn te vinden op de websites van de uitvoerders (www.evd.nl; www.fmo.nl; www.atradius.nl). De instrumenten worden periodiek geëvalueerd, onder andere op doeltreffendheid, doelmatigheid en mogelijk ongewenste neveneffecten. Zoals reeds eerder aan de Kamer is toegezegd in het kader van de Vernieuwing van het financieel instrumentarium (Kamerstuk 2005–2006, 30 300 XIII, nr. 83, Tweede Kamer) wordt bij die instrumenten waar dat relevant is getoetst op mogelijke negatieve effecten voor duurzame economische groei in Nederland. Hierbij wordt o.m. gekeken naar de netto werkgelegenheidseffecten.

Naar aanleiding van de behandeling van de EZ-begroting 2004 heb ik u via een brief (Kamerstuk 2004–2005, 29 800 XIII, nr. 34, Tweede Kamer) op de hoogte gesteld van de subsidies die Economische zaken kan verlenen. Een overzicht van de belangrijkste wijzigingen die sindsdien in het financieel instrumentarium van EZ zijn/worden doorgevoerd in het kader van de herinrichting van het financieel instrumentarium, is te vinden in de bijlage bij de voortgangsrapportage herinrichting financieel instrumentarium (Kamerstuk 2005–2006, 30 300 XIII, nr. 83, Tweede Kamer). Tot slot is een beknopt overzicht van de geldstromen die EZ verlaten opgenomen in het Instrumentenoverzicht Rijk, welke te vinden is op www.rijksbegroting.nl/ior.

15

Wanneer kunnen de eerste resultaten worden verwacht van de stroomlijning van de vergunningen?

Met de Meibrief Vereenvoudiging Vergunningen (kamerstuk 2005–2006, 29 515, nr. 140) zijn de resultaten van de eerste fase van het project Vereenvoudiging Vergunningen aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Voor Prinsjesdag zullen alle departementen hun implementatieplan naar de Kamer sturen. Daarin zal worden aangegeven wanneer welke wijziging wordt bereikt. In veel gevallen zal de wet moeten worden gewijzigd om vergunningen af te kunnen schaffen. Een aantal voornemens is onderdeel van lopende trajecten. De wetgevingstrajecten hiervoor lopen al of zijn al afgerond. Belangrijke verbeteringen treden dan ook al in 2007 en 2008 in werking zoals de omgevingsvergunning, de aanpassing wet goederenvervoer, de integrale waterwet en de aanpassing drank- en horecawet. Indien het wijzigingstraject nog niet is gestart zullen de departementen zo spoedig mogelijk tot implementatie overgaan. Voor de eenvoudige, niet controversiële wijzigingen, wil het Kabinet voor Prinsjesdag een verzamelwet aan de Raad van State aanbieden. De Vereniging Nederlandse Gemeenten zal nog voor de zomer komen met een actieplan om ten behoeve van de gemeenten, een aantal modelverordeningen met vergunningen aan te passen.

16

Wanneer kunnen de definitieve programma’s verwacht worden die voortvloeien uit de nota Pieken in de Delta? Waarom zit er drie jaar tussen het verschijnen van deze nota en de uitvoering ervan?

In juli 2004 heb ik de Nota Pieken in de Delta naar de Tweede Kamer gestuurd, die ik op 15 september van dat jaar met u heb besproken. Ik heb in dat overleg toegezegd u per brief nader te zullen informeren over de wijze waarop ik de nieuwe gebiedsgerichte aanpak wilde vormgeven. Deze brief heb ik u september 2005 toegezonden.

In de tussentijd hebben we niet stil gezeten: de programmacommissies zijn gevormd en de leden hebben samen hun visie en agenda voor de komende periode opgesteld. Deze vormen de basis van de programma’s die ik nog voor de zomer in ontvangst zal nemen. Spoedig daarna zal de juridische regeling, die gebaseerd is op dit programma, gepubliceerd worden. Op 30 september sluit de indieningsperiode, zodat de beoordeling van de ingediende projecten nog dit jaar plaats kan vinden. Voor de uitvoering van de gebiedsgerichte programma’s in 2006 is een bedrag van € 25 miljoen uit 2007 naar voren gehaald. Vanaf volgend jaar zal ook het programma Noord-Nederland onderdeel uitmaken van deze nieuwe aanpak. Het is belangrijk dat deze nieuwe aanpak wordt gedragen door alle spelers in het gebied, zodat ieder daarin zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Zoals u zult begrijpen gaat hier intensief overleg tussen de partijen aan vooraf. Het resultaat ziet er goed uit: het enthousiasme dat ik tegenkom in de programmagebieden is groot en ik verwacht dan ook ambitieuze programma’s en projecten te zullen ontvangen.

