Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-VIII nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-VIII nr. 1 |
Aangeboden 17 mei 2006
Begrote ontvangsten naar beleidsterrein (in mln €)
Begrote uitgaven naar beleidsterrein (in mln €)
A. | ALGEMEEN | ||
Voorwoord | 6 | ||
Dechargeverlening | 7 | ||
Leeswijzer | 11 | ||
B. | BELEIDSVERSLAG | ||
Terugblik Beleidsprioriteiten | 13 | ||
De beleidsartikelen | 27 | ||
1. | Primair onderwijs | 27 | |
3. | Voortgezet onderwijs | 47 | |
4. | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 63 | |
5. | Technocentra | 76 | |
Overzichtsconstructie beroepsonderwijs | 78 | ||
6. | Hoger onderwijs | 81 | |
Overzichtsconstructie Deltaplan bèta/techniek | 95 | ||
8. | Internationaal onderwijsbeleid | 97 | |
Overzichtsconstructie internationaal beleid | 101 | ||
9. | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 102 | |
Overzichtconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 105 | ||
10. | Informatie- en communicatietechnologie | 119 | |
11. | Studiefinancieringsbeleid | 129 | |
12. | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 139 | |
13. | Lesgelden | 145 | |
14. | Cultuur | 148 | |
15. | Media | 161 | |
16. | Onderzoek en wetenschappen | 168 | |
De niet-beleidsartikelen | 178 | ||
17. | Nominaal en onvoorzien | 178 | |
18 t/m 20. | Ministerie Algemeen | 181 | |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 184 | ||
C. | JAARREKENING | ||
1. | Verantwoordingsstaat van het ministerie van OCW | 194 | |
2. | Verantwoordingsstaat van de agentschappen | 195 | |
3. | Saldibalans | 196 | |
4. | Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving | 205 | |
5. | Jaarrekening Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 208 | |
6. | Jaarrekening Nationaal Archief (NA) | 211 | |
D. | BIJLAGEN | ||
1. | RWT’s en ZBO’s | 217 | |
2. | Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer | 218 | |
3. | Publicatieplicht WOPT | 221 | |
4. | Afkortingen | 222 | |
5. | Trefwoorden | 231 | |
6. | Begrippen | 236 |
Het jaarverslag 2005, voor de vierde keer volgens de VBTB-systematiek geschreven, geeft inzicht in de prestaties en resultaten die zijn bereikt met het beleid dat we in 2005 hebben gevoerd, en in de uitgaven die daarmee gemoeid zijn geweest. Uiteraard zijn niet alle activiteiten van het ministerie in meetbare resultaten te vangen. Waar dat wel mogelijk is, blijkt dat we enkele belangrijke doelstellingen hebben gehaald. Zo is uit een steekproef gebleken dat de deelname aan VVE programma’s in het primair onderwijs zich goed ontwikkelt en dat scholen in het voortgezet onderwijs meer zeggenschap en middelen hebben gekregen op het gebied van de materiële instandhouding van de huisvesting. In het hoger onderwijs is onder andere de instroom van eerste jaars studenten in bèta en techniek toegenomen. Daarnaast heeft het project OCW Ontregelt in 2005 geleid tot concrete voorstellen voor de vermindering van regeldruk met gemiddeld 29% in 2007 (ten opzichte van 2003). De doelstellingen op het gebied van voortijdig schoolverlaten hebben we echter niet kunnen halen. Dat is zorgelijk. Daarom is in 2005 de «aanval op de uitval» ingeluid.
2005 was ook voor het ministerie van OCW zelf een belangrijk jaar. Met het actieplan OCW Verandert is een heroriëntatie van het departement aangekondigd, met als doel OCW verder te ontwikkelen tot een flexibele en naar buiten gerichte organisatie die snel en adequaat kan inspelen op politieke en maatschappelijke vragen. In de bedrijfsvoeringsparagraaf leest u hier meer over.
De opbouw van het jaarverslag 2005 volgt de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het jaarverslag is onderverdeeld in een algemeen gedeelte, een beleidsterugblik en een jaarrekening. Een nieuw element in het voorliggende jaarverslag is de verwijzing naar relevante beleidsdocumenten.
Verzoek tot dechargeverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2005 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag en de jaarrekening;
d. de departementale saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. Het financieel jaarverslag van het Rijk over 2005; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
b. De slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2005; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2005 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het financieel jaarverslag van het Rijk over 2005 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2005, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2005 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001). Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
mede namens
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het departementaal jaarverslag 2005 bestaat uit de volgende onderdelen:
A. Een algemeen deel
B. Het beleidsverslag
C. De jaarrekening
D. Bijlagen
A. Het algemeen deel bevat het voorwoord, de dechargeverlening en deze leeswijzer.
B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:
1. Terugblik beleidsprioriteiten
2. De beleidsartikelen
3. De niet-beleidsartikelen
4. Overzichtsconstructies
5. Bedrijfsvoeringparagraaf
1. Terugblik beleidsprioriteiten
In de beleidsterugblik kijken we terug op hoofdlijnen op 2005. 2005 was vooral een uitvoeringsjaar. Met een stagnerende daling van het aantal voortijdig schoolverlaters, maar aan de andere kant bijvoorbeeld meer studenten voor bèta en techniek.
In de begroting 2005 werden de beleidsartikelen volgens de WWW-vragen beantwoord. Voor het jaarverslag over 2005 zijn de Rijksbegrotingsvoorschriften gevolgd die naar aanleiding van het overleg over de evaluatie VBTB zijn aangepast. De aanpassing heeft de toegankelijkheid en beknoptheid van het jaarverslag bevorderd.
Op artikel 17 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals bijvoorbeeld de loon- en prijsbijstelling. De apparaatsuitgaven van het bestuursdepartement, de inspecties en de adviesraden worden op artikel 18 t/m 20 (ministerie algemeen) verantwoord.
Net als in de begroting 2005 zijn de volgende overzichtsconstructies opgenomen:
• Beroepskolom
• Deltaplan bèta/techniek
• Internationaal beleid
• Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.
C. De jaarrekening bevat de verantwoordingsstaten en de saldibalans.
Tevens bevat de jaarrekening de verantwoording van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (CFI) en de Nationaal Archief (NA) voorheen Rijksarchiefdienst (RAD).
D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:
1. Toezichtsrelaties RWT’s en ZBO’s
2. Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer
3. Publicatieplicht WOPT
4. Afkortingen
5. Trefwoorden
6. Begrippen
Het beleid voor onderwijs, cultuur en wetenschap heeft in al zijn verscheidenheid een gemeenschappelijk element: het richt zich op de talenten van mensen. Onder het motto elke leerling is uniek, elke leerling telt, willen we leerlingen de kans bieden om hun talenten optimaal te leren kennen en te gebruiken. Daarbij is naast de vakinhoud ook sociale vorming een doel. De grote belangstelling van leerlingen voor de maatschappelijke stage, maakt duidelijk dat ze betrokken zijn bij de samenleving en daar een positieve bijdrage aan willen leveren.
In de wetenschap is het streven naar excellentie een belangrijke leidraad voor het beleid. Excellente wetenschap ontstaat als gedreven onderzoekstalenten ervaringen uitwisselen, van elkaar leren én proberen elkaar te overtreffen. Daarom worden jonge, getalenteerde mensen uitgedaagd tot een carrière in de wetenschap. Ten slotte draait ook cultuur om talent. Meer mensen moeten kennis kunnen nemen van de kunst die het resultaat is van het talent van kunstenaars en andere professionele creatieven. En meer mensen moeten actief kunnen deelnemen aan kunst en cultuur. Het actieplan Cultuurbereik dat in 2005 van start is gegaan, richt zich daarop.
Het kabinet investeerde het afgelopen jaar fors in de kennissamenleving. Zo is er via de aardgasmeevaller € 1060 miljoen voor kennis, innovatie en onderwijs beschikbaar gekomen. Van de totale aardgasmeevaller kan OCW vooralsnog € 690 miljoen inzetten voor wetenschap, cultureel ergoed en onderwijs. Bovendien streeft het kabinet naar een aandeel voor kennis en innovatie van 50% van de meevallers in het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Tegelijkertijd is de aanval ingezet op de uitval. Het aanhoudend hoge aantal voortijdige schoolverlaters vraagt om een intensievere, sectoroverschrijdende aanpak, gebaseerd op praktische oplossingen en actuele kennis van zaken. In het primair en voortgezet onderwijs zijn voorbereidingen getroffen om het achterstandenbeleid beter af te stemmen op de leerlingen die dat het hardst nodig hebben. Voor het vmbo zijn vorig jaar maatregelen aangekondigd om onder meer een betere aansluiting op het mbo mogelijk te maken.
In juli 2005 verscheen de «governancebrief», over de bestuurlijke verhoudingen tussen de verschillende partijen in het onderwijs en de minister. Centrale gedachte in de brief is dat het onderwijs in de eerste plaats een zaak is van docenten, leerlingen, ouders en studenten én van de maatschappelijke omgeving. Dat heeft grote gevolgen voor de OCW-organisatie zelf en voor de omgang met anderen.
Met de afschaffing van het lesgeld voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en voor 16- en 17-jarigen in het MBO heeft OCW bijgedragen aan het kabinetsstreven om de lasten voor de burgers te verlichten, en vervalt een belangrijke uitgavenpost voor gezinnen met kinderen. Ongeveer 160 000 ouders van leerlingen profiteren daarvan.
Om het innovatievermogen van het bedrijfsleven – en daarmee de slagkracht van onze economie – te bevorderen, hebben de ministeries van OCW en EZ de wisselwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen gestimuleerd. Een ander speerpunt was valorisatie: het in maatschappelijke en economische meerwaarde omzetten van resultaten van onderzoek.
Dit jaarverslag biedt een bondige verantwoording van het gevoerde beleid in 2005. In paragraaf 2 blikken we in algemene zin terug op het jaar 2005. Leidraad daarbij zijn de beleidsprioriteiten zoals die in de begroting 2005 zijn geformuleerd.
2. Naar een maximale participatie: meer mensen die meedoen
2.1 Voorkomen voortijdig schoolverlaten
Het aantal nieuwe schoolverlaters is nog altijd hoog. In 2005 verlieten 57 000 jongeren voortijdig de school, in 2003 en 2004 waren dit er jaarlijks 64 000. Te veel jongeren ondervinden problemen in hun leerloopbaan, waardoor ze te vroeg stoppen en geen startkwalificatie halen. Met dit lage opleidingsniveau is het voor hen moeilijk om een goede positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Scholen en direct betrokkenen uit de praktijk bevestigen dit beeld.
De te beperkte daling van het aantal voortijdig schoolverlaters brengt de realisatie van de Lissabondoelstelling (50% minder voortijdig schoolverlaters in 2010) in gevaar. Daarom heeft het kabinet bij de verdeling van de middelen uit het zogenaamde Fonds Economische Structuurversterking (FES) voor 2006 en 2007 € 400 miljoen gereserveerd voor de aanpak van onder andere taalachterstanden door VVE, leerlingbegeleiding, een betere registratie van de uitvallers, meer praktijk(gericht) onderwijs in het vmbo en mbo en een betere doorstroming van het vmbo naar het mbo. Daarnaast beziet het kabinet of de partiële leerplicht wordt omgezet in een volledige leerplicht. Overige maatregelen zijn te vinden in de brief hierover die de minister en staatssecretaris van Onderwijs in het voorjaar van 2006 naar de Tweede Kamer sturen.
Oprichting projectdirectie Leren & Werken
In maart 2005 is de gezamenlijke projectdirectie Leren&Werken van de ministeries van SZW en OCW van start gegaan. Ook de ministeries van EZ, LNV en V&I leveren mensen en/of middelen voor deze projectdirectie. Een belangrijk doel van Leren & Werken is dat meer mensen hun werk, of het zoeken naar werk, combineren met scholing die tot kwalificaties leidt. De projectdirectie Leren& Werken heeft in 2005 veel contacten gelegd met partijen als werkgevers, scholingsaanbieders, kenniscentra, gemeentes, CWI en UWV. De partijen worden gestimuleerd samenwerkingsafspraken te maken om duale trajecten te realiseren in combinatie met afspraken over Elders Verworven Competenties(EVC)-trajecten en het oprichten van een leerwerkloket. Als gevolg daarvan zijn in 2005 acht intentieverklaringen getekend. Daarin is afgesproken om 9 850 duale trajecten, 6 500 EVC-trajecten en 5 leerwerkloketten te realiseren. Begin 2006 is de mijlpaal van 15 000 duale trajecten bereikt: 15 000 mensen combineren werk met een opleiding, met een startkwalificatie als resultaat.
In het voorjaar van 2005 stuurde het kabinet de notitie «VMBO: het betere werk; Onderwijs dat hoofd en handen verbindt» naar de Kamer (Kamerstukken II, 30 089, nr. 1). De notitie is een vervolg op Koers VO (Kamerstukken II, 29 200 VIII, nr. 151) en kondigt maatregelen aan die moeten leiden tot meer praktijkgericht onderwijs, meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen, vernieuwde onderwijsprogramma’s en examinering, een betere aansluiting op het vervolgonderwijs, en voldoende en goed personeel in moderne, veilige en kleinschalige onderwijsomgevingen. De notitie liep vooruit op het interdepartementaal beleidsonderzoek dat in dezelfde periode werd uitgevoerd naar het vmbo. De IBO-werkgroep constateerde dat er ruimte is om de prestaties van het vmbo te verbeteren. De aanbevelingen richten zich op dat wat de rijksoverheid kan doen. Ze hebben vooral betrekking op een heldere verantwoordelijkheidsverdeling, duidelijk en consequent toezicht, een betere toerusting van vmbo-scholen voor zorgleerlingen, en op beleid dat kan bijdragen aan een beter imago van het vmbo. Het kabinet heeft een groot deel van de aanbevelingen overgenomen.
Vanaf 2005 is in de meerjarenraming structureel circa € 25 miljoen extra uitgetrokken voor het vmbo. Verder kreeg het vmbo in 2005 uit de extra aardgasbaten een heel stevige impuls voor praktijklokalen: € 237 miljoen van de in totaal € 300 miljoen aan FES-geld dat in 2005 beschikaar kwam voor voorgezet en primair onderwijs. Naar praktijksimulatie in het VSO gaat € 27 miljoen en naar de brede school € 36 miljoen.
Vernieuwing en versterking mbo
In 2005 is een belangrijke stap gezet in de vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs. Kwalificaties worden herzien en het onderwijs aangepast zodat er een betere aansluiting komt tussen onderwijs en arbeidsmarkt en deelnemers meer uitgedaagd worden. Eén van de activiteiten in dit verband is de nieuwe «arbeidsmarktkwalificerende assistentopleiding» (AKA). Deze nieuwe opleiding wordt speciaal ontwikkeld voor risicoleerlingen. Het biedt hen een bredere oriëntatie op de arbeidsmarkt als voorbereiding op verdere doorstroom naar een beroepsopleiding op niveau 2 of op de arbeidsmarkt. In het schooljaar 2005–2006 volgen inmiddels 6 620 deelnemers deze opleiding. Met de zogenaamde «Lambrechtsmiddelen» zijn 13 projecten ondersteund om stageplaatsen te werven voor deze deelnemers. Eind 2005 hebben de sociale partners en het kabinet in het kader van de «Werktop» afspraken gemaakt over onder andere meer stageplaatsen voor het beroepsonderwijs. Het kabinet heeft hierbij toegezegd extra middelen vrij te maken voor deze stageplaatsen, voor simulatieplaatsen voor risicoleerlingen en voor extra begeleiding van deze groep. Verder is in 2005 het wetsvoorstel aangenomen dat per 1 januari 2006 voor risicoleerlingen samenwerkingsconstructies mogelijk maakt tussen instellingen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
Ten slotte is in 2005 € 59 miljoen beschikbaar gekomen uit de extra aardgasbaten (het FES) om de aansluiting tussen het MBO en arbeidsmarkt te verbeteren. Het geld gaat onder meer naar docentenstages, leren in bedrijf en ontwikkeling van leermiddelen.
Operatie JONG, jeugdbeleid, jeugdwerkloosheid
Operatie Jong voerde in 2005 een aantal plannen uit, gebaseerd op het document Operatie Jong: sterk en resultaatgericht voor de jeugd (juni 2004) (Kamerstukken II, 29 284, nr. 2). OCW heeft het voortouw bij enkele plannen:
• Meer samenhang in voorzieningen voor kinderen van 0–12 jaar: we hebben praktische instrumenten ontwikkeld en verspreid om de samenwerking tussen openbare bibliotheken en brede scholen te verbeteren. Verder hebben we onder meer de samenwerking tussen cultuur en school gestimuleerd, en gezorgd voor de verspreiding van informatie en kennis in twee nieuwsbrieven en het Jaarbericht 2005 (Kamerstukken II, 29 284, nr. 10). Daarnaast hebben we het project «brede scholen in kleine gemeenten» gerealiseerd en onderzoek uitgevoerd naar knelpunten in wet- en regelgeving voor brede scholen. Ten slotte hebben we een evaluatiemodel laten ontwerpen voor de ontwikkeling van brede scholen. Dat wordt in 10 gemeenten verder getest.
• Versterken zorgstructuur in en rond de school: in 2005 hebben we de toename van het aantal zorgadviesteams in en rond scholen voor primair en voortgezet onderwijs en ROC/AOC-instellingen verder gestimuleerd. Het zorgadviesteam (ZAT) is verreweg de meest voorkomende vorm van samenwerking tussen scholen en externe instellingen. In de regio zijn ook kwaliteitscriteria ontwikkeld die zich richten op borging en samenwerking in het zorgadviesteam. De monitor 2005 van het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugd (LCOJ) laat zien dat het aantal zorgadviesteams flink is toegenomen: in het primair onderwijs van 20% in 2003 naar 63% in 2005, in het voortgezet onderwijs van 89% in 2004 naar 91% in 2005 en in het BVE van 43% in 2004 naar 65% in 2005. Ook laat de monitor zien dat scholen, samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs, gemeenten en provincies onveranderd positief zijn over de resultaten die de ZAT’s boeken. Het overgrote deel van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (80%) is van mening dat de zorgadviesteams over het algemeen de ingebrachte leerlingen (zeer) adequaat en doeltreffend helpen (in 2004 bedroeg dit percentage 62%). Bij de gemeenten vindt 67% dat er (zeer) adequaat en doeltreffend wordt gehandeld. De scholen oordelen zelf ook positief en rapporteren dat er in vergelijking met 2004 sneller begeleiding of hulp wordt geregeld, dat de samenwerking met externe instellingen is verbeterd en voortijdig schoolverlaten is afgenomen.
• De Taskforce Jeugdwerkloosheid en MKB-Nederland hebben gezamenlijk ten opzichte van 2003 eind 2005 ruim 24 000 jongeren extra op een (leer)werkbaan geplaatst. Hiermee is de beoogde doelstelling van 22 500 jongeren gehaald. Daarnaast wordt de verdere invoering van gemeentelijke jongerenloketten gestimuleerd waarin verschillende instanties (CWI, Sociale Dienst, RMC. ROC’s e.d) samenwerken om werkloze jongeren weer zo spoedig mogelijk naar school en/of werk te begeleiden. Daarnaast heeft de Taskforce nog tal van andere activiteiten uitgevoerd, waaronder stimulering van beroepsoriëntatie. Zo wordt samen met de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven de actie «Kom in het leerbedrijf» uitgevoerd waarbij leerlingen uit het vmbo en decanen een bezoek kunnen brengen aan een groot aantal bedrijven.
Herziening gewichtenregeling/achterstandenbeleid
Het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II kondigde een herijking aan van het onderwijsachterstandenbeleid, met als doel het onderwijsachterstandenbeleid effectiever en efficiënter te maken. Het huidige gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt in het kader van deze herijking per 1 augustus 2006 beëindigd. Gemeenten blijven wel verantwoordelijk voor de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Daarnaast zullen gemeenten verantwoordelijk worden voor schakelklassen. Dat zijn tijdelijke voorzieningen voor basisschoolleerlingen met extra grote (taal)achterstanden.
Per 1 augustus 2006 treedt de nieuwe gewichtenregeling in werking (met personele bekostigingsconsequenties in augustus 2007). Bij de huidige gewichtenregeling is etniciteit het criterium voor de toekenning van een schoolgewicht. Bij de nieuwe gewichtenregeling wordt het opleidingsniveau van de ouders het criterium. Daardoor sluit de regeling beter aan bij de feitelijke achterstanden van leerlingen. Dat betekent onder meer dat autochtone achterstandsleerlingen meer aandacht kunnen krijgen. Bovendien helpt de nieuwe regeling om segregatie te voorkomen.
De cumi-regeling VO maakt plaats voor de Regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers VO, die zich richt op scholen waar problemen zich ophopen. Het arrangement treedt op 1 augustus 2006 in werking (bekostigingsconsequenties in januari 2007). Ten slotte zijn het afgelopen jaar de voorbereidingen getroffen voor de regeling dat per 2007 nieuwe basisscholen bij de stichting uit maximaal 80% achterstandsleerlingen mogen bestaan. Op 1 augustus 2005 zijn de pilots schakelklassen gestart.
Niet alleen onderwijs is een «motor voor integratie» (SCP), maar ook cultuur, media en wetenschap leveren zinvolle bijdragen aan het integratiebeleid. In 2005 is een groot aantal initiatieven ontplooid om de integratie te bevorderen. Naast de herijking van het onderwijsachter-standenbeleid zijn maatregelen getroffen om te bevorderen dat burgerschap en sociale cohesie een duidelijke plaats krijgen in het onderwijs. Verder verscheen in november 2005 het aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 «Van A tot Z betrokken», dat een brede aanpak aankondigt van het (functionele) analfabetisme in Nederland (Kamerstukken II, 30 300 VIII, nr. 142). In plaats van € 400 000, stellen de bewindslieden van OCW jaarlijks ruim € 4 000 000 beschikbaar voor een aanpak waarmee we laaggeletterdheid ook willen voorkómen. De daling van het aantal volwassenen dat deelneemt aan een basiscursus in de educatie is inmiddels tot staan gebracht.
De invoering van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs is een succes. Leerlingen maken in de stage kennis met allerlei aspecten van de samenleving. Dat draagt bij aan hun maatschappelijke betrokkenheid en aan aan hun besef van waarden en normen. In 2005 boden 131 scholen hun leerlingen de mogelijkheid om een maatschappelijke stage te volgen. Dat is al bijna 20% van het totaal aantal scholen. De verwachting is dat in 2006 ruim 60% van de scholen meedoet. In 2007 ontvangen alle scholen extra geld om de maatschappelijke stage op hun school mogelijk te maken.
In het beleidsplan «Interculturele programmering», de Cultuurnota en het Actieplan Cultuurbereik zijn verschillende initiatieven aangekondigd om toenadering, samenwerking en een divers personeelsbeleid binnen de cultuursector te bevorderen.
In reactie op het advies van de Onderwijsraad «Bakens voor spreiding en integratie» is een beleidsnota met de Tweede Kamer besproken (Kamerstukken II, 30 204, nr. 5) waarin maatregelen worden aangekondigd om de segregatie in het onderwijs te verminderen en de integratie te bevorderen. Een van de maatregelen verplicht de scholen met de gemeente te overleggen over hun bijdrage aan de bestrijding van segregatie en bevordering van integratie.
Om de veiligheid in het voortgezet onderwijs te vergroten, investeert OCW vanaf eind 2004 extra in het veiligheidsbeleid. Het gaat onder meer om extra leerlingbegeleiding voor PO en VO en opvangmogelijkheden voor gedragsmoeilijke leerlingen: oplopend tot 1000 extra plaatsen ZMOK-onderwijs en oplopend tot 1500 plaatsen in de reboundvoorzieningen.
2.2 Andere acties op het gebied van maximale participatie
Het programma Cultuur en School bevordert de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen. In overeenstemming met het onderwijsbeleid staat de vraag van de school daarbij centraal. Tegelijkertijd worden culturele instellingen gestimuleerd om meer vraaggericht te werken. En met succes. Ongeveer 2800 scholen in het primair onderwijs namen in 2005 deel aan de regeling Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs. Daarmee is de doelstelling gehaald. In 2004 waren het er nog 712. Uit de eerste onderzoeksgegevens blijkt dat de deelnemende scholen meer culturele activiteiten ontplooien, dat een groter aantal van hen een zogenaamde Interne Coördinator Cultuureducatie heeft en dat meer scholen beleid op schrift hebben gesteld.
Met de gemeenten en provincies zijn afspraken gemaakt om te stimuleren dat culturele instellingen passende cultuureducatieve activiteiten aanbieden en dat netwerken van scholen en culturele instellingen tot stand komen. Provincies zorgen voor de bovenlokale coördinatie en bemiddeling, en stimuleren de gemeenten tot 90 000 inwoners om een cultuureducatiebeleid te ontwikkelen. Het projectbureau Versterking Cultuureducatie in het primair onderwijs heeft gezorgd voor flankerend beleid, zoals de ontwikkeling van de cursus Interne Coördinator Cultuureducatie.
In het voortgezet onderwijs namen vanaf het schooljaar 2004–2005 twintig scholen deel aan de pilot «cultuurprofielscholen». Steeds meer leerlingen (72% in 2005) gebruiken hun ckv-vouchers. De intensivering op het gebied van cultuureducatie wordt zorgvuldig gemonitord door de Commissie Cultuurprofielscholen en onderzoeksbureau Sardes.
De nieuwe regeling Actieplan Cultuurbereik (Kamerstukken II, 29 200 VIII, nr. 133) is in 2005 van start gegaan. Doelstelling van het Actieplan cultuurbereik 2005–2008 is het culturele bewustzijn van burgers te versterken. Kunst en cultuur van architectuur tot beeldende kunst en van culturele planologie tot de lokale en regionale omroepen moeten meer publiek bereiken, en meer mensen moeten er actief aan kunnen deelnemen. De regeling voor deze periode biedt meer keuzevrijheid dan voorheen aan gemeenten en provincies en kent een vierjaarlijkse in plaats van een jaarlijkse verantwoording. Op basis van deze regeling hebben de betrokken gemeenten en provincies (in totaal 42) een beschikking ontvangen voor de periode 2005–2008. Voor 2005 hebben zij geld gekregen om de programma’s uit te voeren die ze opgesteld hebben. Aan de programma’s zijn meetbare doelstellingen verbonden. In 2005 is verder een evaluatie- en monitoringtraject opgezet dat zich richt op de analyse van de doelstellingen en programma’s. In 2009 vindt de eindevaluatie plaats.
Door digitale technologie veranderen niet alleen het media-aanbod, de productie en distributie van media, maar ook het mediagebruik van mensen. De publieke omroep moet daarop inspelen, wil hij zijn opdracht blijven waarmaken. In juni 2005 presenteerde het kabinet zijn toekomstvisie op de publieke omroep vanaf 2008, Met het oog op morgen.... (Kamerstukken II, 29 800 VIII, nr. 234). Het kabinet pleit daarin voor creatief ondernemerschap van de publieke omroep en stimuleert een optimale prijs/kwaliteitsverhouding. In de toekomstvisie staan de kijker en luisteraar centraal. Om zoveel mogelijk mensen aan de publieke omroep te binden, moeten de publieke programma’s herkenbaar zijn en beter op elkaar worden afgestemd. De programmering moet crossmediaal zijn en op alle platforms worden aangeboden, zodat ze aansluit bij het mediagedrag van het publiek. Daarom heeft de publieke omroep een traject ingezet om het publiek nog beter te bereiken, met verbeterde programmering op radio en televisie. Daarnaast komt er een breed multi-mediaal offensief om beter in te spelen op de behoeften en het andere mediagebruik van jongeren. Het afgelopen jaar hebben minder kijkers afgestemd op de publieke omroep, onder meer omdat deze zijn voetbalrechten verloor en omdat een extra commerciële zender zijn entree maakte. Dit heeft direct gevolgen voor de reclame-inkomsten bij de publieke omroep.
3. Een aantrekkelijk beroep in het onderwijs
In 2005 was de onderwijsarbeidsmarkt in evenwicht. Een belangrijk resultaat, dat te danken is aan economische en demografische omstandigheden, maar ook aan het beleid dat we de afgelopen jaren hebben gevoerd. In juni 2004 is het beleidsplan Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt gepresenteerd, dat gaat over het onderwijspersoneel (Kamerstukken II, 29 200 VIII, nr. 151). Daarin zijn 17 doelstellingen geformuleerd om in 2007 te bereiken dat scholen beter kunnen inspelen op conjunctuurschommelingen op de onderwijsarbeidsmarkt. In 2005 zijn daartoe veel activiteiten in gang gezet en projecten in uitvoering genomen:
• Tien risicoregio’s zijn projecten gestart om hun regionale arbeidsmarktproblemen op te lossen. De werkgevers hebben in de regio met opleidingen, gemeenten, arbeidsvoorziening en bedrijven nadere afspraken gemaakt over matching van vraag en aanbod en over vernieuwing van de organisatie van het onderwijs.
• Scholen hebben meer armslag gekregen voor goed personeelsbeleid. Voor het primair onderwijs is het bedrag gestegen van circa € 300 miljoen (2001) naar € 500 miljoen in 2005. Voor het voortgezet onderwijs gaat het om een bedrag van € 378 miljoen in 2005 (was € 260 miljoen in 2001).
• Het ziekteverzuim onder leraren is verder afgenomen. In het PO ging het ziekteverzuim van bijna 9% (2000) naar 6,58% in 2004 en in het VO van bijna 8% naar 5,57%.
• Vijftien pilotscholen hebben voorbeelden ontwikkeld van meerjarige personeelsplanningen en bekwaamheidsdossiers.
• Alle zeven hbo-lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs boden de éénjarige kopopleiding aan.
• De bekwaamheidseisen voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zijn vastgesteld.
• Belangrijke afspraken zijn gemaakt met VSNU en HBO-raad over de kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen. De instellingen in het hoger onderwijs en het ministerie zijn inmiddels met de uitvoering begonnen.
• Het Landelijk Platform voor de Beroepen in het Onderwijs is geïnstalleerd.
• Er is een nieuwe meerjarige cao voor het onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs afgesloten.
De komende jaren zijn er geen tekorten te verwachten in het primair onderwijs. In die sector zal sprake zijn van een delicaat evenwicht, met mogelijk regionaal kleine overschotten of tekorten. Voor het voortgezet onderwijs wordt wel een fors tekort voorzien, al vanaf 2007. We zullen samen, scholen, lerarenopleidingen en overheid, alle zeilen moeten bijzetten om het niet zo ver te laten komen.
4. Innovatie en versterking van de (top-)kennisinfrastructuur
Om onze hoge ambities voor de kenniseconomie en de kennissamenleving te kunnen waarmaken, zijn hoog opgeleide mensen nodig. Of het nu gaat om doorbraken in fundamenteel onderzoek of om succesvolle innovatie, alles hangt af van de mate waarin we erin slagen talent de ruimte te geven. In de beleidsnotitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» (Kamerstukken II, 30 300 VIII, nr. 11) wordt een samenhangend pakket aan maatregelen aangekondigd om het voor jonge mensen aantrekkelijker te maken om promotieonderzoek te doen, om ons wetenschappelijk talent beter te benutten en om betere carrièreperspectieven te kunnen bieden.
Extra middelen kwamen beschikbaar als gevolg van het Paasakkoord en de FES-meevaller. Deze worden ingezet voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten (€ 100 miljoen), een Top Pharma Instituut (€ 130 miljoen), voor versterking van de samenwerking tussen de drie technische universiteiten (€ 50 miljoen) en voor een aantal kleinere projecten ter versterking van de kennisinfrastructuur.
Om de beste onderzoekers en onderzoeksgroepen en de beste samenwerkingsverbanden van bedrijven en kennisinstellingen meer armslag te geven, is vanaf 2007 € 100 miljoen beschikbaar uit de enveloppe Balkenende II. Over de regeling voor deze «smart mix» is overeenstemming bereikt tussen de ministeries van OCW en EZ en tussen NWO en SenterNovem, die de regeling gaan uitvoeren. De regeling is op 7 november 2005 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 29 338, nr. 40). Op 27 maart 2006 is de definitieve smart mix gepubliceerd. Eveneens vanaf 2007 wordt een bedrag van € 100 miljoen uit de eerste geldstroom van de universiteiten herverdeeld op basis van hun aandelen in de tweede en (delen van de) derde geldstroom. Om te adviseren over verdere inhoudelijke dynamisering is de commissie Dynamisering ingesteld. De commissie betrekt het onderwerp «matching» bij haar advisering en brengt in april 2006 rapport uit.
Wisselwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen wordt onder meer gestimuleerd door kennisvouchers toe te kennen aan met name het midden- en kleinbedrijf. Het ministerie van EZ verstrekt deze vouchers. Het programma TechnoPartner dat OCW samen met EZ uitvoert, werd voortgezet. OCW is verantwoordelijk voor de institutionele component van dit programma en dat leidde ertoe dat universiteiten meer helderheid kregen over hun taken op het gebied van valorisatie: het in maatschappelijke en economische meerwaarde omzetten van resultaten van onderzoek.
De Tweede Kamer ontving een Voortgangsrapportage over de wijze waarop TNO en de Grote Technologische Instituten werken aan een meer vraaggestuurde opzet en een bijbehorend financieringsmodel (Kamerstukken II, 29 338, nr. 41). In de Voortgangsrapportage worden kennisthema’s gedefinieerd waarop ons land in de toekomst een kennispositie moet opbouwen en zijn per thema regievoerende departementen aangewezen.
Voor een aantal maatschappelijk relevante vraagstukken (grote steden, pensioenen en vergrijzing, internationalisering van het recht) is besloten maatschappelijke topinstituten te vormen die de beste kennis samen moeten brengen met kennisvragen van departementen en samenleving.
In 2005 heeft de uitvoering van het Deltaplan Bèta/techniek (Kamerstukken II, 30 3000 VIII, nr. 139) vaart gekregen. Het Platform Bèta en techniek heeft niet alleen nieuwe initiatieven ontplooid, zoals het sprint-programma voor het wetenschappelijk onderwijs waarin de tien universiteiten met bèta/technische faculteiten werken aan 15% groei en aan kwalitatieve vernieuwing. Het programma richt zich onder meer op de verbetering van de instroom en doorstroom van bèta/technische studenten. Daarnaast zijn bestaande initiatieven verder uitgebouwd.
In 2005 is de totale instroom in de exacte vakken gestegen. Het aantal eerstejaars in het hbo is licht gedaald, maar daar staat een stijging van het aantal eerstejaars in het wetenschappelijk onderwijs tegenover. Over de hele linie van primair tot wetenschappelijk onderwijs wordt gewerkt aan de vernieuwing van het bèta- en techniekonderwijs. De komende jaren zijn echter nog flinke inspanningen nodig om de doelstellingen te halen.
Creatieve industrie, cultuur en economie
In oktober 2005 is de beleidsbrief «Ons Creatieve Vermogen» (Kamerstukken II, 27 406, nr. 57) naar de Tweede Kamer verzonden. Verschillende bijeenkomsten gingen daaraan vooraf, zoals de conferentie Cultuur en Economie op 28 juni 2005. Ook zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de directe en indirecte effecten van cultuur & creativiteit op de economie. De onderzoeksresultaten zijn gebundeld in het mapping document. Het programma voor de creatieve industrie omvat vijf actielijnen: het aansluitvraagstuk cultuur en economie, de versterking van de financiële condities voor creatieve bedrijven, de verbetering van de randvoorwaarden voor het intellectuele eigendom, de intensivering van de internationalisering en de professionalisering van het cultureel management. Vanaf begin 2006 zullen de eerste resultaten zichtbaar worden.
Informatie- en communicatietechnologie (ict)
In december 2005 vond de EduExchange plaats, een bijeenkomst waar vertegenwoordigers uit het Nederlands onderwijsmanagement zich op de hoogte konden stellen van ontwikkelingen en trends in e-learning en waar ze kennis en ervaring konden uitwisselen met elkaar. Twintig zogenaamde «referentieprojecten» hebben daar hun ervaringen met de afspraken over metadata en/of uitwisselen van educatieve content gepresenteerd aan het veld. APS, Kennisnet en SLO hebben afspraken gemaakt om hun leermiddeleninformatiebronnen te integreren.
In het najaar van 2005 zijn verder verschillende contentstimuleringsprojecten (voor educatieve content op internet) gehonoreerd: 11 projecten in de BVE-sector en 6 projecten in het primair en voortgezet onderwijs. In april 2005 is de Kennisrotonde officieel geopend, een website die zich richt op onderwijsinnovatie met ict. De bekendheid van de Kennisrotonde voldoet aan de verwachtingen. De bekendheid bij de scholen is 18% en bij scholen in samenwerkingsverbanden 52%. In 2005 zijn circa 60 vraagstukken ingediend waarvan 15 vraagstukken zich in de fase van kennisontwikkeling bevinden.
De inzet van het plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (Kamerstukken II, 27 417, nr. 7) dat de ministers van OCW en LNV in augustus 2004 hebben uitgebracht, is de niet noodzakelijke verschillen tussen het groen en het overige beroepsonderwijs weg te nemen en de groene instellingen gelijkwaardige ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Inmiddels zijn belangrijke stappen gezet bij de uitvoering van het plan. Zo zijn er verkenningen uitgevoerd naar het domein «groen onderwijs» en naar de financiering van het groene onderwijs. Stelselwijziging is niet noodzakelijk om de doelen van harmonisatie te bereiken.
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland)
Voor de versterking van onze kenniseconomie is het van groot belang om getalenteerde studenten binnen en buiten Nederland aan te trekken en te behouden voor ons hoger onderwijs. Daartoe moet het hoger onderwijs meer gedifferentieerd worden: naast opleidingen die breed toegankelijk zijn voor grote groepen studenten, moeten er excellente opleidingen komen voor studenten die extra gemotiveerd en getalenteerd zijn. In 2005 zijn daarom de experimenten «Ruim baan voor talent» gestart met selectie en differentiatie van collegegeld voor opleidingen met erkende evidente meerwaarde. Een tweede ronde experimenten, met honours programma’s, start in 2006. Verder richten we in 2006 pilots in met centres of excellence, die speciaal zijn bedoeld om talentvolle studenten uit het buitenland aan te trekken.
Ondernemerschap en versterken innovatief vermogen
Er is een krachtige beweging ontstaan om de innovatie in en rond het HBO te versterken en de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs te vergroten. Zo is in 2005 de kennisuitwisseling tussen hogescholen en MKB-bedrijven verder verbeterd door de voortzetting van de RAAK-regeling (Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie). Uit de voortgangsrapportage van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) over 2004 en 2005 blijkt dat RAAK, net als het inzetten van lectoren, een succesvol instrument is om de kennisinnovatiefunctie van het hbo te maximaliseren.
5. Minder regels, meer ruimte en een heldere verantwoording
Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven met een kwart te verminderen. OCW voldoet aan deze afspraak: in april 2004 en juni 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over een pakket aan reductiemaatregelen die de administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen met ten minste 25% doet afnemen (Kamerstukken II, 29 546, nr. 1 en 29 546, nr. 1). Zo wordt het gemakkelijker voor het bedrijfsleven om een Erkenning Leerbedrijf aan te vragen. Daarnaast wordt de geldigheidsduur van deze Erkenning verlengd van 2 naar 4 jaar. Dit levert een reductie op van jaarlijks 4,5 miljoen euro. De resultaten van OCW Ontregelt worden in de bedrijfsvoeringsparagraaf gepresenteerd.
De visie op de besturingsrelatie met de OCW-instellingen is neergelegd in de beleidsnotitie «Governance in het onderwijs» (Kamerstukken II, 30 183, nr. 1) van juli 2005. Meer afstand tot meer autonome instellingen is de kernboodschap in deze beleidsnotitie. Ook besteedt de governance-notitie aandacht aan de veranderde eisen die een dergelijke besturingsfilosofie met zich meebrengt voor verantwoording en toezicht. Met de uitwerking van deze eisen is in 2005 gestart. Relevant in dat verband is ook de Kaderstellende Visie op Toezicht van het ministerie van BZK van oktober 2005 waaraan ook OCW een uitwerking zal geven in de OCW-visie op toezicht.
Net als vorig jaar bevat het departementale jaarverslag naast de beleidsterugblik op 2005 (de terugblik op de beleidsagenda) ook een korte terugblik op de werking van het bestel. Daarmee krijgt de verantwoordelijkheid van OCW voor het bestel een meer herkenbare plaats. Deze passage schetst de hoofdbeelden van de werking van het bestel, gebaseerd op «Bestel in beeld 2005», een aparte publicatie bij de jaarlijkse publicatie «Kerncijfers OCW».1
Een van de hoofddoelstellingen van het onderwijs is het voorbereiden van deelnemers op de arbeidsmarkt. De opbrengst – ofwel de doeltreffendheid van het bestel in termen van kwalificatie – ontwikkelt zich positief. Het aandeel hoger opgeleiden stijgt en het aandeel zonder startkwalificatie daalt licht sinds 1998.
Wat de vaardigheden van de leerlingen betreft, behoort Nederland tot de top. Volgens recente internationale onderzoeken naar prestaties van deelnemers in het primair en voortgezet onderwijs (respectievelijk TIMSS en PISA), blijken Nederlandse deelnemers hoog te scoren voor wiskunde en natuurwetenschappen. Nederland behoort op deze gebieden tot de top 10 van de wereld.
Voortijdig schoolverlaten blijft een knelpunt. De Nederlandse kenniseconomie heeft behoefte aan hoger opgeleiden. Naast een stijging van het aandeel hoger opgeleiden is het verder terugdringen van het aandeel jongeren zonder startkwalificatie van belang. Bovendien vraagt ook één van de Lissabon-doelstellingen om een daling van het aantal jongeren zonder startkwalificatie. Nederland is de afgelopen jaren weliswaar dichter bij het EU-streefcijfer gekomen, maar moet nog veel doen om het te bereiken. Terugdringen van voortijdig schoolverlaten is daarbij van groot belang. Het Nederlandse percentage voortijdig schoolverlaters daalt geleidelijk, zoals recente cijfers bevestigen, maar ligt ook in internationaal perspectief nog op een hoog niveau. Voorlopig moet het terugdringen van voortijdig schoolverlaten daarom nog prioriteit krijgen.
De Inspectie rapporteert over de kwaliteit van het onderwijsproces in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (bve). De kwaliteit van het hoger onderwijs wordt beoordeeld door de visitatiecommissies. Het beeld is over de hele linie overwegend positief. Instellingen scoren op de verschillende indicatoren over het algemeen voldoende/goed.
Ook de ouders oordelen over de kwaliteit van het onderwijs, de leraren en de school van hun kinderen. Uit de Onderwijsmeter 2004 blijkt dat zij redelijk positief zijn over het onderwijs en de leraren, en positief over de school van hun kinderen.
Als we kijken naar de toegankelijkheid van het onderwijs, dan zien we dat meer jongeren onderwijs volgen. Verder valt op dat meisjes vaker de leerweg havo/vwo-ho volgen en jongens vaker de leerweg vmbo-mbo. Allochtonen zijn oververtegenwoordigd in de leerweg vmbo-mbo.
Het onderwijs is doelmatig. Nederlandse leerlingen halen relatief hoge resultaten met de beschikbare middelen. Als we de onderwijsuitgaven van Nederland vergelijken met de ons omringende landen, dan valt op dat Nederland in het primair en voortgezet onderwijs gemiddeld minder geld uitgeeft per leerling. Voor het hoger onderwijs liggen de uitgaven gemiddeld juist wat hoger dan in de ons omringende landen.
Stelsels studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
De stelsels studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten dragen bij aan de doelstelling om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het beleid richt zich op het wegnemen van financiële belemmeringen voor de gedefinieerde doelgroepen in de onderwijsvelden hoger onderwijs, beroeps- en volwasseneneducatie en voortgezet onderwijs. Hierbij is het streven dat iedere studerende die aanspraak kan en wil maken op een beurs of een tegemoetkoming deze ook ontvangt. Het aantal studerenden met studiefinanciering of een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is in lijn met de ontwikkeling van het totale aantal leerlingen en studenten.
De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek van (publieke) kennisinstellingen is hoog. Het Nederlandse onderzoek behoort – al jaren – tot de wereldtop. Dit blijkt uit citatiescores van publicaties, de visitaties van universitair onderzoek, en de verschillende ranglijsten die zijn opgesteld van de beste universiteiten in Europa. Al moeten die ranglijsten voorzichtig worden gehanteerd.
Het wetenschapsbestel is doelmatig. Er is sprake van zeer goede kwalitatieve prestaties in relatie tot het beschikbare investeringsniveau. Ook de productiviteit van de Nederlandse onderzoeker is naar behoren en dat geldt zeker voor de stijging van de productiviteit in de loop der jaren. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat Nederland slechts 2% van de kennis die in de wereld wordt geproduceerd voor zijn rekening neemt. Het is dan ook noodzakelijk om elders ontwikkelde kennis te absorberen. Dat vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking.
Internationaal gezien zijn de R&D-uitgaven als deel van het BBP relatief laag ten opzichte van de ons omringende landen. Het verschil ontstaat doordat het private aandeel in de Nederlandse R&D-uitgaven achterblijft. Het kabinet investeert ruimschoots via enveloppemiddelen en FES in publieke R&D.
De onderzoekers zelf zijn de motor van het wetenschapsbestel. Meer dan de helft van de uitgaven in het bestel zijn uitgaven voor personeel. In vergelijking met andere EU-landen moet Nederland nog meer onderzoekers aantrekken. In dit opzicht vormen vrouwen en allochtonen nog een onderbenut potentieel. Nederland heeft vergeleken met andere landen een laag aandeel vrouwen dat wetenschappelijk onderzoek doet, zowel aan de universiteiten, de researchinstellingen als in bedrijven.
Onderzoekers werken in toenemende mate samen met onderzoekers uit andere landen. Onderzoek is van oudsher al een activiteit met een internationaal karakter, maar dit is nog versterkt door de Europese Kaderprogramma’s. Internationale co-publicaties hebben een hogere citatiescore dan de andere soorten publicaties.
Het cultuurnotastelsel is ingericht om de kwaliteit en toegankelijkheid van het cultuuraanbod te borgen. Beide bepalingen zijn opgenomen in de wet. Kwaliteitsborging vindt vierjaarlijks plaats met een integraal advies van de Raad voor Cultuur over alle cultuurnota-instellingen. Toegankelijkheid en spreiding zijn criteria om in aanmerking te komen voor cultuurnotasubsidie. Het stelsel biedt instellingen de garantie dat zij hun werk in continuïteit kunnen uitvoeren: voortaan wordt niet meer jaarlijks, maar vierjaarlijks besloten over subsidieverlening. Aan de hand van jaarverantwoordingen van de instellingen, monitort het ministerie de financiële positie (continuïteit) en de prestaties van de instellingen (doelmatigheid).
In 2004 is, onder andere naar aanleiding van het debat met de Tweede Kamer over de Cultuurnota 2005–2008 een eerste begin gemaakt met een discussie over de cultuurnotasystematiek. Doel is onderzoeken of de cultuurnotasystematiek in zijn huidige vorm en omvang nog steeds het geëigende instrument is om de wettelijke doelen te bereiken en zonodig en in overleg met direct betrokken partijen alternatieven ontwikkelen. Drie vragen staan centraal:
• Welke rol zou de rijksoverheid moeten spelen bij de subsidieverlening in de culturele sector?
• Welke elementen van de cultuurnotasystematiek zouden moeten worden behouden?
• Welke onderdelen moeten beter en hoe zou dat kunnen?
De kwaliteit van het mediastelsel is verankerd in de Mediawet, die onder meer de verantwoordelijk-heden en taken beschrijft op het terrein van de publieke omroep, de commerciële omroep en de pers . Het stelsel is ingericht om een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod te borgen, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Het gaat om aanbod van televisie, radio, kranten, tijdschriften en internet. De wet bevat garanties voor de doorgifte van omroepprogramma’s via de kabel en voor de diversiteit van de programmering. Het Commissariaat voor de Media ziet erop toe dat de omroepen en kabelexploitanten de bepalingen van de Mediawet naleven. Daarnaast adviseert het Commissariaat over de financiële verantwoording van de diverse instellingen (de continuïteit). In 2004 is een aanvang gemaakt met de discussie over de toekomst van de publieke omroep. Doel is te komen tot een visie op de toekomst van de publieke omroep na 2007. Hierbij staan twee kernvragen centraal: wat zou de rol, taak en functie van een publieke omroep in de samenleving moeten zijn? De tweede, daaropvolgende vraag betreft de inrichting van een publieke omroep: hoe kan de maatschappelijke relevantie daarvan het best tot zijn recht komen?
De onderstaande tabel toont de nieuwe verdeling van de enveloppemiddelen uit de kabinetten Balkenende 1 en 2.
Tabel 1: Enveloppemiddelen (x € 1 miljoen) | 2005 |
---|---|
Naar een maximale participatie | 79,0 |
– exclusief middelen voor veiligheid | 37,5 |
Meer mensen werkzaam in het onderwijs | 100,0 |
Innovatie en versterking van de (top-) kennisinfrastructuur | 220,6 |
Deregulering, autonomie en rekenschap | 91,0 |
Totaal enveloppe | 528,1 |
Deze tabel betreft de verdeling van de enveloppemiddelen naar de verschillende beleidsartikelen. Dit is conform de toezegging aan de Kamer in het debat over de financiële verantwoording 2004.
De verdeling van de enveloppemiddelen is als volgt verwerkt. Deze middelen zijn nog inclusief het LNV-aandeel in de enveloppe.
Tabel 2: Verdeling naar beleidsartikelen (x € 1 miljoen) | 2005 |
---|---|
Primair onderwijs | 156,2 |
Voortgezet onderwijs | 82,4 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 36,8 |
Hoger beroepsonderwijs | 42,0 |
Wetenschappelijk onderwijs | 64,4 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 68,6 |
Informatie- en communicatietechnologie | 23,7 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 3,0 |
Cultuur | 17,0 |
Onderzoek en wetenschappen | 17,6 |
Ministerie algemeen | 15,4 |
Inspecties | 1,0 |
Totaal uitdeling | 528,1 |
1.1 Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling voor het primair onderwijs is dat alle kinderen passend en kwalitatief goed onderwijs krijgen in deugdelijk toegeruste scholen. Het gaat hier om kinderen in de leeftijdscategorie van ongeveer 4 tot 12 (maximaal 14) jaar en jongeren van ongeveer 4 tot en met 19 jaar, die door een handicap of een gedragsstoornis zijn aangewezen op een orthopedagogische en orthodidactische benadering.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra (WEC) vastgelegd dat de (rijks)overheid een stelsel van basisscholen, respectievelijk een stelsel van scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs in stand houdt.
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.1 Budgettaire gevolgen van beleidsartikel 1 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 6 874 631 | 7 275 972 | 7 514 143 | 7 922 743 | 7 525 535 | 397 208 |
* Waarvan garantieverplichtingen | 0 | 30 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 6 876 991 | 7 245 233 | 7 574 341 | 7 881 588 | 7 526 664 | 354 924 |
Programma-uitgaven | 6 876 991 | 7 245 233 | 7 568 334 | 7 875 869 | 7 521 085 | 354 784 |
Toerusting | 5 380 245 | 5 694 425 | 5 916 581 | 6 180 033 | 5 911 204 | 268 829 |
Personele vergoedingen | 4 468 049 | 4 757 707 | 4 933 758 | 5 157 036 | 4 835 394 | 321 642 |
Materiële vergoedingen | 815 482 | 832 366 | 858 359 | 888 097 | 862 036 | 26 061 |
Invoering lumpsumfinanciering | 30 719 | 35 792 | 53 329 | 59 762 | 57 700 | 2 062 |
Schoolbegeleiding | 57 212 | 59 383 | 64 385 | 65 473 | 60 569 | 4 904 |
Tussenschoolse opvang | 3 753 | 4 954 | 4 885 | 8 119 | 6 000 | 2 119 |
Overig (incl. voorcalc. uitdeling) | 5 030 | 4 223 | 1 865 | 1 546 | 89 505 | – 87 959 |
Kwaliteit | 10 462 | 13 979 | 15 391 | 15 981 | 13 891 | 2 090 |
Aanpak zwakke scholen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Vergroten kwaliteitszorg | 0 | 0 | 666 | 676 | 666 | 10 |
Schooltijden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Kerndoelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Cultuur en school | 0 | 0 | 750 | 5 812 | 1 800 | 4 012 |
Innovatie in het primair onderwijs | 0 | 0 | 1 955 | 767 | 4 000 | – 3 233 |
Vergroten zwemvaardigheid | 4 355 | 5 255 | 4 633 | 1 935 | 2 245 | – 310 |
Overig | 6 107 | 8 724 | 7 387 | 6 791 | 5 180 | 1 611 |
Toegankelijkheid | 1 486 284 | 1 536 829 | 1 590 766 | 1 637 220 | 1 566 524 | 70 696 |
Onderwijsachterstandenbeleid | 609 144 | 597 221 | 597 338 | 548 515 | 548 516 | – 1 |
WSNS: onderwijs aan leerlingen met een specifieke zorgbehoefte | 313 733 | 320 919 | 332 013 | 341 246 | 324 559 | 16 687 |
Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis | 538 127 | 595 700 | 637 367 | 714 043 | 654 089 | 59 954 |
Veiligheid op school | 0 | 0 | 0 | 8 758 | 15 000 | – 6 242 |
Eerste opvang onderwijs aan leerplichtige asielzoekers | 4 606 | 2 708 | 2 494 | 2 182 | 2 186 | – 4 |
Informatievoorziening brede scholen | 285 | 309 | 309 | 395 | 350 | 45 |
Nederlands onderwijs in het buitenland | 12 229 | 12 371 | 13 332 | 13 359 | 13 247 | 112 |
Overig | 8 161 | 7 601 | 7 913 | 8 721 | 8 577 | 144 |
Programma uitgaven overig | 0 | 0 | 45 596 | 42 635 | 29 466 | 13 169 |
IBG | 0 | 0 | 9 754 | 11 497 | 8 855 | 2 642 |
CFI | 0 | 0 | 35 842 | 31 138 | 20 611 | 10 527 |
Apparaatsuitgaven | 0 | 0 | 6 007 | 5 718 | 5 579 | 139 |
Ontvangsten | 49 590 | 28 417 | 88 998 | 43 151 | 20 133 | 23 018 |
De indeling van beleidsdoelen verandert ieder jaar iets. Om bedragen te kunnen vergelijken met het verleden zijn de uitgaven voor ICT opgenomen bij de materiële vergoedingen. De uitgaven voor invoering jaarverslag zijn opgenomen onder overig toerusting en de uitgaven voor de verbreding techniek in het basisonderwijs zijn opgenomen onder overig kwaliteit.
N.B. Door afrondingsverschillen kunnen de getallen niet helemaal optellen tot het totaal.
Het verschil tussen de raming en realisatie van de uitgaven voor personeel en materieel wordt veroorzaakt door een stijging van lonen (hogere premies, nieuwe CAO-afspraken, mede in relatie tot de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel en een incidentele eindejaarsuitkering) en compensatie voor de prijsontwikkeling. Het verschil tussen raming en realisatie bij de post «Overig en voorcalculatorische uitdelingen» is het gevolg van het indalen van de loonbijstelling in de personele bekostiging en de prijsbijstelling in de materiele bekostiging.
Voor de «Tussenschoolse opvang» zijn extra middelen uitgetrokken om tegemoet te komen aan het grote aantal inschrijvingen op de regeling.
Voor «Cultuur en school» is budget van het beleidsartikel «Cultuur» (artikel 14) naar «Primair Onderwijs» (artikel 1) overgeboekt.
De oorzaak van de lagere uitgaven voor «Innovatie in het onderwijs» is een kasschuif van 2005 naar 2006. De kasschuif was nodig omdat het proces om een krachtige zelforganisatie tot stand te brengen meer tijd nodig had dan vooraf was ingeschat.
Het verschil tussen de raming en de realisatie voor het «Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis» wordt veroorzaakt door een toename van het aantal geïndiceerde leerlingen.
Het verschil tussen raming en realisatie van de uitgaven voor «Veiligheid op school» betreft een overboeking van € 4,5 miljoen naar artikel 3 («Voortgezet Onderwijs») voor het effect op de leerlingenraming in het voortgezet onderwijs van een vertraging in de realisatie van zmok-plaatsen. Daarnaast is € 1,7 miljoen ingezet voor problemen elders op de begroting. Dit was mogelijk doordat de regeling voor schoolmaatschappelijkwerk iets later is ingegaan dan geraamd.
De hogere programma-uitgaven voor IBG en CFI betreffen de uitvoeringskosten voor de invoering van het onderwijsnummer en voor CFI specifiek de werkzaamheden voor invoering van lumpsum bekostiging in het primair onderwijs.
Er zijn voor circa € 19,6 miljoen meer gelden teruggevorderd op het «Gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid» (GOA) en het «Onderwijs in allochtone levende talen» (OALT) dan geraamd.
1.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
De overheid heeft de verantwoordelijkheid om de door haar bekostigde scholen deugdelijk toe te rusten. Hierbij creëert zij de condities waaronder scholen in staat zijn te voldoen aan de kwaliteits- en toegankelijkheidseisen. Het is niet mogelijk om één zinvolle effectindicator, voorzien van een streefwaarde, te noemen voor deze doelstelling. Per beleidsmaatregel is daarom getracht een prestatie-indicator en streefwaarde aan te geven. In onderstaande tabellen zijn enkele kerncijfers voor het primair onderwijs weergegeven.
Het primair onderwijs omvat scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Het speciaal basisonderwijs is onderwijs aan leerlingen met leer- en opvoedproblemen. Het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is onderwijs aan leerlingen met een handicap. Dit schooltype is verdeeld naar onderwijssoorten op basis van de soort handicap of onderwijsbelemmering van de leerlingen. In onderstaande tabel is het aantal scholen, verdeeld naar onderwijssoort, weergegeven.
Tabel 1.2: Aantal scholen in het primair onderwijs | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Scholen voor basisonderwijs | 7 021 | 6 994 | 6 973 | 6 954 |
Scholen voor speciaal basisonderwijs | 354 | 348 | 328 | 326 |
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs | 329 | 324 | 324 | 323 |
Totaal Primair Onderwijs | 7 704 | 7 666 | 7 625 | 7 603 |
Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.
De realisatie van de leerlingaantallen in het primair onderwijs wordt weergegeven in tabel 1.3 en tabel 1.4. In tabel 1.5 is de realisatie weergegeven van de gewichtenleerlingen in het basisonderwijs.
Tabel 1.3: Ingeschreven leerlingen op teldatum 1 oktober in het primair onderwijs (x 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005* | 2005 | ||
Basisonderwijs | 1 550,0 | 1 547,6 | 1 549,0 | 1 549,5 | 1 556,8 | – 7,3 |
Speciaal basisonderwijs | 52,1 | 51,4 | 50,1 | 48,3 | 50,9 | – 2,6 |
(Voortgezet) speciaal onderwijs | 52,1 | 54,9 | 57,1 | 60,2 | 58,7 | 1,5 |
Totaal Primair Onderwijs | 1 654,2 | 1 653,9 | 1 656,2 | 1 658,0 | 1 666,4 | – 8,4 |
Bron: CFI.
* Telling 1-10-2005 is een voorlopige telling.
Tabel 1.4: Ambulant begeleide leerlingen (x 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005** | 2005 | ||
Ambulant begeleide leerlingen* | 10,4 | 12,5 | 14,2 | 15,7 | 12,8 | 2,9 |
Bron: referentieraming, raming ambulant begeleide leerlingen op basis van CFI-tellingen, per 1 oktober van de respectievelijke jaren.
* Exclusief visueel gehandicapte kinderen.
** Telling 1-10-2005 is een voorlopige telling.
Tabel 1.5: Gewichtenleerlingen in het basisonderwijs en anderstalige leerlingen in het speciaal onderwijs (x 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005* | 2005** | ||
Geen gewicht | 1 147,9 | 1 164,6 | 1 182,7 | 1 199,2 | 1 170,9 | 28,3 |
0.25 | 197,6 | 183,3 | 170,6 | 158,9 | 179,2 | – 20,3 |
0.4 | 1,1 | 1,1 | 1,0 | 1,1 | 1,1 | 0,0 |
0,7 | 3,1 | 3,0 | 2,9 | 2,9 | 3,1 | – 0,2 |
0.9 | 200,0 | 195,4 | 191,3 | 186,9 | 195,1 | – 8,2 |
Subtotaal | 1 549,7 | 1 547,4 | 1 548,5 | 1 549,0 | 1 549,4 | – 0,4 |
Leerlingen trekkende bevolking | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,5 | 0,3 | 0,2 |
Totaal Primair Onderwijs | 1 550,0 | 1 547,7 | 1 549,0 | 1 549,5 | 1 549,7 | – 0,2 |
Anderstalige leerlingen in het speciaal basisonderwijs | 9,1 | 9,3 | 9,4 | 9,2 | 9,2 | 0,0 |
Anderstalige leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs(WEC) | 10,2 | 10,6 | 10,8 | 11,3 | 10,6 | 0,7 |
Bron: CFI-tellingen en referentieraming, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren
* Telling 1-10-2005 is een voorlopige telling.
** Raming 2005 is op basis van de bekostigde leerlingen in het kalenderjaar.
N.B. Door afrondingsverschillen kunnen de getallen niet helemaal optellen tot het totaal.
Tabel 1.6: (Gesaldeerde) uitgaven per leerling*, excl. IBG, CFI en apparaatskosten (x € 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Basisonderwijs | 3,7 | 3,9 | 4,0 | 4,1 |
Speciaal basisonderwijs | 7,7 | 8,2 | 8,8 | 9,3 |
(Voortgezet) speciaal onderwijs | 13,6 | 14,2 | 15,0 | 16,1 |
Totaal Primair onderwijs | 4,1 | 4,4 | 4,5 | 4,7 |
Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.
* Berekeningswijze: gesaldeerde uitgaven in de respectievelijke jaren in constante prijzen gedeeld door het aantal leerlingen per 1 oktober van de respectievelijke jaren.
1.3.1.1 Personele vergoedingen
Scholen zijn in staat voldoende kwalitatief goed personeel aan te stellen.
De scholen voor primair onderwijs zijn in 2005 bekostigd conform het Formatiebesluit WPO en WEC. Daarmee hebben zij middelen ontvangen om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen op hun eigen school. De formatie is toegekend op basis van de leerlingentellingen van 1 oktober in het vorige schooljaar. Daarnaast hebben scholen vrij besteedbare middelen ontvangen voor personele doeleinden (het schoolbudget), waardoor zij ruimte hebben hun personeelsbeleid aan te passen aan de specifieke omstandigheden van de school.
Naast de bekostiging van onderwijspersoneel, heeft het ministerie een aantal maatregelen getroffen om te bevorderen dat er voldoende onderwijspersoneel op de arbeidsmarkt aanwezig is. Deze worden verantwoord op beleidsartikel 9 «Arbeidsmarkt en personeelsbeleid». Hier vindt u ook de verantwoording over de streefwaarden.
In 2005 is speciale aandacht besteed aan het tekort aan schoolleiders. Aan adviesbureau Interstudie is subsidie verstrekt voor een tweede tranche van «Duobanen». Een tweede tranche van het project «Bazen van buiten» (directeuren zonder onderwijsbevoegdheid) is in 2005 afgerond. Er is een regiegroep ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de organisaties voor bestuur en management, schoolleiders, vakbonden en opleidingen voor schoolleiders en geleid door de NSA (Nederlandse Schoolleiders Academie). In 2005 is onder auspiciën van de regiegroep aan experts opdracht gegeven in samenhang praktijkkaternen te ontwikkelen over diverse thema’s, zoals handreikingen op het gebied van coaching van beginnende directeuren, het anders organiseren van het management (waaronder meerschoolse directies) en het opzetten en uitvoeren van kweekvijvertrajecten.
Wat betreft het verhelderen van de rol en de positie van de schoolleider in het primair onderwijs is in 2005 een modelmanagementstatuut voor schooldirecteuren en voor de centrale directie opgesteld en een conceptstatuut voor het handelen van het schoolbestuur op basis van de principes van goed bestuur.
De NSA heeft conform de opdracht in september 2005 een advies over de bekwaamheidseisen opgeleverd voor de schoolleiders in het primair onderwijs.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel 2005 (Kamerstukken 2004–2005, 27 923, nr. 19, Tweede Kamer, bijlage bij brief «Werken in het onderwijs»).
• Werken in het onderwijs; Verslag algemeen overleg van 13 oktober 2005 over acht brieven van minister Van der Hoeven (Kamerstukken 2005–2006, 27 923, nr. 20, Tweede Kamer).
1.3.1.2 Materiële vergoedingen
Door een vergoeding voor de materiële instandhouding stelt de overheid scholen in staat aan de toegankelijkheids- en kwaliteitscriteria van goed onderwijs te voldoen.
De financiering is voortgezet inclusief een prijscompensatie en een aanvullende ICT-vergoeding. Scholen zijn in staat de leermiddelen aan te schaffen die voldoen aan de kerndoelen. 95% van de scholen hanteert in 2005 voor taal en rekenen leermiddelen die dekkend zijn voor de kerndoelen. Daarmee is de streefwaarde voor 2005 gerealiseerd.
Er zijn nog geen gegevens over de schoonmaakkwaliteit. De evaluatie van de schoonmaakkwaliteit wordt in de loop van 2006 verwacht.
Tabel 1.7: Materiële vergoedingen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Percentage scholen dat leermiddelen hanteert, dekkend voor de kerndoelen* | 94% | 95% | 95% | 0% | ||
Percentage scholen waar de schoonmaakkwaliteit voldoende is** | 39,4% | niet beschikbaar | 50% |
* Bron: Onderwijsverslag 2004/2005. De systematiek van de Inspectie van het Onderwijs is gewijzigd. Dit leidt in 2004 tot kleine verschillen bij het percentage genoemd in het vorige departementaal jaarverslag. Daarom zijn de gegevens over 2002 en 2003 niet beschikbaar.
** Bron: Onderzoek schoonmaakkwaliteit Primair Onderwijs in Nederland (2002).
1.3.1.3 Informatie- en communicatie technologie (ICT) in het primair onderwijs
Scholen in het primair onderwijs in staat stellen vorm te geven aan vernieuwingen in het onderwijs, specifiek door de inzet van ICT en Internet in de onderwijspraktijk.
De scholen hebben de aanvullende vergoeding voor ICT op de materiële instandhouding ontvangen. Deze kunnen zij naar eigen inzicht inzetten. De ICT-vergoeding is opgenomen in de bekostiging van het primair onderwijs. Voor indicatoren en streefwaarden wordt verwezen naar artikel 10 «Informatie- en Communicatietechnologie)».
1.3.1.4 Invoering lumpsumfinanciering in het primair onderwijs
Het doel voor 2005 was om scholen en schoolbesturen voor te bereiden op de invoering van lumpsumfinanciering, zodat zij aan het eind van het traject «Invoering lumpsum» in staat zullen zijn integraal beleid te voeren. Daarbij gaat het om strategische beleidsvoering (meerjarig) waarbij de verbinding wordt gelegd tussen onderwijskundig-, personeels- en financieel beleid.
Op basis van een nulmeting is een set criteria samengesteld om te beoordelen of het beleidsvoerend vermogen bij besturen voldoende is om lumpsum in te voeren. De vorderingen worden verdeeld in drie categorieën: groen, geel en rood. Met de Tweede Kamer is als streefwaarde afgesproken dat 95% van de besturen in december groen zou scoren. Uit evaluatie in december 2005 is gebleken dat 80% van de schoolbesturen groen scoort, dus goed op koers is met de voorbereidingen voor lumpsumfinanciering. In 2005 richtten de voorbereidingen zich vooral op de kwaliteit van de administratieve organisatie en het financiële beleid. Op het terrein van medezeggenschap moeten nog vorderingen worden gemaakt.
Tabel 1.8: Invoering lumpsumfinanciering | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Percentage besturen dat «groen» scoort op het beleidsvoerend vermogen | 80% | 95% | – 15% |
Bron: Projectbureau lumpsumfinanciering.
De pilots en het flankerend beleid zijn in 2005 voortgezet. De code van goed bestuur is opgesteld en wordt al door veel besturen als uitgangspunt genomen voor het bestuurlijk handelen. De WPO en de WEC zijn gewijzigd in verband met de invoering van de lumpsumbekostiging en de wijziging van de bekostigingsbesluiten is aan de Tweede Kamer voorgelegd. Er is voorzien in een budgettair neutrale overgangsregeling. Daarnaast komt er een vangnet. Het meetjaar 2004–2005 is afgerond en daarmee zijn de lumpsumbedragen en herverdeeleffecten bepaald voor de toepassing van de overgangsregeling.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Voortgangsrapportage lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Kamerstukken 29 399, nr. 10, 13 oktober 2005).
• Voortgangsrapportage lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Kamerstukken 29 736, nr. 41, 22 december 2005). In de brief is voorgesteld over te gaan tot invoering per 1 augustus 2006, immers 80% van de besturen is daar nu aan toe. Wel moet nog 20% van de besturen flink aan de slag, maar daar is ook nog tijd voor. Daarom zijn gerichte aanvullende acties voorgesteld om ervoor te zorgen dat alle besturen op tijd klaar zijn. Op basis van deze rapportage heeft de Tweede Kamer inmiddels ingestemd met invoering per 1 augustus 2006 en met de gerichte aanvullende acties.
Tabel 1.9: Beschikbare middelen invoering lumpsumfinanciering (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Versterken management/bestuur | 0 | 0.0 | 20,1 | 48,2 | 46,5 | 1,7 |
Bestuurlijke krachtenbundeling | 0 | 35,8 | 21,7 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Pilots | 0 | 0 | 5,3 | 4,6 | 5,0 | – 0,4 |
Kwaliteitsimpuls management | 0 | 0 | 1,8 | 2,7 | 2,7 | 0,0 |
Flankerend beleid | 0 | 0 | 2,2 | 3,1 | 2,5 | 0,6 |
Invoerings- en overgangsmaatregelen | 0 | 0 | 2,3 | 1,0 | 1,0 | 0,0 |
Totaal invoering lumpsumfinanciering | 0 | 35,8 | 53,4 | 59,7 | 57,7 | 2,0 |
N.B. Door afrondingsverschillen kunnen de getallen niet helemaal optellen tot het totaal.
Om bij meer autonomie de rechtmatigheid van bestedingen te kunnen waarborgen en inzicht te krijgen in de vermogenspositie van scholen, wordt de wijze van verantwoording aangepast.
De verantwoording is aangepast. Met ingang van 1 januari 2005 is het jaarverslag ingevoerd. Het verslagjaar 2005 is een overgangsjaar. Scholen/besturen zullen zich over het verslagjaar 2005 moeten verantwoorden via een beperkte «aanvraag vaststelling rijksvergoeding» (avr) en via twee onderdelen van het jaarverslag. In 2004 is een netwerk van ambassadeurs opgezet. Deze hebben hun werkzaamheden (het verspreiden van kennis en het vormen van een aanspreekpunt voor de scholen) in 2005 gecontinueerd.
Het jaarverslag geldt voor alle scholen. Het definiëren van een kwantitatieve streefwaarde is niet zinvol.
Het doel is scholen in staat te stellen ondersteuning te vragen bij het invoeren van onderwijsvernieuwingen en het oplossen van problemen in het onderwijsleerproces. Ondersteuning kan zowel bestaan uit leerlingbegeleiding als uit systeembegeleiding.
Gemeenten houden schoolbegeleidingsdiensten in stand, bij wie scholen ondersteuning kunnen vragen en krijgen. Om scholen beter in staat te stellen zelf te laten vaststellen of en bij wie zij schoolbegeleiding inkopen, is een wetsvoorstel ingediend. Door amendering van het wetsvoorstel moest dit worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Hierdoor is de invoering uitgesteld tot 1 augustus 2006. Het wetsvoorstel is inmiddels doorgestuurd naar de Eerste Kamer. Als gevolg van het uitstel van de wetswijziging is het in de begroting aangekondigde overleg met de Inspectie van het Onderwijs over het toezicht nog niet van start gegaan.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wetsvoorstel invoering vraagfinanciering schoolbegeleiding (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 875, nr. 2)
Het doel is dat het overblijven wordt verzorgd door geschoolde overblijfmedewerkers. De professionalisering van overblijfmedewerkers moet bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het overblijven. Het streven is erop gericht dat in 2005 5000 overblijfmedewerkers een korte cursus of opleiding tot overblijfmedewerker volgen.
In 2005 hebben in totaal 9 560 overblijfmedewerkers een korte cursus gevolgd en 950 overblijfmedewerkers een langere opleiding. In totaal zijn in 2005 dus 10 510 overblijfmedewerkers geschoold. Daarmee is het streefcijfer verdubbeld.
De verantwoordelijkheid voor het (laten) organiseren van een overblijfvoorziening komt vanaf 1 augustus 2006 bij de schoolbesturen te liggen. Hiertoe is in 2005 een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs bij de Tweede Kamer ingediend.
Van de € 200 miljoen voor extra kinderopvang is een bedrag van € 30 miljoen voor tussenschoolse opvang van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter beschikking gekomen. Met het ministerie van SZW is afgestemd onder welke voorwaarden dit bedrag aan de scholen in 2006 ter beschikking wordt gesteld. Aan de schoolbesturen is een brief verzonden waarin staat vermeld welk bedrag er nu totaal beschikbaar is voor tussenschoolse opvang. De schoolbesturen zijn tevens verzocht de bestede middelen te verantwoorden zoals zal worden opgenomen in de wet kinderopvang die vanaf 1 augustus 2006 van kracht wordt.
Tabel 1.10: Tussenschoolse opvang | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Aantal geschoolde overblijfmedewerkers per jaar | 4 900 | 7 200 | 7 342 | 10 510 | 5 000 | 5 010 |
Bron: aanvragen subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers (CFI).
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wijziging van artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken 2005–2006, 30 406, nr. 2).
Het primair onderwijs moet kwalitatief van een dusdanig niveau zijn, dat het de leerling voorbereidt op de Nederlandse samenleving en het de leerling mogelijk maakt naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan, die het beste aansluit bij zijn of haar talenten. In het «Onderwijsverslag 2004–2005» Inspectie van het Onderwijs wordt nader ingegaan op de kwaliteit van het onderwijs. In het vervolg van deze paragraaf worden, voor zover mogelijk per beleidsmaatregel streefwaarden geformuleerd bij de door de Inspectie van het Onderwijs gehanteerde kwaliteitskenmerken voor goed basisonderwijs.
Scholen die door de Inspectie van het Onderwijs als zeer zwak zijn gekwalificeerd, zo snel mogelijk weer op een goed kwaliteitsniveau brengen.
Tot nu toe wordt het beleidsdoel gehaald. De verwachting is dat dit zo blijft. De instrumenten van de Inspectie van het Onderwijs zoals risicoanalyse en vroegsignalering zijn hierop gericht.
De Inspectie van het Onderwijs houdt sinds 2003 bij hoe lang scholen zeer zwak zijn en in een geïntensiveerd toezichttraject zitten. Er zijn in 2005 bij twee scholen OKV’s (onderzoek naar kwaliteitsverbetering) uitgevoerd. Beide scholen zijn weer van voldoende kwaliteit. In 2005 heeft de Inspectie van het Onderwijs geen school gemeld. Scholen worden op eigen kracht weer van voldoende kwaliteit.
Het departement heeft in 2005 in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs een aantal maatregelen genomen die de snelheid en effectiviteit van de aanpak van zeer zwakke scholen vergroten. Het doel hiervan is te voorkomen dat te veel scholen te lang zeer zwak zijn. Deze maatregelen zijn toegelicht in de hieronder genoemde brieven aan de Tweede Kamer. Het gaat onder andere om het eerder signaleren van scholen die dreigen zeer zwak te worden, het toezicht houden op bestuur en management, het verkorten van de periode van geïntensiveerd toezicht, zodat scholen eerder het bestuurlijk natraject ingaan, het beter en sneller informeren van ouders.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Brief «bestuurlijke natrajecten zeer zwakke scholen», Kamerstukken 2005/06, 30 300 VIII, nr. 82.
• Brief «effectiviteit van de aanpak van zeer zwakke scholen», Kamerstukken 2005/06, 29 800 VIII, nr. 200.
1.3.2.2 Vergroten van de kwaliteitszorg
Het systematisch in kaart brengen van de kwaliteit biedt scholen zicht op sterke en zwakke punten van de organisatie. Scholen kunnen deze kennis benutten om richting te geven aan bijvoorbeeld innovatie. Het streven is dat in 2006 50% van de scholen een goede kwaliteitszorg hebben.
Steeds meer scholen benutten een kwaliteitszorgsysteem om sterke en zwakke punten van de organisatie in beeld te brengen. In het schooljaar 2004/2005 is het percentage scholen dat een voldoende systeem van kwaliteitszorg heeft, gelijkgebleven aan het percentage over het schooljaar 2003/2004.
Tabel 1.11: Vergroten van de kwaliteitszorg | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 20051 | ||
Percentage scholen met goede kwaliteitszorg* | 45% | 45% | 50% | – 5% |
Bron: Onderwijsverslag 2004/2005.
* N.B.: De systematiek van de Inspectie van het Onderwijs is gewijzigd. Dit leidt in 2004 tot kleine verschillen bij het percentage genoemd in het vorige departementaal jaarverslag. Daarom zijn de gegevens over 2002 en 2003 niet beschikbaar.
1 In begroting 2005 was als streefwaarde de doelstelling van Q*Primair overgenomen dat 80% van de scholen de kwaliteit van haar onderwijs systematisch bewaakt en maatregelen neemt om de kwaliteit te behouden en zonodig te verbeteren. De Inspectie van het Onderwijs van het onderwijs beoordeelt tijdens haar toezicht of scholen hieraan voldoen. Indien scholen hieraan voldoen leidt dit nog niet zondermeer tot een positief oordeel over de kwaliteitszorg. De Inspectie van het Onderwijs kijkt naar meerdere indicatoren van kwaliteitszorg. De verschillen tussen de definities leiden ertoe dat de doelstelling van Q*Primair niet kan dienen als streefwaarde bij de gekozen basiswaarde. Omwille van de continuïteit (het onderwijsverslag wordt jaarlijks opgesteld) is er vanaf de begroting 2006 voor gekozen bij zowel de basiswaarde als de streefwaarde uit te gaan van de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs.
Het project Q*Primair ondersteunt scholen bij het verbeteren van hun kwaliteitszorg en is in 2005 voortgezet. Speciale aandacht is er voor de rol van kwaliteitszorg bij interne en externe verantwoording en schoolontwikkeling. De werkzaamheden van Q*Primair worden gemonitord om de ontwikkeling bij scholen te meten. In 2005 is vanuit Q*Primair gewerkt aan pilots waarin scholen ervaringen opdoen met collegiale visitaties.
Er moet voor alle leerlingen voldoende onderwijstijd zijn om hen in staat te stellen hun talenten optimaal te ontwikkelen. Daartoe moeten alle scholen minimaal 7 520 uur onderwijs over acht leerjaren aanbieden.
De Tweede en Eerste Kamer hebben ingestemd met de voorstellen om schoolbesturen meer keuzevrijheid te geven bij de inrichting van de onderwijstijd. Om dit mogelijk te maken worden de «Wet op het primair onderwijs», de «Wet op de expertisecentra» en de «Wet medezeggenschap onderwijs 1992» aangepast. Deze wetswijziging gaat naar verwachting in op 1 augustus 2006.
Verwijzing naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wijziging van de «Wet op het primair onderwijs», de «Wet op de expertisecentra» en de «Wet medezeggenschap onderwijs 1992» ten behoeve van meer keuzevrijheid voor de scholen bij de inrichting van de onderwijstijd; Gewijzigd voorstel van wet. Eerste kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 733, A.
Kerndoelen beschrijven welke ambitie de samenleving met het basisonderwijs heeft. Ze beschrijven wat kinderen door de basisschool moet worden bijgebracht om te kunnen functioneren in de maatschappij en om zich verder te kunnen ontwikkelen in het vervolgonderwijs.
Het percentage scholen dat voor Nederlands en rekenen leermiddelen hanteert die dekkend zijn voor de kerndoelen is van 94% in schooljaar 2003/2004 gestegen naar 95% in schooljaar 2004/2005. De streefwaarde van 95% in 2004/2005 is gerealiseerd.
Tabel 1.12: Kerndoelen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Percentage scholen dat voor Nederlands en Rekenen leermiddelen hanteert dekkend voor de kerndoelen* | 94% | 95% | 95% | 0% |
Bron: Onderwijsverslag 2004/2005
* N.B.: De systematiek van de Inspectie van het Onderwijs is gewijzigd. Dit leidt in 2004 tot kleine verschillen bij het percentage genoemd in het vorige departementaal jaarverslag. Daarom zijn de gegevens over 2002 en 2003 niet beschikbaar.