17

Kan de regering aangeven of de 50% van de aardgasmeevallers die voortaan naar innovatie moet gaan, bovenop de FES-middelen komt, of daar onderdeel van uitmaakt?

Een aardgasbatenmeevaller is per definitie iets dat tot op dat moment nog niet in de ramingen was verwerkt. Indien zo’n meevaller zich voordoet, komt deze derhalve bovenop de bestaande FES-ramingen. Circa 50% van de meevallers in het FES, die voortkomen uit aardgasbatenmeevallers, worden bestemd voor kennis, innovatie en onderwijs.

18

Wie beheert de zeven nieuwe durfkapitaalfondsen voor innovatieve starters? Hoe verhouden deze fondsen zich tot het overheidsinnovatiebedrijf Twinning?

De zeven nieuwe durfkapitaalfondsen worden mede gefinancierd vanuit de TechnoPartner Seed faciliteit. Het Ministerie van Economische Zaken draagt voor 50% bij aan de investeringskosten van die fondsen en deelt mee in de opbrengsten. Het beheer van deze fondsen ligt geheel bij professionele private partijen. Er is geen relatie met Twinning, uit dit fonds vinden geen nieuwe investeringen meer plaats. De door Twinning gerealiseerde investeringsportefeuille wordt beheerd door een privaat investeringsfonds.

Bij het opzetten van het TechnoPartner programma (dat ruimer is dan de Seed faciliteit) is gebruik gemaakt van de onder andere met Twinning geleerde lessen. Belangrijke verschillen met Twinning zijn de bredere doelgroep waar de durfkapitaalfondsen zich op richten, namelijk alle technostarters in plaats van alleen ICT. Voorts wordt voor de durfkapitaalfondsen geen eigen beheersorganisatie opgericht door de overheid maar wordt gebruik gemaakt van de expertise van de private sector.

19

Kan de regering aangeven wat het effect is van ieder van de door EZ te nemen acties aan de economische groei in Nederland?

Nee, er kan geen direct causaal verband gelegd worden tussen de door EZ te nemen acties, als bijvoorbeeld de innovatievouchers voor MKB’ers, en de economische groei in Nederland. De economische groei is daarvoor van te veel andere factoren afhankelijk. Niettemin blijkt uit de (wetenschappelijke) literatuur dat inzet op EZ-beleidsterreinen, zoals onderzoek en innovatie, marktwerking en ondernemerschap, sterk bijdraagt aan economische groei. Het EZ-beleid, zoals dat in het jaarverslag is weergegeven, moet daarbij vooral in samenhang met het volledige economische beleid van dit Kabinet worden bezien. Het economische beleid van dit Kabinet, zoals dat geformuleerd is in de beleidsbrief «Kiezen voor groei, welvaart voor nu en later», draagt bij aan een groter groeivermogen van de Nederlandse economie. De eerste resultaten daarvan worden nu zichtbaar.

20

Kan de regering een vergelijking geven van de Nederlandse uitgaven aan concurrentie, innovatie en versterking van het ondernemingsklimaat in vergelijking tot andere landen?

De vraag heeft betrekking op drie verschillende deelterreinen van het beleid.

Voor het R&D- en innovatiebeleid stelt de OESO een tabel op waarin de overheidsfinanciering van private R&D-uitgaven internationaal wordt vergeleken. De Nederlandse overheid financiert in het jaar 2003 (het laatst beschikbare jaar) 3,4 procent van de private R&D-uitgaven. Dat is aanzienlijk lager dan de OESO- en EU-25 gemiddelden van respectievelijk 7,4% en 8,2%. Twee kanttekeningen passen bij deze cijfers:

– Sommige overheden, zoals in de VS en Frankrijk, verstrekken in belangrijke mate R&D-opdrachten, met name voor defensie. In deze landen is het aandeel van de overheidsfinanciering voor private R&D daardoor ruim 10%. Dat is veel hoger dan het percentage voor Nederland waar dit type opdrachten minder een rol spelen.