In 2005 is de herziening van de kerndoelen basisonderwijs uit 1998 voltooid. Deze zullen per begin 2006 kracht van wet hebben.
De financiering via het lumpsumbudget materiële instandhouding is voortgezet. Er zijn methoden beschikbaar om scholen te ondersteunen bij de implementatie van de kerndoelen in de onderwijspraktijk. Ook andere instrumenten zoals leerlijnen en tussendoelen worden aangepast aan de herziene kerndoelen.
OCW stimuleert ontwikkeling van leerlijnen en tussendoelen en leerlingvolgsystemen via de SLOA-middelen (zie artikel 3 «Voortgezet Onderwijs») en via projectsubsidies aan het Freudenthal Instituut en het Expertise Centrum Nederlands.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wijziging van de «Wet op het primair onderwijs», de «Wet op de expertisecentra» en de «Wet op het voortgezet onderwijs» in verband met de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie en van de «Wet op het primair onderwijs» in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressieactiviteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat. (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 959, nr. 7)
1.3.2.5 Techniek in het basisonderwijs
Het doel van «Techniek in het basisonderwijs» is het aantrekkelijk maken van bèta- en techniekonderwijs voor meer leerlingen, vooral meisjes en allochtonen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de «Overzichtsconstructie Deltaplan Bèta/techniek» (artikel 6, Hoger Onderwijs).
Het doel van «Cultuur en school» is een bijdrage te leveren aan de culturele vorming van kinderen. Daarbij wordt gestreefd naar een structurele verankering van cultuureducatie in het onderwijsprogramma. Voor de verantwoording wordt verwezen naar artikel 14, Cultuur.
1.3.2.7 Innovatie in het primair onderwijs
Stimuleren van schoolontwikkeling en innovatie met als doel de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen te verhogen.
Zes projectorganisaties hebben in 2005 een «Raamplan Innovatie» opgesteld met als doel het op gang brengen van een krachtige innovatiebeweging van onderop, waarin scholen elkaar helpen en stimuleren om de kwaliteit van hun onderwijs te vergroten. In dit raamplan wordt de oprichting van kennisgemeenschappen en uitvoering van innovatieprojecten gestimuleerd. Gestart is met de oprichting van het «PO platform Kwaliteit- en Innovatie», waar de bestuurlijke verantwoordelijkheid zal komen te liggen voor de inrichting en uitvoering.
Op basis van trendonderzoek en gesprekken met het veld zou bekeken worden wat zinvolle streefwaarden en indicatoren zijn. Deze zijn echter nog niet geformuleerd. Uit het onderzoek en de gesprekken blijkt dat op dit moment geen adequate meetinstrumenten beschikbaar zijn om de meerwaarde van innovatief onderwijs te beoordelen. In 2006 wordt wel vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de verschillen tussen traditioneel en innovatief onderwijs. Op basis van het «Raamplan Innovatie» worden in 2006 streefwaarden op het niveau van «output» geformuleerd.
1.3.2.8 Verhogen zwemvaardigheid
Kinderen moeten beter worden voorbereid op de Nederlandse waterrijke samenleving. Het bezit van een zwemdiploma is een goede indicator van de zwemvaardigheid. Het streven was dat in 2005 95% van de kinderen in de gemeenten die deelnemen aan het traject «Verhogen zwemvaardigheid» de basisschool verlaat met een zwemdiploma.
Uit de evaluatie van de regeling («Het hoofd boven water houden...» van juli 2005) blijkt dat in de deelnemende gemeenten, 89% van de leerlingen in groep 8 tenminste een zwemdiploma A heeft. Omdat de deelnemende gemeenten in de periode 2002 tot en met 2004 onvoldoende tijd hebben gehad om resultaten te realiseren bij hun programma’s voor verbetering van zwemvaardigheid, werd de regeling ook in 2005 voortgezet. Uit de evaluatie blijkt echter dat de doelstelling dat 95% van de leerlingen met een zwemdiploma de basisschool verlaat, niet wordt gehaald.
De nulmeting uit de begroting 2005 betrof een landelijke steekproef en had niet betrekking op de gemeenten die deelnemen aan de regeling. Om die reden is de basiswaarde niet geschikt. De deelnemende gemeenten konden geen gegevens over de beginsituatie overleggen en daardoor is niet duidelijk of er werkelijk sprake is van een verbetering van de zwemvaardigheid.
Tabel 1.13: Verhogen zwemvaardigheid | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Percentage kinderen dat de basisschool met zwemdiploma verlaat in deelnemende gemeenten | 89% | 95% | – 6% |
Bron: «Het hoofd boven water houden...», De stimuleringsregeling zwemvaardigheid 2002 2005 geëvalueerd, Conclusies en aanbevelingen van de Stuurgroep Zwemvaardigheid (1) en Beknopte samenvatting van het eindrapport, samenstelling drs. B. Boon (aXXio) en drs. W. van Montfort (NISB), augustus 2005, pag. 3.
Ook in 2005 hebben de deelnemende gemeenten een specifieke uitkering ontvangen en zijn er voorlichtings- en uitwisselingsbijeenkomsten georganiseerd. In 2003, 2004 en 2005 zijn voortgangsrapportages gepubliceerd ten behoeve van de monitor van het proces. De laatste rapportage («Het hoofd boven water houden...» van juli 2005) was tevens een evaluatie van de regeling. De specifieke uitkering wordt niet voortgezet.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• «Stimulering Zwemvaardigheid», Brief met kenmerk Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 85.
Onderwijs helpt kinderen hun talenten te ontwikkelen. Daarom wordt een stelsel van scholen in stand gehouden dat het voor alle kinderen mogelijk maakt onderwijs te volgen dat bij hen past.
1.3.3.1 Onderwijsachterstandenbeleid
Het bestrijden en voorkomen van negatieve effecten op leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden. Voor de periode 2002–2006 zijn in het landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid de volgende streefwaarden geformuleerd: (1) Deelname aan VVE-programma’s door 50% van de doelgroep in 2006; (2) Reductie van de taalachterstand bij de doelgroep van 25% in 2006 ten opzichte van niet-doelgroepleerlingen.
Op dit moment zijn er nog geen macrogegevens beschikbaar over het percentage doelgroepleerlingen dat deelneemt aan VVE-programma’s. Vanaf 2006 zal een monitor VVE opgezet worden en doorlopen tot in ieder geval 2010. Uit gemeentelijke gegevens blijkt wel dat we op koers zijn. Sardes heeft op basis van de gegevens die afkomstig zijn van de Vliegende Brigade een onderzoek uitgevoerd onder ongeveer 20 VVE-gemeenten. Hieruit bleek dat het totale deelnamepercentage doelgroepkinderen aan VVE (geëxtrapoleerd) 52% is. De deelname aan de voorschool is daarbij het grootst.
Uit PRIMA gegevens (2004) blijkt dat de taalachterstand van de verschillende groepen achterstandsleerlingen afneemt, het meest bij de Turkse en Marokkaanse achterstandsleerlingen. Pas in 2006 zijn er weer PRIMA gegevens beschikbaar. Tussentijds zijn geen gegevens beschikbaar.
De eindrapportages onderwijskansenbeleid van de G4 zijn in 2005 afgerond en geanalyseerd. Hieruit blijkt dat de meeste scholen belangrijke resultaten hebben geboekt: zowel het primaire proces als het secundaire proces zijn verbeterd. De cito-eindtoetsscores laten zien dat scholen die aan het begin van het onderwijskansenbeleid de grootste achterstanden hadden, in de afgelopen vier jaar de grootste vooruitgang hebben geboekt. De Turkse leerlingen doen het relatief het beste.
De rapportages laten zien dat er ook in het Voortgezet Onderwijs belangrijke verbeteringen zijn.
Tabel 1.14: Onderwijsachterstandenbeleid | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
Deelnameaan VVE-programma’s door doelgroep | 52% | |||||
Reductie taalachterstand doelgroep t.o.v. niet-doelgroepkinderen | niet be-schikbaar |
Bron: Bereik doelgroepkinderen in de voor- en vroegschoolse educatie, beredeneerde schatting, Sardes Vliegende brigade juni 2005.
De financiering aan gemeenten (GOA) en scholen (gewichtenregeling) is voortgezet. De ombuiging op het GOA-budget is doorgevoerd. Gemeenten voeren lokale plannen uit (als gevolg van de ombuiging zijn deze lokale plannen aangepast). Het wetsvoorstel «Onderwijsachterstanden» is ingediend bij de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft groen licht gegeven voor de uitvoering van de voorstellen voor de herijking van de gewichtenregeling per 1 augustus 2006. Op 1 augustus 2005 zijn de pilots schakelklassen gestart.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Verslag van een «Algemeen Overleg aanpak onderwijsachterstandenbeleid», 23 november 2005 (Kamerstukken 2004–2005, 27 020, nr. 55).
• Lijst van vragen en antwoorden «aanpak onderwijsachterstandenbeleid» (Kamerstukken 2004–2005, 27 020, nr. 53).
• Brief minister «aanpak onderwijsachterstanden», toelichting op de financiële effecten (Kamerstukken 2004–2005, 27 020, nr. 51).
• Brief minister «aanpak onderwijsachterstanden», herijking gewichtenregeling (Kamerstukken 2005–2006, 27 020, nr. 50).
• Verslag van een «Algemeen Overleg aanpak onderwijsachterstandenbeleid», 23 juni 2005 (Kamerstukken 2004–2005, 27 020, nr. 48).
• Brief minister over «nieuwe gewichtenregeling in het basisonderwijs» (Kamerstukken 2004–2005, 27 020, nr. 45).
Tabel 1.15: Ingezette middelen onderwijsachterstanden (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | ||
GOA(exclusief asielzoekers), voor- en vroegschoolse educatie, onderwijskansen, taallijn VVE | 222,6 | 205,4 | 227,7 | 215,9 | 209,8 | 6,1 |
Gewichtenregelingbasisonderwijs | 280,0 | 285,9 | 280,3 | 262,7 | 267,3 | – 4,6 |
Cumi-leerlingen speciaal basisonderwijs | 14,9 | 16,0 | 17,0 | 17,8 | 16,7 | 1,1 |
Cumi-leerlingen (voortgezet) speciaal onderwijs | 14,7 | 16,4 | 18,2 | 19,5 | 18,5 | 1,0 |
Begin- en tussentoets | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 1,5 | – 1,5 |
Schakelklassen | 0,0 | 0,0 | 1,1 | 3,1 | 4,0 | – 0,9 |
Herziening gewichtenregeling | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 24,0 | 24,0 | 0,0 |
OALT | 69,2 | 72,8 | 46,8 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Overig (aanvullend formatiebeleid, trekkende bevolking, div. projecten) | 7,6 | 0,7 | 6,2 | 5,5 | 6,7 | – 1,2 |
Totaal onderwijsachterstandenbeleid | 609,0 | 597,2 | 597,3 | 548,5 | 548,5 | 0,0 |
N.B. Door afrondingsverschillen kunnen de getallen niet helemaal optellen tot het totaal.
Box 1.1: Operatie Jong
Doelstelling
Operatie Jong is een samenwerkingsverband van zes ministeries, bedoeld om samenhang in het jeugdbeleid te bevorderen, belemmeringen weg te nemen en goede voorwaarden te creëren voor de ontwikkelingskansen van alle kinderen. OCW is bij nagenoeg alle thema’s van de jeugdagenda zoals die 31 oktober 2003 aan de Kamer is gestuurd, actief betrokken. Door samenhang tussen voorzieningen voor alle kinderen van 0 tot 12 jaar te bevorderen, worden kansen gecreëerd en problemen voorkomen, vooral voor kinderen die het risico lopen maatschappelijk uit te vallen. Het gaat dan om
• het tijdiger signaleren van het risico op maatschappelijke uitval, waarna de meest geëigende expertise snel wordt ingezet.
• het slechten van drempels tussen zorgstructuren in en om de school
• het zo beleggen van verantwoordelijkheden dat geen kind meer tussen wal en schip valt.
Via plannen van aanpak per thema zijn concrete, aan een streeftermijn gebonden opbrengsten geformuleerd, opdat nog deze kabinetsperiode aantoonbaar verbetering is aangebracht in de kansen voor kinderen.
Beleidsprestaties
De activiteiten uit deze plannen van aanpak zijn op koers. In 2005 zijn er praktische instrumenten ontwikkeld en verspreid om de samenwerking tussen openbare bibliotheken en brede scholen te verbeteren. Een derde van de scholen in het primair onderwijs hebben in 2005 gebruik gemaakt van de subsidieregeling «versterking cultuureducatie» om de samenwerking tussen cultuur en school te stimuleren. Om de communicatie- en kennisinfrastructuur te versterken zijn twee nieuwsbrieven «van nul tot twaalf» uitgebracht. Er is een onderzoek uitgevoerd naar knelpunten in de wet- en regelgeving voor 0- tot 12-jarigen. Er zijn modellen voor samenwerking in zorgstructuren in en om de school ontwikkeld en verspreid. En samenwerkingsverbanden zijn ondersteund in de kwaliteitsverbetering van hun zorgnetwerk. De ontwikkelingen in het primair onderwijs worden meegenomen in de LCOJ-zorgmonitor van 2006. Zie ook de paragrafen over brede school en tussenschoolse opvang.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Kabinetsreactie adviezen Jeugdbeleid (Kamerstukken 2003–2004, 29 284, nr. 1).
• Operatie Jong, plannen van aanpak, thema samenhang in voorzieningen voor kinderen van 0 tot en met 12 jaar (Kamerstukken 2003–2004, 29 284, nr. 5).
• 1e Voortgangsrapportage Operatie Jong (Kamerstukken 2004–2005, 29 284, nr. 10).
• Versnellingenbrief Operatie Jong (Kamerstukken 2004–2005, 29 284, nr. 14).
• Brief uitvoering motie van Aartsen/Bos (Kamerstukken 2004–2005, 30300 VIII, nr. 137).
1.3.3.2 Weer samen naar school: onderwijs aan leerlingen met een specifieke zorgbehoefte
Zoveel mogelijk leerlingen met een specifieke zorgbehoefte zorg en onderwijs op maat bieden en hen in de gelegenheid stellen hun schoolloopbaan waar mogelijk in het reguliere basisonderwijs af te ronden.
Daartoe moeten alle scholen voor primair onderwijs een goede zorgstructuur hebben en moeten zij in staat zijn om te gaan met verschillen tussen leerlingen. Leerlingen die niet binnen het reguliere basisonderwijs kunnen blijven, dienen op de uiterste plaatsingsdata op een school voor speciaal basisonderwijs terecht te kunnen.
Uit het onderwijsverslag blijkt dat de gestelde doelen zijn bereikt. Meer dan 47% van de scholen is in staat om te gaan met verschillen tussen leerlingen. Daarmee is de streefwaarde van 45% gehaald. Het project om de wachtlijsten in het sbao op te lossen is succesvol afgerond. Het aantal scholen met een goede zorgstructuur is 76%.
Tabel 1.16: Weer samen naar school | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Percentage scholen dat in staat is om te gaan met verschillen tussen leerlingen* | 50% | 47% | 45% | 2% | ||
Aantal leerlingen op wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs | 475 | 240 | 0 | 0 | In 2005 geen leerlingen die langer dan 3 maan- den wachten op toelating tot speciaal onderwijs | 0 |
Percentage scholen met een goede zorgstructuur* | 80% | 76% | 74% | 2% |
Bron: Onderwijsverslag 2004/2005
* N.B.: De systematiek van de Inspectie van het Onderwijs is gewijzigd. Dit leidt in 2004 tot kleine verschillen bij het percentage genoemd in het vorige departementaal jaarverslag. Daarom zijn de gegevens over 2002 en 2003 niet beschikbaar.
De financiering van alle scholen via een vast bedrag zorgformatie per leerling is voortgezet (op basis van de WPO). De stuurgroep WSNS+ heeft ook in 2005 maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van de zorg in het primair onderwijs te verbeteren. De resultaten van de proefprojecten waarmee bekeken wordt hoe het toezicht op de kwaliteit van de samenwerkingsverbanden deel uit kan gaan maken van het reguliere inspectieonderzoek, zijn pas in de loop van 2006 bekend. Op basis van deze resultaten zal worden bekeken of nadere maatregelen noodzakelijk zijn.
Naar aanleiding van de brede evaluatie van de eerste resultaten van de invoering LGF, in samenhang met WSNS en het onderwijsachterstandenbeleid, zijn plannen ontwikkeld om tot een betere afstemming van de verschillende trajecten te komen. Zie ook paragraaf 1.3.3.3.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Regeling leerlinggebonden financiering; Notitie met concrete voorstellen voor de korte termijn over o.a. vereenvoudiging indicatiestelling LGF en opvang leerlingen met gedragsproblemen (Kamerstukken 27 728, 2004–2005, nr. 81).
• Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs (Kamerstukken 27 728, 2005–2006, nr. 85).
1.3.3.3 Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis
De kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of stoornis moet van een dusdanige kwaliteit zijn dat onderwijs op maat mogelijk is en de capaciteiten van deze kinderen optimaal worden benut. Daarnaast is de bevordering van de emancipatie en integratie van mensen met een handicap een belangrijke doelstelling van de rijksoverheid. Hiervoor waren geen streefwaarden geformuleerd. Inmiddels is een streefwaarde opgenomen in begroting 2006.
Met de invoering van «Leerlinggebonden financiering» (LGF) in 2003 zijn de randvoorwaarden gecreëerd om de capaciteiten van leerlingen met een handicap optimaal te benutten en zijn de mogelijkheden voor integratie in het regulier onderwijs verankerd. In 2005 is de ontwikkeling van kerndoelen voor de verschillende onderwijssoorten afgerond en besproken met het onderwijsveld. Het streven is de kerndoelen per 1 augustus 2006 in te voeren. Daarnaast zijn de activiteiten van het project «Kwaliteit speciaal» uitgevoerd om de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap te verbeteren.
Naar aanleiding van de brede evaluatie van de eerste resultaten van de invoering LGF, in samenhang met de trajecten WSNS en het Onderwijsachterstandenbeleid, zijn plannen ontwikkeld om tot een betere afstemming van de verschillende trajecten te komen. Dit heeft in april 2005 geleid tot een uitwerkingsnotitie waarin maatregelen ter verbetering van de afstemming op korte termijn zijn opgenomen. In september 2005 is de notitie «Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze notitie is de organisatie van het onderwijs aan leerlingen met extra onderwijsbehoeften in de toekomst geschetst.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Regeling leerlinggebonden financiering; Notitie met concrete voorstellen voor de korte termijn over o.a. vereenvoudiging indicatiestelling LGF en opvang leerlingen met gedragsproblemen (Kamerstukken 27 728, 2004–2005, nr. 81).
• Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs (Kamerstukken 27 728, 2005–2006, nr. 85).
Een veilig schoolklimaat draagt bij aan een goede werk- en leeromgeving. Het doel is veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te minimaliseren en een positief schoolklimaat te bevorderen. In het plan van aanpak «Veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen», dat in mei 2004 aan de Tweede Kamer is gestuurd, is hierop nader ingegaan.
Om de twee á drie jaar wordt de veiligheid op school onderzocht via een belevingsmonitor en ook de Inspectie van het Onderwijs neemt het veiligheidsbeleid vanaf augustus 2005 scholen expliciet mee in het toezicht. In het schooljaar 2006/2007 volgt een nieuwe quickscan van de veiligheid op scholen. In de begroting 2006 zijn inmiddels streefcijfers opgenomen voor dit instrument.
In 2005 is de regeling «Impuls schoolmaatschappelijk werk» gepubliceerd. Via deze regeling krijgen 119 samenwerkingsverbanden waar de som van de schoolgewichten 200 of meer is, extra middelen voor de inzet van maatschappelijk werkers. Verder zijn vanaf augustus 2005 1000 extra ZMOK-plaatsen gerealiseerd. Er is een «Keuzegids sociale competenties» verschenen en digitaal beschikbaar gesteld op de website van het «Centrum School en Veiligheid». Tenslotte is het «Centrum School en Veiligheid» gefaciliteerd.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Plan van Aanpak «Veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen» (2004) Kamerstukken 29 240, vergaderjaar 2003/04, nr. 5.
• Brief minister over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en opvang van risicoleerlingen, Kamerstukken 2004–2005, 29 240, nr. 8.
1.3.3.5 Eerste opvang onderwijs aan leerplichtige asielzoekers
Asielzoekers in de leerplichtige leeftijd hebben net als alle andere kinderen recht op en plicht tot het volgen van onderwijs. Er wordt naar gestreefd dat deze kinderen, die vaak niet aan het begin van het schooljaar instromen, toch in het eerste jaar van hun verblijf in Nederland onderwijs kunnen volgen. Daarnaast worden deze leerlingen door eerste opvangonderwijs voorbereid om na 1 á 1,5 jaar in het reguliere onderwijs in te stromen.
De financiering en regelingen die het bovenstaande mogelijk maken, zijn ook in 2005 voortgezet. De financiering is in het Primair Onderwijs voor 3 160 leerplichtige asielzoekerkinderen aangewend.
1.3.3.6 Informatievoorziening brede scholen
Het doel van het rijksbeleid is dat betrokkenen bij brede scholen (bestuurders en uitvoerders van gemeenten, scholen en instellingen) de benodigde informatie kunnen vinden en krijgen over de ontwikkeling van brede scholen in Nederland en een beeld krijgen van de knelpunten en good practices rondom deze ontwikkeling. Hiermee wordt aangesloten bij de «Operatie Jong». Gemeenten hebben aangegeven dat er in 2010 ongeveer 1200 brede scholen moeten zijn.
Ook in 2005 zijn onderzoeken uitgezet en zijn de uitkomsten verspreid naar gemeenten en scholen, zoals de brede school in kleine gemeenten (SGBO), een onderzoek naar knelpunten in wet- en regelgeving (Regioplan) en een vooronderzoek naar een kennisnetwerk brede scholen (Cimon). Dit gebeurt onder andere via de website www.bredeschool.nl. In 2005 is de derde fase van het evaluatiemodel voor brede scholen gestart. Dit model zal in 2006 beschikbaar zijn.
Er zijn inmiddels 600 brede scholen. In 2003 waren dat er 500. In 62% van de gemeenten wordt gewerkt aan brede scholen. In 2003 was dat 54%.
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is in 2005 de motie Van Aartsen/Bos aangenomen. De motie verzoekt de regering de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7.30 uur en 18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven. Het kabinet heeft in een brief van 10 oktober 2005 op hoofdlijnen aangegeven hoe het de motie wil uitvoeren. In november 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verdere uitwerking van de motie en een duiding gegeven van het perspectief waarin het kabinet de uitvoering van de motie plaatst.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• In 2005 is het «Jaarbericht Brede school» verschenen. Ten opzichte van de vorige rapportage is ook de samenwerking met voorzieningen voor kinderen van 0 tot 4 jaar betrokken. Het Jaarbericht is in december 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden. Kamerstukken 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 162
• Motie van Aartsen/Bos, Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300, nr. 14
• Hoofdlijnenbrief uitvoering motie Van Aartsen/Bos Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300, nr. 57.
• Brief over voor- en naschoolse opvang, Kamerstukken 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 137
1.3.37 Nederlands onderwijs in het buitenland
Het beleid is erop gericht kinderen van Nederlandse staatsburgers in het buitenland bij terugkeer naar Nederland zo min mogelijk aansluitingsproblemen te laten ondervinden in het onderwijs. Hierover is geen evaluatieonderzoek beschikbaar.
De activiteiten en financiering om het Nederlands onderwijs in het buitenland te ondersteunen, in stand te houden en te beheren, zijn voortgezet.
Met ingang van 1 september 2005 bekleedt Nederland voor 1 jaar het voorzitterschap van de Raad van Bestuur van de Europese Scholen.
3.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het voortgezet onderwijs omvat het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het praktijkonderwijs.
Het hoofddoel van het voortgezet onderwijs is leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot 16 à 18 jaar het voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijsdiploma te laten halen waarmee ze recht hebben op toegang tot het vervolgonderwijs en voorbereid worden op het bereiken van een volwaardige plaats in de samenleving. Daarbij behoort tevens de vorming en persoonlijke ontplooiing van leerlingen en het versterken van hun oriëntatie op de samenleving.
3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 5 165 249 | 5 201 796 | 5 337 661 | 7 460 600 | 5 378 019 | 2 082 581 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 4 932 021 | 5 125 327 | 5 281 572 | .570 761 | 5 361 828 | 208 933 |
Programma-uitgaven | 4 932 021 | 5 125 327 | 5 254 104 | 5 540 069 | 5 337 071 | 202 998 |
Personeel en materieel | 4 860 093 | 5 053 182 | 5 180 102 | 5 470 803 | 5 266 373 | 204 430 |
Onderwijsverzorging en projecten | 71 928 | 72 145 | 74 002 | 69 266 | 70 698 | – 1 432 |
IBG | 9 387 | 14 590 | 10 268 | 4 322 | ||
CFI | 13 008 | 10 539 | 9 867 | 672 | ||
Apparaatsuitgaven | 5 068 | 5 563 | 4 622 | 941 | ||
Ontvangsten | 3 221 | 2 531 | 3 940 | 4 886 | 1 361 | 3 525 |
De totale onderwijsuitgaven op dit beleidsartikel zijn circa € 209 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven.
De loonbijstellingen (voornamelijk premies en cao-afspraken, mede in relatie tot de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel) en prijsbijstellingen hebben gesommeerd tot een verhoging geleid van circa € 194 miljoen. Daarnaast is het budget per saldo verhoogd met € 12 miljoen in verband met de kosten van de incidentele eindejaarsuitkering. Ook is per saldo het budget verhoogd met € 9 miljoen als gevolg van een bijstelling van het aantal leerlingen en asielzoekers.
Door de latere invoering van het wetsvoorstel «voortgezet onderwijs uit het vervangingsfonds en participatiefonds» is het overgangsbudget van € 7 miljoen in 2005 vrijgevallen en verschoven naar 2006. Tevens is een intertemporale compensatie verwerkt van – € 13 miljoen in 2005 (tegenboeking was in 2004) voor de problematiek onderwijsnummer en opleidingsgelden.
Het aandeel voortgezet onderwijs in onderwijsachterstandenbeleid (motie Verhagen) en uitvoering plan van aanpak veiligheid (totaal € 15 miljoen) is naar beleidsartikel 3 overgeboekt vanuit beleidsartikel 1. Vanuit andere artikelen en departementen is voorts per saldo circa € 5 miljoen overgeboekt.
Tenslotte was op diverse onderdelen de realisatie € 6 miljoen lager dan geraamd.
De verhoging van de programma-uitgaven IBG en CFI is voornamelijk toe te schrijven aan een herschikking van deze middelen over de onderwijsdirecties.
De ontvangsten zijn met € 3,5 miljoen gestegen als gevolg van extra inkomsten ten behoeve van pensioenpremies WW’ers en meerontvangsten uit afrekeningen op in voorgaande jaren verstrekte subsidies.
De stijging van de aangegane verplichtingen met ruim € 2 miljard is technisch van aard en toe te schrijven aan de overgang per 1 januari 2006 van school- naar kalenderjaarbekostiging. Daardoor zijn in 2005 naar de scholen toe voor 17 maanden verplichtingen aangegaan in plaats van voor 12 maanden (dit is een eenmalig effect).
Kerncijfers voortgezet onderwijs
Tabel 3.2: Kerncijfers voortgezet onderwijs 2005 (gemiddeld) | |
---|---|
Totaal aantal ingeschreven leerlingen incl. cumi’s | 900 967 |
Totaal aantal ingeschreven cumi’s | 21 404 |
Totaal aantal normatieve fte’s | 74 337 |
Totaal aantal scholen | 656 |
Gemiddeld aantal leerlingen per school* | 1 373 |
Bruto uitgaven per leerling excl. huisvesting (x 1 €) | 6 177 |
Lesgeld (x € 1 000) | 680 |
Bron: CFI
* Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs in 2005 blijkt dat gemiddeld 571 leerlingen onderwijs in één gebouw volgen. Dit gemiddelde wijkt niet significant af van het gemiddeld aantal leerlingen per gebouw dat in het onderzoek van 2003 naar voren is gekomen (was 562).
Voor de overige kerncijfers van de sector voortgezet onderwijs wordt verwezen naar de publicatie «Kerncijfers 2001–2005».
3.3 Besturing voortgezet onderwijs
3.3.1 Minder regels/administratieve lasten
Het streven was het verminderen van de regeldruk en de administratieve lasten voor scholen en burgers (ouders en leerlingen). Niet alleen op het niveau van wetgeving, maar ook op het niveau van lagere regelgeving (beleidsregels en ministeriële regelingen).
Het aantal nieuwe regelingen (29 stuks) was in 2005 ongeveer gelijk aan 2004. Het is moeilijk vast te stellen of daarmee de voorgenomen beperking niet is gehaald of dat het aantal regelingen gelijk is gebleven bij een toename van beleidsontwikkeling. In 2006 wordt extra ingezet op het systematisch bewaken van kwantiteit en kwaliteit van wet- en regelgeving. In het kader van de OCW-brede actie «Kappen dor hout» is de bestaande regelgeving doorgelicht en zijn regelingen die geen functie meer vervulden geschrapt. Voor het voortgezet onderwijs betekende dit dat 152 regelingen zijn komen te vervallen. De redactie van de regelgeving die aan scholen wordt aangeboden is aangepast aan de rijksbrede werkwijze. De toegang tot regelgeving is verbeterd door de ingebruikname van het Portal VO. Over de vorderingen van het verminderen van de regeldruk in 2005 wordt de Kamer begin 2006 op de hoogte gesteld door middel van een voortgangsrapportage van het project OCW-Ontregelt.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Brief «actie Kappen dor hout» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 546, nr. 4) en TK-brief «Reductie administratieve lasten» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 546, nr. 6).
3.3.2 Rekenschap en accountability, toezicht en control
We wilden bereiken dat scholen meer ruimte krijgen om hun opdracht beter te kunnen uitvoeren. Door te sturen op hoofdlijnen, de sector in positie te brengen, het horizontale en interne toezicht te versterken en het verticale toezicht en de verantwoording te optimaliseren.
Het beter beheersbaar en transparant maken van de schoolkosten die ouders aan de school betalen.
Gestreefd wordt naar het versterken van de positie van de ouders met betrekking tot het beleid dat de VO-school voert inzake schoolkosten voor ouders.
In 2005 is de voortgang van de ontwikkeling naar een sectororganisatie VO gevolgd en, waar dit in onze rol en mogelijkheden paste, gestimuleerd en ondersteund. Eind 2005 hebben de besturen- en managementorganisaties in PO en VO gezamenlijk 28 basisprincipes voor goed onderwijsbestuur vastgesteld. Die basisprincipes dienen als grondslag voor de uitwerking van een concrete gedragscode. Vooralsnog is er geen draagvlak voor een uitwerking tot één gezamenlijke gedragscode voor de gehele VO-sector. Een aantal besturenorganisaties heeft al een eigen uitgewerkte gedragscode ontwikkeld.
In 2005 is een interactief beleidstraject vormgegeven dat geleid heeft tot de «eindrapportage wet medezeggenschap scholen» die april 2005 aan de Kamer is aangeboden. Op basis daarvan is het keuzemodel WMO/WOR losgelaten. Vervolgens is een wetsvoorstel geschreven dat eind 2005 bij de Kamer is ingediend.
Besturen-, ouderorganisaties en Schoolmanagers_VO hebben in februari 2005 een landelijke gedragscode ondertekend over de beheersbaarheid en transparantie van de schoolkosten. Dit is een handreiking aan de VO-scholen. Scholen zijn autonoom in hun beslissing om deze aanbeveling te onderschrijven; eind 2005 hadden 80 scholen de gedragscode onderschreven, dat is een redelijk startresultaat.
In het wetsvoorstel WMS is de positie van ouders versterkt door het ouderdeel van de Medezeggenschapsraad instemmingsrecht te geven op het schoolkostenbeleid van de school.
Het wetsvoorstel is op 20 december 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wetsvoorstel Wet Medezeggenschap Scholen: aanbieding TK 29/12/05, 30 414.
• Eindrapportage Wet Medezeggenschap Scholen: aanbieding TK 05/04/05, bijlage bij kamerstuk 29 768, nr. 4.
In 2008 beschikt 90% van de scholen over een volwaardig kwaliteitszorgsysteem.
Jaarlijks rapporteert de Inspectie van het Onderwijs in het Onderwijsverslag over het percentage scholen dat voldoende is beoordeeld op het kwaliteitsaspect van de WOT kwaliteitszorg. Mede naar aanleiding van de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs draagt OCW zorg voor een sluitende toezichts- en beleidsketen. Het Q-5 project ondersteunt de scholen bij invoering van de kwaliteitszorg.
Tabel 3.3 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
% scholen met adequate kwaliteitszorg | 34% | 36% | 63% | 63% | 59% | 4% |
Ten aanzien van deze ontwikkeling merkt de Inspectie van het Onderwijs op dat het belang van kwaliteitszorg vanaf 2003 breder binnen het voortgezet onderwijs wordt erkend. Na de sterke stijging in 2004 constateert de Inspectie van het Onderwijs dat het percentage scholen met voldoende aandacht voor kwaliteitszorg in 2005 gelijk is gebleven ten opzichte van 2004. Een echte verklaring hiervoor heeft de Inspectie van het Onderwijs niet.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Onderwijsverslagen van de Inspectie van het Onderwijs over 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005.
3.3.4 Informatiebeleid en de invoering van het onderwijsnummer
Met de invoering van het onderwijsnummer in het voortgezet onderwijs worden drie doelen gediend: de verhoging van de rechtmatigheid van de bekostiging van scholen, het verminderen van uitvoeringslasten bij de scholen en het verkrijgen van betere beleidsinformatie.
De lastenverlichting voor de scholen in de vorm van het komen te vervallen van bevragingen wordt met de invoering van het onderwijsnummer vanaf het begin al in belangrijke mate gerealiseerd.
Tabel 3.4 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
% terugloop bevragingen aan scholen | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 30% | 30% | nihil |
Er is een extern onderzoek verricht naar het functioneren van de onderwijsnummerketen in het voortgezet onderwijs. De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn overgenomen, waardoor het onderwijsnummerproces in 2005 is verbeterd. De nauwkeurigheid van de leerlingentelling is toegenomen, het wordt nu nog beter mogelijk om een zeer nauwkeurig op de aantallen (plus kenmerken van de) leerlingen afgestemde bekostiging te realiseren. Van de kant van de organisaties voor bestuur en management in het voortgezet onderwijs is een Adviespunt ingericht dat scholen met problemen met het onderwijsnummerproces, op verzoek van die scholen, ondersteunt.
De evaluatie van het aanleverproces van de bekostigingsgegevens met betrekking tot 1 oktober 2005, is nog gaande en zal begin 2006 worden afgerond.
3.3.5 Infrastructuur, criteria voor stichting en verplaatsing van scholen
Evenwichtig stelsel van voorzieningen (scholen), met meer beleidsruimte voor de scholen voor de invulling van het aanbod.
De uitwerkingsnotitie is op 25 mei met de Tweede Kamer besproken en heeft brede steun gekregen. Daarmee staan de hoofdlijnen van het wetvoorstel grotere planningsvrijheid voortgezet onderwijs vast. Inmiddels is het wetsvoorstel bijna gereed voor toezending aan de Raad van State.
Belangrijk onderdeel van de nieuwe wetgeving zal zijn het systeem van de regionale samenwerking, waarvan de regionale arrangementen de voorloper zijn. Het idee hierachter is het onderwijsaanbod in het vmbo beter af te stemmen op de veranderende vraag van leerlingen, ouders, vervolgonderwijs en het beroepenveld.
Het aantal regionale arrangementen is het afgelopen jaar opnieuw toegenomen (van 11 naar 18).
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• De «Uitwerkingsnotitie grotere planningsvrijheid voortgezet onderwijs» is op 16 februari 2005 aan de Tweede Kamer toegestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 504, nr. 17).
3.4 Realisatie operationele doelstellingen
3.4.1.1 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid voorgezet onderwijs
Zie de overzichtsconstructie onderwijspersoneel.
3.4.1.2 Decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden
Het doel is om scholen de ruimte te bieden om hun taken optimaal te kunnen uitvoeren. De arbeidsvoorwaarden (primair en secundair) zijn belangrijke voorwaarden voor werkgevers om hun personeel daartoe de goede omstandigheden te bieden. Scholen moeten goed kunnen inspelen op de situatie van de eigen school. Dat vraagt om flexibiliteit op een zo laag mogelijk niveau en dus om de bevoegdheid om hierover op schoolniveau afspraken te maken. Die bevoegdheid zal dan ook worden overgeheveld naar de school.
In 2005 is verder gewerkt aan het decentralisatieconvenant van het Rijk met de sector. Daarnaast is de Wet op het voortgezet onderwijs gewijzigd. De kern van de decentralisatie is dat de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden voortaan op een ander niveau plaatsvinden. De scholen hebben nu ook de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wijziging van o.m. de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Tweede Kamer 2004–2005, 30 190, nrs. 1–2).
3.4.1.3 Vereenvoudiging bekostigingsmodel
Het doel is een transparanter bekostigingsmodel dat scholen in staat stelt planmatiger te werken en het beleidsvoerend vermogen te vergroten.
De vereenvoudiging van de bekostiging is ingegaan per 1 januari 2006. Het pakket aan maatregelen dat de bekostiging moet vereenvoudigen (bijvoorbeeld het omzetten van de bekostiging van school- naar kalenderjaar en het afschaffen van de leerlingfluctuatie- en de leeftijdscorrectiefactor) is verwerkt in de regelgeving. De Wet op het voortgezet onderwijs is aangepast en dat geldt ook voor de onderliggende besluiten. Scholen die er door de vereenvoudiging van de bekostiging op achteruitgaan weten inmiddels wat zij via de overgangsregeling zullen ontvangen. Dit geldt eveneens voor de scholen die er als gevolg van de vereenvoudiging op vooruit gaan; zij weten wat hiervan de financiele gevolgen zijn.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• De wetswijziging is gepubliceerd in Staatsblad 2005, 14. De wijziging van de diverse besluiten in Staatsblad 2005, 172.
3.4.1.4 Lumpsum praktijkonderwijs
Het doel is om op 1 augustus 2006 voor de scholen voor praktijkonderwijs die nu nog op declaratiebasis worden bekostigd de lumpsumbekostiging VO in te voeren. Met de invoering van de lumpsumbekostiging worden overbodige regels geschrapt en ruimte gecreëerd voor eigen beleid.
In 2005 is, in samenwerking met de onderwijs- en vakorganisaties, het flankerend beleid ter hand genomen. Langs velerlei wegen is voorlichting verstrekt, zijn scholen net als in 2004 gefaciliteerd om het bestuur en management te versterken (€ 1,3 miljoen) en is een tweede monitor uitgevoerd om de voortgang te bewaken. Daarnaast zijn de gegevens van het meetjaar, bestemd voor de overgangsregeling, beschikbaar gekomen, is de Tweede Kamer geïnformeerd en het wetgevingstraject (AMvB) in een vergevorderd stadium gekomen. Deze activiteiten zijn volgens de oorspronkelijke planning verlopen.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Uitwerking lumpsumbekostiging praktijkonderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 823, nr. 8; 29 399, nr. 8 en nr. 9).
• Bijlage bij kamerstuk 29 399, nr. 8 zijnde het rapport inzake «Voorbereidingen voor lumpsum door scholen voor praktijkonderwijs: resultaten eerste meting monitor (2004)».
3.4.1.5 Decentralisatie vervangings- en wachtgelduitgaven
Decentralisatie van de vervangings- en wachtgelduitgaven levert een bijdrage aan de algemene doelstelling van deregulering, autonomievergroting van scholen, het reduceren van administratieve lasten en heeft daarnaast tot doel het terugdringen van het ziekteverzuim.
De Tweede Kamer heeft begin 2005 het wetsvoorstel tot decentralisatie van de vervangings- en wachtgelduitgaven behandeld. De streefdatum voor invoering van de wijzigingen was 1 augustus 2005, dit bleek echter te kort dag voor een goede inbedding van wetswijziging. Het Voortgezet Onderwijs is met ingang van 1 januari 2006 uit het Vervangingsfonds getreden. Scholen hoeven met ingang van 2006 geen premie meer af te dragen aan het Vervangingsfonds en zij betalen zelf de kosten van vervanging. Eind 2005 zijn scholen hierover en over de uitvoeringstechnische kanten van de uittreding uit het Vervangingsfonds middels een voorlichtingsbrief geïnformeerd. De uittreding van het Voortgezet Onderwijs uit het Participatiefonds is uitgesteld tot 1 januari 2007.