– In het genoemde OESO-overzicht ontbreken fiscale instrumenten ter stimulering van private R&D (zoals de WBSO in Nederland). Uit andere OESO-gegevens blijkt dat Nederland voor deze faciliteiten een middenpositie inneemt.

Voor de uitgaven van overheden om concurrentie te bevorderen dan wel het ondernemingsklimaat te versterken zijn voor zover bekend geen internationaal vergelijkende overzichten beschikbaar. Een mogelijke verklaring is dat beleid op deze gebieden zich meer in de randvoorwaardelijke sfeer afspeelt (fiscaal, reductie regelgeving, etc.). Daarbij zijn directe overheidsuitgaven minder relevant. Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat het terrein van «versterking van het ondernemingsklimaat» zeer breed en divers is. Dat bemoeilijkt een internationale vergelijking zeer.

21

Hoe wil de Regering haar doelstelling om Nederland een van de «meest dynamische kenniseconomieën» van de Europese Unie te laten worden meetbaar maken?

In het in oktober 2005 aan de Tweede Kamer gepresenteerde Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) van Nederland worden de maatregelen beschreven die de regering zal nemen om de Lissabon doelstellingen te bereiken. In het Nederlandse NHP staan centraal:

– Het verhogen van de arbeidsparticipatie, vooral door het aantrekkelijk maken van (meer) werken door vrouwen (aantal gewerkte uren), allochtonen en ouderen.

– Het verhogen van de productiviteitsgroei, vooral door betere wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven, meer focus en massa, vergroting van het aantal kenniswerkers (incl. buitenlandse instroom). Daarnaast wordt gewerkt aan een aantrekkelijk ondernemingsklimaat. Onderdelen hiervan zijn scherper mededingingsbeleid door meer bevoegdheden voor toezichthouders, gemakkelijker toegang tot (durf)kapitaal voor startende en doorgroeiende bedrijven, en modernisering van vennootschapsbelasting.

In het najaar 2006 dient Nederland een Voortgangsrapport van het NHP naar de Europese Commissie te sturen. Deze voortgangsrapportage zal ook aangeboden worden aan de Tweede Kamer. Daarin zal Nederland rapporteren over de voortgang van de implementatie van de beleidsmaatregelen aangekondigd in het NHP en zal de bijdrage van de beleidshervormingen aan het realiseren van de Lissabondoelstellingen worden geëvalueerd.

Naast deze voortgangsrapportage over de realisatie van de Lissabondoelstellingen wordt er in het EZ-jaarverslag 2005 voor het eerst aandacht besteed aan de positie van Nederland op de «European Innovation Scoreboard» (EIS). In de begroting van 2007 zal de positie van Nederland op de EIS als kengetal worden opgenomen.

22

Is de Minister tevreden over de snelheid waarmee de NMa boetes int? Hoe kan de inning versneld worden zonder rechtswaarborgen aan te tasten? Zet opname in de begroting van de ontvangsten van de NMa en andere toezichthouders deze organisaties onder druk om meer en hogere boetes op te leggen? Kan dit leiden tot onzorgvuldigheid?

Voldoet het jaarverslag aan motie 30 300, nr. 39? Waar in het jaarverslag staat een overzicht van het aantal formatieplaatsen bij de toezichthouders?

Ik ben tevreden over de snelheid van het innen van boetes.

In de recente bouwfraudezaken hebben onderhandelingen met de sector er toe geleid dat de meerderheid van de zaken via een versnelde procedure kon worden afgehandeld. Wanneer bezwaar of beroep wordt aangetekend heeft dat een opschortende werking; inning van de boetes is dan niet aan de orde.

In de begroting worden alleen reeds opgelegde boetes opgenomen. Er is geen sprake van druk op de toezichthouders om meer of hogere boetes op te leggen.

In het jaarverslag is geen overzicht opgenomen van het aantal formatieplaatsen bij de toezichthouders. De jaarverslagen van de toezichthouders bieden wel het in de motie gevraagde inzicht. Volledigheidshalve treft u onderstaand het overzicht aan.