Oorspronkelijk was het de gedachte dat scholen € 13,8 miljoen. zouden ontvangen voor een door hen zelf in te richten noodvoorziening voor vervangingsrisico’s. Daarnaast zouden de besturenorganisaties voortgezet onderwijs een vangnet in het leven roepen voor de wachtgeldrisico’s met een bijdrage van het ministerie van € 5,4 miljoen. Uit de afstemming met het veld bleek er geen behoefte meer te zijn aan één centrale noodvoorziening of een vangnet. In overleg is daarom afgesproken de lumpsumbekostiging éénmalig te verhogen voor een overgangsbudget vervangingsrisico’s (€ 13,8 miljoen) en wachtgeldrisico’s (€ 5,4 miljoen). De regeling met de overgangsbudgetten is eind 2005 gepubliceerd. Scholen hebben het overgangsbudget voor de vervangingsrisico’s nog in 2005 ontvangen en zullen uiterlijk in december 2006 het overgangsbudget voor de wachtgeldrisico’s ontvangen.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Over bovenstaande ontwikkelingen is de Tweede Kamer meer concreet geïnformeerd in de brief van 4 november 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 744, nr. 22).
3.4.1.6 Materiële instandhouding
Een toereikende materiële bekostiging komt de aantrekkelijkheid van het leraarschap en het leren ten goede, is goed voor het verminderen van uitval en verbetert de aansluiting op de praktijk. Autonomievergroting op het gebied van huisvesting betekent voor schoolbesturen een beperking van administratieve lasten en biedt de mogelijkheid slagvaardiger te opereren.
Met ingang van 1 augustus 2005 is de materiële exploitatiebekostiging structureel verhoogd met € 10 miljoen ten behoeve van inventaris, leerwerkplekken, vernieuwing lesmateriaal en zo nodig kleine verbouwingen in het vbo.
Daarnaast is in 2005 de huisvestingsverantwoordelijkheid voor aanpassing aan de buiten en de binnenzijde volledig bij het schoolbestuur komen te liggen en is deze niet langer verdeeld tussen schoolbestuur en gemeente. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen nemen hebben schoolbesturen voor het kalenderjaar 2005 in totaal € 24 miljoen aan aanvullende bekostiging ontvangen op basis van een aparte regeling; met ingang van 1 januari 2006 is hiervoor de materiële exploitatiebekostiging verhoogd.
Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat in 2005 ten behoeve van oude gebouwen eenmalig € 10 miljoen aan de scholen is toegekend.
3.4.2.1 Onderbouw voortgezet onderwijs
Het doel is te komen tot wet- en regelgeving die een goede balans biedt tussen collectieve ambities ten aanzien van het onderwijs en autonomie van scholen door enerzijds heel helder en uitgesproken te zijn over wat alle leerlingen op elke school moeten leren (de kerndoelen) en anderzijds scholen ruimte te bieden om op basis van eigen professionele en identiteitsgerelateerde inzichten keuzes te maken over de manier waarop zij dat in het onderwijsprogramma organiseren.
In 2005 zijn de vervolgstappen gezet die per 1 augustus 2006 moeten leiden tot een nieuw wettelijk kader voor de onderbouw voortgezet onderwijs, waardoor scholen vanaf 1 augustus 2006 substantieel meer ruimte krijgen voor eigen keuzes ten aanzien van de inrichting en vormgeving van het onderwijsprogramma in de onderbouw.
Met een beleidsregel zijn scholen in staat gesteld om al in het schooljaar 2005/2006 ervaring op te doen met de beoogde nieuwe wetgeving. Er zijn 178 aanvragen ingediend, waarvan er 157 zijn gehonoreerd. Uit de monitorrapportage van de Projectgroep Onderbouw over 2005 blijkt daarnaast dat de scholen de ruimte om zelf invulling te geven aan hun onderbouw volop willen benutten. Conclusie mag zijn dat het nieuwe wettelijke kader in een grote behoefte voorziet. Bijna alle scholen zijn bezig met het voorbereiden van veranderingen in de onderbouw, met uitproberen en experimenteren en met het bespreken van de eerste pogingen.
Het (beoogde) nieuwe wettelijke kader biedt nieuwe mogelijkheden, maar is geen nieuwe blauwdruk die door een bepaald percentage scholen ingevoerd zou moeten worden. De regering heeft dus ook geen normatieve uitspraak gedaan over het minimale of maximale aantal scholen dat gebruik wenst te maken van de nieuw geboden ruimte: de keuze de ruimte al dan niet aan te grijpen, is aan de scholen zelf.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Eindrapport van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming en de beleidsreactie hierop: Kamerstukken II 2003–2004, 26 733, nr. 21, d.d. 18 juni 2004.
• Wet op het voort-gezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO): Kamerstukken 2005–2006, 30 323, nr. 2, d.d. 8 oktober 2005).
• Beleidsregel «Mogelijkheden voor scholen om in het schooljaar 2005–2006 ervaring op te doen met vernieuwing van de onderbouw in het voortgezet onderwijs (vo)»: Gele katern 2004, nr. 21 , pp. 30 t/m 36, d.d. 22 december 2004.
• Monitorrapportage van de Projectgroep Onderbouw over 2005; bijlage bij Kamerstukken 2005–2006, 30 323, nr. 6, d.d. 19 januari 2006.
3.4.2.2 Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)
Het aanbieden van onderwijs dat aansluit op de belevingswereld van de leerling en gelijktijdig een goede basis biedt voor een vervolgopleiding of een volwaardige plaats in de samenleving. Het vmbo-veld moet in samenspraak met de regionale opleidingscentra en het bedrijfsleven de juiste balans vinden in het onderwijsaanbod aan deze jongeren.
In vervolg op de Notitie VMBO-het betere werk zijn de knelpunten rond praktijkmogelijkheden, programmering en examens, doorstroom vmbo-mbo en opvang gedragsmoeilijke leerlingen in de diverse verbeterprogramma’s opgenomen:
• Meer mogelijkheden voor werkend leren: alle soorten van duaal leren zijn samengebracht in een brochure en aan het veld aangeboden. Veldorganisaties hebben hierop een implementatieplan opgesteld voor 2006.
• De afstemming vmbo-mbo om tot een betere doorstroom te komen is gestart. In 2005 hebben alle scholen voor één of meer sectoren afspraken gemaakt met een ROC, afstemming met de kwalificatiestructuur wordt daarin meegenomen (bron: Stichting Platform leraren beroepsgerichte vakken). Een voorziening voor geïntegreerde programma’s is getroffen (10 projecten kunnen in 2006 aan de slag), terwijl tevens de wijziging van de WEB in gang is gezet om de doorstroom te garanderen.
• De adviesgroep vmbo is gestart met het onderzoek naar de kaders voor de programmeringsvrijheid.
• Pilots voor flexibele examens in tijd, vorm en plaats zijn door scholen uitgewerkt en worden nu beproefd.
• In het kader van veiligheid en opvang gedragsmoeilijke leerlingen zijn de reboundvoorzieningen per 1-8-2005 ingevoerd.
• Op basis van de voorlopige gegevens over de examens 2005 kan worden geconcludeerd dat deze nagenoeg niet afwijken van de uitslag van 2003 en 2004 (bron: Inspectie van het Onderwijs).
Om meer duidelijkheid te krijgen over wat de problemen, en wat de successen, in het vmbo zijn, en wat er gedaan kan en moet worden om het vmbo beter in staat te stellen zijn opdracht te vervullen, heeft het Kabinet in 2005 een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar het vmbo laten uitvoeren. Een aantal aanbevelingen hieruit zal het Kabinet verder verkennen. Voor een aantal andere is het nog te vroeg om een definitieve uitspraak te doen, de discussies hierover zijn echter wel gestart.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• TK-brief «VMBO-het betere werk»(Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 579, nr. 1) en TK-brief «Kabinetsstandpunt op rapport van de IBO-werkgroep vmbo»(Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 079, nr. 5).
3.4.2.3 Profielen tweede fase havo/vwo
Verbetering van de profielen havo/vwo zodat ze beter organiseerbaar, werkbaar en studeerbaar worden en beter passen in het beleid zoals weergegeven in Koers VO (autonomie, eigen keuzen). Daartoe worden de deelvakken afgeschaft, komt er een profielkeuzevak in het profieldeel en ruimte voor een volledig vrij te kiezen vak in het vrije deel. In de programma’s voor de afzonderlijke vakken wordt een einde gemaakt aan de overladenheid en verdwijnen overmatig gedetailleerde regels; de stof voor het centraal examen wordt voor alle vakken beperkt tot een gedeelte van het totale programma.
Na een uitgebreide discussie met het brede veld op basis van de beleidsnotities «Continuïteit en vernieuwing» (2002) en «Ruimte laten en keuzes bieden» (2003) is medio 2005 het wetsvoorstel Aanpassing profielen tweede fase vwo en havo) ingediend bij de Tweede Kamer (30 187, nrs. 1, 2, 3).
Op advies van de Raad van State is hierin het vak geschiedenis verplicht gesteld in niet alleen het profiel Cultuur en maatschappij, maar tevens in het profiel Economie en maatschappij.
Enige tijd daarvoor was ook het korte-termijn advies van de profielcommissies uitgebracht over een aantal zaken die van belang zijn voor de invulling van de profielen per 2007 (w.o. wiskunde, het kunstvak in het profiel cultuur en maatschappij en het nieuwe geïntegreerde bètavak).
In het Algemeen Overleg over de examens op 26 mei 2005 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de examenprogramma’s per 2007.
Tegen het eind van het jaar is het evaluatierapport «Zeven jaar tweede fase, een balans» verschenen, opgesteld door het Tweede Fase Adviespunt. Uit dit rapport blijkt dat, vergeleken met het verleden, meer leerlingen naar havo en vwo gaan en dat dezen in kortere tijd een diploma halen. Ook stromen ze meer door langs de «koninklijke weg»: havisten naar het hbo en vwo-ers naar de universiteit. De profielleerlingen oordelen positiever over de aansluiting dan hun voorgangers; opleiders vinden hen ook op veel terreinen beter onderlegd dan hun voorgangers, maar zijn kritisch over de beheersing van vakinhoudelijke kennis en vaardigheden.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Koers VO.
• Wetsvoorstel: zie boven.
• Korte-termijn advies Profielcommissies (bijlage bij 29 800 VIII, nr. 231).
• Examenprogramma’s: brief van 7 april aan de Tweede Kamer, 29 800 VIII, nr. 192.
• Zeven jaar tweede fase, een balans (bijlage bij 30 300 VIII, nr. 31).
3.4.2.4 Onderwijsondersteunende activiteiten (sloa)
Het doel is ondersteuning te leveren aan scholen, instellingen en organisaties om bij te dragen aan de door hen zelf gewenste ontwikkelingen, vooral waar het gaat om het stimuleren van de kwaliteit en de toegankelijkheid van het onderwijs. Het doel is ook activiteiten uit te voeren die voortvloeien uit het OCW-beleid. Het geheel van doelstellingen is verwoord in de Hoofdlijnenbrief die door de minister wordt vastgesteld en jaarlijks naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
De innovatie- en denktankprojecten en overige projecten liggen op schema. In bijna alle gevallen is de einddatum van 31 december 2005 gehaald. De ondersteuning bij examens is gebonden aan een strakke tijdsplanning, afwijkingen van de gestelde termijnen deden zich dan hier ook niet voor.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• De Hoofdlijnenbrief 2006–2007 is op 12 april naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 187). Daarin en ook in de brief van 3 oktober 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 8) is de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de evaluatie Wet SLOA. Uit de evaluatie bleek dat het veld en de vertegenwoordigers tevreden zijn over de opgeleverde producten van de Sloa-instellingen. Men vindt het wenselijk dat een landelijk budget voor schooloverstijgende innovaties behouden blijft.
• Op 21 december 2005 is het SLOA-verslag 2003–2004 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 170).
De doelstelling van het innovatiebeleid is een innovatiebeweging op gang te brengen die gedragen wordt door de scholen zelf. De innovatie is gericht op een breed en gevarieerd repertoire aan leerarrangementen. Door middel van ICT wordt innovatie aangejaagd, de aantrekkelijkheid van het onderwijs verhoogd en het innoverend vermogen van de scholen versterkt.
• Middelenverschuiving naar de sector: in 2005 heeft Schoolmanagers_VO een innovatieplan gemaakt en daarmee de verantwoordelijkheid voor de innovatiebeweging in het VO namens de sector naar zich toegetrokken. Naar aanleiding van het innovatieplan is er in juni 2005 een Innovatie-afspraak gemaakt met de minister. Op basis daarvan heeft Schoolmanagers_VO de benodigde middelen gekregen om het innovatieplan uit te voeren. Daarmee zijn de middelen voor innovatie dichter bij de scholen belegd.
• Kennisdeling, kennisverankering en consolidatie: in het Innovatieplan 2005 is een deelplan opgenomen voor het inrichten en starten van een Innovatiemakelaar door Schoolmanagers_VO. De voorbereidingen hiervoor zijn getroffen en de makelaar moet in het schooljaar 2005–2006 operationeel worden.
• Vraagsturing in SLOA-beleid: uit de aanvragen voor subsidie blijkt dat het veld in 2005 meer invloed heeft gehad op de formulering van de doelstellingen, deze lijn wordt in de toekomst sterker doorgetrokken
• Monitoring, evaluatie en kennisontwikkeling: medio 2005 heeft conform de doelstelling een evaluatie plaatsgevonden van de wijze waarop de innovatiebeweging zich ontwikkelt en wat het effect is op de kwaliteit van het onderwijs en van de leerprocessen. Deze evaluatie zal jaarlijks plaatsvinden.
• Kennisontwikkeling en wetenschap: versterking van de samenhang tussen onderwijspraktijk en onderzoek is een tweede deelproject in het innovatieplan van Schoolmanagers_VO. In het kader van dat project zijn er publicaties voorbereid, expertmeetings georganiseerd en kennisgemeenschappen op internet opgericht (b.v. een overzicht van recent onderzoek op het gebied van «het nieuwe leren» (te verschijnen 2006) en een expertmeeting voor wetenschappers, pedagogische centra, schoolleiders, en docenten om te komen tot betere integratie van onderzoek en praktijk.
• Een sterke ICT-infrastructuur: zie verder het beleidsartikel 10 over Informatie- en Communicatietechnologie.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Innovatie in het voortgezet onderwijs: brief van de minister aan de Tweede Kamer, 2004–2005, 29 800 nr. 251.
• Gemeenschappelijke afspraak over innovatie in het voortgezet onderwijs: OCW en Schoolmanagers_VO, 8 juni 2005; bijlage bij innovatiebrief.
• Innovatie in het voortgezet onderwijs: feiten, ontwikkelingen en perspectieven 2005, zie rapport B&A, 15 juni 2005; bijlage bij innovatiebrief.
• Brochure Vooruit! Innoveren in het voortgezet onderwijs: OCW, januari 2005; bijlage bij innovatiebrief.
3.4.3.1 Zorgstructuur in vmbo en praktijkonderwijs
Het doel is een compleet regionaal zorgaanbod voor alle leerlingen van het vmbo en het praktijkonderwijs te creëren, dat recht doet aan individuele zorgvragen en gebaseerd is op individuele handelingsplanning.
Het veld is – op eigen verzoek – door OCW in staat gesteld het initiatief en de verantwoordelijkheid te nemen voor een kwalitatief goede zorgstructuur en te werken met zorg-/handelingsplannen. De stuurgroep kwaliteit van de leerlingenzorg vmbo/pro heeft hiertoe instrumenten en projecten ontwikkeld en opgezet. Hiernaast is in 2005 gerealiseerd dat alle 82 samenwerkingsverbanden werken met zorgplannen.
De aangesloten scholen binnen een samenwerkingsverband baseren de handelingsplannen hierop. De kwaliteit hiervan laat nog te wensen over. De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben een platform ingericht voor een betere afstemming en een betere kwaliteitslag zorg.
Een vijftal samenwerkingsverbanden hebben een pilot gestart voor een indicatieprocedure die tot een verlichting van de administratieve last moet leiden.
De relatie met de herijking zorgstructuur primair en voortgezet onderwijs is gelegd. Veld-organisaties draaien volop mee in dit herijkingstraject, terwijl ook de samenwerking met het Jong-traject is georganiseerd.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• De monitor 2004 is door Kohnstamm in december 2005 afgerond en wordt in 2006 naar de TK gestuurd.
3.4.3.2 Jeugdbeleid, zorg en veiligheid
Integrale afstemming van het onderwijsbeleid met andere delen van het jeugdbeleid. Hiermee worden scholen voor voortgezet onderwijs beter in staat gesteld alle leerlingen voor te bereiden op een geslaagde deelname aan de maatschappij en een succesvol verloop van hun (verdere) schoolloopbaan in het bijzonder.
In 2004 is de promotie- en implementatiecampagne gestart om de bekendheid van de maatschappelijke stage verder te vergroten en de invoering te bevorderen. Deze campagne heeft in 2005 een vervolg gekregen.
Daarnaast zijn in 2005 voor het eerst rechtstreeks middelen aan de scholen zelf ter beschikking gesteld. 131 Scholen (ongeveer 20% van het totale scholenbestand) hebben op basis van de «Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs 2005 en 2006» middelen ontvangen.
Zie paragraaf 3.4.3.3 Operatie Jong
Het leerplichtmodel van het project «handhaven op niveau leerplicht» is op 19 april 2005 officieel gepresenteerd en via de website www.leerplichtmodel.nl ontsloten voor gemeenten. Samen met de LVLA, de VNG en de G4 wordt het model verder verspreid en uitgebouwd.
Voor het algemene beleid ter bestrijding van het voortijdig schoolverlaten wordt verwezen naar het beleidsartikel 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).
Eind 2005 is in dit verband het voornemen geformuleerd de volledige leerplicht te verlengen tot de 18e verjaardag en een leer-werkplicht in te stellen voor leerlingen van 18 tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben.
In brede scholen voortgezet onderwijs wordt samengewerkt tussen scholen en andere jeugdvoorzieningen. In 2005 is het stimuleren van de totstandkoming van nieuwe brede scholen VO waarbij én het verbeteren van het aanbod en de kwaliteit van bestaande brede scholen VO voortgezet.
• De resultaten van een inventariserend onderzoek naar de stand van zaken brede scholen VO in Nederland is in het voorjaar van 2005 gepubliceerd.
• Een netwerk voor koplopers brede scholen VO voor de versterking van samenwerkingsrelaties zijn door deskundigen ondersteund. Scholen in dit netwerk zijn diverse malen bij elkaar gekomen en hebben kennis en ervaringen uitgewisseld.
• In 2005 is een begin gemaakt met het samenstellen van een handreiking voor startende brede scholen. Deze wordt in 2006 opgeleverd.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Maatschappelijke stage: Tweede Kamer, 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 213.
• Brede scholen in Nederland, de stand van zaken in het voortgezet onderwijs (rapport Oberon, 2005).
Via samenwerking tussen de ministeries van OCW, VWS, Justitie, BZK en SZW het wegnemen van belemmeringen op rijksniveau voor een samenhangend rijksjeugdbeleid. Eén van de thema’s ter verbetering van het jeugdbeleid is de aansluiting interne- externe zorgstructuren in en rond de school en de realisatie van een landelijk dekkende en sluitende zorgstructuur rond alle scholen voor het voortgezet onderwijs in 2007. Dit gebeurt door aanwezigheid van zorgadviesteams, die voldoen aan bepaalde kwaliteitsstandaarden en waarin wordt samengewerkt tussen onderwijs, jeugdzorg, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg en politie/justitie zodat vroegtijdige signalering en effectief handelen voor leerlingen met gedrags- en/of leerproblemen gewaarborgd is.
In 2005 is een breed gedragen uitvoeringsplan (looptijd tot 2007) in uitvoering genomen door het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum en het Landelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg. Het vergroten van het aantal zorgadviesteams in en rond scholen is verder gestimuleerd. Verder zijn in het kader van de regionale kwaliteitsslag in het land kwaliteitscriteria ontwikkeld die zich richten op borging en samenwerking in het ZAT. Deze zijn ter toetsing en ter verbetering in een kwaliteitsmodel in de praktijk van zorgadviesteams ingezet.
Begin 2005 is de eerste LCOJ-monitor verschenen die de stand van zaken met betrekking tot de zorgadviesteams laat zien. De tweede monitor (van 2005) laat zien dat inmiddels 91% van de vo-scholen beschikt over een zorgadviesteam.
Ook in het primair en het beroepsonderwijs wordt gewerkt aan een sluitend zorgnetwerk in en rond de school via zorgadviesteams. De LCOJ-monitoren over de samenwerking van het onderwijs met externe instellingen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs over 2005 zullen medio 2006 naar de TK worden gezonden. In de drie projecten is ook expliciet aandacht voor de overgangen tussen de sectoren po-vo en tussen vmbo-mbo.
Via de brief «Versnelde aanpak knelpunten jeugdbeleid», die eind 2005 door het kabinet naar de Tweede Kamer is gestuurd, is een extra impuls aan de zorgadviesteams gegeven. Een twee-jarig pilotprogramma voor deze kwaliteitsimpuls is eind januari 2006 van start gegaan
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Operatie Jong: Sterk en resultaatgericht voor de jeugd, brief van het kabinet aan deTweede Kamer (juni, 2004, Tweede Kamer 2003–2004, 29 284, nr. 2)
• Plannen van aanpak Jeugdagenda, brief van het kabinet aan de Tweede Kamer (november 2004; Tweede Kamer 2004–2005, 29 284, nr. 5)
• Jeugdagenda (voortgangsrapportage Operatie Jong), brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 1 juni, 2005 (Tweede Kamer 2004–2005, 29 284, nr. 10)
• Monitor Voortgezet Onderwijs en externe instellingen (Landelijk Centrum voor Onderwijs & Jeugdzorg, 2005)
• Versnelde aanpak knelpuntenJeugdbeleid, brief van het kabinet aan Tweede Kamer van 4 november 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 284, nr. 14)
Doel van het veiligheidsbeleid is om veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te minimaliseren en een positief schoolklimaat te bevorderen. De resultaten van het veiligheidsbeleid worden gevolgd middels de veiligheidsmonitor. Voorjaar 2006 zijn de resultaten van de eerste monitor beschikbaar. Op basis daarvoor worden voor de begroting 2007 e.v. kwantitatieve doelstellingen geformuleerd.
In 2005 is een vervolg gegeven aan de uitvoering van de maatregelen uit het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen:
• deskundigheidsbevordering: onderzoek naar vraag en aanbod is uitgevoerd;
• bevordering sociale competenties: keuzegids voor scholen is gereed;
• versterking leerlingbegeleiding: alle scholen voor voortgezet onderwijs ontvangen extra middelen voor leerlingbegeleiding, oplopend tot in totaal € 44,6 miljoen structureel vanaf augustus 2005;
• samenwerking tussen onderwijs en jeugdvoorzieningen: zie 3.4.3.3 Operatie Jong;
• extra plaatsen ZMOK: vanaf augustus 2005 zijn deze extra plaatsen voor ernstig gedragsmoeilijke leerlingen beschikbaar;
• reboundvoorzieningen: rond de zomer van 2005 hebben de samenwerkingsverbanden VO de eerste middelen voor de reboundvoorzieningen ontvangen (totaal ruim € 14 miljoen voor ruim 1000 plaatsen).
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Stand van zaken uitvoering plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 240, nr. 8).
• Verslag schriftelijk overleg over stand van zaken uitvoering plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en opvang van risicoleerlingen (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 240, nr. 9).
Met het hoofdlijnenakkoord Balkenende II wordt de koers verlegd van bekostiging van scholen via de gemeenten naar rechtstreekse bekostiging van scholen. Voor het voortgezet onderwijs leidt dit tot een nieuw onderwijsachterstandenbeleid, het «leerplusarrangement VO». Doelstelling hiervan is het bijdragen aan vermindering van voortijdig schoolverlaten, het beter dan voorheen kunnen leveren van meer maatwerk aan leerlingen, en het maximaliseren van de schoolprestaties door onder meer het voeren van expliciet taal(achterstanden)beleid. Scholen met meer dan 30% probleemcumulatieleerlingen moeten daarbij evengoed presteren als de overige scholen. Onderdeel van het Leerplusarrangement VO is ook een adequate bekostiging van nieuwkomers in het voortgezet onderwijs met als doel hen goed voor te bereiden op het reguliere onderwijs.
Het vormgeven van het «leerplusarrangement VO» ligt op koers.
De «Regeling aanvullende personele bekostiging voor Leerplusarrangement VO en voor Nieuwkomers VO» is in 2005 nader uitgewerkt.
De regeling is ondermeer tot stand gekomen na vaststelling van een indicator voor bekostiging aan de hand van onderzoek door het ITS, na veldraadpleging van (ervarings)deskundigen en is op 23 juni en 23 november 2005 met de Tweede Kamer besproken. De regeling zal naar verwachting in februari 2006 worden gepubliceerd en treedt in werking per 1 augustus 2006. De bekostiging zal voor het eerst aan scholen worden verstrekt vanaf 1 januari 2007.
Daarnaast is een verkenning gedaan naar herijking van het taalachterstandenbeleid in het voortgezet onderwijs. De resultaten hiervan zullen begin 2006 bekend zijn.
In 2005 zijn verder aanvullende bekostigingen verstrekt aan scholen in het kader van de «Cumi-vo regeling» en de «regeling arbeidsmarktknelpunten». Alsmede aan gemeenten in het kader van de «GOA-wet» en de «Regeling specifieke uitkering voor gemeenten voor onderwijs aan schoolgaande asielzoekers».
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Uitgangspunten Leerplusarrangement VO (Tweede Kamer 2004–2005, 27 020, nr. 44).
• Definitief voorstel Leerplusarrangement VO (Tweede Kamer 2004–2005, 27 020, nr. 46).
• Verslag schriftelijk overleg Tweede Kamer (Tweede Kamer 2005–2006, 27 020, nr. 52).
• Keuze berekening en bekostiging leerplus op (BRIN)niveau (Tweede Kamer 2005–2006, 27 020, nr. 54).
4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
4.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het middelbaar beroepsonderwijs en de educatie leveren een belangrijke bijdrage aan het versterken van de (kennis)economie, innovatie en het herstel van de groei van de arbeidsproductiviteit die hoog op de politieke en maatschappelijke agenda staan. Enerzijds als toeleverancier voor het vervolgonderwijs, anderzijds als toeleverancier van de arbeidsmarkt.
Daarnaast hebben het middelbaar beroepsonderwijs en de educatie een belangrijke sociaal culturele functie gericht op het optimaliseren van de participatie van jongeren en volwassenen aan de Nederlandse samenleving.
Deze algemene doelstelling is nader uitgewerkt in de operationele doelstellingen toerusting, kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid.
4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 2 631 064 | 2 705 232 | 2 886 173 | 2 974 676 | 2 753 213 | 221 463 |
Garanties | 41 755 | 41 755 | ||||
Uitgaven: | 2 545 643 | 2 576 230 | 2 692 962 | 2 848 372 | 2 738 005 | 110 367 |
Programma uitgaven | 2 545 643 | 2 576 230 | 2 663 934 | 2 828 474 | 2 723 431 | 105 043 |
Toerusting | ||||||
* reguliere bekostigingstelsel | 2 040 384 | 2 161 840 | 2 241 223 | 2 327 070 | 2 250 015 | 77 055 |
* arbeidsmarktbeleid Bve-sector | 3 636 | 7 760 | 10 604 | 10 956 | 10 482 | 474 |
Kwaliteit | ||||||
* Implementatie vernieuwing KSB | 5 000 | 5 000 | 0 | |||
* Innovatiearrangementen beroepskolom | 10 500 | 10 516 | 17 500 | 15 000 | 2 500 | |
* Kennisverspreiding MKB | 0 | 0 | 2000 | 3 842 | 4 000 | – 158 |
* Deltaplan Beta Techniek | 0 | 0 | 1 000 | 0 | 0 | |
* doorlopende leerwegen vmbo-mbo-hbo | 27 283 | 29 523 | 30 246 | 31 376 | 31 673 | – 297 |
* bevorderen van ondernemerschap | ||||||
* ICT | 22 176 | 22 176 | 21 614 | 30 566 | 29 621 | 945 |
* examinering mbo | 11 300 | 11 346 | 10 675 | 11 418 | 11 300 | 118 |
* cultuur en school | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 0 |
Toegankelijkheid | ||||||
* verbetering kwaliteit en kwantiteit BPV | ||||||
* Leren en Werken | 4 344 | 0 | 4 344 | |||
* Begeleiden jongeren zonder startkwalificatie (VOA, RMC, en VSV) | 87 575 | 90 435 | 93 360 | 121 901 | 114 506 | 7 395 |
* Alfabetisering autochtonen | 400 | 400 | 400 | 400 | 0 | |
* Positie deelnemers/medezeggenschap | 475 | 779 | 3 900 | 6 342 | – 2 442 | |
Doelmatigheid | ||||||
* Dereguleringin de BVE sector | ||||||
* Educatie | 233 763 | 241 318 | 240 447 | 258 700 | 243 857 | 14 843 |
* inburgering | 117 083 | |||||
* onderwijsprogrammering | ||||||
* Internationaal | 2 043 | 57 | 670 | 1 101 | 835 | 266 |
Uitvoeringsorganisatie IBG | 14 024 | 6 932 | 4 479 | 2 453 | ||
Uitvoeringsorganisatie CFI | 11 243 | 9 386 | 6 318 | 3 068 | ||
Apparaatsuitgaven | 3 761 | 3 580 | 3 777 | – 197 | ||
Ontvangsten | 17 781 | 33 048 | 7 070 | 2 852 | 0 | 2 852 |
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Bij de programma-uitgaven is het verschil tussen de vastgestelde begroting 2005 en de feitelijke realisatie 2005 per saldo € 105,0 miljoen.
Dit verschil wordt als volgt verklaard:
• In 2005 is het onderdeel reguliere bekostiging met € 77,0 miljoen bijgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke begroting.
Deze bijstelling is onder andere ontstaan door loon- en prijsbijstelling (€ 6,3 miljoen), compensatie negatieve arbeidsvoorwaarde ruimte (€ 20 miljoen) en interim vergoeding ziektekosten (€ 47,7miljoen). Daarnaast heeft er een bijstelling plaatsgevonden doordat in 2005 als gevolg van een gerechtelijke uitspraak € 14,2 miljoen als voorschot aan de erven Schots is overgemaakt. Door de HBO-fraude is de begroting met – € 4,5 miljoen neerwaarts bijgesteld. Verder hebben er nog een aantal technische mutaties plaatsgevonden – € 6,7 miljoen.
• Op het onderdeel innovatiearrangement beroepskolom is € 2,5 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Dit wordt verklaard door een bijdrage van het voortgezet onderwijs voor dit bedrag aan het innovatiearrangement.
• In 2005 is door de projectdirectie Leren en Werken € 4,3 miljoen uitgegeven.
• Ten behoeve van de begeleiding van jongeren zonder startkwalificatie is € 7,4 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door toevoeging van enveloppemiddelen ter versterking van de RMC-functie van € 2,5 miljoen en € 4,7 miljoen loon- en prijsbijstelling.
• Op het onderdeel positie deelnemer/medezeggenschap is € 2,4 miljoen overgeheveld naar het lumpsumbudget voor ROC’s ten behoeve van loopbaanoriëntatie en begeleiding.
• In 2005 is het onderdeel educatie met € 14,8 miljoen bijgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Dit wordt veroorzaakt door diverse mutaties. Onder andere interim-vergoeding ziektekosten (€ 5,5 miljoen), compensatie negatieve arbeidsvoorwaarde ruimte (€ 2,1 miljoen), intertemporele compensatie (€ 4,2 miljoen).
• Het budget voor de uitvoeringsorganisatie IBG is met € 2,5 miljoen bijgesteld voor onder andere het onderwijsnummer en een aantal overige kleine technische mutaties.
• Het budget voor de uitvoeringsorganisatie CFI is met € 3,1 miljoen bijgesteld voor het onderwijsnummer en service gericht uitvoeren.
• Op de ontvangsten is € 2,8 miljoen meer binnengekomen dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door afrekeningen cursusgelden uit voorgaande jaren.
4.2.1 Beschrijving van het bve-stelsel
• Over de uitwerking van de thema’s van Koers BVE zijn nadere concrete afspraken gemaakt met de BVE Raad, AOC Raad en LNV. Deze afspraken zijn vastgelegd in de bestuurlijke agenda 2005–2010 «Ruimte voor ambitie en innovatie in de regio» die op 23 november 2005 is ondertekend door staatssecretaris Rutte (ook namens LNV) en de voorzitter van de BVE Raad (ook namens de AOC Raad).
• Besluit datum integrale invoering competentiegericht beroepsonderwijs per 1-8-2008, is door OCW in december 2005 gemeld aan de Tweede Kamer per brief d.d. 20-12-2005.
• Het wetsvoorstel «Deregulering en administratieve lastenverlichting» is in voorbereiding. Geplande invoeringsdatum is 1-8-2007. Realisatie van voorgenomen reductie van administratieve lasten in de Bve-sector loopt op schema (brief van OCW juli 2005 aan Tweede Kamer gemeld).
Moderne bestuurlijke aanpak: prestatieafspraken
• De BVE Raad (de sector zelf) heeft de ontwikkeling van een benchmark op zich genomen met een tweeledig doel: vergroten lerend vermogen van de sector en horizontale belanghebbenden en toezichthouders informeren over prestaties en ambities. In 2006 vindt verdere ontwikkeling plaats. In 2007 zullen voor het eerst de resultaten van de benchmark openbaar worden gemaakt.
• De BVE Raad heeft een governance-code ontwikkeld voor de Bve-sector. Deze was eind 2005 gereed, en is in januari 2006 officieel vastgesteld.
• Het voorstel Raden van Toezicht is in december 2005 naar de Raad van State verzonden en zal naar verwachting in het voorjaar 2006 verstuurd worden naar de Tweede Kamer.
• In mei 2005 is door betrokken partijen een handreiking uitgebracht voor de versterking van medezeggenschap in instellingen op korte termijn. Over de vormgeving van de medezeggenschap in de BVE-sector op langere termijn is door partijen overleg gevoerd. In de bestuurlijke agenda is afgesproken dat de BVE Raad en de vakbonden begin 2006 een voorstel doen voor de invulling van medezeggenschap op langere termijn dat gedragen wordt door werknemers, werkgevers en deelnemers. Dit voorstel wordt als uitgangspunt gebruikt voor de wettelijke verankering.
Het BVE-stelsel omvat het middelbaar beroepsonderwijs en de educatie.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) richt zich primair op jongeren vanaf 16 jaar en volwassenen. Bij educatie gaat het om volwassenen.
4.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
De overheid heeft de verantwoordelijkheid het stelsel deugdelijk toe te rusten. Hiermee creëert de overheid de voorwaarden en condities voor continuïteit en innovatief beroepsonderwijs. Instellingen worden in staat worden gesteld om te voldoen aan de toegankelijkheids-, kwaliteits- en doelmatigheidseisen.
In het kader van het stelsel zijn er twee belangrijke ontwikkelingen. De eerste is de invoering van het governance principe in het onderwijs welke in een beleidsnotitie «Governance» aan de Tweede Kamer is toegelicht. In deze beleidsnotitie wordt ingegaan op nieuwe bestuurlijke verhoudingen in het onderwijsstelsel zodat de inhoudelijke betrokkenheid en inspiratie van onderwijsgevenden, leidinggevenden, besturen, ouders, overheden en overige betrokkenen voldoende tot zijn recht komt en de kwaliteit van het onderwijs verbetert. Het gaat daarbij om meer ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van scholen, een groter vertrouwen tussen de overheid en het onderwijsveld, binnen duidelijke wettelijke en financiële kaders.
Ten tweede zullen de onderwijsinstellingen de komende jaren (2007/2008) het huidige opleidingenaanbod omzetten naar competentiegerichte opleiding- en examentrajecten met een attractieve, praktijkgerichte vormgeving. Per 1 augustus 2008 moet dit traject volledig zijn gerealiseerd.
Hieronder volgen enkele kerncijfers betreffende de staat van de sector BVE. Voor meer kerncijfers over de sector wordt verwezen naar de publicatie Kerncijfers.
Tabel 4.2 Deelnemers MBO | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
MBO | 448 351 | 450 684 | 450 689 |
bol-vt | 271 278 | 288 869 | 304 609 |
bbl | 153 857 | 143 705 | 130 709 |
bol-dt | 23 216 | 18 110 | 15 371 |
Tabel 4.3 Deelnemers educatie | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Educatiezonder inburgering | 123 963 | 111 468 | 111 548 |
Tabel 4.4 Herkomst deelnemers MBO | ||||
---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
vmbo | 2,5% | 2,6% | 2,7% | 2,7% |
vmbo-d | 29,0% | 27,7% | 28,2% | 29,0% |
havo-d | 1,9% | 0,9% | 0,8% | 0,9% |
mbo | 12,1% | 10,9% | 12,9% | 13,7% |
buiten onderwijs | 49,5% | 53,4% | 52,3% | 50,4% |
anders | 5,0% | 4,5% | 3,0% | 3,4% |
Tabel 4.5 Totalen schooljaar 2003/04 | |||
---|---|---|---|
diploma’s | uitstroom | diploma’s (%) | |
BOL-vt | 72 373 | 103 328 | 70,0% |
niv 1–2 | 20 974 | 33 121 | 63,3% |
niv 3–4 | 51 399 | 70 207 | 73,2% |
BBL | 57 041 | 82 765 | 68,9% |
niv 1–2 | 28 951 | 41 977 | 69,0% |
niv 3–4 | 28 090 | 40 788 | 68,9% |
BOL-dt | 3 960 | 13 024 | 30,4% |
niv 1–2 | 1 209 | 6 783 | 17,8% |
niv 3–4 | 2 751 | 6 241 | 44,1% |
Totaal | 133 374 | 199 117 | 67,0% |
• Het doel is dat er voldoende en competent onderwijspersoneel beschikbaar is voor de Bve-sector. De vraag naar nieuw en competent onderwijspersoneel neemt toe als gevolg van de leeftijdsopbouw van het personeel in de Bve-sector. Ongeveer 48% van de leraren in de sector heeft de leeftijd van 50 jaar of ouder. Het streven om in 2005 minder dan 0,5% vacatureruimte te hebben is niet gehaald. In het schooljaar 2004–2005 was de openstaande vacature-intensiteit voor leraren 0,6%.
• Daarnaast is het beleid gericht op voorkomen van uitstroom van personeel en vermindering van ziekteverzuim. Het verzuimpercentage over 2003 is ten opzichte van het voorgaande jaar gedaald van 6% naar 5,4%. In 2004 is het verder gedaald naar 4,8%. De gegevens over 2005 worden in het voorjaar van 2006 verwacht.
• Een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatie ontbreekt nog bij de meeste instellingen, hetgeen de komende periode ook ontwikkeld dient te worden. Er wordt gestreefd naar een toename van het aantal instellingen met een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatie van 7% in 2004 naar 20% in 2007.
• In het kader van de beperking van regelgeving is in 2005 besloten om de regeling duale opleidingstrajecten en de regeling zij-instroom niet te verlengen voor de Bve-sector. De middelen voor duale opleidingstrajecten en zij-instroom zijn toegevoegd aan het decentrale budget van de instellingen om de instellingen in staat te stellen een actief arbeidsmarkt- en een versterkt (integraal) personeelsbeleid te voeren.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Governance in het onderwijs; Nota «Governance in het onderwijs» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 183, nr. 1).
Het onderwijs in de Bve-sector moet van een dusdanige kwaliteit zijn dat:
• er meer innovatie en rendement ontstaan door samenwerking tussen de instelling en zijn omgeving,
• meer aandacht is voor een variëteit aan leerloopbanen en
• er een meer aantrekkelijke onderwijsinhoud ontstaat die bovendien beter aansluit op de arbeidsmarkt .
Beoogde verbeteringen moeten ertoe leiden dat de mbo-deelnemer beter is voorbereid op deelname aan de arbeidsmarkt of doorstroom naar een andere opleiding. Als onderdeel van de doelstelling kwaliteit is een ontwikkeling gewenst naar instellingen voor beroepsonderwijs, die een actief onderdeel vormen van een ondernemende regionale kennisinfrastructuur.
Implementatie vernieuwde kwalificatiestructuur en competentiegericht beroepsonderwijs
Vanaf 2004 zijn nieuwe competentiegerichte beroepsopleidingen van start gegaan, die zijn gebaseerd op competentiegerichte kwalificatieprofielen.
In het schooljaar 2004–2005 was er sprake van een beperkt aantal proeftuinen. Vanaf het schooljaar 2005–2006 is er sprake van experimenten.
Met de ontwikkeling van de nieuwe kwalificatiestructuur en de daarop gebaseerde nieuwe opleidingen en examens wordt een betere aansluiting bereikt op de arbeidsmarkt, de maatschappij en op wijzigingen in de samenstelling van de doelgroep die het onderwijs vraagt.
OCW financiert het herontwerpproces. In totaal is in de jaren 2005 en 2006 op jaarbasis een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar voor:
• het ontwikkelen van kwalificatieprofielen;
• het ontwikkelen en implementeren van experimentele opleidingen;
• het in stand houden van een procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur en mbo.
In het schooljaar 2005–2006, de start van de experimenten, volgen ruim 43 000 deelnemers één van de 677 experimentele opleidingen. Dat is een kleine 10% van het leerlingenaantal in het mbo.
Innovatiearrangementen beroepskolom
• Met het innovatiearrangement 2005 is invulling gegeven aan het doel om een bijdrage te leveren aan de vernieuwing van het beroepsonderwijs, binnen de context van versterking van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven. Beoogd wordt de leerloopbaan van de deelnemer te versterken, door middel van uitgevoerde regionale/sectorale projecten in een samenwerkingsverband van scholen/instellingen voor beroepsonderwijs, bedrijven (en eventueel andere organisaties). In totaal zijn 23 projecten toegekend op basis van de «Subsidieregeling innovatiearrangement 2005».
• Er is een start gemaakt met het bundelen van de afzonderlijke stimulansen, regelingen en budgetten voor innovatie van het beroepsonderwijs en de koppeling met sturen op regionale ambities en de innovatiestrategie, ook wel innovatiebox genoemd. Een eerste aanzet voor dit nieuwe innovatie-beleid is gedaan in de beleidsreactie op het rapport «Beroepswijs Beroepsonderwijs». De onderwijsinstellingen worden zoveel mogelijk niet meer via aparte subsidiestromen tot innovatie gestimuleerd maar subsidie dient rechtstreeks ter beschikking te worden gesteld aan de onderwijsinstellingen om zelf, in overleg met de samenwerkingspartners in de regio, vorm te geven aan innovatie. Dit betreft innovatie projecten die breed dienen te worden opgepakt ter implementatie in de eigen organisatie (breedtestrategie). Dit nieuwe innovatiebeleid wordt ingevoerd per onderwijssector in het beroepsonderwijs (vmbo-mbo-hbo).
• Uit het Fonds Economische Structuurversterking is een bedrag van € 81 miljoen beschikbaar gesteld voor vervanging lesmateriaal, docentenstages en leren in bedrijf. Het bedrag zal worden opgenomen in de innovatiebox.
• Jongeren worden tijdens hun opleiding in contact gebracht met het ondernemerschap en ook na het behalen van het diploma door onderwijsinstelling begeleid met het starten van een onderneming. Zo is in november 2005 het partnership «Leren ondernemen» van start gegaan, dat tot doel heeft «good practices» actief te verspreiden en te verbreden.
• De beleidsdoelstelling is dat in het studiejaar 2005–2006 de onderwijsinstellingen voor tenminste 85% van de aangeboden beroepsopleidingen kwalitatief voldoende examens hebben gerealiseerd, volgens de landelijke standaarden voor de examenkwaliteit. Het bewijs voor de gerealiseerde examenkwaliteit vormt de door het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE) aan de instellingen uitgereikte verklaringen. In geval van een afkeurende verklaring is sprake van onvoldoende examenkwaliteit.
• Uit het Examenverslag mbo 2004–2005 van het KCE blijkt dat het KCE in het studiejaar 2004–2005 bij de gecontroleerde examens aan 52% een goedkeurende verklaring heeft gegeven, aan 46% een voorwaardelijke verklaring en aan 2% een afkeurende verklaring.
• In het geval instellingen afkeurende of voorwaardelijke verklaringen 2004–2005 van KCE hebben ontvangen, hebben zij vervolgens een formele waarschuwing gekregen. Zij moeten ervoor zorg dragen dat binnen een jaar de benodigde verbetering van de kwaliteit van de betreffende examens is gerealiseerd. Als vervolgens uit een afkeurende verklaring 2005–2006 van KCE blijkt dat dit na die termijn niet het geval is, dan kan de instelling het recht op examinering voor de betreffende opleiding worden ontnomen.
• De nieuwe examensystematiek is op 1 augustus 2004 in werking getreden. De volgende activiteiten zijn door het ministerie van OCW verricht:
– Op voorstel van het KCE zijn de landelijke standaarden vastgesteld. De standaarden zijn kwaliteitseisen waaraan de examens mbo moeten voldoen.
– KCE en de instellingen zijn financieel ondersteund door inzet van het examenbudget.
– Wat betreft de kwaliteit van het functioneren van het KCE zelf verwijs ik naar de mededeling bedrijfsvoering punt 1.
Er is in 2005 een regeling uitgebracht. Afgesproken is dat de middelen voor Cultuur en school vanaf 2006 aan de innovatiebox worden toegevoegd.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Brief over kwaliteitsonderzoek KCE d.d. 25 mei 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 578, nr. 70), met als bijlagen het inspectierapport van het periodiek kwaliteitsonderzoek KCE d.d. april 2005 en de brief van KCE aan OCW over het inspectierapport d.d. 3 mei 2005.
• Beleidsreactie op het Examenverslag 2004–2005 van KCE, d.d. 20 december 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 451, nr. 46), met als bijlage het Examenverslag 2004–2005 van KCE d.d. oktober 2005.
• Koers BVE; Brief staatssecretaris over onder meer het herontwerp van de kwalificatiestructuur en het herontwerp van het mbo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 451, nr. 47).
Alle deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten in de gelegenheid gesteld worden onderwijs te volgen via de leerweg en het niveau die het best bij hen past.
De hoofdrichting binnen deze doelstelling is te typeren als een ontwikkeling naar instellingen voor leven lang leren. Met als intentie dat iedere jongere in staat wordt gesteld een (leer)loopbaan in te richten, waarbij een startkwalificatie wordt gezien als een kwalificatie die jongeren een goede basis biedt om zich verder te ontwikkelen, persoonlijk, in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Volwassenen die onvoldoende zijn geschoold kunnen tevens hun maatschappelijke positie en hun positie op de arbeidsmarkt versterken.
Naast het verhogen van de toegankelijkheid door zoveel mogelijk deelnemers te laten meedoen, gaat het ook om het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer.
Verbetering kwaliteit en kwantiteit beroepspraktijkvorming
• De beroepspraktijkvorming (bpv) levert een belangrijke bijdrage aan de toerusting van de deelnemer en de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt. Zowel onderwijs als bedrijfsleven vinden dat de kwaliteit van de praktijkplaats moet worden verbeterd.
• De Inspectie van het Onderwijs constateert dat de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in 2004–2005 is toegenomen.
• De zorg voor de kwaliteit van de praktijkplaats is de verantwoordelijkheid van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. De publieke verantwoording van de kenniscentra over hun inzet op dit terrein zal worden verbeterd.
• Daarnaast dient het aantal praktijkplaatsen en leerbedrijven dat praktijkplaatsen aanbiedt te worden uitgebreid. In het kader van het «Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid» werd in deze kabinetsperiode gestreefd naar 40 000 extra jeugdbanen. Uit informatie van de Taskforce blijkt dat in 2005 gestreefd wordt naar 22 500 extra praktijkvormingsplaatsen. Uiteindelijk zijn in 2005 24 000 plaatsen gerealiseerd.
• Verder is de Taskforce het «Leerbaanoffensief» gestart, een vier-partijen overleg in de regio tussen CWI, RMC, ROC en kenniscentra om jongeren aan een leerbaan te helpen. Om daarnaast zicht te krijgen op de tekorten aan beroepspraktijkvormingsplekken heeft de Taskforce een website en mediacampagne gelanceerd waarbij jongeren werden opgeroepen om aan te geven dat ze een leerbaan zoeken.
• In 2005 zijn afspraken gemaakt met de kenniscentra over het onder inspectietoezicht brengen van de bpv-taak, naar analogie van de onderwijsinstellingen. Aanleiding hiervoor was een pilot bij twee kenniscentra. Het waarderingskader zoals dat door de Inspectie van het Onderwijs bij het toezicht op de onderwijsinstellingen wordt gehanteerd, wordt uitgebreid met indicatoren die de kwaliteit van de praktijkplaats kunnen meten.
• De kenniscentra hebben een inspanningsverplichting om te zorgen voor voldoende praktijkplaatsen. In overleg met de kenniscentra is gekeken naar een vereenvoudiging van de erkenningcriteria waardoor het voor bedrijven eenvoudiger en aantrekkelijker wordt zich als leerbedrijf aan te melden. In het wetsvoorstel «Deregulering Administratieve Lasten» (DAL) zal deze vereenvoudiging worden opgenomen.
Leven lang leren (is projectdirectie Leren & Werken geworden)
• In maart 2005 is de projectdirectie Leren & Werken van start gegaan.
• Een belangrijk doel van Leren & Werken is dat meer mensen hun werk of het zoeken naar werk gaan combineren met scholing die tot kwalificaties leidt. Daarvoor is een goede samenwerking noodzakelijk tussen vele partijen zoals werkgevers, scholingsaanbieders, kenniscentra, gemeenten, CWI en UWV.
• De projectdirectie Leren & Werken heeft in 2005 veel contacten gelegd met allerlei partijen, zowel regionaal als sectoraal. De partijen worden gestimuleerd om samenwerkingsafspraken te maken om duale trajecten te realiseren in combinatie met afspraken over EVC-trajecten en het oprichten van een leerwerkloket.
• Dit heeft in 2005 geleid tot het tekenen van acht intentieverklaringen. Daarin is globaal afgesproken: 9 850 duale trajecten, 6 500 EVC-trajecten en 5 leerwerkloketten te realiseren.
• Op 1 december 2005 hebben de Taskforce Jeugdwerkloosheid en de projectdirectie Leren & Werken de «smalle portal voor jongeren» gelanceerd, www.opleidingenberoep.nl. Deze portal bevat een beperkt aantal functionaliteiten en zal medio 2006 uitgebreid worden naar de «brede publieksportal voor studie en beroep».
• De pilots voor de opleidingen die leiden tot Associate degree zijn met de Tweede Kamer besproken en gaan in het najaar van 2006 van start.
Begeleiden jongeren zonder startkwalificatie (VOA, RMC)
Uit de RMC-analyse van Sardes blijkt, dat in het schooljaar 2004–2005 er circa 57 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) geregistreerd zijn. In 2003/2004 waren er 64 000 nieuwe vsv’ers. Van alle vsv’ers zijn er in 2004/2005 29 000 herplaatst (was in 2003/2004 24 000).
Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren van 12 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die ófwel tenminste een maand zonder geldige reden onderwijs hebben verzuimd, ófwel niet meer als onderwijsdeelnemer staan ingeschreven.
Over de kenmerken en de bestemming van deze groep valt het volgende te zeggen:
• Vanaf 16 jaar neemt het aandeel nieuwe vsv-ers toe, de 17-jarigen zijn de grootste groep.
• Ruim tweederde van de vsv-ers werkt, de helft hiervan heeft een diploma vmbo/mbo1.
• Bijna drie op de tien vsv-ers is allochtoon. Onder de vsv-ers zonder werk én niet ingeschreven bij CWI ligt het aandeel met vijf van de tien flink hoger.
• Het percentage nieuwe vsv-ers is in grootstedelijke gebieden veelal hoog, maar ook een aantal meer niet-stedelijke gebieden hebben relatief veel vsv-ers. Meer dan de helft (54%) van het aantal nieuwe vsv-ers zit in de top 6 regio’s.
• Binnen het aantal vsv-ers is er tevens een grote groep vmbo-ers met diploma die werkzaam zijn.
Het totaal aantal jongeren zonder startkwalificatie (12–23 jaar) volgens de EBB (enquete beroepsbevolking) van het CBS bedraagt ongeveer 180 000.
In 2005 zijn een aantal concrete maatregelen aangekondigd of in gang gezet:
• Het wetsvoorstel dat samenwerkingsconstructies voor risicojongeren mogelijk maakt tussen VO-scholen en BVE-instellingen. Dit biedt de mogelijkheid om vsv-ers uit het VO via het voortgezet algemeen volwassen onderwijs (vavo) alsnog een VO diploma te laten halen (zie ook onder «beleidsprestaties» van de overzichtsconstructie beroepsonderwijs);
• Naar aanleiding van geconstateerde verschillen in de bekostiging van het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is in 2005 besloten tot het instellen van een Interdepartementaal Beleids Onderzoek (IBO) (zie ook overzichtsconstructie beroepsonderwijs onder «beleidsprestaties»).
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 november 2005 is aan de Tweede Kamer toegezegd:
• Het verzoek van de Tweede Kamer om de volledige leerplicht te verlengen tot de 18e verjaardag in het kabinet aan de orde te stellen. Besluitvorming over deze maatregel vindt plaats in het kader van de Voorjaarsnota 2006.
• Wetsvoorstel om jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet aan het leren of werken zijn en geen uitkering hebben, met meer dwang maatschappelijk actief te laten zijn (in de vorm van leren of werken): aan de Tweede Kamer is toegezegd, binnen één jaar, een wettelijk kader te ontwikkelen dat aan gemeenten een basis moet bieden om met meer dwang deze doelgroep aan het werken en/of leren te kunnen zetten.
• Wetsvoorstel informatie- c.q. meldingsplicht van voortijdig schoolverlaters aan gemeente/RMC: toegezegd is, binnen één jaar, de RMC-regelgeving te wijzigen zodat niet leerplichtige schoolverlaters verplicht zijn informatie over hun leefsituatie te verstrekken aan de gemeente als deze daarom vraagt.
• Doelstelling van het (in 2004 herziene) meerjarenplan was vijf procent van de doelgroep te bereiken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 760 nr. 2). Daarbij gaat het om 12 500 cursisten per jaar. In het schooljaar 2001–2002 namen 5 000 cursisten deel aan een basiscursus lezen, schrijven en rekenen bij een van de ROC’s. Uit vervolgonderzoek over 2002–2003 en 2003–2004 is gebleken dat dit aantal onvoldoende toeneemt (naar 5 600 resp. 5 300 cursisten), ondanks het stimuleren van lokale of regionale projecten door de toekenning van nationale aanmoedigingsprijzen, een eerste uitbreiding van de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven (via de Stichting Lezen & Schrijven) en activiteiten op Wereld Alfabetiseringsdag (8 september), die in 2005 voor het eerst waren ingebed in een evenementenweek.
• Het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 «Van A tot Z betrokken» is op 25 november 2005 aan de Tweede Kamer toegezonden en op 14 december 2005 besproken met de Vaste Kamercommissie voor OCW.
• De ambitie is dat gemeenten en provincies samen met scholen, werkgevers, bibliotheken en andere betrokken partijen een actieplan opstellen. Daarbij kunnen ze ondersteuning krijgen van het Rijk.
Positie, vertegenwoordiging en ondersteuning deelnemers
• Deelnemers moeten, zowel op instellingsniveau als op landelijk niveau, de sector kunnen aanspreken op de kwaliteit van het onderwijs. De JOB heeft deze rol vervuld door te adviseren, te ondersteunen, te informeren en te vertegenwoordigen. Aan de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) zijn in 2005 middelen beschikbaar gesteld op basis van projectvoorstellen van de JOB en d.m.v. aanvullende bijdragen via de lumpsum. Het betreft de volgende onderwerpen: Loopbaan oriëntatie en Begeleiding (LOB), medezeggenschap (ambtelijke ondersteuning deelnemersraden), imagocampagne, grotere bekendheid JOB en de deelnemers erbij betrekken, mbo’ers aan de slag met hun eigen mening (Concretisering Onderzoek Deelnemersinformatie (ODIN) op de instellingen) en informatievoorziening invoering LGF Leerlinggebonden Financiering gehandicapten.
• Wanneer de mbo-deelnemer meer op zijn eigen verantwoordelijkheid wordt aangesproken, moet hij ook de instrumenten krijgen om deze verantwoordelijkheid te nemen. Medezeggenschap is daarbij cruciaal. Om de medezeggenschap voor de deelnemer te versterken is met de veldpartijen gesproken om dit wettelijk te regelen. Dit traject is nog niet afgerond.
• Om de medezeggenschap van de deelnemers nu al te vergroten zijn middelen ter beschikking gesteld om een cursus medezeggenschap mogelijk te maken. Ook zijn middelen ter beschikking gesteld om de bekendheid van de medezeggenschap voor deelnemers te vergroten en deelnemers te werven voor deze medezeggenschap.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII nr. 142 (Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010)
• Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII nr. 174 (verslag van het Algemeen Overleg hierover).
• Brief Minister van OCW, d.d. 19 april 2005, inzake voortijdig schoolverlaten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 454 en 26 695, nr. 11
• Brief van de Minister van OCW, d.d. 27 juni 2005, inzake Expertisecentrum mentoring (bij begeleiding van jongeren),Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 695, nr. 23
• Brief van de Minister van OCW, d.d. 1 juli 2005, inzake leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 695 en 29 454, nr. 24
• «Werken aan de Toekomst, Zet de Toekomst aan het Werk!, Actieplan Taskforce Jeugdwerkloosheid 2006», Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 23 972, nr. 82
De beleidsinspanningen zijn gericht op een doelmatig functionerend Bve-stelsel. Om dit te realiseren is een ontwikkeling ingezet naar netwerksturing en governance. Elementen van die ontwikkeling zijn:
• versterken van het responsief en innovatief vermogen van spelers in het Bve-stelstel;
• terugdringen administratieve lastendruk en verdergaande deregulering;
• verbetering landelijk imago van het beroepsonderwijs;
• stimuleren van het publiek ondernemerschap.
• In de brief van 10 juni 2005 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 546 nr. 6) is per onderwijssector gemeld hoe en hoeveel de administratieve lasten worden verminderd voor instellingen, burgers en bedrijven. In bijlage 1 bij deze brief zijn ook de toezeggingen die betrekking hebben op het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie opgenomen.
• In september 2005 is de staatssecretaris van onderwijs akkoord gegaan met de uitwerking van een groot deel van de toezeggingen in deze brief, in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De planning en de inwerkingtredingdatum van de wijziging van de WEB betreffende deregulering en administratieve lastenverlichting is voorzien per 1 augustus 2007.
• De uitvoering van de toezeggingen loopt op schema. Het overleg met betrokken partijen over de wijziging van de WEB betreffende deregulering en administratieve lastenverlichting is voor een belangrijk deel afgerond in 2005. In januari 2006 wordt begonnen met het schrijven van het wetsvoorstel «Deregulering en Administratieve Lastenverlichting» (DAL) zoals dat uiteindelijke aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
• De overheveling van een deel van de educatiemiddelen, de middelen die ingezet worden voor de niveaus 1 en 2 van de opleidingen Nederlands als Tweede Taal (NT2), naar het ministerie van Justitie (VenI) voor inburgering, is uitgesteld tot de inwerkingtreding van de Wet Inburgering (beoogd 1 juli 2006).
• Omdat het niveau van het inburgeringsexamen op het NT2-niveau 2 ligt, blijven de middelen die ingezet worden voor de NT2-opleiding niveau 3 deel uitmaken van de educatiemiddelen.
• Op verzoek van de gemeenten en de Tweede Kamer worden de NT2-opleidingen niveau 1 en 2 gehandhaafd binnen de educatie voor niet-inburgeringsplichtigen.
• Op verzoek van de G4/G27 worden de middelen educatie niet per 1 januari 2006 toegevoegd aan de BDU/SIV, maar op het moment dat de Wet Inburgering inwerking treedt.
• Instellingen geven in de onderwijs en examenregeling per opleiding de studieduur, de studielast en het opleidingsprogramma aan. De instelling maakt hierover met elke deelnemer zo nodig afspraken in de onderwijsovereenkomst.
• De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van de 850-urennorm, als onderdeel van het periodieke kwaliteitsonderzoek. De Inspectie van het Onderwijs constateert dat 13% van de onderzochte voltijdse opleidingen in het studiejaar 2004/2005 niet voldoet aan de 850-urennorm. De instelling moet binnen 3 maanden de onderwijsprogrammering corrigeren. In alle gevallen zijn de geconstateerde tekortkomingen door de betreffende instellingen binnen de gestelde verbetertermijn hersteld.
• In 2006 wordt het begrip «in instellingstijd gegeven onderwijs» opnieuw gedefinieerd, onder andere op basis van nieuwe didactische werkvormen. De definitie geeft op hoofdlijnen aan wat wel en niet meetelt bij de berekening van het behalen van de 850-uren norm (zie ook de mededeling bedrijfsvoering punt 2).
• Ter verhoging van de transparantie van beroepskwalificaties binnen Europa is «Europass» geïmplementeerd. Met behulp van dit instrument kunnen studenten, werkenden of werkzoekenden binnen de Europese Unie hun kennis en vaardigheden op uniforme wijze vastleggen. «Europass» omvat een Europees format voor een curriculum vitae, een taalpaspoort, een mobiliteitsoverzicht, een diplomasupplement (voor ho-instellingen) en een certificaatsupplement (voor Bve-instellingen). Ook is er een Nationaal Europass Centrum (NEC) opgericht om inhoud te geven aan Europass-activiteiten. Het NEC is een consortium van 8 partijen (BVE Raad, Colo, CWI, HBO-Raad, VSNU, Nuffic, Leonardo da Vinci Nederland, IBG). De Informatie Beheer Groep is penvoerder van het consortium.
Een verdere verantwoording van het beleid rond internationale thema’s is opgenomen in de overzichtsconstructie internationaal beleid.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Tweede Kamer 2005–2006, 30 300 VIII nr. 14 (brief over het transitietraject, bijlage met beknopte samenvatting Eindrapportage Transitie).
5.1 Algemene beleidsdoelstelling
Doelstelling van het project technocentra is een bijdrage te leveren aan een versterking van de kennisinfrastructuur binnen de technische sector. De technocentra leveren daarmee ook een bijdrage aan de doelstellingen van de regering op het vlak van de kenniseconomie en de afgesproken doelen van Lissabon.
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 8 596 | 17 602 | 280 | 0 | 280 | |
* waarvan garantieverplichtingen | ||||||
Uitgaven: | 5 445 | 8 596 | 8 675 | 9 207 | 9 076 | 131 |
Programma-uitgaven | 5 445 | 8 596 | 8 675 | 9 207 | 9 076 | 131 |
Ontvangsten | 5 445 | 13 917 270 | 9 207 | 9 076 | 131 |
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Het project Technocentra kent een doorlooptijd tot en met 2010. In deze periode moeten de volgende doelen zijn bereikt:
• het versnellen van de circulatie, diffusie en toepassing van kennis tussen (technisch) beroepsonderwijs en bedrijfsleven;
• de gezamenlijke benutting van hoogwaardige apparatuur voor scholing en opleiding;
• een effectieve en efficiënte aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op het bedrijfsleven.
Op basis van de Kaderregeling Technocentra 2003 hebben de technocentra hun basis- en speerpuntplannen ingediend voor 2005. Deze plannen sluiten aan bij de hierboven genoemde doelen. Na beoordeling van de plannen hebben 14 technocentra voor de periode (2004–)2005 subsidie ontvangen.
Met het oog op de subsidieperiode 2006–2010, heeft in 2005 een evaluatie plaatsgevonden.
De technocentra hebben evaluatieverslagen ingediend en er is onafhankelijk onderzoek gedaan door de B&A-groep naar de regionale positionering van de technocentra. De Adviescommissie Technocentra heeft deze evaluatieverslagen en de regiorapporten van de B&A-groep beoordeeld op de volgende criteria:
1. de kwaliteit van de uitvoering van de activiteiten;
2. de mate waarin de operationele doelen zijn bereikt;
3. de mate waarin de resultaten bijdragen aan de subsidiedoelstellingen (versnellen kenniscirculatie en aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven en bevorderen gezamenlijk gebruik schaarse en dure apparatuur voor scholing en opleiding) en de drie ICES-criteria Publiek-Private Samenwerking (Synergie, Samenhang en Verankering);
4. het draagvlak van de activiteiten, zoals met name blijkt uit de participatie in de samenwerkingsverbanden;
5. de gerealiseerde cofinanciering.
Op basis van deze beoordeling heeft de commissie positief geadviseerd op de voorzetting van subsidie aan 14 technocentra. Deze hebben allen op basis van de gestelde criteria voldoende gepresteerd. De technocentra hebben zich goed ontwikkeld en zijn het spilpunt gaan vormen in de regio. Uit de evaluatie komt ook een aantal verbeterpunten naar voren, o.a. technocentra zijn nog onvoldoende «lerende organisaties» en dienen meer aangesloten te worden bij ander landelijk en regiogericht innovatiebeleid met name bij de Stichting Platform Beta en Techniek. De technocentra en de Stichting hebben hiertoe reeds een belangrijke eerste stap gezet met het aangaan van een convenant. Deze samenwerking zal verder worden versterkt door deze als algemene randvoorwaarde voor het aanvragen van subsidies toe te voegen aan de voorgenomen Kaderregeling Technocentra 2006–2010. De Kaderregeling 2006–2010 zal begin 2006 worden gepubliceerd.
OVERZICHTSCONSTRUCTIE BEROEPSONDERWIJS
De te bereiken doelstelling richt zich met name op het behalen van kwalificatiewinst. Jongeren moeten worden gestimuleerd om hun talenten ten volle te ontwikkelen en een zo hoog mogelijk opleidingsniveau te halen (minimaal startkwalificatie; maar bij voorkeur mbo niveau 3 of 4). Om dit te bereiken moet de voortijdig schooluitval dalen, en de doorstroom van vmbo naar mbo en hbo minimaal gelijk blijven of toenemen.
In 2005 is hard gewerkt aan een integrale aanpak waarin afspraken zijn gemaakt tussen de overheid, brancheorganisaties van onderwijsinstellingen en sociale partners over:
• Een consistent innovatiebeleid;
• Werken met prestaties in de beroepskolom;
• Meer ruimte voor maatwerk bij het realiseren van doorlopende leerwegen.
Budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid overzichtsconstructie beroepskolom (x 1 mln.) | |||
---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2005 | 2005 | 2005 | |
Uitgaven: | |||
I) Impuls beroepskolom | |||
• vmbo | 48 | 53,7 | – 5,7 |
• mbo | 31,4 | 31,0 | 0,4 |
• hbo | 21,9 | 21,9 | 0 |
II) Platform beroepsonderwijs | 1,36 | 1,36 | 0 |
III) Monitoring en voorlichting | 0,5 | 0,5 | 0 |
IV) Specifieke activiteiten | |||
vmbo | |||
– verbetering inventaris | 9,1 | 9,1 | 0 |
– leerwerktrajecten | |||
mbo | |||
– verbetering kwaliteitexamens | 11,3 | 11,3 | 0 |
– verbetering verantwoording | 0 | 0 | 0 |
Totaal beroepskolom OCW | 123,6 | 128,9 | – 5,3 |
Inzet in LNV onderwijs | 7,3 | 7,1 | 0,2 |
Totaal beroepskolom | 130,9 | 136 | – 5,1 |
Nieuwe innovatiearrangementen | 17,5 | 15,0 | 2,5 |
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Vmbo: Het verschil van € 5,7 miljoen in de middelen voor de vmbo-impuls beroepskolom wordt veroorzaakt door:
• een overboeking van € 4 miljoen naar de innovatiemiddelen voortgezet onderwijs. € 2,5 miljoen hiervan is toegevoegd aan de nieuwe innovatiearrangementen. De overige € 1,5 miljoen is ingezet voor de uitvoering van het innovatieplan VO.
• een meevaller van € 1,7 miljoen op het onderdeel leerwerktrajecten, het aantal aanvragen bleef hier achter bij de raming.
De middelen voor leerwerktrajecten van € 4,5 miljoen zijn aan de vmbo-impuls middelen toegevoegd. Deze maken onderdeel uit van de € 53,7 miljoen impuls vmbo.
Mbo: Als gevolg van de incidentele loonontwikkeling wordt voor de impuls beroepskolom € 0,4 miljoen meer uitgegeven dan begroot.
Innovatiearrangement: Voor het innovatiearrangement is € 2,5 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Deze extra middelen zijn vanuit het voorgezet gezet onderwijs toegevoegd (zie ook onder I impuls beroepskolom, vmbo).
1. Een consistent innovatiebeleid
In 2005 zijn de impulsmiddelen voor het vmbo, het mbo en het hbo inclusief het groene onderwijs toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen.
Voor een overzicht van de beleidsprestaties met betrekking tot het innovatiebeleid wordt verwezen naar beleidsartikel 4, Beleidsprestaties.
2. Werken met prestaties in de beroepskolom
In vervolg op KOERS BVE hebben OCW/LNV en de BVE Raad/AOC-Raad gezamenlijk een bestuurlijke agenda vastgesteld (eind 2005) waarin afspraken zijn opgenomen op drie hoofdonderwerpen te weten competentiegericht beroepsonderwijs, innovatie en transparant besturen. Het realiseren van de doelstellingen vraagt om sterke instellingen die samenwerken met de relevante regionale stakeholders. Thema’s waarover instellingen regionale afspraken kunnen maken zijn bijvoorbeeld rendement en doorstroom.
Afgesproken is dat de Bve-sector de prestaties zichtbaar zal maken. Hiertoe ontwikkelt de BVE Raad samen met de instellingen een benchmark. Het streven is om in 2007 een openbare benchmark te realiseren.
3. Meer ruimte voor maatwerk bij het realiseren van doorlopende leerwegen
• In 2005 is het wetsvoorstel dat samenwerkingsconstructies voor risicojongeren mogelijk maakt tussen VO-scholen en BVE-instellingen aanvaard. Hierdoor is meer samenwerking mogelijk tussen instellingen voor voorgezet- en beroepsonderwijs. En kan meer maatwerk geleverd worden en kunnen doorlopende leerlijnen gecreëerd worden die beter aansluiten bij de onderwijsbehoefte van risicoleerlingen.
• De voorstellen van de werkgroep IBO-vmbo concentreren zich op 4 thema’s:
1. Verantwoordelijkheden leggen daar waar ze horen (ruimte voor scholen, leraren en regio’s);
2. Consequenter ondersteunen, toezien en zonodig (sneller en steviger) sanctioneren;
3. Betere toerusting;
4. Beleid (mede) ter verbetering van de beeldvorming van het vmbo.
In de Kabinetsreactie is daarbij aangegeven dat in aanloop naar de Voorjaarsnota 2006 de mogelijkheden worden verkend inzake een substantiële verdere uitbreiding van de capaciteit van ZMOK-onderwijs en samenwerkingsverbanden, een krachtige verdere impuls voor professionalisering van de zorgadviesteams en versterking van het casemanagement en een hogere (structurele) functiewaardering van (in elk geval) de vmbo-leraren in de grote steden.
• Er is een beleidsregel die het in tranches mogelijk maakt de assistent-opleiding MBO niveau 1 aan te bieden in het VMBO.
• In 2005 is de experimentele regeling vernieuwende projecten doorlopende leerlijnen vmbo/mbo gepubliceerd. Het gaat om de 2e tranche 2005 van ca. 10 landelijke pilots met een experimentele status waarin scholen voor het voorgezet onderwijs en ROC’s gezamenlijk over de hele breedte een integrale doorlopende leerlijn vormgeven. Dit moet leiden tot efficiëntere leerroutes en minder voortijdig schooluitval.
• Onderdeel van het herontwerp MBO zijn de zogenaamde arbeidsmarkt kwalificerende opleidingen (AKA opleidingen). De eerste jaargang is in 2004/2005 van start gegaan. In plaats van een directe beroepsgerichte assistent-opleiding geven deze opleidingen een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt. Ze zijn met name bedoeld om jongeren die niet weten wat ze willen worden en voortijdig zijn uitgevallen weer terug te geleiden naar het onderwijs.
Het platform beroepsonderwijs heeft in 2005 subsidie ontvangen op basis van een goedgekeurd activiteitenplan.
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek
Door Stoas en Cinop zal in de laatste meting (over 2004) extra aandacht worden besteed aan de effecten van de impulsmiddelen voor de jaren 2001 tot en met 2004. De resultaten van deze meting zullen pas in het najaar bekend zijn. De cijfers uit de metingen tot en met 2003 laten weinig veranderingen zien in de slaagkans en doorstroomkans van de deelnemers.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs om meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen in die wetten geregelde onderwijsinstellingen; Nota n.a.v. het verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 068, nr. 6).
• Regeling vernieuwende projecten doorlopende leerlijnen vmbo/mbo.
6.1 Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling voor het hoger onderwijs is: zorgdragen voor kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en doelmatig hoger onderwijs en onderzoek met als oogmerken:
• studenten kansen geven om hun talenten te ontplooien en te gebruiken;
• te voorzien in hoger opgeleiden voor een duurzame kennissamenleving;
• de innovatiekracht van de economie te versterken.
Deze doelstelling betreft een stelselverantwoordelijkheid. Nadere uitwerking vindt plaats in de operationele doelstellingen (toerusting, toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid).
6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 hoger beroepsonderwijs (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | ||
Verplichtingen | 1 727 535 | 1 628 604 | 1 760 835 | 1 858 290 | 1 737 734 | 120 556 | |
Waarvan garantieverplichtingen | 31 500 | 0 | 31 500 | ||||
Uitgaven | 1 603 569 | 1 634 146 | 1 720 238 | 1 802 921 | 1 764 633 | 38 288 | |
Programma uitgaven | 1 603 569 | 1 634 146 | 1 714 566 | 1 797 739 | 1 759 564 | 38 175 | |
Toerusting | |||||||
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek | 1 568 789 | 1 601 878 | 1 656 557 | 1 721 345 | 1 679 814 | 41 531 | |
Toegankelijkheid | |||||||
Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs | 1 203 | 1 148 | 1 733 | 1 116 | 617 | ||
Verbetering doorstroomberoepskolom*) | 0 | 4 868 | – 4 868 | 1 | |||
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs | 1 960 | 3 293 | – 1 333 | ||||
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs | 4 100 | 5 375 | 4 900 | 475 | |||
Bèta/techniek en emancipatie | 4 624 | 824 | 91 | 100 | 100 | 0 | |
Deltaplan bèta/techniek | 8 924 | 22 777 | 13 946 | 8 831 | 2 | ||
Prestatieafspraken | 0 | 8 667 | – 8 667 | 3 | |||
Kwaliteit | |||||||
Internationalisering in het hoger onderwijs | 402 | 487 | 447 | 448 | 445 | 3 | |
Lectoren/Kennisinnovatie in het hoger beroepsonderwijs** | 29 754 | 29 754 | 35 754 | 35 435 | 34 622 | 813 | |
Digitale universiteit in het hoger onderwijs | 1 300 | 2 000 | 2 000 | 0 | |||
Doelmatigheid | Onderdeel lumpsum | ||||||
Programma-uitgaven overig | |||||||
IBG | 1 872 | 1 946 | 1 904 | 42 | |||
CFI | 4 373 | 4 620 | 3 889 | 731 | |||
Apparaatuitgaven*** | 5 672 | 5 182 | 5 069 | 113 | |||
Ontvangsten | 358 | 77 | 1 463 | 1 798 | 17 | 1 781 |
* Exclusief de middelen impuls beroepskolom. Deze maken deel uit van het onderdeel toerusting (lumpsum).
** De realisatiestanden 2004 en 2005 zijn inclusief € 6 miljoen voor «Regionale Actie en Aandacht voor Kennisinnovatie» (RAAK).
*** In 2004 zijn de directies HBO en WO samengevoegd. De totale apparaatskosten voor de nieuwe directie HO zijn verantwoord op begrotingsartikel 6. De middelen voor (beleidsgericht) onderzoek voor het gehele hoger onderwijs maken deel uit van de programma-uitgaven van begrotingsartikel 7.
1 Dit bedrag is overgeboekt naar artikel 4 t.b.v. de uitvoering van het actieplan Leven Lang Leren. Hierin was voor 2005 € 5 miljoen voorzien voor EVC-HBO.
2 Voor een versnelde uitvoering van het WO-Sprint programma is in 2005 € 8,5 miljoen extra ingezet (zie ook voetnoot 3 en voetnoot 3 bij de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 wetenschappelijk onderwijs»). Voor verdere toelichting zie de overzichtsconstructie Deltaplan bèta/techniek.
3 Een bedrag van € 4 miljoen is toegevoegd aan de lumpsum. Voor de dekking van het WO-Sprint programma is € 4,3 miljoen ingezet; deze middelen komen in 2008 weer beschikbaar voor het oorspronkelijke doel.
Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 wetenschappelijk onderwijs (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | ||
Verplichtingen | 3 192 286 | 3 227 983 | 3 327 019 | 3 445 978 | 3 285 976 | 160 002 | |
Waarvan garanties | |||||||
Uitgaven | 3 045 244 | 3 131 645 | 3 215 642 | 3 337 895 | 3 260 446 | 77 449 | |
Programma-uitgaven | 3 045 244 | 3 131 645 | 3 215 642 | 3 337 895 | 3 260 446 | 77 449 | |
Toerusting | |||||||
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek | 3 032 140 | 3 118 604 | 3 149 256 | 3 283 061 | 3 205 900 | 77 161 | 1 |
Toerusten van faciliterende organisaties gericht op het hoger onderwijs | 13 104 | 13 041 | 18 682 | 21 884 | 15 155 | 6 729 | 2 |
Toegankelijkheid | |||||||
Onderzoeksmasters in het wetenschappelijk onderwijs | 6 000 | 3 910 | 5 910 | – 2000 | |||
Numerus fixus geneeskundeopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs* | 12 000 | ||||||
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs | 5 800 | 5 600 | 6 300 | – 700 | |||
Studiekeuze-informatie voor het hoger onderwijs | 0 | 184 | – 184 | ||||
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs | 1 916 | 1 235 | 1 633 | – 398 | |||
Prestatieafspraken | 0 | 4 333 | – 4 333 | 3 | |||
Sectorplan technische universiteiten | 6 000 | ||||||
Sectorplan wiskunde | 2 000 | ||||||
Kwaliteit | |||||||
Kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs (onderdeel van faciliterende organisaties) | |||||||
Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek | 0 | 2 821 | – 2 821 | 4 | |||
Internationalisering in het hoger onderwijs | 2 154 | 3 975 | 2 154 | 1 821 | |||
SURF Educatiefonds in het hoger onderwijs | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 | |||
Digitale universiteit in het hoger onderwijs | 700 | 1 000 | 1 000 | 0 | |||
Jonge universiteiten | 3 000 | 6 000 | 6 000 | ||||
Doelmatigheid | Onderdeel lumpsum | ||||||
Programma uitgaven overig | |||||||
IBG | 2 413 | 5 648 | 3 633 | 2 015 | |||
CFI | 1 721 | 1 582 | 1 423 | 159 | |||
Apparaatuitgaven | |||||||
Ontvangsten | 1 390 | 1 535 | 1 420 | 2 081 | 1 400 | 681 |
* Vanaf 2005 maken de middelen deel uit van toerusting (lumpsum).
1 € 19,7 miljoen i.v.m. meer studenten, € 56,4 miljoen loon- en prijsbijstellingen 2004 en 2005 en, – € 1,1 miljoen betreft het saldo van diverse kleinere mutaties.
2 € 6,3 miljoen overheveling mobiliteitsprogramma’s van de directie IB, restant ad € 0,4 miljoen grotendeels loon- en prijsbijstellingen 2004 en 2005.
3 Voor een versnelde uitvoering van het WO-sprint programma is in 2005 € 8,5 miljoen extra ingezet. De dekking uit beleidsartikel 7 bedraagt € 4,2 mln.; deze middelen komen in 2008 weer beschikbaar voor het oorspronkelijke doel. Zie ook voetnoot 2 bij tabel 6.1.
4 Hiervan betreft € 2,0 miljoen een overboeking naar artikel 16 OWB voor «Kleurrijk Talent (Mozaïek)».
6.3 Nader geoperationaliseerde doelstelling
Het doel is het stelsel van hoger onderwijs zodanig toe te rusten dat voldaan kan worden aan de door de wet gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids-, en kwaliteitseisen bij het verzorgen van onderwijs en onderzoek.