ToezichthouderTotale kostenWaarvan aan markt doorberekendFormatie in fte
NMa€ 30 922 000€  0288,7
Dte€  7 849 000€  2 461 367 62,5
OPTA€ 17 811 000€ 15 816 000150

Realisatiecijfers 2005

23

De Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid stelde voor om de NMa de bevoegdheid te geven om privé-woningen binnen te treden. De Minister noemt dit in een persbericht van juni 2003 «zeer noodzakelijk». Toch is er in 2005 (nog) geen wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. Kan de Minister toelichten waarom dit zoveel tijd kost?

Zoals ik onder meer in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet, TK (2005–2006) 30 071, nr. 10, heb aangegeven, bereid ik momenteel samen met de Minister van Justitie een regeling van de bevoegdheid tot huiszoeking door de NMa voor. Aangezien het bij de bevoegdheid tot huiszoeking om een verstrekkende bevoegdheid gaat is het van groot belang dat een en ander zorgvuldig wordt geregeld. Zo dient deze opsporingsbevoegdheid met de nodige strafrechtelijke waarborgen te worden omkleed. De uitwerking daarvan neemt enige tijd in beslag. Ik zeg u echter toe snelstens een voorstel tot toekenning van de huiszoekingsbevoegdheid te zullen sturen.

24

Het jaarverslag werkt met veel streefwaarden, effectindicatoren. Opvallend is dat voor 2005 deze gegevens vaak nog niet beschikbaar zijn, in het najaar pas bekend zijn. Soms is voor de jaren vóór 2005 nog geen cijfer beschikbaar, zoals voor kennisbescherming. Hoe doen andere landen het op het gebied van Economische Zaken? Gebruiken zij andere streefwaarden en effectindicatoren? Welke worden gebruikt in België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?

Gegevens van statistische bureaus (zoals het CBS voor Nederland en Eurostat voor de EU) komen jaarlijks met een vertraging beschikbaar. Dat heeft te maken met het meten van realisaties. Bedrijven kunnen deze cijfers pas verstrekken na afronding van het boekjaar. Vervolgens moeten statistische bureaus die cijfers verzamelen en bewerken, voordat cijfers kunnen worden gepubliceerd. Het opstellen van internationale vergelijkingen (bijvoorbeeld via Eurostat) volgt daarna. Daarom kunnen voor het jaarverslag over 2005 slechts cijfers tot en met 2004 worden opgenomen. Dat zal in de toekomst ook niet veranderen.

Veel van de ons omringende landen en organisaties als de OESO en de EC werken in hun beleid met dezelfde indicatoren. Overigens loopt Nederland door het VBTB proces voorop in Europa met het gebruik van streefwaarden en effectindicatoren. Naast Nederland zijn het met name de Angelsaksische landen die een systeem van «new public management» kennen. In Frankrijk is ook inmiddels een begin gemaakt met een soortgelijk traject. Andere Europese landen zijn op dit vlak minder ver en maken daardoor ook minder gebruik van effectindicatoren en streefwaarden. In de landen waar een systeem als VBTB wordt gebruikt, zullen indicatoren en streefwaarden moeten aansluiten bij de doelen van het beleid. Die zullen dan ook per land verschillen en kunnen dus niet 1 op 1 met elkaar vergeleken worden. Sommige zaken kunnen wel met elkaar vergeleken worden. Zo heeft het Britse DTI (de tegenhanger van EZ in het V.K.) net als Nederland in kaart gebracht hoe hoog de administratieve lasten zijn en heeft expliciete doelen gesteld om deze te verlagen (10% vermindering in vijf jaar).

25

Kan de Regering een overzicht geven van de bedragen die de afgelopen 4 jaar en afgelopen jaar binnen het beleid ter bevordering van innovatiekracht zijn doorgeschoven? Hoeveel geld is er komend jaar beschikbaar voor bevordering van innovatiekracht?

In onderstaande tabel staan de bedragen die de afgelopen jaren binnen het innovatiebeleid (artikel 2 in de EZ-begroting) zijn doorgeschoven naar latere jaren. Het betreft hier een optelling van alle vertragingen. Versnellingen zijn hierin niet opgenomen.

Doorgeschoven bedragen innovatiebeleid (verplichtingen, bedragen in € mln.)
2002–200361,2
2003–200420,6
2003–200420,7
2004–200557,7

Het budget in 2007 voor innovatiekracht (artikel 2 van de EZ-begroting) wordt opgenomen in de begroting voor 2007. Het huidig beschikbare budget voor 2006 is het budget bijgewerkt tot en met de eerste suppletore begroting 2006. Voor 2006 is een bedrag beschikbaar voor innovatiekracht van € 684,3 mln euro.

26

De streefwaarde reductie administratieve lasten was voor EZ 25% in 2005, realisatie slechts 4,2% en maar 0,2% hoger dan in 2004. Wat zijn de oorzaken van het nagenoeg stilstaan in 2005? Wat wordt gedaan om de 18% in 2007 daadwerkelijk te halen?

Er was in de begroting 2005 een voorlopige streefwaarde voor EZ van 25% te bereiken in 2007 opgenomen, gelijk aan de kabinetsdoelstelling. Dit in afwachting van de vaststelling van de definitieve administratieve lastenplafonds, waarbij differentiatie tussen departementen mogelijk was. Dit plafond is in maart 2005 voor EZ vastgesteld op 18% in 2007.

Er is in 2005 een reductie gerealiseerd van € 1,2 mln., in plaats van de 11,3 mln. zoals gemeld in de begroting 2005. De belangrijkste oorzaken zijn:

• Enkele reducties zijn doorgeschoven naar 2006, zoals enkele ICT-maatregelen bij de Handelsregisterwet (€ 3,4 mln).

• Er was sprake van tegenvallende toenames (€ 4,4 mln. meer dan voorzien) bij de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

• Onverwacht zijn door de EU nieuwe handelsquota voor Chinees textiel ingesteld. Dit heeft geleid tot een toename van € 4,2 mln. vanwege de benodigde vergunningen.

Hier staat tegenover dat er een extra reductie is gerealiseerd van € 1,8 mln door de mogelijkheid om elektronisch octrooien aan te vragen.

Inmiddels is duidelijk geworden dat de 18% in 2007 niet gehaald zal worden. Dit heeft de volgende oorzaken:

• Bij de Prijzenwet wordt naar verwachting € 30 mln. minder reductie bereikt. In de brief van 27 oktober 2005 (TK 29 515 nr. 101) is reeds uitgebreid gewezen op de risico’s rond dit dossier en de achtergronden bij de geringe mogelijkheden tot reductie hier.

• De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten veroorzaakt een toename van € 32 mln. Per saldo dalen echter de kosten voor bedrijven, omdat de informatie-uitwisseling efficiënter zal verlopen dan bij de huidige, vrijwillige praktijk. Bovendien neemt de veiligheid toe en dalen de kosten van graafschade. Het bedrijfsleven is ook content met de ingezette koers op dit terrein.

Dit alles betekent dat EZ naar verwachting een reductie van 7,8% haalt in 2007.

Er is geen ruimte voor compensatie bij EZ. Dit heeft twee redenen:

• Reeds behaalde resultaten in het verleden; EZ heeft in de periode 1994–2002 reeds 40% reductie bereikt, de grote reducties zijn al gerealiseerd. We liepen al voorop als het ging om AL-reductie waardoor het in latere jaren moeilijker is om de AL op ons terrein nog verder terug te dringen.

• Uit de nulmeting van EZ blijkt dat 80% van de AL van EZ Europees of anderszins internationaal is voorgeschreven. Het grootste deel hiervan komt voor rekening van de Prijzenwet (70% van het EZ-totaal). Het reductiepotentieel is hier zeer beperkt.

Aangetekend zij dat rijksbreed zoveel reductievoorstellen zijn ingediend, dat de kabinetsdoelstelling van een kwart reductie in 2007 hierdoor niet in gevaar komt.

27

De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van de motie Ten Hoopen (29 800, nr. 18) drie kansenzones opgezet. Zijn de kansenzones succesvol? Zullen er na 2005 meer kansenzones opgezet worden? Zal er na 2005 voldaan worden aan de wens van een Kamermeerderheid om in de zones enkel een minimum aan regels te laten gelden, besluitvormingsprocessen van (lokale) overheden aan een korte maximumtijd te binden en een verlaagd fiscaal tarief vennootschapsbelasting toe te passen?