Hieronder staan enkele kerncijfers van de sector hoger onderwijs. Voor overige kerncijfers van de sector hoger onderwijs, zoals cijfers inzake de financiën van de instellingen en aandeel instroom in hbo en wo, wordt verwezen naar de publicatie «Kerncijfers 2005».
Tabel 6.3: Omvang personeel bekostigde instellingen hbo en wo | |||||
---|---|---|---|---|---|
PrestatiegegevensOmvang personeel (in fte) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil 2003 | ||
hbo (excl. LNV) | 2002 | 2003 | 2004 | Per 1-10-2003 | |
– onderwijzend personeel | 13 143 | 13 568 | 13 460 | 13 570 | – 2 |
– ondersteunend personeel | 9 862 | 10 508 | 10 460 | 10 478 | 30 |
wo (incl. WU) * | Per 31-12-2002 | 2003 | 2004 | Per 31-12-2003 | |
– wetenschappelijk personeel | 22 699 | 22 522 | 22 440 | 22 522 | 0 |
– ondersteunend personeel | 19 782 | 19 100 | 18 874 | 19 100 | 0 |
Bron: WOPI (VSNU) en RAHO (HBO-raad).
* Hierbij wordt opgemerkt dat de universiteiten naast de onderwijstaak ook een aanzienlijke onderzoekstaak hebben.
Tabel 6.4: Instroom, doorstroom en uitstroom(*1 000; exclusief landbouw) per kalenderjaar | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens (x 1 000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
hbo-voltijd | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 |
eerstejaars | 65,2 | 67,0 | 71,9 | 74,3 | 73,3 | 1,0 |
ingeschrevenen | 245,1 | 250,4 | 261,2 | 273,1 | 269,7 | 3,4 |
gediplomeerden | 43,0 | 44,0 | 44,1 | 43,6 | 47,3 | – 3,7 |
hbo-deeltijd | ||||||
eerstejaars | 17,3 | 16,1 | 15,4 | 14,0 | 15,9 | – 1,9 |
ingeschrevenen | 61,4 | 62,6 | 63,5 | 62,2 | 64,7 | – 2,5 |
gediplomeerden | 12,3 | 12,9 | 13,3 | 13,5 | 13,8 | – 0,3 |
Wo | ||||||
Eerstejaars | 34,4 | 35,5 | 37,8 | 39,7 | 37,5 | 2,2 |
ingeschrevenen | 170,3 | 177,9 | 187,3 | 195,8 | 193,0 | 2,8 |
gediplomeerden | 20,4 | 21,1 | 22,2 | 23,6 | 21,9 | 1,7 |
Bron begroting: Referentieraming 2004, excl. de studenten in de sector LNV; deze zijn opgenomen in de begroting van LNV.
Bron realisatie: Referentieraming 2006 op basis van 1 cijfer Ho en excl. studenten in de sector LNV.
Tabel 6.5: Onderwijsuitgaven per student (*1 000; exclusief landbouw) per kalenderjaar en in prijzen van het betreffende jaar | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Onderwijsuitgaven per student HBO | 5,0 | 5,2 | 5,3 | 5,3 | 5,3 | – |
Onderwijsuitgaven per student WO | 4,8 | 5,0 | 4,9 | 5,5* | 5,6* | – 0,1 |
* Met ingang van 2005 wordt de compensatie voor studentenontwikkeling voor 100% toegerekend aan onderwijs.
6.3.2.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek
Voor het realiseren van voldoende hoger opgeleiden voor de toekomst en het in de pas blijven lopen met andere Europese landen is een grotere deelname van de beroepsbevolking aan het hoger onderwijs nodig. Gestreefd wordt naar een deelnameniveau aan het hoger onderwijs in de richting van 50% in 2010, waarmee Nederland aansluit bij de doelstellingen van het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Dit wordt gemeten door cohortmetingen op basis van CRIHO, gerelateerd aan de actuele bevolkingsomvang naar leeftijd volgens het CBS.
Tabel 6.6 Participatiegraad: cumulatieve deelname t/m 26 jarigen (t.o.v. actuele bevolking) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Participatie | 36,1% | 38,0% | 39,7% | 41,1% | 42,5% | 43,7% | 44,8% | 46,2% | 46,7% | 47,4% |
Toelichting: Realisatie t/m 2005 (historische cijfers bijgesteld naar beneden vanwege ontdubbelingen voor instroom in hbo en wo). Prognose t/m 2010 gebaseerd op vasthouden recente groei.
Bron: CRIHO, CBS en berekening OCW.
Enkele kengetallen voor toegankelijkheid betreffen de deelname aan het hoger onderwijs voor verschillende onderwijsgroepen en de directe en indirecte instroom in het hoger onderwijs.
Tabel 6.7 instroomfractie/bevolkingsfractie ( 17 t/m 25 jaar) in het hbo | ||||
---|---|---|---|---|
2001/02 | 2002/03 | 2003/04 | 2004/05 | |
Autochtoon | 1,01 | 1,00 | 1,02 | 1,00 |
Westers allochtoon | 1,23 | 1,23 | 1,20 | 1,29 |
Niet-westers allochtoon | 0,80 | 0,86 | 0,82 | 0,84 |
– Turken | 0,54 | 0,58 | 0,53 | 0,56 |
– Marokkanen | 0,61 | 0,68 | 0,67 | 0,71 |
– Antillianen | 1,18 | 1,22 | 1,09 | 1,02 |
– Surinamers | 0,93 | 0,94 | 0,92 | 0,94 |
Bron: bevolkingsfractie (CBS), instroomfractie (1-cijfer-HO; CRIHO), berekening OCW.
Berekening: Historische cijfers herberekend want in het kader «Korte Klap» is aantal studenten met onbekend «geboorteland ouders» en nationaliteit sterk teruggebracht en grotendeels gebleken niet autochtoon te zijn.
Tabel 6.8 instroomfractie/bevolkingsfractie ( 17 t/m 25 jaar) in het wo | ||||
---|---|---|---|---|
2001/02 | 2002/03 | 2003/04 | 2004/05 | |
Autochtoon | 0,99 | 0,98 | 0,93 | 0,92 |
Westers allochtoon | 1,62 | 1,70 | 1,99 | 2,16 |
Niet-westers allochtoon | 0,69 | 0,75 | 0,82 | 0,79 |
– Turken | 0,36 | 0,32 | 0,32 | 0,32 |
– Marokkanen | 0,31 | 0,30 | 0,33 | 0,28 |
– Antillianen | 1,01 | 0,90 | 0,80 | 0,82 |
– Surinamers | 0,77 | 0,73 | 0,74 | 0,67 |
Bron: CBS, 1 Cijfer HO, eigen berekening OCW.
Berekening: zie voetnoot bij tabel 6.7.
Tabel 6.9: Instroom in het hoger onderwijs naar vooropleiding als fractie van de instroom | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Instroomin wo | ||||
vwo-d | 49,0% | 50,1% | 50,4% | 50,7% |
hbo-d | 13,8% | 14,2% | 13,9% | 12,5% |
hbo-propedeuse | 6,9% | 6,7% | 6,7% | 6,1% |
indirect/overig** | 30,4% | 29,0% | 29,0% | 30,7% |
Instroomin hbo* | ||||
havo-d | 40,3% | 40,9% | 41,4% | 41,6% |
vwo-d | 7,1% | 6,6% | 6,3% | 5,9% |
mbo-d | 21,3% | 23,3% | 23,8% | 23,7% |
indirect/overig** | 31,3% | 29,3% | 28,5% | 28,8% |
Bron: 1 Cijfer HO, Cfi.
* Alle volgens het CRIHO ingeschreven studenten (ook de niet bekostigde) zijn geteld.
** Indirect betekent: het voorafgaande jaar werd geen onderwijs gevolgd. De studenten hebben wel een relevante vooropleiding.
6.3.2.1 tudiekeuze informatie voor het hoger onderwijs
De doelstelling dat (aanstaande) studenten in het hoger onderwijs bij de studiekeuze meer gebruik kunnen maken van relevante, onafhankelijk verzamelde, kwalitatief onomstreden en daardoor gezaghebbende informatie over (de kwaliteit van) het aangeboden hoger onderwijs.
• In de Stuurgroep Transparant Hoger Onderwijs is met de instellingen en studentenorganisatie afgesproken samen te komen tot goede studiekeuze-informatie. De publieke verantwoordelijkheid voor studiekeuze-informatie heeft betrekking op al het geaccrediteerde hoger onderwijs, dus ook het aangewezen onderwijs. Naast de HBO-Raad en de VSNU participeert daarom ook PAEPON in de Stuurgroep Transparant Hoger Onderwijs.
• Onder regie van de Stuurgroep Transparant Hoger Onderwijs is volgens plan in 2005 een (eerste) studiekeuze website gerealiseerd (www.studiekeuze123.nl), waarin vergelijkingsinformatie (de database van Choice) over bacheloren masteropleidingen wordt ontsloten.
• Het contract met Choice is eind 2005 verlengd conform de adviezen van het Platform en het Kwaliteitscollege Studiekeuze-informatie. De verlengingstermijn voor de onderscheiden onderdelen van de opdracht is afgestemd met de activiteiten van de Stuurgroep Transparant Hoger Onderwijs: de studentenenquêtes worden nog drie jaar door Choice uitgevoerd, de database wordt nog twee jaar door Choice gerealiseerd en de papieren keuzegids wordt in 2006 voor het laatst door Choice gemaakt.
6.3.2.2 Instroom geneeskunde en klinische technologie in het wetenschappelijk onderwijs en zorgopleidingen in het hoger onderwijs
Doelstelling is het verminderen van de tekorten aan beroepsbeoefenaren in de zorg door de implementatie van nieuwe opleidingen voor zorgberoepen en door meer mensen in bestaande opleidingen te laten instromen.
Tabel 6.10: Zorgopleidingen hoger onderwijs(aantallen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002/2003 | 2003/2004 | 2004/2005 | 2005/2006 | 2004/2005 | 2004/2005 | |
Nieuwe zorgmasteropleidingen: | ||||||
• aantal opleidingen NP* | nvt | nvt | 7 | 9 | 7 | – |
• aantal opleidingen PA** | nvt | nvt | 2 | 5 | 2 | – |
Nieuwe zorgmasteropleidingen: | ||||||
• aantal studenten NP | nvt | nvt | 176 | 216 | 193 | – 17 |
• aantal studenten PA | 56 | 102 | 57 | – 1 | ||
• Totaal | 232 | 318 | 250 | – 18 | ||
Instroommondzorgkunde | 237 | 263 | 286 | 312 | 286 | – |
Instroommaster medische ingenieur TUE | nvt | nvt | 20 | 20 | 20 | – |
Instroomgeneeskunde | 2 550 | 2 850 | 2 850 | 2 850 | 2 850 | – |
Instroomklinische technologie | – | 50 | 100 | 100 | 100 | – |
Instroomextra basisartsen via zij-instroom | nvt | nvt | 70 | 70 | 70 | |
Instroommaster medische psychologie UT | 1 jaar later | start | start | 1 jaar later |
Bronnen: Cfi, berekening OCW.
* Nurse practitioners
** Physician assistant
Tabel 6.11: Ontwikkeling numerus fixus geneeskunde en klinische technologie in tijd en middelen (bedragen x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
geneeskunde | ||||||
Van 1875 naar 2010 plaatsen per 2000/2001 | 10,8 | 14,4 | 14,4 | – | ||
Van 2010 naar 2140 plaatsen per 2001/2002 | 8,5 | 11,6 | 11,6 | – | ||
Van 2140 naar 2550 plaatsen per 2002/2003 | 17,8 | 25,6 | 25,6 | – | ||
Van 2550 naar 2850 plaatsen per 2003/2004 | 8,5 | 11,9 | 11,9 | – | ||
Totaal geneeskunde | 45,6 | 63,4 | 63,4 | – | ||
klinische technologie | ||||||
Van 0 naar 50 plaatsen per 2003/2004 | 1,4 | 2,0 | 2,0 | – | ||
Van 50 naar 100 plaatsen per 2004/2005 | 0,3 | 1,1 | 1,1 | – | ||
Totaal klinische technologie | 1,7 | 3,1 | 3,1 | – | ||
Totaal | 47,3 | 66,5 | 66,5 | – |
Bron: berekening OCW.
• Bovenstaande prestatiegegevens geven aan in welke mate de beoogde prestaties in de begroting 2005 zijn gerealiseerd. De instrumenten die hiervoor zijn ingezet betreffen subsidies aan hogescholen en universiteiten en een bijdrage via de rijksbijdrage.
• De masteropleiding medische psychologie zal een jaar later van start gaan, omdat de accreditatie later gerealiseerd werd dan verwacht.
• In 2005 is er een adviestraject gestart door de commissie Innovatie Mondzorg over instroom/modernisering van de opleiding mondzorgkunde.
6.3.2.3 Onderzoekmasters in het wetenschappelijk onderwijs
Het doel is om de ontwikkeling te stimuleren van onderzoekmasters met een grote aantrekkingskracht op jong onderzoekstalent in binnen- en buitenland, om op die manier de tekorten aan onderzoekers en kenniswerkers te verminderen.
• De studiefinanciering van een groot aantal onderzoekmasters is met één jaar verlengd door opname in de AMvB met masteropleidingen met een studielast van 120 studiepunten (Stb. 407/608).
• De universiteiten zijn bezig met de ontwikkeling van «graduate schools» en in dat kader ook met stroomlijnen van het traject van onderzoeksmasters en promotieopleidingen. In de notitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» wordt ingegaan op de vorming van de graduate schools. Voor de vernieuwing van promotietrajecten (waaronder de stroomlijning van het traject onderzoeksmasters, promotietrajecten en onderzoeksomgeving) hebben de universiteiten in 2005 € 3,90 miljoen gekregen (excl. LNV).
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Nota «Onderzoekstalent op waarde geschat», Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 11.
Doelstelling «Toelatingsbeleid» voor 2005 was om experimenten te starten rondom selectie van studenten voor de bachelor- en masterfase, differentiatie van collegegelden voor opleidingen met een erkende evidente meerwaarde en flexibele toelating van studenten die niet voldoen aan de wettelijke vooropleidingseisen.
Met ingang van 1 september 2005 zijn de volgende experimenten gestart, of is met de voorbereiding hiervan begonnen:
Tabel 6.12: Experimenten toelatingsbeleid | |||
---|---|---|---|
ExperimentenSelectieve toelating | ExperimentenCollegegeldverhoging | Experimenten selectie + Collegegeldverhoging | ExperimentenFlexibele toelating |
Universiteit Maastricht: University College MaastrichtMasteropleiding rechtsgeleerdheid | Vrije Universiteit: masteropleidingSocial Psychology | – | – |
Universiteit Utrecht University CollegeRoosevelt AcademyBestuurs – en Organisatiewetenschap | – | – | – |
Rijksuniversiteit Groningen: masteropleiding wiskunde en natuurwetenschappen | – | – | – |
Universiteit van Twente: bestuurskunde | – | – | – |
Universiteit Leiden: geschiedenis, psychologie en letteren | – | – | – |
Erasmus Universiteit Rotterdam: International Business Administration | – | – | – |
Hogeschool INHOLLANDLerarenopleiding basisonderwijs | Hotelschool Den HaagHotelmanagement | Hogeschool INHOLLANDManagement, Economie en Recht | Hogeschool WindesheimOpleidingen techniek en sociale studie |
Hogeschool ZuydLogopedie | – | Hogeschool Zuyd: Fysiotherapie | Fontys hogescholen* |
Internationale Hogeschool Breda | – | NHTV: Media en Entertainment management | – |
* Alle opleidingen, behalve de opleidingen met een numerus fixus en de opleidingen waarvoor aanvullende eisen gelden.
• In januari 2005 is de Experimentenwet aangenomen in de Tweede Kamer.
• In september 2005 is de eerste ronde experimenten met toelatingsbeleid en collegegelddifferentiatie gestart.
• In het najaar 2005 is de tweede ronde experimenten ingediend en beoordeeld door de Commissie «Ruim baan voor talent».
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 388, nrs. 1–11 en
• Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 819, nrs. 1–12.
De beleidsinspanningen waren gericht op een kwalitatief hoogwaardig stelsel van hoger onderwijs en onderzoek.
De kwaliteitsborging van opleidingen van hoger onderwijsinstellingen is neergelegd bij de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Beleidsprestaties en verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
In oktober 2005 zijn de drie Inspectierapporten «Accreditatie: introductie», «Accreditatie in internationaal perspectief» en «Accreditatie: de kosten» aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 879, nr. 10 en nr. 11). Deze rapporten zijn opgesteld in het kader van de zogenaamde «midterm review» van de Inspectie van het Onderwijs over het accreditatiestelsel.
6.3.3.1 Kennisinnovatie hoger beroepsonderwijs
Voor het jaar 2005 was als doel gesteld: het potentieel van het HBO als kennisbrug voor innovatie in de regio maximaal te benutten en netwerkvorming op het gebied van kennisuitwisseling tussen hogescholen en het MKB te stimuleren.
Tabel 6.13: Indicatoren lectoren en kenniskringen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Meet-moment | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Medio 2004 | 2004 | |
Streefwaarde minimaal aantal lectoren in fte (cumulatief) | 128 | 128 | 128 | – | 128 | – |
Aantal aangestelde lectoren in fte (cumulatief) | 50,5 | 112,0 | 130,7 | 134,5 | 120 | 10,7 |
Aantal aangestelde lectoren in personen (cumulatief) | 55 | 195 | 248 | 245 | 248 | – |
Bron: Stichting Kennisontwikkeling hbo.
• Om de doelstelling te kunnen realiseren is in 2005 gestart met de uitvoering van het nieuwe Convenant Lectoren en Kenniskringen waarbij voor de periode tot 2008 middelen beschikbaar worden gesteld voor de voortzetting en verdere uitbouw van lectoren en kenniskringen in het HBO. In het nieuwe convenant is er extra aandacht voor strategische planvorming van de hogescholen, de verbinding met het personeelsbeleid en de regionale inbedding.
• In 2005 is in het kader van het nieuwe convenant een nulmeting uitgevoerd. De resultaten komen februari 2006 beschikbaar. Op grond van deze nulmeting worden indicatoren benoemd op basis waarvan de voortgang van effectiviteit van lectoren wordt gemeten.
• In 2005 is de kennisuitwisseling tussen hogescholen en MKB-bedrijven verder verbeterd door middel van voortzetting van de RAAK-regeling (Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie).
• In de voortgangsrapportage van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) over 2004 en 2005 blijkt dat RAAK een succesvol instrument is om bovenstaande doelstelling te realiseren.
• In 2005 zijn er met de RAAK-regeling 40 regionale innovatieprogramma’s opgestart waarbij 324 bedrijven en 27 instellingen betrokken zijn.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Nota «De kenniseconomie in zicht: prestatieagenda met de hbo-raad», Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 406, nr. 51.
6.3.3.2 Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek en jonge universiteiten
Doel is verdere dynamisering van de eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek, met als oogmerk versterking van de kwaliteit van het onderzoek en de relatie met prestaties, zoals beschreven in het Wetenschapsbudget 2004.
• In juli 2005 is de Kamer geïnformeerd over de instelling van de Commissie Dynamisering, (Commissie Chang). De Commissie zal in april 2006 rapporteren.
• In oktober 2005 is een ontwerp-besluit tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het jaar 2005 in verband met onder meer de verhoging van de onderzoekbekostiging van de jonge universiteiten aan de Kamer aangeboden.
• Daarnaast is in oktober 2005 een ontwerp-besluit tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het jaar 2006 in verband met onder meer de invoering van een component Dynamisering Smart Mix aan de Kamer aangeboden.
• In december 2005 is de Kamer bij brief geïnformeerd over:
– de notitie van de VSNU over de onderzoeksbekostiging, waarin een overzicht is opgenomen van bezuinigingen en extra middelen;
– het standpunt van OCW over de positie van de jonge universiteiten in de onderzoeksbekostiging;
– een overzicht van de huidige verdeling en de afdracht per instelling van de strategische overwegingen component (SOC) en wat de tweede geldstroom oplevert in de component Dynamisering Smart Mix;
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Brief over Commissie Dynamisering, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 406, nr. 53.
• Brieven van 4 oktober 2005 over wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 853, nr. 26 en nr. 27.
• Brief «Toezeggingen onderzoeksbekostiging in AO’s van 12-10-2005 en 16-11-2005», Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 109.
6.3.3.3 Internationalisering in het hoger onderwijs
Internationaal herkenbaar kwalitatief hoger onderwijs in Nederland dat de goede tot de betere buitenlandse studenten aantrekt, is van wezenlijk belang voor onze kennissamenleving.
Om dit te bereiken zijn de volgende subdoelstellingen geformuleerd:
• Nederlandse instellingen positioneren en profileren zich binnen de Europese hoger onderwijsruimte;
• Nederland trekt niet langer zoveel mogelijk, maar juist de goede en betere buitenlandse studenten aan;
• Nederlandse studenten doen tijdens hun studie internationale ervaring op: bijvoorbeeld een stage in het buitenland.
Tabel 6.14: Indicatoren internationalisering | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil |
2001 | 2003 | 2003 | 2003 | |
% buitenlandse studenten in Nederland* | 3,3 | 4 | 3 | 1 |
% NL-studenten met een stage- of onderwjiservaring in het buitenland** | – | 14 | – |
* Bron:OECD, Education at a Glance.
** Bron: Studentenmonitor 2004: waarvan 12% in het hbo en 17% in het wo.
• De positionering en profilering van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen uit zich onder andere in de positie op internationale ranglijsten. Er zijn 3 internationale rankings (Sjanghai University wereld top-500, Times Higher Education wereld top-200, Europese top-20 in opdracht van EU). Nederland scoort redelijk in deze vergelijkingen (Kennis in Kaart 2005). Het streven is om deze score de komende jaren te verbeteren.
• De volgende instrumenten zijn ingezet voor de positionering en profilering: stimulering van internationale centres of excellence (€ 5 miljoen), het werven van studenten via Nederlandse Instellingen in het Buitenland (NIB’s) en uitbreiding van het aantal onderwijssteunpunten (zoals de NESO’s) in het buitenland en via beurzen en toelagen. In 2005 is een NESO in Vietnam geopend.
• Het percentage studenten met een stage- of onderwijservaring in het buitenland zal de komende jaren omhoog moeten worden gebracht. De meeneembaarheid van studiefinanciering naar het buitenland zal daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren. In 2005 is aan de Kamer voorgesteld om per 1 september 2007 meeneembare studiefinanciering in het hoger onderwijs ter beschikking te stellen voor gebruik in alle landen die deelnemen aan het Bolognaproces (zie voor een verdere toelichting artikel 11 Studiefinanciering).
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Eindrapportage «Studeren in Nederland» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72).
• Internationalisering hoger onderwijs: Bergen-communiqué en stand van zaken.Internationalisering van het onderwijs (Grenzen verleggen), (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 452, nr. 21).
• Beleidsbrief meeneembare studiefinanciering (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 452, nr. 23).
6.3.3.4 Surf Educatiefonds in het hoger onderwijs
Het doel is te komen tot vernieuwing van het hoger onderwijs door middel van doelgerichte toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ict) en e-learning.
(Zie ook 6.3.3.6 Digitale universiteit in het hoger onderwijs).
Op 23 juni 2005 heeft het SURF-bestuur voor 8 van de 21 ingediende projectvoorstellen voor de onderwijsvernieuwingstender 2005 subsidie gegeven. Deze 8 projecten zijn innovatief en opschaling van deze innovatie speelt dit jaar een belangrijke rol. De voorstellen bevatten bijzondere onderwijskundige ideeën, zoals netwerkleren, mobile learning, flexibilisering en het op afstand aanleren van complexe vaardigheden. De projecten zijn eind december 2005 van start gegaan.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Notitie e-learning in het hoger onderwijs, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 410, nr. 27.
6.3.3.5 Digitale Universiteit in het hoger onderwijs
Het doel is de vernieuwing van het hoger onderwijs, gericht op flexibilisering van het onderwijs met optimaal gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ict) en e-learning, zowel in het initieel onderwijs, als op het terrein van Leven Lang Leren.
De DU (Digitale Universiteit) is een samenwerkingsverband van 6 hogescholen en 4 universiteiten. In de DU werken de deelnemende instellingen gezamenlijk aan digitale producten en hulpmiddelen ten behoeve van de innovatie van hun onderwijs op basis van het strategisch plan DU 2005. Sinds 2004 vormt transformatie van opleidingen de centrale focus voor de DU.
Tabel 6.15: Indicator digitale universiteit | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil | |
Aantal getransformeerde opleidingen | 6 | 5 | 1 |
• In 2005 is in opdracht van OCW een evaluatie van het functioneren van de Digitale Universiteit uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen («Voorbij de Digitale Universiteit», 10 juni 2005). De belangrijkste conclusies zijn dat de DU een positieve bijdrage heeft geleverd aan de innovatie van het hoger onderwijs, maar er onvoldoende in is geslaagd de gezamenlijke ontwikkeling, verspreiding en implementatie van digitale onderwijsproducten te bevorderen. In het evaluatierapport is een overzicht van de gerealiseerde producten en diensten opgenomen.
• Gebleken is dat het draagvlak voor transformatie van opleidingen bij de deelnemende instellingen om uiteenlopende redenen onvoldoende groot is. Naar aanleiding van de evaluatie is besloten om de activiteiten van de DU en SURF te integreren en de directe subsidiëring van de DU te beëindigen.
Zoals in de algemene beleidsdoelstelling is opgenomen, is één van de belangrijkste doelstellingen van het hoger onderwijs het leveren van voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten voor de arbeidsmarkt.
De invoering van de bachelor-master structuur in 2002 gaat nu duidelijke resultaten geven in de diplomering. In het bijzonder in het wo vraagt dit om een andere benadering van het begrip rendement. Het updaten van de rendementstabellen van verschillende cohorten na 8 jaar van hbo en wo, zoals opgenomen in de begroting 2005, is dit jaar om die reden achterwege gebleven.
Het succes van de opleiding hangt in belangrijke mate af van de mate waarin de opleidingen en curricula aansluiten op de behoeften van het afnemend veld. Onderstaande twee tabellen geven een indicatie van deze aansluiting.
Tabel 6.16 Hoofdbezigheid 1,5 jaar na afstuderen. | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Hbo* Jaar van afstuderen | 95/96 | 96/97 | 97/98 | 98/99 | 99/00 | 00/01 | 01/02 | 01/02 | 02/03 |
Betaald werk | 87% | 86% | 87% | 85% | 84% | 82% | 81% | 81% | 81% |
Werkzoekend | 3% | 2% | 2% | 2% | 2% | 2% | 3% | 3% | 3% |
Studie | 8% | 9% | 9% | 11% | 12% | 12% | 12% | 12% | 13% |
Overig | 1% | 3% | 3% | 2% | 3% | 3% | 4% | 4% | 3% |
WO** Jaar van afstuderen | 95/96 | 96/97 | 97/98 | 98/99 | 99/00 | 00/01 | 01/02 | 02/03 | |
Betaald werk | 79% | 81% | 78% | 75% | 80% | 77% | 73% | 80% | |
Werkzoekend | 3% | 2% | 2% | 2% | 2% | 2% | 4% | 4% | |
Studie/aio | 11% | 8% | 11% | 14% | 12% | 14% | 19% | 16% | |
Overig | 7% | 9% | 9% | 9% | 6% | 7% | 4% | 0% |
* Bron: HBO-minitor.
** Bron: SEO Elsevier-enquête.
Tabel 6.17: Onderverdeling betaald werk 1,5 jr na afstuderen | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
hbo* (jaar van afstuderen) | 95/96 | 96/97 | 97/98 | 98/99 | 99/00 | 00/01 | 01/02 | 02/03 |
% opleidingsniveau | 79% | 80% | 81% | 81% | 80% | 79% | 78% | 77% |
% eigen of verwante opleiding | 80% | 79% | 78% | 79% | 78% | 81% | 81% | 80% |
wo** | *** | *** | *** | |||||
% opleidingsniveau | 62% | 66% | 65% | 65% | 64% | |||
% eigen of verwante opleiding | 71% | 70% | 71% | 73% | 71% |
* Bron: HBO-monitor 2005 (HBO-raad).
** Bron: WO-monitor 2002–2003 (VSNU), twee jaren toegevoegd sinds begroting 2005.
*** historische cijfers door VSNU bijgesteld voor vergelijkbaarheid van de tijdreeks.
OVERZICHTSCONSTUCTIE DELTAPLAN BETA/TECHNIEK
Het aantal studenten in bèta- en technische opleidingen moet omhoog: in 2007 15% méér instroom en in 2010 15% méér uitstroom (ten opzichte van de absolute aantallen van 2000).
Tabel 6.18: aantal eerstejaars studenten beta/techniek | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
HBO: – voltijd | 13 005 | 13 024 | 13 203 | 13 288 | 13 212 |
– duaal | 416 | 471 | 452 | 346 | 369 |
– deeltijd | 1 638 | 1 355 | 1 118 | 946 | 943 |
– totaal | 15 058 | 14 850 | 14 773 | 14 580 | 14 524 |
WO: – techniek | 4 723 | 4 796 | 5 116 | 5 241 | 5 209 |
– natuur | 2 557 | 2 448 | 2 773 | 3 110 | 3 331 |
– totaal | 7 280 | 7 244 | 7 889 | 8 351 | 8 540 |
Totaal HO | 22 338 | 22 094 | 22 662 | 22 931 | 23 063 |
Bron: 1 cijfer HO op basis van Referentieraming 2006.
Uit de tabel blijkt dat de afgelopen jaren het totaal aantal eerstejaars in de exacte vakken inclusief ICT-opleidingen in het hoger onderwijs (HO) is gestegen. Het totaal aantal eerstejaars in het HBO daalt weliswaar vanwege een sterke daling van het aantal deeltijdstudenten, maar het aantal voltijdstudenten is gestegen. De stijging van het totaal aantal eerstejaars komt vooral door een sterke stijging van de aantallen eerstejaars in het WO.
Programmalijn 1: primair onderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs
Inmiddels zijn 530 scholen in het programma Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB) van start gegaan en er is een landelijk dekkend netwerk van steunpunten opgezet. In dit programma geven basisscholen techniek en onderzoekend leren een structurele plek in hun lesprogramma.
Programmalijn 2: tweede fase VO/HO (WO en HBO)
Vernieuwing voortgezet onderwijs
Het Universum programma in de HAVO en het VWO streeft ernaar dat uiteindelijk 20% van de scholen voor een marktprofiel bèta/techniek kiest en het dus ook integraal in het schoolbeleid opneemt. In 2005 zijn 30 scholen gestart in het Universum programma.
Met dit programma stimuleert en ondersteunt het Platform Bèta Techniek de ambitie van universiteiten en hogescholen om meer bètastudenten op te leiden. Per instelling worden daartoe afspraken gemaakt.
• In 2005 is het HBO-Sprint programma voorgezet.
• Het WO-Sprint programma is in 2005 gestart en wordt in 2006 verder uitgebouwd. Alle 10 universiteiten met bèta/technische faculteiten hebben zich gecommitteerd aan 15% groei en kwalitatieve vernieuwing.
Programmalijn 3: beroepsonderwijs vmbo-mbo-hbo
MBO
• Voor zowel het opstellen als operationaliseren van een MBO-ambitieprogramma bèta/techniek is een sterke inzet van regionale partners en Technocentra nodig. Hiertoe is in de zomer van 2005 een krachtenbundeling met de Technocentra aangegaan.
• In 2005 is de formule innovatieacademie ontwikkeld. Doel hiervan is het verder ontwikkelen van het innovatie- of lerend vermogen van het MBO en is in eerste instantie gekoppeld aan de herontwerpprojecten in de regio Dordrecht.
• De 7 regionale pilots herontwerp vmbo-mbo en mbo-hbo zijn in 2004 gestart en zijn ook in 2005 voortgezet. De looptijd van deze projecten is 2 jaar en doel is om de projecten te verbreden.
Programmalijn 4: aantrekkelijke carrières techniek (ACT)
• Er zijn in het kader van de regeling Casimir (publiek-private mobiliteit) in 2005 23 projecten gestart. Met de experimenten uit 2004 zijn er nu circa 40 Casimir-onderzoekers actief.
• Met 4 branches/sleutelgebieden zijn 2010-verkenningen uitgevoerd.
• Met drie regio’s zijn Regionale Arrangementen afgesloten, t.w. Eindhoven, Twente en Zuid- en Noord Limburg.
• M.b.t. ondernemerschap bèta/techniek en publiek-private mobiliteit zijn haalbaarheidstudies verricht.
• In 2005 is het convenant ITSO: Industriële Technologie Steden Overleg gestart.
Programmalijn 5 aantrekkelijke keuzes
Financiële prikkels:
• Bètabeurs: De pilot die in 2004 is gestart waarvoor in totaal voor 1500 studenten de mogelijkheid er is een beurs te ontvangen van € 1 500 als prikkel voor het verhogen van het studierendement loopt door. Deze prikkel is ingezet in een aantal opleidingen waaronder wiskunde.
• Bètabrug: In het studiejaar 2005/2006 krijgen zo’n 30 studenten met deficiënties in het WO wederom de kans deze weg te werken om daarna te kunnen starten met een bètaopleiding.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
Brief van de ministers van OCW en EZ ter aanbieding van het meerjarig beleidskader 2005/2006 «Naar focus en massa» van het Platform Bèta/techniek, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 139. De beleidsartikelen (artikel 11).
8. INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID
8.1 Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling voor het internationaal onderwijsbeleid is:
• Het bevorderen van de mogelijkheden voor deelnemers aan onderwijs, cultuur en wetenschappen voor internationale oriëntatie en kennisverwerving;
• Het bevorderen van de kwaliteit van het aanbod en de beoefening van onderwijs, cultuur en wetenschappen in Nederland door internationale oriëntatie, vergelijking en competitie;
• Het versterken van het internationale profiel van Nederlandse onderwijs-, cultuur en wetenschappelijke instellingen op de internationale markt;
• Het leren van elkaar en samenwerken met andere landen op centraal niveau; ontsluiting van voor Nederland relevante kennis en benchmarking.
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | HGIS realisatie | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | ||
Verplichtingen | 20 998 | 15 993 | 24 107 | 18 515 | 19 612 | – 1 097 | 150 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 18 039 | 19 317 | 26 773 | 15 903 | 21 245 | – 5 342 | 150 |
Programma-uitgaven | 18 039 | 19 317 | 24 903 | 12 700 | 19 284 | – 6 584 | |
Mobiliteit | 9 238 | 9 864 | 10 301 | 4 924 | 10 711 | – 5 787 | |
Samenwerkingsverbanden | 3 217 | 3 378 | 3 222 | 2 600 | 2 927 | – 327 | |
Institutionele subsidies Nederland | 4 456 | 4 594 | 4 894 | 4 368 | 4 975 | – 607 | 150 |
Instellingen buitenland | 711 | 581 | 340 | 20 | 166 | – 146 | |
Overige internationale uitgaven | 417 | 900 | 6 146 | 788 | 505 | 283 | |
Apparaatsuitgaven | 1 870 | 3 203 | 1 961 | 1 242 | |||
Ontvangsten | 525 | 419 | 39 | 106 | 99 | 7 |
De apparaatsuitgaven zijn voor het eerst in de begroting 2004 bij dit artikel opgenomen.
Op het totale artikel is in 2005 € 5,3 miljoen minder uitgegeven ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Hieraan liggen een aantal interne overboekingen ten grondslag. De belangrijkste overboekingen zijn:
• een structurele overboeking van € 6,3 miljoen, voor de mobiliteitsprogramma’s, van dit artikel naar artikel 7 «hoger onderwijs»;
• een structurele overboeking van € 0,8 miljoen, voor het Duitsland Instituut Amsterdam van artikel 7 «hoger onderwijs» naar dit artikel;
• een verhoging van de apparaatsuitgaven op dit artikel met € 1,2 miljoen voor de reorganisatie van de directie Internationaal beleid, waarvan € 0,9 miljoen structureel ten laste van de apparaatsuitgaven van de voormalige directie Algemeen Cultuurbeleid in verband met de samenvoeging van Internationaal Cultuurbeleid met de directie Internationaal Beleid.
Daarnaast was er een intertemporele compensatie van € 1,3 miljoen voor uitgaven voor de OCW-vertegenwoordiging te Brussel en voor verplichtingen voor EU-projecten en beleidsonderzoek en -evaluatie. Deze compensatie is noodzakelijk om de hieruit voortvloeiende uitgaven in het jaar 2006 mogelijk te maken.
8.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Effectindicatoren of prestatiegegevens zijn niet opgenomen. Effecten van operationele doelstellingen als het participeren in internationale organisaties (zoals de EU, OESO, UNESCO, Nederlandse Taalunie), het ondersteunen van internationaal opererende organisaties (zoals het Duitsland Instituut Amsterdam en de Frans Nederlandse Universiteit) en de diverse samenwerkings- en mobiliteitsprogramma’s (zoals die van het Europees Platform), zijn alleen meetbaar als het gaat om fysieke uitwisseling en mobiliteit van scholieren, studenten, docenten etcetera. Deze gegevens worden (voor de hele onderwijsbegroting) jaarlijks opgenomen in de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» (voorheen de BISON-monitor). Deze publicatie wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gezonden.
8.3.1 Bevordering van mobiliteit
Bevorderen van internationale mobiliteit ter vergroting internationale oriëntatie van lerenden en docenten, ter bevordering van kwaliteit en profilering van het Nederlands onderwijs.
• In 2005 is de internationale mobiliteit in het Nederlandse onderwijs wederom in kaart gebracht door de gezamenlijke publicatie van het EP, Cinop en de Nuffic, genaamd «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland 2004». Het algemene beeld geeft aan dat er sprake is van een stijgende lijn voor alle onderwijsvelden. De publicatie zet voor het geven van een kwalitatieve beoordeling een eerste stap in de vorm van het benoemen van de mobiliteitstrends.
Het aantal voor uitgaande mobiliteit is voor 2003–2004 totaal 30 133, waarvan voor funderend onderwijs 22 356, voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 1579 en voor hoger onderwijs 6198.
De gezamenlijke instroom in het hoger onderwijs, met behulp van Europese en Nederlandse mobiliteitsprogramma’s, bedraagt 8085. Daar veel activiteiten voor andere onderwijsvelden plaatsvinden vanuit het beginsel van wederkerigheid, is de conclusie gerechtvaardigd dat de programmamobiliteit instroom in de andere onderwijsvelden ook een stijgende lijn vertoont.
Voor de leges is bepaald dat, voor de student die binnenkomt via de verkorte procedure machtiging voorlopig verblijf (mvv-procedure), met ingang van 1 juli 2005 de totale legeskosten over 5 jaren € 490,– bedragen (was € 665,–). Dit geldt ook voor studenten uit de kandidaat-lidstaten (was voorheen € 615,–). De studenten, die met een standaard mvv-procedure binnenkomen, betalen € 673,– (was € 665,–).
• Het Europees Platform voor het Nederlandse onderwijs (EP) heeft in 2005 de vaste activiteiten uitgevoerd onder meer gericht op het tweetalig onderwijs Nederlands-Engels dat sterk blijft groeien. Voorts is gewerkt aan speciale activiteiten, zoals het proefproject «Europa als leeromgeving voor scholen» en het programma LinQ dat beoogt de vakken Frans en Duits in het primair- en voortgezet onderwijs aantrekkelijker te maken. Het aantal deelnemende scholen is bij het tweetalig onderwijs Nederlands-Engels en het programma LinQ gestegen.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» (voorheen de BISON-monitor), http://www.nuffic.nl/pdf/netwerk/bison-nl.pdf
8.3.2 Bevordering van samenwerkingsverbanden
Bevorderen van bilaterale samenwerking.
• Duitsland: Een evaluatie, door het DIA uitgevoerd, laat zien dat het Duitslandprogramma Hoger Onderwijs (DPHO) programma de vooraf gestelde doelstellingen heeft gehaald. Het programma heeft daarmee geleid tot een zichtbare vergroting van de kennis in Nederland over het hedendaagse Duitsland. Derhalve is besloten subsidie (jaarlijks 0,8 mln vanuit OCW) te verlenen aan een derde DPHO voor de periode 2006–2010.
• Frankrijk: de Frans Nederlandse Universiteit (FNU) heeft de afgelopen anderhalf jaar haar zichtbaarheid in het veld vergroot en nadrukkelijker de regiefunctie in handen genomen op het gebied van de onderwijs- en wetenschapsbetrekkingen tussen Nederland en Frankrijk.
• Samenwerking in Koninkrijksverband: In 2005 is KANS, een programma voor samenwerking tussen scholen in het Koninkrijk der Nederlanden, in aangepaste vorm voortgezet voor de periode 2006–2010. Voor 2006 zijn er twaalf projecten goedgekeurd, waaraan vierentwintig scholen deelnemen.
• Suriname: In 2005 is in Suriname een Taaluniecongres gehouden, hetgeen heeft geresulteerd in een Taalunie Onderwijsplan Suriname voor de periode 2005–2010. Suriname heeft een bijdrage van OCW ontvangen, gericht op ondersteuning van het Nederlandse- in het Surinaamse onderwijs.
• Midden- en Oost-Europa:
– Rusland: Projecten op de terreinen van onderwijsbestuur, curriculum ontwikkeling, sociaal partnerschap, didactiek en pedagogiek zijn uitgevoerd over de volle breedte van de onderwijssectoren. De directe werkrelaties tussen de onderwijsinstellingen zijn versterkt. Multinationale onderwijssamenwerking: OCW ondersteunt via het zogenaamde ERISEE (Education Reform Initiative in South East Europe) de onderwijs-samenwerking.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Brief aan Kamer over ERISEE, Tweede Kamerstuk 21 501-34, 23 987, nr. 1.
8.3.3 Institutionele subsidies Nederland
Ondersteunen van internationaal opererende organisaties, door het verstrekken van institutionele subsidies, ter behartiging van de Nederlandse belangen in het buitenland.
Hieronder een korte toelichting op de instrumenten.
• Nederlandse Taalunie: Met de lumpsumbijdrage voor 2005 zijn de activiteiten uitgevoerd als opgenomen in het Comité van Ministers van de Taalunie goedgekeurde Actieplan 2005. Deze activiteiten zijn in lijn met het Taalunie Meerjarenbeleidsplan 2003–2007. Bijzondere aandacht is uitgegaan naar het communicatiebeleid door o.a. het in uitvoering nemen van een plan voor externe communicatie 2005–2007 en een onderzoek onder de taalgebruikers in Nederland, Vlaanderen en Suriname.
• Internationaal opererende organisaties: Er zijn uitgaven gedaan, voor de uitvoeringskosten van mobiliteits- en samenwerkingsprogramma’s, aan het Europees Platform en de Economische Voorlichtingsdienst (EVD).
Bevorderen van multilaterale samenwerking door participatie in internationale organisaties.
Het betreft hier participatie in UNESCO, OESO en Raad van Europa.
8.3.5 Overige activiteiten internationaal
Bevorderen van de beïnvloeding van de beleidsontwikkeling in de Europese Unie door versteviging van de OCW-vertegenwoordiging te Brussel; het doen van beleidsonderzoek als bijdrage aan de algemene beleidsdoelstelling.
Zie hieronder enkele voorbeelden op de instrumenten.
Mede door het EU-voorzitterschap is OCW meer bewust geworden van de invloed van de EU op haar beleidsterreinen en de PV EU te Brussel is mede daarom uitgebreid van 1 naar 3 functionarissen voor de activiteiten in het kader van de Raadswerkgroepen op het terrein van onderwijs, media (incl. audiovisueel) en cultuur.
Beleidsonderzoeken:
– Europese verkenning. Mede op basis van het advies van de Onderwijsraad, getiteld «Onderwijs en Europa: Europese invloeden in Nederland» is een Europese verkenning uitgevoerd. De bevindingen hierin zijn in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad op 31 januari 2005 aan de Kamer gezonden. Naar aanleiding van de Europese verkenning en op advies van de Onderwijsraad is de structuur binnen het ministerie zodanig aangepast dat het beter is toegerust op mogelijke toekomstige ontwikkelingen in Europa (zoals betere positionering in Brussel). Ook enkele andere aanbevelingen van de Onderwijsraad zijn uitgewerkt en opgevolgd.
– De eerste Europabrief is begin van het jaar 2006 aan de Kamer toegestuurd.
– Het haalbaarheidsonderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) naar het meten van de effecten van mobiliteit van studenten wordt naar verwachting in maart 2006 door het CPB gepubliceerd.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Onderwijs en Europa: Europese invloeden in Nederland», Tweede Kamerstuk 21 501-34, nr. 44
OVERZICHTSCONSTRUCTIE INTERNATIONAAL BELEID
Deze paragraaf biedt een overzicht van de internationale uitgaven van OCW.
Tabel 8.2: Internationale uitgaven OCW (x € 1000 ) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | HGIS realisatie | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Primair onderwijs (artikel 1) | 13 382 | 13 616 | 14 799 | 15 489 | 14 399 | 1 090 | |
Voortgezet onderwijs (artikel 3) | 1 445 | 1 550 | 1 824 | 2 115 | 2 020 | 95 | |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie (artikel 4) | 1 782 | 676 | 709 | 835 | 685 | 150 | |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 402 | 489 | 447 | 7 358 | 3 974 | 3 384 | 3 903 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 59 349 | 60 908 | 64 639 | 69 765 | 60 707 | 9 058 | 55 781 |
Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8) | 18 039 | 19 317 | 24 903 | 12 700 | 19 284 | – 6 584 | 150 |
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10) | 550 | 157 | 166 | 100 | 250 | – 150 | |
Studiefinanciering(artikel 11) | 1 249 | 1 539 | 1 711 | – | 1 486 | 1 486 | |
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14) | 1 995 | 1 689 | 2 284 | 2 369 | 2 435 | – 66 | 1 307 |
Kunsten (artikel 14) | 5 275 | 5 873 | 5 961 | 4 487 | 5 873 | – 1 386 | |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 459 | 1 631 | 1 264 | 1 098 | 834 | 264 | 110 |
Media (artikel 15 en 14.02) | 47 010 | 47 868 | 44 997 | 45 207 | 42 944 | 2 263 | |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 72 273 | 75 006 | 74 205 | 74 584 | 77 117 | – 2 533 | 454 |
Totaal | 223 210 | 230 319 | 237 909 | 236 107 | 232008 | 4 099 | 61 705 |
De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) maken deel uit van de totale realisaties in het jaar 2005.
De beleidsprestaties zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.
9. ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID
9.1 Algemene beleidsdoelstelling
In samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties zorgt OCW voor een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt. Hierbij is een goede structuur voor overleg over de arbeidsvoorwaardenontwikkeling van belang. Voor gedetailleerde gegevens over ontwikkelingen in én initiatieven op de onderwijsarbeidsmarkt wordt verwezen naar de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid.
9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 74 855 | 95 933 | 118 489 | 154 301 | 179 906 | – 25 605 |
waarvan garantieverplichtingen | ||||||
Uitgaven: | 84 935 | 95 933 | 117 405 | 140 683 | 179 906 | – 39 223 |
Programma-uitgaven | ||||||
Arbeidsmarkt | 40 877 | 48 515 | 66 548 | 85 598 | 129 737 | – 44 139 |
ZVOO | 44 058 | 39 964 | 47 523 | 49 844 | 46 621 | 3 223 |
Apparaatsuitgaven | 3 334 | 3 239 | 3 548 | – 309 | ||
Uitvoeringskosten CFI | 2002 | 0 | 2002 | |||
Ontvangsten | 68 | 4 221 | 375 | 137 | 0 | 137 |
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid
In de programma-uitgaven onderwijspersoneel is sprake van een daling van de uitgaven met € – 44,1 miljoen. De belangrijkste mutaties zijn:
• Een saldo van € – 11,4 miljoen bestaande uit technische en beleidsmatige mutaties.
• € 3,4 miljoen is overgeboekt ten behoeve van de knelpunten bij het Participatiefonds in het PO. Het gaat om € 0,5 mln. uit de loonbijstelling op het bestedingsplan en € 2,9 mln. uit het budget maatwerk lerarenopleiding.
• € 2,5 miljoen is naar PO overgeboekt ten behoeve van het invoeren van het onderwijsnummer. Deze middelen zijn beschikbaar gekomen uit verschillende posten van AP waar minder op is uitgegeven dan voorzien.
• € 13,5 miljoen is overgeboekt naar de artikelen 1 en 3 voor het handhaven van de CAO-nullijn.
• Er zijn diverse overige mutaties van 1,3 miljoen.
• Aan zvoo is € 3,2 miljoen meer uitgegeven dan begroot doordat het een open-einderegeling betreft waarop in 2005 meer aanvragen zijn gedaan dan verwacht.
• Door de terugvordering van een onverschuldigde uitgave in 2005 zijn de ontvangsten gestegen met € 0,1 miljoen.
9.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
• (faciliteren van) betere afstemming tussen vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt in de regio;
• (stimuleren dat) meer onderwijsinstellingen een professionele arbeidsorganisatie zijn;
• en meer samenhang in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel.
Voor de beschrijving van de operationele doelstellingen wordt verwezen naar de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid.
Scholen worden gestimuleerd het onderwijs anders in te richten en daarmee de werkdruk van onderwijzend en directiepersoneel te verminderen.
Verder wordt de samenwerking tussen scholen en opleidingen voor onderwijspersoneel verbeterd en wordt de samenwerking in de regio’s verbeterd (zie verder de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid).
De minister en de voorzitter van het SBO (Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt) hebben een nieuw convenant getekend over de verantwoordelijkheidsverdeling voor het onderwijsarbeidsmarktbeleid. Het nieuwe convenant is de kroon op een traject dat in 2004 is gestart. OCW en SBO hebben toegewerkt naar een andere verdeling – en inzet – van de middelen die de Minister jaarlijks ter beschikking stelt voor sectoraal onderwijsarbeidsmarktbeleid. De «governance-gedachte» is daarbij richtinggevend geweest. Gedurende de convenantsperiode (2006 t/m 2008) komt de verantwoordelijkheid voor het sectorale arbeidsmarktbeleid te liggen bij de sociale partners in de betreffende sectoren. Het ministerie doet wat dat betreft een stapje terug. De financiële middelen voor sectoraal onderwijsarbeidsmarktbeleid zullen voortaan via de lumpsum rechtstreeks aan de instellingen in de onderscheiden sectoren worden toegekend. Sociale partners willen proberen om via cao-afspraken te komen tot gezamenlijke inzet. De instellingen en de brancheorganisaties krijgen op deze manier de kans om het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid in te richten naar hun eigen specifieke situatie. Daarbij zal «horizontale verantwoording» van belang zijn. Het convenant draagt bij aan de verankering van de regionale infrastructuur in de instellingen en de initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld zij-instroom, diversiteitsbeleid en employability. De zorg voor voldoende én kwalitatief hoogwaardig onderwijspersoneel blijft daarbij voorop staan.
9.3.2 Ziektekostenvoorziening voor onderwijs- en onderzoekspersoneel (zvoo)
Het doel is te voorkomen dat (gewezen) onderwijs- en onderzoekspersoneel voor ziektekosten duurder uit is dan vergelijkbaar personeel in de marktsector dat ziekenfondsverzekerd is.
In 2005 ontvingen 39 337 (ex-)onderwijswerknemers een uitkering uit hoofde van de ZVOO-regeling. Onder hen waren 35 831 post-actieven. In verband met de invoering van de nieuwe zorgverzekering is de ZVOO-regeling met ingang van 1 januari 2006 afgeschaft, omdat vanaf 2006 het onderscheid tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden is vervallen.
Tabel 9.2 | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Aantal zvoo-uitkeringen | 35 159 | 35 138 | 38 011 | 39 337 |
Waarvan Actieven | 2 845 | 2 712 | 3 529 | 3 506 |
OVERZICHTSCONSTRUCTIE ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID
1 Algemene beleidsdoelstelling
De algemene doelstelling is het zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit op korte, middellange en lange termijn. Dit betekent dat het beleid zich richt op zowel het doelmatig oplossen van de huidige tekortenproblematiek in het funderend onderwijs, als op de structurele personeelsvoorziening in het gehele onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.
De beleidsdoelstelling is, om door de maatregelen zoals verwoord in het beleidsplan Onderwijspersoneel, het verwachte tekort in 2007 van 10 400 volledige banen in het primair en voortgezet onderwijs terug te brengen naar circa 2200 voltijdbanen. In vergelijking met 2004 is het aantal openstaande vacatures in het onderwijs (PO, VO en BVE) in 2005 licht gestegen. Van 900 voltijdbanen in het derde kwartaal 2004 naar 1000 in het derde kwartaal 2005. Deze stijging is vooral veroorzaakt door de BVE-sector. In deze sector is het afgelopen jaar het aantal openstaande vacatures bijna verdubbeld, van 210 in het derde kwartaal 2004 naar 380 in het derde kwartaal 2005. Op het moment ligt het aantal openstaande vacatures lager dan de streefwaarde als gevolg van ingezet beleid, maar ook door de verruiming van de onderwijsarbeidsmarkt veroorzaakt door de conjuncturele neergang. De verwachting is dat door de oplopende vergrijzing de druk op de onderwijsarbeidsmarkt weer toe zal nemen. Een en ander is echter mede afhankelijk van de toekomstige conjuncturele ontwikkelingen.
De algemene beleidsdoelstelling is uitgewerkt in drie operationele doelstellingen. Bij de uitwerking in operationele doelstellingen is aangesloten bij de indeling van Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt. Beleidsplan onderwijspersoneel dat in juni 2004 naar de Kamer is gestuurd.
2 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Versterken arbeidsmarktpositie van onderwijs en onderzoeksinstellingen en betere afstemming in de regio.
De minister stelt zich ten doel de arbeidsmarktpositie van het onderwijs en die van de onderzoeksinstellingen te versterken en de afstemming tussen vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt in de regio te verbeteren.
Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:
• in 2007 is de onderwijsarbeidsmarkt in alle regio’s in evenwicht;
• bevorderen van een flexibele en open arbeidsmarkt, waarbij scholen een gelijkwaardige concurrentiepositie hebben.
1. Betere afstemming tussen vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt in de regio
De minister stelt zich ten doel de arbeidsmarkt positie van het onderwijs en die van onderzoeksinstellingen te versterken en de afstemming tussen vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt in de regio te verbeteren.
Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:
• In 2007 is de onderwijsarbeidsmarkt in alle regio’s in evenwicht:
• Bevorderen van een flexibele en open arbeidsmarkt, waarbij scholen een gelijkwaardige concurrentie positie hebben.
In 2005 zijn de volgende zaken gerealiseerd.
• Voor de regio’s waarin de knelpunten tot en met 2007 het grootst zijn, zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn toegekend aan onderwijsinstellingen voor po, vo en bve op basis van prestatieafspraken met de regio’s. De werkgevers hebben in de regio met opleidingen, gemeenten, arbeidsvoorziening en bedrijven nadere afspraken gemaakt over matching van vraag en aanbod en over vernieuwing van de organisatie van het onderwijs.
• Het ministerie van OCW heeft een prognosemodel op landelijk niveau ontwikkeld (MIRROR1 ) ter ondersteuning en kwantificering van het te voeren arbeidsmarktbeleid door partijen in de regio. De landelijke ramingen kunnen worden geraadpleegd via www.mirrorocw.nl. Het model wordt verder verfijnd om ook op regionaal niveau uitkomsten te genereren.
• De arbeidsmarkt in het primair- en voortgezet onderwijs is nu kwantitatief in evenwicht. Er zijn geen lerarentekorten meer en bijna alle leraren die in 2004 hun diploma behaalden, hebben in het afgelopen jaar een baan gevonden. Deze gunstige evenwichtsituatie is te danken aan de volgende factoren: beleidsintensiveringen, uitstroom naar de markt is gedaald door de magere conjunctuur en het leerlingenaantal is minder gegroeid dan eerder verondersteld, zie nota Werken in het onderwijs 2006.
Tabel 1: Openstaande vacatures in derde kwartaal in fte’s | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Directie | leraren | Ondersteunend personeel | |||||||||||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Primair onderwijs | 310 | 350 | 230 | 150 | 180 | 1 120 | 1 150 | 410 | 240 | 190 | 210 | 330 | 80 | 60 | 50 |
Voortgezet onderwijs | 50 | 60 | 40 | 30 | 20 | 430 | 410 | 260 | 170 | 140 | 170 | 130 | 50 | 40 | 40 |
Bve-sector | 20 | 20 | 10 | 0 | 20 | 170 | 280 | 100 | 100 | 190 | 190 | 90 | 80 | 110 | 180 |
Totaal | 380 | 430 | 280 | 180 | 220 | 1 720 | 1 840 | 770 | 510 | 520 | 570 | 550 | 210 | 210 | 270 |
Bron: Regioplan, Arbeidsmarktbarometer PO, VO en BVE.
In aanvulling op de activiteiten van het Sectorbestuur voor de Onderwijsarbeidsmarkt heeft de minister met schoolbesturen in het voortgezet onderwijs, opleidingen en gemeenten in de G4 en Almere een convenant afgesproken over de scholing van zij-instromers en onbevoegd aangestelde leraren.
In het eerste convenantjaar (2004) zijn bijna 100 onbevoegd aangestelde leraren in een scholings- en begeleidingstraject geplaatst. In drie van de vijf gemeenten is het streefaantal van 20 onbevoegden per gemeente gehaald (Almere, Amsterdam en Utrecht). In de twee overige gemeenten bleef het aanbod achter bij deze verwachting (Den Haag en Rotterdam). Dit houdt verband met het vrij plotseling verminderde lerarentekort in 2004. Om diezelfde reden is slechts een tiental zij-instromers in 2004 gestart met een scholings- en begeleidingstraject.
2. Verbeteren concurrentiepositie
Op 13 december is het definitieve akkoord over de cao sector Onderwijs, PO en VO, 2005–2007 ondertekend. In de cao zijn afspraken gemaakt over een beheerste loonontwikkeling en aanpassing van de arbeidsvoorwaarden aan nieuwe wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet en de WIA. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over onder andere de inzetbaarheid van personeel, scholing en professionalisering, die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van het onderwijs.
Arbeidsorganisatie, verminderen werkdruk en arbeidsmarktknelpunten
In de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 is met de personeelsorganisaties overeengekomen per 1 augustus 2006 extra middelen in te zetten voor de inzet van onderwijsondersteunend personeel in het basisonderwijs en de bevordering van de mobiliteit in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Met de inzet van onderwijsondersteunende functies kan de werkdruk van onderwijzend en directiepersoneel worden verlicht; ook biedt het mogelijkheden voor een andere inrichting van het onderwijs zodat meer maatwerk geleverd kan worden. Met de extra middelen voor mobiliteit kunnen de sociale partners afspraken maken over aanpassingen in de woon/werkverkeerregelingen die bijdragen aan een oplossing van (toekomstige) arbeidsmarktknelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt.
Decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming
Decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming maakt mogelijk dat de arbeidsvoorwaarden optimaal kunnen worden afgestemd op de arbeidsmarktsituatie van de onderwijsinstellingen.
Met sociale partners zijn de uitgangspunten voor volledige decentralisatie in het voortgezet onderwijs verder uitgewerkt. Aan de hand van deze uitwerking heeft het Kabinet groen licht gegeven voor de start van de onderhandelingen over het decentralisatieconvenant. Met sociale partners is in 2005 nog geen overeenstemming bereikt. De onderhandelingen worden in 2006 voortgezet.
• De wetswijziging voor doordecentralisatie in het voortgezet onderwijs is in gang gezet en is inmiddels in het Staatsblad gepubliceerd. Inwerkingtreding van de wetswijziging vindt plaats bij Koninklijk Besluit.
• OCW, centrales en werkgevers hebben een convenant opgesteld waarin de uitgangspunten, condities en randvoorwaarden voor decentralisatie van de secundaire arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs staan omschreven. Met centrales en werkgevers wordt overleg gevoerd over de invulling van het Kaderbesluit rechtspositie primair onderwijs. Dit overleg bevindt zich in de afrondende fase.
Campagne «Je groeit in het onderwijs»
In 2005 is gestart met de derde fase van de meerjarencampagne onder de naam «Schooljaar 05/06». Hoewel de resultaten van de vorige campagnes goed waren wilden we nu meer inzoomen op de rol die een leraar speelt in de ontwikkeling van een leerling. De campagne geeft een realistisch en veelzijdig beeld van werken in het onderwijs. De primaire doelgroep van de campagne is 20–40-jarigen met een hbo+ opleiding. Om inzicht te krijgen in de communicatieve werking en de effecten van de campagne worden verschillende onderzoeken gedaan. De hoofdlijnen uit de eindconclusies van het campagne-effectonderzoek worden meegenomen in de Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel.
De resultaten van de campagne zijn goed. De televisiespots trekken veel mensen naar de sites: er zijn in de eerste maanden van de campagne (september t/m december) al 155 000 bezoekers aan de websites www.werkeninhetonderwijs.nl en de vijf bijbehorende leerlingensites geweest. Dit is anderhalf keer zoveel als in dezelfde periode tijdens de vorige campagne een jaar eerder. De doelstelling van 118 000 bezoekers is dus ruim gehaald. Verder herinnert bijna de helft van de doelgroep 20–40-jarige HBO-plussers zich de campagne over «werken in het onderwijs» te hebben gezien, waarmee de doelstelling van 50% nu al bijna is gehaald. Ook de kernboodschap dat werken in het onderwijs meer is dan alleen lesgeven komt goed over.
42% van de doelgroep geeft aan door de campagne een positiever beeld te hebben gekregen van werken in het onderwijs en 26% heeft meer belangstelling voor een baan als leraar. Het totale bereik en herinnering van de campagne zijn goed (70%, doelstelling 75%).
Om onderwijspersoneel te behouden en aan te trekken dat arbeid en zorg wil combineren is de kinderopvangregeling per 1 januari 2005 aangepast aan de uitgangspunten van de Wet kinderopvang: onderwijspersoneel kan een bijdrage van 1/6e deel van de kosten in kinderopvang ontvangen. Door extra middelen beschikbaar te stellen is voorkomen dat een financiële wachtlijst zou ontstaan. Alle aanvragen voor een werkgeversbijdrage konden zodoende worden gehonoreerd.
Tabel 2: Aantal kinderen geplaatst via opvangregeling po en vo | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005* | |
Aantal kinderen geplaatst via kinderopvangregeling po, vo | 12 068 | 14 532 | 18 646 | 16 060 |
Aantal werknemers po, vo met kinderen in opvangregeling | 8 045 | 9 688 | 12 431 | 10 707 |
Bron: Kintent, ultimocijfers.
* Cijfers 2005 september.
Jonge wetenschappers en doelgroepenbeleid
Zie artikel 16, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Bevorderen arbeidsparticipatie ouderen
De beleidsinspanningen zijn gericht geweest op de ontwikkeling en verspreiding van instrumenten en good practices om scholen te stimuleren aan de slag te gaan met personeelsbeleid dat ook gericht is op de oudere, ervaren werknemer. In 2005 zijn – op basis van bestaande CAO-afspraken – in het primair en voortgezet onderwijs vijf pilots «Langer doorwerken in het onderwijs» gestart. Daarnaast is eind 2005 het zogeheten Nestorproject in het voortgezet onderwijs afgerond, waarbij oudere docenten zijn opgeleid tot coach/begeleider van startende leerkrachten. In de cao 2005–2007 primair en voortgezet onderwijs zijn nieuwe afspraken gemaakt over het stimuleren van leeftijdsbewust personeelsbeleid. Hierbij komt de nadruk te liggen op het toegankelijk maken van concrete initiatieven, projecten en instrumenten voor het veld.
In 2005 is zoals verwacht een eenmalige stijging van het gebruik van de FPU-regeling geweest. In totaal zijn uit de onderwijssectoren 9233 fte’s uitgestroomd van de 73 931 fte aan 55’-plussers. Dat is ruim 12 procent van de potentieel FPU-gerechtigden. In 2004 was de uitstroom nog ruim 8 procent van de potentiële doelgroep.
Terugdringen van het ziekteverzuim
In Cao 2003 po en vo is een inspanningsverplichting afgesproken om het ziekteverzuim eind 2004 terug te dringen met 1%-punt in het basisonderwijs en met 0,5%-punt in het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs.
Het hoofdlijnenakkoord bevat een taakstelling over het verder reduceren van het ziekteverzuim in het primair en voortgezet onderwijs. Dit akkoord gaat uit van een reductie van het ziekteverzuimpercentage met 50% van het verschil van het verzuim in het po en vo in 1997 en het verzuim in de marktsector in het jaar 2001, te realiseren in de periode 2004–2007.
In het kader van het Arboconvenant O&W is voor de bve-sector en de sector hoger onderwijs eveneens een doelstelling over reductie van het ziekteverzuim vastgelegd, namelijk een afname van het ziekteverzuim met 10% in december 2004 ten opzichte van het verzuim in 2002.
Het ziekteverzuim voor alle onderwijssectoren is (licht) blijven dalen of gelijk gebleven. De doelstelling uit de CAO en uit het Arboconvenant O&W zijn eind 2004 gehaald. De ontwikkeling van het ziekteverzuim geeft aan dat de taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord in 2007 naar alle waarschijnlijkheid gehaald gaat worden.
Tabel 3 Ontwikkeling ziekteverzuimpercentage in de onderwijssectoren | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Doelstellingen per eind 2006 | |
Basisonderwijs | 8,7 | 8,9 | 8,4 | 7,57 | 6,76 | 6,48 | 6,08 |
(voortgezet) Speciaal onderwijs | 9,4 | 9,6 | 9,7 | 8,73 | 7,56 | 7,21 | 6,80 |
Voortgezet onderwijs | 7,4 | 7,9 | 7,8 | 7,03 | 5,84 | 5,57 | 5,50 |
BVE – sector | 7,26 | 7,15 | 5,73 | ||||
Hoger beroepsonderwijs* | 5,4 | 4,9 | 4,5 | 5,1 | 4,9 | 4,7 | |
Wetenschappelijk onderwijs* | 4,3 | 4,5 | 4,3 | 4,4 | 3,6 | 2,9 | |
Onderzoeksinstellingen* | 3,6 | 2,9 | 3,0 |
Bron: Regioplan, HBO-raad, VSNU KB, KNAW, TNO, CBS, Arboservicepunt BVE en HO. De percentages zijn inclusief het langdurige ziekteverzuim (> 1 jaar) tenzij anders aangegeven.
* exclusief ziekteverzuim > 1 jaar.
Op 28 november 2000 is het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen afgesloten. Doelstelling van het convenant was het verlagen van de werkdruk en het terugdringen van het verzuim met 10% in alle sectoren van het onderwijs. De looptijd van deze convenanten was tot december 2004. Uit de eerste evaluatie komt nu naar voren dat de kwantitatieve én kwalitatieve doelstellingen van het arboconvenant gehaald zijn.
In navolging van het succes van de arboconvenanten zijn in 2004 de zogenaamde arbo«plus»convenanten afgesloten in de sectoren PO, VO en Bve. Deze lopen door tot medio 2007. In het «plus»convenanten voor PO en VO staan afspraken over een verdere daling van het ziekteverzuim, begeleiding van langdurig zieken, reïntegratie en het terugdringen van agressie en geweld op scholen. In de Bve sector zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van het ziekteverzuim én de instroom in de WAO/WIA met 20 procent in tweeënhalf jaar.
Activiteitenplan cao 2003 po en vo
In de verlengde onderwijs CAO 2003 die in 2005 is ondertekend is afgesproken dat er voor het Primair en Voortgezet onderwijs € 2,4 mln. wordt ingezet voor de (verdere) aanpak van het ziekteverzuim. Met dit geld wordt een laagdrempelige regeling opgezet, specifiek gericht op (zeer) langdurig zieken. Het betreft begeleiding in verband met burn-out en stress, psychische problematiek, en zorgverlening. Ook kan ondersteuning op het terrein van communicatieve en sociale vaardigheden worden aangeboden. Met het budget kunnen ca. 580 trajecten worden uitgevoerd.
In 2005 is het beleid van intensivering van preventie, begeleiding en reïntegratie van (langdurig) zieke werknemers en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten voortgezet. Hierbij gaat het om de Arboconvenanten die in alle onderwijssectoren zijn afgesproken en CAO-afspraken in het primair en voortgezet onderwijs over verdere reductie van het ziekteverzuim. Verder om de uitwerking in de onderwijssector van het kabinetsbeleid op het terrein van sociale zekerheid: de verplichte loondoorbetaling in het tweede ziektejaar, de aanscherping van het Schattingsbesluit in het kader van de claimbeoordeling WAO en de herbeoordeling van het zittende WAO-bestand.
Het resultaat van dit beleid is dat de trend van een dalende WAO-instroom en een afname van het WAO-bestand zich in 2005 heeft voortgezet. In 2005 is het aantal WAO-uitkeringen in de onderwijssector met ruim 12% afgenomen ten opzichte van 2004 (tabel 4). De jaarlijkse instroom in de arbeidsongeschiktheid is afgenomen van 6684 in 2001 tot 2720 in 2004. In deze periode is in de onderwijssector de kans om arbeidsongeschikt te worden, navenant gedaald: in 2001 1,7 van de 100 werknemers en in 2004 0,6 van de 100 werknemers. Gezien de voortgaande daling van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in 2005 zal de instroom ook in 2005 zijn afgenomen.
Tabel 4: Aantal WAO-uitkeringen 2000–2005 (ultimostand) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Primair onderwijs | 17 708 | 17 654 | 17 044 | 16 553 | 14 610 |
Voortgezet onderwijs | 11 203 | 10 961 | 10 404 | 9 929 | 8 640 |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 7 100 | 7 102 | 6 738 | 6 353 | 5 540 |
Hoger beroepsonderwijs | 2 718 | 2.27 | 2 662 | 2 551 | 2 220 |
Wetenschappelijk onderwijs | 3 118 | 3 122 | 3 047 | 2 951 | 2 560 |
Onderzoekinstellingen | 263 | 256 | 247 | 245 | 210 |
Totaal onderwijssector | 42 110 | 41 822 | 40 142 | 38 582 | 33 780 |
Bron: Ministerie van Binnenlandse zaken, Trendnota Arbeidszaken Overheid 2006.
Over de herbeoordelingsoperatie zijn per ultimo november 2005 de volgende gegevens te melden:
Van de categorie onderwijs zijn 2120 van de 8830 gevallen herbeoordeeld. 55,7% daarvan zijn gelijk beoordeeld. 44,3% – 939 gevallen – hebben een aanpassing in hun WAO gekregen. Uit het totaal van Overheid en Onderwijs blijkt dat de WAO in circa 9% wordt verhoogd, dat de WAO in circa 35% wordt verlaagd, waarvan de helft volledig wordt ingetrokken.
In PO is een stijgende trend waarneembaar bij het aantal WW-uitkeringen. De sterkste stijging is te zien in augustus 2004 en heeft een relatie met de beëindiging van de bekostiging OALT en het ontslag van OALT leerkrachten. Daarnaast zijn door beëindiging van subsidie voor ID medewerkers door gemeenten aan scholen ontslagen gevallen onder deze groep, zowel in 2004 als in 2005.2004: in totaal traceerbaar als ID-er met een uitkering: 63 (Hierbij is geen ontslaggrond aan te geven die verwijst naar stopzetten subisidie door gemeenten.)
Tabel 5: Instroom van ID-baan in uitkering in personen in 2005 | |
---|---|
januari t/m juli: | 45 |
Augustus | 175 |
September | 10 |
Oktober | 8 |
November | 3 |
In dit aantal zitten ook mensen die een ziekteuitkering hebben met mogelijk aansluitend recht op een werkloosheidsuitkering. De maanden september tot december kennen een aflopend aantal. Er is nog een werkvoorraad toekenningen bij het UWV die nog niet in deze getallen is verwerkt. Vandaar dat de cijfers voorlopig zijn. Er wordt door het PF ervan uitgegaan dat de ontslagen die vanaf 1 augustus 2005 plaatsvinden, direct verband houden met stopzetting van subisidies aan schoolbesturen door gemeenten.
In het VO is in 2004 een lichte stijging waarneembaar die in 2005 niet meer herkenbaar is. Dit berust zeer waarschijnlijk op een conjunctureel effect.
Ook in 2005 is preventief beleid en volumebeleid gevoerd. Voor de sectoren PO en VO is dit uitgevoerd door het Participatiefonds die daartoe contracten sloot met reïntegratiebedrijven. Medio 2005 is het Participatiefonds gestart met een meer doelgroepgerichte aanpak. Zo zijn «percelen» werklozen aanbesteed onder de 50 jaar en boven de 50 jaar (met name op grond de verschillende arbeidsmarktpositie), ex ID-werknemers en (langdurig) werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die zijn aangewezen op meer intensieve reïntegratietrajecten.
In 2005 is mede naar aanleiding van het SER advies over de WW in de CAO 2005–2007 voor primair en voortgezet onderwijs een afspraak gemaakt over doorvertaling van de nieuwe WW in de bovenwettelijke werkloosheidsregeling. Tevens is daar de afspraak gemaakt een motiverend werkgelegenheidsbeleid te bereiken via een meer activerende werkloosheidsregeling die waar mogelijk eenvoudiger van opzet is met het oog op uitvoerbaarheid.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Betere afstemming tussen vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt in de regio: Nota Werken in het onderwijs 2006. Bijlage bij kamerstuk 27 923, nr. 16; Beleidsplan Onderwijspersoneel, Een goedwerkende onderwijsarbeidsmarkt, Bijlage bij kamerstuk 29 200 VIII, nr. 151.
• CAO-vorming en Arbeidsorganisatie, verminderen werkdruk en arbeidsmarktknelpunten: Staatscourant 2005, 232, pag. 23
• Decentralisatie arbeidsvoorwaarden: Staatsblad 2006, 19
• Terugdringen van het ziekteverzuim: Nota Werken in het Onderwijs 2006; Ziekteverzuim onder personeel in het onderwijs in 2004, Regioplan Beleidsonderzoek BV.
• Bevorderen arbeidsparticipatie ouderen: Nota Werken in het onderwijs 2006. Bijlage bij kamerstuk 27 923, nr. 16
• Arbeidsongeschiktheid: Nota Werken in het onderwijs 2006
2.2 De onderwijsinstelling als professionele arbeidsorganisatie
Doel is dat meer onderwijsinstellingen zich ontwikkelen als een professionele arbeidsorganisatie, die integraal personeelsbeleid voert en denkt op de lange termijn.
Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:
• in 2007 hebben de onderwijsinstellingen een meerjarige personeelsplanning en een plan van aanpak gericht op de personeelsvoorziening op de lange termijn, gebaseerd op een visie op de onderwijskundige inrichting;
• in 2007 heeft 20% van de bve-instellingen een éénduidig beleid ontwikkeld voor beloningsdifferentiatie;
• elk personeelslid dat werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, beschikt in 2007 over een bekwaamheidsdossier;
• in 2007 is het aantal leraren jonger dan 30 jaar dat het onderwijs weer heeft verlaten met 10% gedaald.
1. Meerjarige personeelsplanning/schoolplan en bekwaamheidsdossier
Er is een project opgezet met als doel verschillende modellen te ontwikkelen die als voorbeeld kunnen dienen voor onderwijsinstellingen in het primair en het voortgezet onderwijs en de BVE. Een aantal pilotscholen zijn aan de slag gegaan met het ontwikkelen van modellen van meerjaren-personeelsplanning en bekwaamheidsdossiers. De resultaten daarvan komen in 2006 beschikbaar. Tevens is in samenwerking met onderwijs-, werkgevers- en werknemersorganisaties op 7 november een conferentie georganiseerd over de thema’s meerjaren personeelsplanning, bekwaamheidsdossiers en opleiden in de school.
Informatie over projecten BVE (strategische personeelsplanning en beloningsdifferentiatie) is te vinden in artikel 4, BVE.
2. Onderwijs anders organiseren/bèta en techniek
In het kader van Onderwijs Anders heeft het Platform Bèta Techniek diverse projecten een stimuleringspremie toegekend, om goede voorbeelden te ontwikkelen op het gebied van teamvorming docenten, innovatieve organisatie, anders organiseren van lessen, etc gekoppeld aan inhoud van onderwijs. Het gaat hier om projecten in onder- en/of bovenbouw als Technasium, Radboud Universiteit, Onderwijs Anders, XLNT-Talent, etc. In de periode van juli 2004 tot eind 2005 zijn zo’n 15 good practices gerealiseerd. Deze zullen in april in de vorm van een boekje beschikbaar zijn voor andere projecten en scholen. Het Platform draagt zorg voor de verspreiding van dit boekje. Tevens zal in conferenties en andere bijeenkomsten aandacht besteed worden aan de uitkomsten. Tenslotte zullen de good practices en uitkomsten ook gedeeld worden met scholen in het Universum Programma. Het merendeel van de projecten zal het komende jaar verder ontwikkelen in het kader van Onderwijs Anders.
3. Modernisering arbeidsorganisatie en bedrijfsprocessen
Onder invloed van ICT zou de organisatie van onderwijsinstellingen sterk gemoderniseerd kunnen worden. In de praktijk blijkt echter dat deze modernisering maar moeizaam van de grond komt. In opdracht van OCW is in de sector VO een verkennend onderzoek gedaan naar de invloed van ICT op de school als arbeidsorganisatie. Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe de onderwijsinstelling gemoderniseerd kan worden met behulp van ICT en welke succesfactoren en belemmerende factoren meespelen. De rapportage en casebeschrijvingen zijn beschikbaar gesteld via de internetsite van OCW.
OCW heeft een project in gang gezet om na te gaan welke bijdrage ict kan leveren om de werkdruk te verminderen en de bedrijfsvoering te verbeteren. In fase 1 is in kaart gebracht wat er bekend is over de toepassing van ICT in de secundaire werkprocessen en over de relatie tussen ICT en werkdruk, zowel binnen het onderwijs als in andere sectoren. In fase 2 zijn vervolgens bij 11 scholen casestudies (en één ziekenhuis ter vergelijking) uitgevoerd. Het onderzoek heeft geen «harde» voorbeelden of good practices opgeleverd van vermindering van werkdruk door middel van ICT. Het eindrapport en de casebeschrijvingen bevatten wel materiaal waarmee andere scholen wellicht hun voordeel kunnen doen. Daarom is een publiekssamenvatting en het integrale rapport beschikbaar gesteld via de internetsite van OCW.
Zie beleidsartikel 6 en 7 (hoger onderwijs) paragraaf 6.3.3.1
In de begroting van 2005 zijn de volgende streefwaarden genoemd:
Tabel 6: steefwaarde zij-instromers po en vo (personen) en streefwaarde nieuwe instroombve | |||
---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | |
Primair en voortgezet onderwijs | 1 100 | 1 100 | 600 |
Bve-sector | 450 | 450 | 450 |
Bron: begroting 2005.
Het aantal afgegeven geschiktheidsverklaringen voor zij-instromers daalde in het primair onderwijs van bijna 450 in 2003 naar bijna 160 in 2004. Door het ruimere aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt geven scholen in het primair onderwijs eerder de voorkeur aan afgestudeerden van de lerarenopleiding of aan herintreders dan aan zij-instromers.
Ook in het voortgezet onderwijs zijn in 2004 minder geschiktheidsverklaringen afgegeven dan in 2003 (een daling van ruim 630 naar 430), maar het zijn er nog wel meer dan in 2002. Zij-instromers vormen voor het voortgezet onderwijs dus nog steeds een interessante en belangrijke bron voor nieuw personeel. Opvallend is dat in het voortgezet onderwijs in de tweede helft van 2004 vooral geschiktheidsverklaringen voor eerstegraads banen zijn afgegeven.
Tabel 7: Aantal mensen met een geschiktheidsverklaring | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 1e helft 2005 | |
PO | 51 | 637 | 755 | 446 | 159 | 35 |
VO | 7 | 145 | 365 | 634 | 430 | 122 |
Totaal | 58 | 782 | 1 120 | 1 080 | 589 | 157 |
Bron: Inspectie van het Onderwijs.
In het studiejaar 2004/2005 zijn 440 personen gestart met de pedagogische didactische cursus BVE.
In het project «vakmensen voor de klas» worden vakmensen uit het bedrijfsleven – met tenminste een mbo-diploma – omgeschoold tot leraar (vmbo). Normaal gesproken is een hbo-opleiding vereist voor een zij-instroom traject. De Tweede Kamer heeft echter een uitzondering toegestaan voor de technische sector. Elk jaar vinden zo circa zestig a zeventig vakmensen hun weg naar het vakonderwijs. Het traject wordt gezamenlijk gefinancierd door het ministerie van OCW en de deelnemende opleidingsfondsen van de branche. Door terugloop in het aantal leerlingen met een «techniek-profiel» en een – als gevolg van de recessie – dalende vraag naar leraren techniek is er momenteel voor dergelijke aantallen zij-instromers geen plek meer. De vraag naar vakdocenten in het vmbo doet zich meer voor in bijvoorbeeld de zorg en de economisch/administratieve hoek. Hiervoor geldt echter niet de uitzondering die op de bepalingen voor reguliere zij-instroom is gemaakt. Een deel van de voor dit doel beschikbare middelen is ingezet voor de ontwikkeling van een instructeuropleiding op het niveau van de leraarondersteuner. Dit pilotproject loopt momenteel in Utrecht (20 kandidaten) en zal in het najaar een vervolg krijgen. Inmiddels is overleg opgestart met de sectorwerkgevers en opleidingsfondsen in de zorg en de handel & dienstverlening om de mogelijkheden van dit traject verder te verkennen.