De kansenzone in Delft is gestart in april 2005. De andere twee zones zijn begin 2006 gestart. De Kansenzone in Delft loopt uitstekend. Er hebben zich ruim 20 bedrijven gevestigd in de Kansenzone. Naast deze 20 ondernemingen wordt nog ondersteuning gegeven aan ruim 25 bedrijven die niet gevestigd zijn binnen de Kansenzone maar die wel jong en succesvol zijn. In de andere twee zones – die beiden recent zijn gestart – beginnen zich nu bedrijven te vestigen.

Zoals in het antwoord op de motie (Kamerstuk 29 800 XIII, nr. 67) is aangegeven, is het niet mogelijk en wenselijk om regels niet geldend te verklaren dan wel een lager percentage vennootschapsbelasting te laten gelden in de zones, omdat dan het level playing field wordt verstoord. In plaats daarvan zijn Formulemanagers ingezet om jonge bedrijven te begeleiden bij de opbouw van hun bedrijf.

Het Ministerie van Economische Zaken zal aan het eind van dit jaar een congres organiseren waarin samen met het veld wordt bezien of deze eerste ervaringen met de kansenzones aanleiding geven voor een verdere verspreiding van het concept. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan een vierde kansenzone AVANTIS, gelegen op de Nederlands-Duitse grens bij Heerlen. Samen met de betrokken Duitse partijen wordt de mogelijke vormgeving onderzocht.

28

De verplichtingen voor borgstellingen MKB zijn 52 miljoen lager dan geraamd. Het plafond is juist verhoogd op basis van positieve verwachtingen. Wat is de reden van dit minder dan verwachte gebruik van de regeling?

In 2005 is het garantieplafond met € 75 mln verhoogd tot € 530 mln. De benuttinggraad in 2005 t.o.v. het oorspronkelijk plafond was ruim 106% en t.o.v. het verhoogde plafond ruim 90%. Dit is een zeer positief resultaat. Vanwege onvermijdelijke verdelingsfricties van het quotum over de banken is volledige 100% uitnutting niet mogelijk. Daarnaast is het voor de banken van cruciaal belang dat zij in een vroeg «stadium» de ruimte in hun toegewezen quotumdeel kunnen inschatten. Indien zij tegen de quotumgrens aanlopen zullen zij dit kenbaar moeten maken in het gehele kantorennet.

29

De ministeries van SZW en van EZ hebben samengewerkt om het starten van een eigen bedrijf vanuit een WW-uitkering makkelijker te maken. Is de kans dat deze groep starters failliet gaat groter dan de gemiddelde kans? Heeft de Minister onderzoek gedaan naar de kosten en baten van het vergroten van de kans om vanuit een uitkering een eigen bedrijf te starten? Wat zijn deze kosten en baten?

Bekend is dat starters vanuit een uitkering een even grote «overlevingskans» hebben als gemiddelde starters (NB. ongeveer 70% van de starters vanuit een uitkering is na drie jaar nog actief)1. Uit algemene cijfers blijkt dat doorgaans slechts 10% van de stoppers failliet is gegaan.

Er is ook onderzoek gedaan naar het percentage van de starters dat binnen 5 jaar weer terugvalt in de uitkering. Deze gegevens zijn vergeleken met het terugvalpercentage van uitkeringsgerechtigden die zijn uitgestroomd naar loondienst. In alle onderzochte jaren blijkt de terugval van uitstromers vanuit alle uitkeringen (WW, Bijstand en AO) richting ondernemerschap kleiner dan de terugval van uitkeringsgerechtigden die naar loondienst zijn geïntegreerd (18% vs 32% in 2003).

In aanvulling hierop zal het Ministerie van SZW een kostenbatenanalyse maken waarin de kosten en baten van een reïntegratietraject naar ondernemerschap worden vergeleken met andere reïntegratietrajecten. Dit maakt deel uit van een breder onderzoek naar de inzet van reïntegratiemiddelen.

30

Gaat het Crash Team Oneerlijke Concurrentie ook pro-actief te werk, of uitsluitend reactief (naar aanleiding van meldingen)?

Het Crashteam – en meer in brede zin EZ – treedt niet alleen op na meldingen van het bedrijfsleven, maar volgt ook anderszins actief welke verstoringen van het «level playing field» optreden. Daartoe wordt een actief netwerk onderhouden met onder meer bedrijfslevenorganisaties en onze vertegenwoordigingen in het buitenland. Ook staat EZ, bijvoorbeeld tijdens bedrijvenmissies, veelvuldig rechtstreeks in contact met bedrijven die oplopen tegen verstoringen. Voor een nadere toelichting moge ik u verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke kamervragen van het lid Kortenhorst, die u zijn toegestuurd van 2 maart jl. (Kamerstuk 2005–2006, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1003, Tweede Kamer).

31

Kan de regering aangeven welk percentage van de export van MKB bedrijven wederexport betreft? Hoeveel procent van de MKB bedrijven exporteert er in de ons omringende landen?

Nee. Uit de beschikbare cijfers is het (nog) niet mogelijk het aandeel wederuitvoer in de uitvoer van het MKB (als geheel) te destilleren.

In onderstaand overzicht zijn de percentages voor de ons omringende landen weergegeven. Hierbij moet aangetekend worden dat het gaat om bedrijven met maximaal 250 medewerkers. In Nederland is het overigens gebruikelijk het MKB te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers. Wordt de laatste definitie gehanteerd dan blijkt 18% (in plaats van 20%) van het Nederlandse MKB te exporteren.

Aandeel MKB-bedrijven met exportactiviteiten

Duitsland:24%
België:24%
Frankrijk:11%
Verenigd Koninkrijk:18%
Nederland20%

Bron: ENSR Enterprise Survey 2003, MKB tot 250 werkzame personen

32

M.b.t. het CBS zijn de cijfers door eenmalige verplichtingen niet vergelijkbaar. Graag een overzicht van de kosten en opbrengsten en ontwikkeling van de personeelsformatie en -uitgaven op operationele basis, dwz. op basis van gewone bedrijfsuitoefening.

De onderstaande winst- en verliesrekening uit de jaarrekening 2005 van het CBS geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het CBS. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de personeelsuitgaven en de formatie van het CBS.

Winst- en verliesrekening 2005

Bedragen in duizenden euro’s Realisatie 2005Begroting 2005Realisatie 2004
BEDRIJFSOPBRENGSTEN      
       
Netto-omzet      
Ministerie van Economische Zaken164 467 164 135 159 130 
Opdrachten derden  9 478   8 000   8 424 
  173 945 172 135 167 554
       
Mutatie onderhanden werk 417 0 – 836
Overige bedrijfsopbrengsten 854 0 424
TOTAAL 175 216 172 135 167 142
       
BEDRIJFSLASTEN      
       
Lonen en salarissen105 432 123 127* 112 096 
Sociale lasten22 126 0* 21 157  
Afschrijvingen materiële vaste activa4 583 3 308 6 339 
Overige bedrijfslasten40 370 45 700 36 826 
TOTAAL BEDRIJFSLASTEN 172 511 172 135 176 418
       
RESULTAAT GEWONE BEDRIJFSUITOEFENING 2 705 0 – 9 276
       
Financiële baten en lasten      
Rentebaten 1 255 0 370
RESULTAAT BOEKJAAR 3 960 0 – 8 906

* De in de begroting opgenomen lonen en salarissen, zijn inclusief sociale lasten.

Lonen, salarissen en sociale lasten

Bedragen in duizenden euro’s Realisatie 2005Begroting 2005Realisatie 2004
Lonen en salarissen97 498123 12797 985
Pensioenlasten13 354011 954
Sociale lasten8 77209 203
Ingeleend personeel8 67403 148
Mutatie voorzieningen– 740010 963
Totaal127 558123 127133 253

De begrote sociale lasten zijn opgenomen in de lonen en salarissen.

In de totale personele lasten is een bedrag van € 522 000 opgenomen voor de inzet van tijdelijke extra in te zetten automatiseringscapaciteit in het kader van de reorganisatie 2000.

De afname van de lonen en salarissen wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een afname van het gemiddelde aantal vte’s in 2005 ten opzichte van 2004.

De toegenomen pensioenlasten worden veroorzaakt door de stijging van de pensioenpremies.

De mutatie voorzieningen is een saldo van de getroffen voorzieningen voor 2005 en de vrijval van de voorziening voor herplaatsingskandidaten doordat deze medewerkers uit dienst zijn getreden of geplaatst zijn op een andere functie. Ook de EZ-bijdrage van € 2 000 000 betreffende de reorganisatie 2004 is in dit saldo inbegrepen.

Aantallen vte’s20052004
Aantal vte’s ultimo jaar2 0752 241

33

SenterNovem laat relatief grote verschillen zien tussen realisatie en raming. Zo zijn de personeelsuitgaven 10% hoger en de dotaties voorzieningen 900% hoger. Het resultaat is ondanks veel hogere bijdragen van de departementen aanzienlijk lager. Graag uitleg over deze verschillen en beschrijving en beoordeling van functioneren en resteren van SenterNovem.

Het omzetvolume van SenterNovem is in 2005 ten opzichte van de ontwerpbegroting ca. 14% hoger uitgekomen, met name door de toename van het opdrachtenpakket van het Ministerie van VROM. Doordat de tarieven met 6% konden worden verlaagd – waarvan 2,3% als gevolg van taakstellingen «efficiency» en «inhuur externen» ter grootte van € 2 mln. en voortvloeiend uit Balkenende I – kwam de gerealiseerde omzet 8% hoger uit dan begroot.

De stijging van het omzetvolume met ca. 14% leidde tot een per saldo toename van het personeelsbestand van 4%. Deze per saldo toename kan worden verklaard door een reductie van 50 fte in de ondersteunende processen ter invulling van de taakstellingen uit Balkenende I. Het verschil tussen de toename van het personeelsbestand (4%) en de personeelskosten (10%) wordt veroorzaakt door relatief dure inhuur ter ondersteuning van het fusie- en integratieproces waardoor de loonkosten per fte hoger zijn dan begroot.

Vanwege de groei van het personeelsbestand wordt de Utrechtse vestiging van SenterNovem verbouwd. Hierdoor wordt de batenlastendienst geconfronteerd met uitgaven voor herhuisvesting die in de ontwerpbegroting nog niet waren voorzien. In verband met de verbouwing is in 2005 € 1,7 mln. aan de voorziening herhuisvesting toegevoegd. Door een toename van het personeelsbestand is tevens een toename van de voorziening personeel met € 1 mln.) noodzakelijk gebleken. Deze stortingen leiden tot een verschil tussen de ontwerpbegroting en de realisatie.

Al met al heeft Senter Novem, rekening houdend met de verwerking van de taakstellingen via de tarieven, in vergelijking met de ontwerpbegroting juist een hoger resultaat gerealiseerd. De taakstellingen zijn namelijk als korting gerealiseerd richting de opdrachtgevers en tevens is een € 0,5 mln. hoger resultaat uit de bus gerold (na taakstellingen) ten opzichte van de ontwerpbegroting.

34

De EVD laat ook hogere personele lasten zien, 12% hoger dan de raming. De materiële kosten zijn 7% hoger dan geraamd. Graag een toelichting.

De personele kosten zijn in 2005 € 18,4 mln., dit is € 2 mln. meer dan begroot. De stijging in de personele kosten wordt vooral veroorzaakt door een grotere personele bezetting dan gepland in de tariefnotitie. De grotere personele bezetting is onder andere een gevolg van uitbreidingen van de opdrachtenportefeuille die niet voorzien waren in de begroting 2005.

De materiële kosten ten behoeve van de uitvoering van de opdrachten bedragen in 2005 € 20,4 mln. Hiertoe behoren onder andere kosten ten behoeve van de exploitatie van de Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) en Netherlands Agriculture Business Support Offices (NABSO’s), kosten in verband met bevragen van externe databanken, drukkosten en «out-of-pocket»-kosten voor de uit te voeren financiële instrumenten. Deze materiële kosten zijn € 1,3 mln. hoger dan begroot. De stijging wordt veroorzaakt door hogere «out-of-pocket»-kosten voor de financiële instrumenten dan oorspronkelijk geraamd.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), Van Hijum (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), Atsma (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).

XNoot
1

BBZ evaluatie 1999.

Naar boven