2.3 Meer samenhang in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel
Een heldere, transparante en samenhangende kwalificatiestructuur voor onderwijsberoepen en een flexibel stelsel van scholing en opleiding.
Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:
• In 2007 zijn er voor alle onderwijsberoepen door het veld gelegitimeerde en actuele competentieprofielen, die zijn vertaald in bekwaamheidseisen.
• Elk personeelslid dat werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, beschikt uiterlijk in 2007 over een bekwaamheidsdossier.
• De tevredenheid van studenten en zij-instromers (aangeboden maatwerktrajecten) en afnemende onderwijsinstellingen (kwaliteit afgestudeerden) over opleidingen wordt in beeld gebracht en waar nodig verbeterd.
• In 2007 beschikken de opleidingsinstituten en de onderwijsinstellingen over instrumenten op basis waarvan elke (toekomstige) beroepsbeoefenaar kan aantonen over welke competenties hij/zij beschikt.
• In 2007 heeft iedere onderwijsinstelling een infrastructuur voor opleiden en begeleiden in de school, als onderdeel van het integraal personeelsbeleid.
• In 2007 heeft iedere onderwijsinstelling afspraken met opleidingen voor onderwijspersoneel over taak- en verantwoordelijkheidsverdeling bij opleiden in de school.
• Per 2006 zijn er criteria vastgesteld waaraan onderwijsinstellingen moeten voldoen die als leerbedrijf willen worden erkend.
• Per 2006 is er een bekostigingssytematiek voor erkende leerbedrijven.
• In 2007 is de instroom vanuit diverse doelgroepen in allerlei flexibele trajecten in de initiële opleiding (waaronder begrepen kopopleidingen hbo) met gemiddeld 15% toegenomen ten opzichte van 2002.
• Lerarenopleidingen in het hbo treffen maatregelen om te bewerkstelligen dat uiterlijk in 2009 het afstudeerrendement vijf jaar na inschrijving gemiddeld ten minste 60% is.
• In 2007 is het aanbod van lerarenopleidingen in het hbo zodanig dat de toegankelijkheid tot opleidingen voor elk van de vakken of vakgebieden in het voortgezet onderwijs en de bve-sector is gewaarborgd. De instellingen hebben individueel en gezamenlijk maatregelen getroffen om die doelstelling te bereiken op een voor hen bedrijfseconomisch verantwoorde manier.
Maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten in onderwijs leiden tot onderwijsinhoudelijke veranderingen en tot een andere organisatie van het onderwijs. Dat heeft gevolgen voor een samenhangende kwalificatiestructuur en voor het opleidingsstelsel.
1. Tegemoetkoming studiekosten lerarenopleiding
Zie artikel 12 – Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
In vervolg op de eerste tranche subsidieregelingen «Opleiden in de school», is in april 2005 een gezamenlijke tweede tranche gestart voor onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs en de bve. In totaal maken 223 besturen in het primair onderwijs, 31 besturen in het voortgezet onderwijs en 13 instellingen voor bve gebruik van deze regeling. De deelnemende instellingen zijn in regionale netwerken bijeengebracht om ervaringen uit te wisselen en kennis over te dragen. Alle ervaringen (good/bad practices, valkuilen et cetera) die zijn opgedaan, zijn landelijk verspreid. Bijvoorbeeld via de website www.ipb-onderwijs.nl, het landelijk congres over strategisch personeelsbeleid op 7 november 2005 en rondetafel bijeenkomsten.
Begin 2005 zijn diverse gesprekken gevoerd met schoolleiders, opleiders in de school, schoolbestuurders en (docenten uit) de lerarenopleidingen over het traject om te komen tot criteria waaraan onderwijsinstellingen moeten voldoen die als leerbedrijf willen worden erkend. Op basis van die gesprekken is besloten tot een aanpak die beter past bij de fase waarin de scholen zich nu bevinden: de Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school. In de zomer van 2005 is daartoe een subsidieregeling gepubliceerd. In deze dieptepilot zullen groepen van samenwerkende scholen onderzoeken onder welke voorwaarden de opleidingsschool en academische school een succes kunnen zijn. De scholen krijgen daarvoor drie jaar de tijd (2006 tot en met 2008). Dat betekent dat niet conform de in de begroting 2005 beschreven doelstelling al per 2006 een structurele voorziening wordt ingericht.
In de begroting voor 2005 is aangegeven dat middelen worden vrijgemaakt voor de inrichting van een Landelijk Platform Beroepen in het onderwijs (LPBO). Het Landelijk Platform voert de dialoog over de gewenste kwalificaties en over de samenhang daarin.
In maart 2005 is het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO) geïnstalleerd en met zijn werkzaamheden begonnen. Het Landelijk Platform is gestart met de voorbereiding van onderzoeken naar de wenselijkheid van een afzonderlijk competentieprofiel voor een leraar in het VMBO en MBO, welke ondersteunende beroepen in het onderwijs moeten worden onderscheiden en wat de behoefte is aan educatieve masters in het PO, VO en de BVE. De resultaten van deze onderzoeken komen in de loop van 2006 beschikbaar. Daarnaast is het Landelijk Platform begonnen met zijn mening te vormen over de bekwaamheidseisen schoolleiders PO zoals die eind 2005 zijn voorgesteld door de Nederlandse Schoolleiders Academie (NSA). In de eerste helft van 2006 zal het Landelijk Platform hierover zijn mening geven.
4. Trajecten eerder verworven competenties
In de begroting voor 2005 is opgenomen dat in nauw overleg met deskundigen een plan gemaakt zal worden voor verdere ontwikkeling en toetsing van EVC-instrumenten ten behoeve van diverse doelgroepen binnen de lerarenopleidingen.
In mei 2005 is het rapport Bevoegd zijn en bekwaam blijven! EVC voor nieuw en zittend onderwijspersoneel door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Arbeidsmarkt (KBA) en Cinop Advies B.V. uitgebracht. Het rapport levert een belangrijke bijdrage aan een systematisch beeld van de huidige stand van zaken met betrekking tot het gebruik van eerder verworven competenties (EVC) in de onderwijspraktijk en geeft een aantal beleidsmatige impulsen om dat gebruik verder te bevorderen. Eind 2005 is in het kader van de Beleidsagenda lerarenopleidingen de HBO-raad opdracht verstrekt onderzoek te laten verrichten naar een viertal deelgebieden betreffende EVC-procedures in de lerarenopleiding. Het resultaat van dit onderzoek komt medio 2006 beschikbaar.
5. Lerarenopleidingen/Voorzieningenniveau lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs
In de Begroting 2005 is opgenomen dat de lerarenopleidingen het beleid van verbetering van de kwaliteit van het aanbod, meer maatwerk en uitwisseling met het scholenveld zullen doorzetten. Specifiek bij de lerarenopleidingen VO/BVE geldt dat de toegankelijkheid van de opleidingen en de kwaliteit van de kleine vakken gewaarborgd is.
In 2005 is de minister met HBO-raad en VSNU een beleidsagenda voor de lerarenopleidingen overeen gekomen. Deze beleidsagenda is op 1 juli 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden en beoogt de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen (Pabo’s, tweede- en eerstegraadsopleidingen in het hbo en de universitaire lerarenopleidingen) en de verbetering van de infrastructurele samenwerking tussen deze lerarenopleidingen. In het najaar van 2005 heeft een raadpleging van het onderwijsveld PO, VO en BVE plaatsgevonden. De HBO-raad en de VSNU hebben elk een businessplan ter uitvoering van de beleidsagenda aangeboden aan de minister en zijn op basis daarvan aan de uitvoering begonnen.
De inspectie en de auditdienst van OCW hebben vastgesteld dat de doelen van het convenant lerarenopleidingen vo/bve 2001–2004 zijn gehaald: er zijn geen opleidingen afgestoten en de bedrijfseconomische situatie is verbeterd, maar blijft punt van aandacht, gezien de kleinschaligheid van de opleidingen en de breedte van het aanbod De verankering van de positie van de kleine vakken zal plaatsvinden in het kader van de verbetering van de infrastructurele samenwerking tussen lerarenopleidingen.
6. Kopopleiding hoger beroepsonderwijs
In de begroting voor 2005 is aangegeven dat de procedure in gang zal worden gezet om de pilot kopopleiding om te zetten in een structurele voorziening.
In 2005 zijn de eerste studenten kopopleiding HBO afgestudeerd en als leraar in het onderwijs aan de slag gegaan. In september 2005 zijn 101 studenten met de kopopleiding HBO gestart. Op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in het cursusjaar 2004/2005 is de tabel met verwantschappen in 2005/2006 uitgebreid. De procedure om de pilot kopopleiding om te zetten in een structurele voorziening is in 2005 nog niet in gang gezet. Totdat er sprake is van een structurele voorziening zal met pilots worden gewerkt.
7. Educatieve masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs
In de begroting van 2005 is aangegeven dat de omzetting van bestaande voortgezette opleidingen naar masteropleidingen zal plaatsvinden. Parallel aan dat proces wordt nagedacht over nieuwe educatieve masteropleidingen.
Met de omzetting van voortgezette opleidingen naar educatieve masters is in 2005 een begin gemaakt. De overige lerarenopleidingen werken aan de omzetting, uitgaande van het streven die in de loop van 2006 te doen plaatsvinden. Aan het Landelijk Platform is in 2005 gevraagd uitspraken te doen over onder meer de behoefte aan educatieve masters in PO, VO en BVE. Het Landelijk Platform zal hierover in de tweede helft van 2006 uitspraken doen.
8. Vernieuwing universitaire lerarenopleiding (ulo)
Zie voor meer informatie beleidsartikel 7 (hoger onderwijs) passage over universitaire lerarenopleidingen.
9. Leraren in opleiding (lio’s)
De regeling toekenningen leraren in opleiding (lio) en stagiairs is, in vergelijking met de eerdere regeling inhoudelijk ongewijzigd, voor het schooljaar 2005–2006 van kracht.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Trajecten eerder verworven competenties: rapport Bevoegd zijn en bekwaam blijven! EVC voor nieuw en zittend onderwijspersoneel door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Arbeidsmarkt (KBA) en Cinop Advies B.V. http://www.minocw.nl/documenten/werkinonderwijs-doc-2005-babo123.pdf.
10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE
10.1 Algemene beleidsdoelstelling Scholen in staat te stellen te investeren in ICT
De minister is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs.
Informatie- en communicatietechnologie (ict) kan hierbij een krachtig middel zijn om het nieuwe leren mogelijk te maken. Bij het nieuwe leren wordt het onderwijs toegespitst op de individuele capaciteiten en behoeften van de leerlingen en is het aanbod plaats- en tijdsonafhankelijk. Slim gebruik van ict stelt onderwijsinstellingen in staat leerlingen en studenten voor te bereiden op de arbeidsmarkt van morgen. Daartoe stimuleert en faciliteert de minister de integratie van ICT in het onderwijs.
In 2005 is door de Tweede Kamer besloten de status van groot project van het project ict in het onderwijs te beëindigen. Dit besluit is genomen op basis van de laatste voortgangsrapportage van 23 maart 2005. In deze rapportage is aangegeven dat scholen inmiddels voldoende in staat zijn om ict te gebruiken.
Knelpunten zijn nog wel de inzet van educatieve content en het didactisch gebruik van ict. Hiertoe is het beleidsprogramma «Leren met ict» eind 2003 gestart. De stichtingen Kennisnet en Ict op School hebben een belangrijke rol om deze knelpunten weg te nemen. In dit jaarverslag kunt u lezen wat deze ict-stichtingen hebben bereikt. Belangrijk hierbij is ook dat ict steeds meer onderdeel wordt van het primaire proces en dat een koppeling wordt gelegd met onderwijsgerelateerde vraagstukken. Dat is niet eenvoudig. Het gaat dan niet meer om grootschalige (centrale) investeringsprogramma’s, maar om trajecten die binnen de scholen zelf vorm krijgen, en waar in het reguliere onderwijsbeleid ruimte voor wordt gemaakt.
Met het beëindigen van de status van groot project is ook de organisatie van OCW aangepast. Binnen het departement van OCW is de projectdirectie ICT per 1 september 2005 opgeheven. De doorlopende taken zijn belegd bij de directie voortgezet onderwijs. Deze directie coördineert het tevens het ict-beleid voor het primair onderwijs en de Bve-sector.
Sinds 2001 zijn de stichting Ict op School en de stichting Kennisnet actief om scholen en samenwerkingsverbanden te ondersteunen met de implementatie van ICT in de klas.
Begin 2005 is het evaluatieonderzoek naar de stichtingen Kennisnet en Ict op School beschikbaar gekomen. De conclusie is dat de stichtingen resultaten hebben geboekt op het terrein van de integratie van ict in het onderwijs. Ook hebben de stichtingen een innovatieve productie geleverd op basis van enerzijds vraagoriëntatie, waarbij de stichtingen steeds verder opschuiven naar de gebruiker, en anderzijds eigen expertise (aanbodgericht). De prestaties van de stichtingen zijn positief beoordeeld. Wel zijn er ambities en aandachtspunten naar voren gekomen die van belang zijn voor de toekomstige vormgeving. De dragende onderwijsorganisaties van de stichtingen hebben op grond hiervan besloten om beide stichtingen volledig op te laten gaan in één stichting die de huidige taken en de daaraan verbonden producten en diensten continueert. Binnen deze stichting worden de takenclusters belangenbehartiging en dienstverlening onderscheiden. De Kamer is hierover in mei 2005 geïnformeerd. De samengevoegde stichtingen zullen voor de periode 2006 tot en met 2008 worden gesubsidieerd. Ik heb daartoe op 1 december 2005 een gezamenlijk meerjarenplan van de stichtingen ontvangen. Medio 2007 zal een pragmatische herijking plaatsvinden in het perspectief van brancheontwikkelingen en mogelijkheden van vraagfinanciering.
Verwijzingen naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs, 25 733, nr. 106 van 23 maart 2005. Gelijktijdig met deze brief zijn de volgende stukken aangeboden:
– Ict in cijfers 2004–2005, IVA/ITS, februari 2005;
– Acht jaar onderwijs & ict, IVA/ITS, maart 2005;
– Evaluatie Stichting Kennisnet en Stichting Ict op School, B&A groep, januari 2005;
– Schoolleiders on line, Inspectie van het Onderwijs, januari 2005;
– ICT programma 2000–2004, Inspectie van het Onderwijs, 2004;
– Rapportage van de Auditdienst van OCW over de voortgangsrapportage ict in het onderwijs 2004
• Brief over de ict ondersteuningsfunctie, 25 733, nr. 107 van 11 mei 2005.
10.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 10.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 10 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 127 715 | 8 755 | 51 008 | 37 874 | 51 936 | – 14 062 |
waarvan garantieverplichtingen | ||||||
Uitgaven: | 79 269 | 101 290 | 50 926 | 40 514 | 51 936 | – 11 422 |
Programma-uitgaven | 39 639 | 50 023 | – 10 384 | |||
Deregulering, autonomie en rekenschap | ||||||
1. Scholen in staat stellen te investeren in ict | ||||||
1a. Ict-bijdrage per leerling | Zie begrotingen PO, VO en BVE | |||||
1b. Monitoring en onderzoek | 347 | 2 020 | – 1 673 | |||
2. Internetvoorziening voor de scholen | ||||||
2a. Centrale voorziening | 7 926 | 10 000 | – 2 074 | |||
2b. Faciliteiten voor scholen in onrendabele gebieden | 255 | 5 000 | – 4 745 | |||
Innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur | ||||||
3. Realisatie internetplaats voor het onderwijs | 18 600 | 18 700 | – 100 | |||
4. Efficiënt en effectief gebruik van ict | 2 725 | 2 823 | – 98 | |||
5. Kennis en ervaring, ontwikkeling verrijking en verspreiding | 5 916 | 5 500 | 416 | |||
6. Contentontwikkeling | 1,820 | 2 500 | – 680 | |||
7. Overige innovatieve projecten | 697 | 1 990 | – 1 293 | |||
Meer mensen werkzaam in het onderwijs | ||||||
8. Professionalisering docenten | 1 343 | 1 480 | – 137 | |||
Doorlopende verplichtingen | ||||||
8. Overige en veldspecifieke projecten | 10 | 10 | 0 | |||
Apparaatsuitgaven | 875 | 1 913 | – 1 038 | |||
Baten-lastendiensten | ||||||
Ontvangsten | 47 918 | 48 220 | 47 877 | 52 796 | 47 776 | 5 020 |
De totale uitgaven op dit artikel zijn circa € 11 miljoen lager dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven:
Een verlaging van het ict-budget ad. € 5,1 miljoen, voornamelijk veroorzaakt door een meevaller op het budget faciliteiten voor scholen in onrendabele gebieden. De genoemde verlaging is aangewend voor de dekking van de begrotingsproblematiek eindejaarsuitkering, behoud nullijn voor onderwijspersoneel voortgezet onderwijs en knelpunten Participatiefonds (€ 5,1 miljoen) voor primair- en voortgezet onderwijs.
Daarnaast is € 0,6 miljoen overgeboekt voor de kwaliteitsmonitor ict door de Inspectie van het Onderwijs en € 0,8 miljoen aan apparaatskosten in verband met de beëindiging van de directie ICT per 1 september 2005.
Tenslotte een verlaging van € 3,7 miljoen door een vertraging op het project kennisrotonde en projecten internetvoorziening en door een vertraging in de aanbesteding van projecten en adviesopdrachten voor € 0,7 miljoen.
De ontvangsten op het artikel zijn € 5 miljoen hoger dan geraamd. De belangrijkste mutaties zijn:
In het kader van afrekening op oude jaren wordt een bedrag ontvangen van € 3,4 miljoen. Het betreft de ontvangst op afrekening van subsidiegelden over de jaren 2001–2004 van de stichting Kennisnet. De gelden worden in het jaar 2005 ingevorderd op basis van de ingediende verantwoording (jaarrekening), waarop een lagere subsidievaststelling over het jaar 2004 mogelijk is gebleken. In het kader van de afrekening van het project Breedband in de periferie is € 1,4 miljoen ontvangen van het nationaal actieprogramma van het Ministerie van EZ.
10.3 Operationele doelstellingen
Het ict-beleid heeft aan de volgende beleidsprioriteiten van OCW een bijdrage geleverd:
• deregulering, autonomie en rekenschap;
• innovatie en versterking kennisinfrastructuur;
• meer mensen werkzaam in het onderwijs.
10.3.1 Deregulering, autonomie en rekenschap
10.3.1.1 Scholen in staat te stellen te investeren in ict
Scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs- en volwasseneneducatie in 2005 in staat te stellen vorm te geven aan vernieuwingen in het onderwijs, specifiek de inzet van ict in de onderwijspraktijk.
De structurele ict-vergoeding voor de koopkracht per leerling is in de reguliere bekostiging verwerkt en opgenomen in de begroting van de betreffende onderwijssectoren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).
In maart 2005 is de laatste uitgebreide ict-monitor (Ict in cijfers 2004–2005) aan de Tweede Kamer gestuurd. In het vervolg zal jaarlijks door Ict op School een Vier in Balans monitor worden uitgebracht over de integratie van ict in het onderwijs. Deze publicatie zal mede gebaseerd zijn op informatie verzameld door de Inspectie van het Onderwijs.
10.3.1.2 Internetvoorziening voor de scholen
Scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de bve-sector in staat stellen optimaal gebruik te maken van de vele mogelijkheden van het internet.
De doelstelling is verdeeld in drie aandachtsgebieden:
Onderdeel van de in 10.3.1.1 genoemde ict-vergoeding is een bijdrage aan de scholen voor de inrichting van hun internetvoorziening.
De centrale voorzieningen ondersteunen de scholen bij de aanschaf, het beheer en het gebruik van hun internetvoorziening. De stichtingen Kennisnet, Ict op school en Surfnet verzorgen de centrale voorzieningen die bestaan uit de volgende drie componenten:
• Kwaliteitsregeling: ISP’s (Internet Service Providers) die de Kwaliteitsregeling onderschrijven houden rekening met de specifieke wensen en eisen van het onderwijsveld. De 11 deelnemende bedrijven leveren diensten aan zo’n 80% van de scholen in het PO en VO. In vergelijking met vorig jaar is de bekendheid van de regeling bij scholen iets gestegen van 50% naar 53%. 85% geeft aan het zeer belangrijk te vinden dat de ISP die men selecteert voldoet aan deze regeling.
• ISPwijzer: advies en ondersteuning voor het onderwijs, zodat scholen in staat zijn een weloverwogen keuze te maken bij de inrichting van hun eigen internetvoorziening. In vergelijking met vorig jaar is de bekendheid van de ISPwijzer gedaald van 74% naar 65%. Het aanbod van KPN is hier waarschijnlijk van invloed op geweest. De producten van ISPwijzer worden door de gebruikers met een 7.1 of hoger gewaardeerd.
• (Innovatief programma) platform content en diensten: binnen de samenwerking tussen stichting Kennisnet en Surfnet worden breedbandige infrastructuur, breedbandige toepassingen en het eenvoudige en veilige gebruik ervan gestimuleerd. In het kader van de «Samen snel op glas» stimuleringsregeling zijn er 7 proefomgevingen waar in totaal 425 scholen bij betrokken zijn.
Faciliteiten voor scholen in onrendabele gebieden
Voor scholen in onrendabele gebieden (geen kabel of ADSL-aansluiting mogelijk) is voor 2004 en 2005 een subsidieregeling opgesteld. Vanwege de sterke afname van het aantal onrendabele gebieden is uiteindelijk slechts circa € 0,3 miljoen aan subsidie aan scholen uitgekeerd voor compensatie van de meerkosten voor de internetvoorziening.
10.3.2 Innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur
10.3.2.1 Realisatie internetplaats voor het onderwijs
Realiseren van een duurzame, op het onderwijs afgestemde en voor het onderwijs profijtelijke internetplaats waar sprake is van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voor het onderwijs relevante content en diensten. Op deze manier wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het beschikbaar stellen van content en wordt kennisuitwisseling gefaciliteerd.
De stijgende lijn in bezoekersaantallen van de portal Kennisnet heeft zich in 2005 doorgezet. In 2004 bedroeg het gemiddelde aantal bezoeken per week ruim 500 000. In 2005 is dit gestegen naar bijna 900 000. In het PO is het gebruik meer dan verdubbeld en het gebruik in het VO is gestegen met ca. 50%. Het gebruik in het BVE daarentegen is nog steeds laag.
In de onderstaande tabel zijn de resultaten vermeld van de jaarlijkse NIPO-enquête, waarin de gebruikers wordt gevraagd naar tevredenheid en gebruik.
Tabel 10.2: Realisatie doelstellingen gebruik en tevredenheid | |||
---|---|---|---|
Educatieve content | Realisatie 2004 | Doel 2005* | Realisatie 2005 |
Maandelijks gebruik leerlingen | |||
Po | 17% | 30% | 20% |
Vo | 15% | 20% | 20% |
Bve | 6% | 10% | 9% |
Maandelijks gebruik docenten | |||
Po | 76% | 85% | 66% |
Vo | 29% | 50% | 43% |
Bve | 25% | 27% | 23% |
Maandelijks gebruik managers | |||
Po | 77% | 85% | 72% |
Vo | NR% | 70% | 47% |
Bve | NR% | 40% | 26% |
Gemiddeld cijfer | Gemiddeld cijfer | Gemiddeld cijfer | |
Oordeel managers en ict-coördinatoren over Kennisnet | po: 7.4vo: 7.0bve: 7.0 | Po: 7.5vo: 7.2bve: 7.3 | po: 7.4vo: 6.9bve:7.0 |
Oordeel docenten over Kennisnet | po: 7.2vo: 6.5bve: 7.6 | Po: 7.5vo: 6.8bve: 7.6 | po: 7.5vo: 7.2bve: 7.0 |
* op basis van jaarplan 2005.
NR = Niet representatief, de steekproef kende te weinig respondenten
Bron realisatiecijfers: TNS-NIPO oktober 2004/Intomart oktober 2005.
Het gebruik van leerlingen is in alle sectoren gestegen, dit was ook te verwachten gezien de stijgende bezoekersaantallen.
Het gebruik in de Bve-sector blijft op een laag niveau. Dit is mede het gevolg van een stijgende behoefte bij ROC’s aan een eigen portal, elektronische leeromgeving of intranet die als eerste ingang dient voor de student. Kennisnet is daarom voornemens onderdelen van de Kennisnet portal in de eigen omgeving van de ROC’s te plaatsen (syndicatie).
De beoordeling van Kennisnet, als indicatie voor de kwaliteit van het aangeboden materiaal, ligt rond de 7.
De naamsbekendheid is onder docenten, ict-coördinatoren en managers binnen alle doelgroepen maximaal. De bekendheid onder leerlingen ligt inmiddels ook op een respectabel niveau (60% en hoger).
Goedlopende activiteiten van Kennisnet zijn speciale- en themasites, zoals bijvoorbeeld over de tsunami, de examens en veiligheid op internet. Ook de deelname aan Grassroots activiteiten en Thinkquest loopt goed, evenals het gebruik van de zoekmachine Davindi.
De authenticatie en autorisatiedienst Entree is verder ontwikkeld om beter aan te sluiten bij het huidige dienstenaanbod.
10.3.2.2 Efficiënt en effectief gebruik van ict (stichting Ict op School)
Het versterken van de positie van de scholen voor primair en voortgezet onderwijs als consument van producten en diensten die gericht zijn op de integratie van ict om tot effectief en efficiënt gebruik van ict te komen. Goed geïnformeerde scholen die hun krachten bundelen zijn beter in staat de vraag te formuleren, gerichte keuzen te maken en kennis te delen op het gebied van de professionalisering van docenten en aanschaf en inzet van ict-middelen en content.
Het afgelopen jaar heeft volop in het teken gestaan van het stimuleren van kennisdeling en samenwerking. Het innovatieve project de Kennisrotonde (zie 10.3.2.3) is hierin een belangrijke component, evenals de samenwerkingsverbanden. Via het project VISION van Ict op School staat «vernieuwend leren» centraal, waarbij de samenwerkingsverbanden nadrukkelijk zijn betrokken bij de uitvoering.
Het programma B4Schools is gestart en heeft inmiddels een aantal voorbeelden van projecten in kaart gebracht waar scholen en bedrijven samenwerken.
Op het terrein van techniek en beheer is veel aandacht besteed aan het thema veiligheid in de breedste betekenis van het woord en rond de thema’s Open standaarden en Open Source heeft de organisatie alert en effectief ingespeeld.
De kwaliteitsindex van Ict op School voor 2005 bedraagt 128 (de norm voor voldoende functioneren is 100). Dit betekent dat de dienstverlening van Ict op School in 2005 door het onderwijsveld ruim boven de norm wordt gewaardeerd. De kwaliteitsindex 2005 is gebaseerd op de communicatieve activiteiten richting onderwijsveld, enkele specifieke producten en diensten en het totaaloordeel over Ict op School.
De gegevens voor de kwaliteitsindex worden jaarlijks door het onafhankelijke instituut TNS-Nipo verzameld. Het geheel van gegevens geeft aanleiding in de komende tijd een extra accent te leggen bij het stimuleren van een grotere bekendheid van de producten en diensten van Ict op School onder het ICT-management van scholen. Het gaat namelijk om producten en diensten waarvoor bij een deel van de doelgroepen een hoge waardering bestaat.
10.3.2.3 Kennis en ervaring: ontwikkeling, verrijking en verspreiding
De minister stelt zich ten doel het bevorderen van de ontwikkeling van kennis over het didactisch gebruik van ict binnen de vakken en over het gebruik van ict binnen de onderwijsorganisatie. Hierdoor ontstaat meer inzicht in het gebruik van de (innovatieve) mogelijkheden van ict in het onderwijs.
De Kennisrotonde faciliteert scholen in het leggen van verbindingen tussen hun ambities en de mogelijkheden van ict. Scholen worden in de gelegenheid gesteld bestaande kennis te vinden, in contact te komen met andere partijen met kennis en ervaring of gezamenlijk nieuwe kennis te ontwikkelen. De Kennisrotonde werkt dan ook vanuit de vraagstukken van scholen.
In april 2005 is de Kennisrotonde officieel geopend. De tijd die scholen nodig hebben om voorstellen en plannen te (her)schrijven kan afhankelijk van de school wel enkele weken per stap zijn. Dit, in combinatie met de verlate start, leidde ertoe dat veel vraagstukken in 2005 nog niet van start konden gaan met kennisontwikkeling. Hierdoor is het budget voor kennisontwikkeling niet uitgeput.
De bekendheid van de Kennisrotonde voldoet aan de verwachtingen. De bekendheid bij de scholen is 18% en bij scholen in samenwerkingsverbanden 52%.
In 2005 zijn circa 60 vraagstukken ingediend waarvan 15 vraagstukken zich in de fase van kennisontwikkeling bevinden.
De minister stelt zich ten doel innovaties in de markt te stimuleren en investeringen door contentontwikkelaars aan te jagen. Hierbij is aandacht voor onderwijs op maat en staat de gebruiker centraal.
De activiteiten uit het programma de Educatieve Contentketen, uitgevoerd door Kennisnet, zijn er op gericht om knelpunten in het traject van productie tot gebruik van online leercontent op te lossen. In het programma wordt in verschillende projecten samen met ketenpartners gewerkt aan het oplossen van de knelpunten. Dit gebeurt door het maken van afspraken, het implementeren en bekend maken van deze afspraken en vervolgens het beheren en onderhouden ervan. Resultaat zijn 4 sets afspraken die onderhouden en doorontwikkeld worden door de vereniging EduStandaard. De afspraken zijn uitgewerkt en worden nu getest in diverse stimulerings- en implementatieregelingen, waarvoor scholen een financiële bijdrage kunnen krijgen.
Tijdens de EduExchange 2005 (bezocht door 500 deelnemers uit het onderwijsveld) hebben 20 referentieprojecten hun ervaringen met de afspraken over metadata en/of uitwisselen van educatieve content gepresenteerd aan het veld.
APS, Kennisnet en SLO hebben afspraken gemaakt voor het integreren van hun leermiddeleninformatiebronnen.
In het najaar van 2005 is de regeling contentstimulering opgezet. Er zijn 11 projecten binnen de BVE-sector en 6 projecten in zowel de PO- als de VO-sector geselecteerd. Deze projecten zullen in 2006 van start gaan.
10.3.2.5 Overige innovatieve projecten
Informatie- en kennistransfer gebieden
Het bevorderen van de ontwikkeling van kennis over het didactisch gebruik van ict.
De acht expertisecentra hebben in 2005 voor het laatst subsidie ontvangen voor ict activiteiten, dit vanwege de integratie van ict in het reguliere OCW beleid. De activiteiten van de ict-expertisecentra zullen zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de reguliere activiteiten van de instellingen. De expertisecentra hebben informatie verzameld en verspreid over de mogelijkheidheden van ict op hun expertisegebied. De focus van de werkzaamheden verschuift steeds duidelijker van ict in het onderwijs naar innovatie.
Begin 2006 zal een eindrapportage worden ingediend met een evaluatie van de resultaten en de effecten van de opgeleverde producten.
Open source software en open standaarden (ossos)
Binnen het onderwijsveld de kennis over open source software (oss) bevorderen en het gebruik van open standaarden stimuleren.
De zgn. 1-meting van begin 2005 toont aan dat het kennisniveau duidelijk is toegenomen en ook blijkt een duidelijke behoefte aan kennisoverdracht over open standaarden. Hiertoe is extra aandacht gegeven aan open standaarden. Het informatiepakket open standaarden is dan ook sterk gericht op het vergroten van de uitwisselbaarheid van digitaal materiaal. De onverminderde aandacht voor open source software en open standaarden geeft concrete handvatten voor het verminderen van leveranciersafhankelijkheid.
Binnen het programma OSS in het onderwijs zijn de volgende activiteiten ontplooid: presentaties, beschrijvingen van voorbeeldprojecten en referentieprojecten, periodieke nieuwsbrief, professionaliseren van de website, workshops, informatiepakket open standaarden en het ontsluiten van overzichten van software, dienstverleners en open standaarden. In het voorjaar van 2006 worden de effecten van het programma gemeten.
OCW levert een bijdrage voor het onderwijsveld op basis van de door het kabinet geformuleerde speerpunten in de ict-agenda. Hiertoe participeert OCW in het Actieprogramma Maatschappelijke Sectoren & ICT. Dit programma heeft als doel het helpen oplossen van maatschappelijke vraagstukken o.a. in de sector onderwijs, door het wegnemen van belemmeringen zodat doorbraken kunnen worden gerealiseerd in de ontwikkeling en de implementatie van innovatie ICT-toepassingen en -diensten.
Eind september is het Actieprogramma door het Kabinet vastgesteld. In 2006 zullen de eerste acties van start gaan. Voor OCW zijn er vier actielijnen bepaald:
• Vergroten van expertise en effectief gebruik van breedband door scholen
• Stimuleren van innovatieve content en diensten
• Prikkelen tot een Leven Lang Leren
• Rendementsverhoging van het onderwijs door verbetering informatiehuishouding
De minister stelt zich ten doel internationale samenwerking en kennisuitwisseling op het gebied van ict in het onderwijs te stimuleren, zodat geleerd kan worden van buitenlandse ontwikkelingen voor de Nederlandse situatie. Daarmee hangt samen het uitdragen van de Nederlandse verworvenheden naar Europese bondgenoten.
Stichting Kennisnet is vertegenwoordigd in het European Schoolnet (EUN) waarbinnen zij zitting heeft in de Education and Portals Committee en de Steering Committee.
Kennisnet is een aantal Europese initiatieven gestart op het gebied van «twinning» waarbij scholen met behulp van ict samenwerken met scholen in het buitenland. Kennisnet faciliteert internationale scholennetwerken met uitwisselingsmogelijkheden in samenwerking met het Europese Platform.
In (ict-)gremia van de EU en bij uitwisselingsprojecten wordt gehaald en gebracht. Binnen het ict-programma dat de Inspectie van het Onderwijs uitvoert is de vertegenwoordiging geregeld van Nederland in het ict-cluster. Daarin worden beleidsmatige ervaringen over ict in het onderwijs gedeeld door de verschillende landen van de EU. Om vragen en antwoorden van lidstaten bij elkaar te brengen is de groep drie keer in Brussel bijeengeweest.
10.3.3 Meer mensen werkzaam in het onderwijs (professionalisering docenten)
Stimuleren dat in de onderwijspraktijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van ict en dat ict onderdeel gaat uitmaken van de onderwijsdidactiek. De ict-vaardigheden van docenten nemen weliswaar toe, maar voor het daadwerkelijk gebruik van ict in de klas zijn nog niet alle docenten uitgerust.
Grassroots is een stimuleringsinstrument om veranderingen te bewerkstelligen in het onderwijs. Met Grassroots worden leerkrachten gemotiveerd om op een nieuwe, creatieve wijze onderwijs te geven. Het gebruik van ICT is hierbij een middel en katalysator.
Er zijn Grassroots algemeen projecten in het primair en voortgezet onderwijs en in de Bve-sector en er zijn Grassroots Cultuur projecten voor het primair onderwijs, waarbij de nadruk ligt op ict én cultuureducatie.
Voor Grassroots algemeen zijn in 2005 in tranche III 1 134 projecten aangemeld, waarvan er 606 zijn afgerond. Van de aanmeldingen zijn er 744 verschillende aanvragers geregistreerd, waarvan 634 aanvragers nieuw waren. Dit betrof grotendeels aanvragen van docenten.
Voor Grassroots Cultuur zijn alle benodigde 15 cultuur instellingen gevonden en actief met de scholen. Er zijn ruim 871 projecten aangemeld, waarvan 110 afgerond zijn.
In het kader van het project Samen deskundiger van Ict op School zijn vijf zogenaamde arrangementen deskundigheidsbevordering ingericht met vijf verschillende samenwerkingsverbanden. In de arrangementen wordt de aanpak volgens het model «Samen deskundig» in de praktijk getest en verder ontwikkeld. Het model Samen deskundig biedt instrumenten voor teams en leerkrachten om het didactische gebruik van ICT in de klas te ondersteunen en is gericht op de ontwikkeling van de met het gebruik van ICT samenhangende competenties van leraren. Scholen kunnen het instrumentarium zo inzetten dat het goed aansluit bij de eigen situatie.
De mogelijkheden van de didactische toepassingen van ICT en internet in de les zijn legio. Toch maken lang niet alle docenten er gebruik van. Een van de knelpunten is gebrek aan ervaring. Veel scholen gaan in de nabije toekomst hun onderwijs in zekere mate veranderen. Het didactisch concept en daaruit voortkomende leer- en werkvormen worden gevarieerder en uitgebreider. Leerlingen kunnen op veel verschillende manieren leren. Sommige taken lenen zich voor een zelfstandige uitwerking, terwijl andere projecten juist beter in samenwerkingsverband kunnen worden uitgevoerd. Het gratis Train-de-trainer programma van stichting Kennisnet speelt hier op in.
Eind 2005 zijn de stichtingen Kennisnet en Ict op School gezamenlijk op basis van prestatieafspraken gestart met een plan gericht op het bevorderen van de deskundigheid op de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Daarbij wordt ook de expertise van o.a. het Ruud de Moor Centrum betrokken.
11.1 Algemene beleidsdoelstelling
Studiefinanciering is een zaak van drie partijen: de overheid, studenten en hun ouders. Alle drie leveren ze een onmisbare bijdrage. De overheid zet de middelen voor studiefinanciering in op een zodanige wijze, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van degene die voor studiefinanciering in aanmerking komt, wordt een tegenprestatie verwacht.
Het beleid is vastgelegd in de Wet Studiefinanciering 2000 en richt zich op de volgende doelgroepen:
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;
• studenten in het hoger beroepsonderwijs;
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 1 804 254 | 2 318 845 | 2 675 302 | 2 849 311 | 2 775 974 | 73 337 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven: | 1 804 254 | 2 318 845 | 2 675 302 | 2 849 311 | 2 775 974 | 73 337 |
Programma-uitgaven | 1 804 254 | 2 318 845 | 2 599 827 | 2 785 183 | 2 704 740 | 80 443 |
waarvan: | ||||||
Algemene toegankelijkheid | ||||||
• Basisbeurs | 703 154 | 741 020 | 759 405 | 792 154 | 779 869 | 12 285 |
• Reisvoorziening | 155 300 | 472 008 | 537 353 | 573 249 | 549 114 | 24 135 |
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders | ||||||
• Aanvullende beurs | 426 700 | 445 157 | 490 627 | 537 169 | 507 645 | 29 524 |
Flexibiliteit financiering studerende | ||||||
• Bijverdienen met werken | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Leenfaciliteit | 477 900 | 578 624 | 726 146 | 867 430 | 764 130 | 103 300 |
Overige uitgaven SF | 41 200 | 82 036 | 86 296 | 15 180 | 103 982 | – 88 802 |
Uitsplitsing relevant/niet-relevant | 1 804 254 | 2 318 845 | 2 599 827 | 2 785 183 | 2 704 740 | 80 443 |
– relevant | 920 503 | 1 326 418 | 1 535 076 | 1 595 541 | 1 643 719 | – 48 178 |
– niet-relevant | 883 751 | 992 427 | 1 064 751 | 1 189 642 | 1 061 021 | 128 621 |
IBG* | 74 117 | 63 104 | 69 968 | – 6 864 | ||
Apparaatsuitgaven* | 1 358 | 1 024 | 1 266 | – 242 | ||
Ontvangsten | 332 613 | 356 483 | 372 863 | 351 610 | 397 200 | – 45 590 |
waarvan: | ||||||
Flexibiliteit financiering studerende | ||||||
• Leenfaciliteit | 236 413 | 253 698 | 264 047 | 278 810 | 281 391 | – 2 581 |
• Overige ontvangsten SF | 96 200 | 102 785 | 108 816 | 72 800 | 115 809 | – 43 009 |
Uitsplitsing relevant/niet-relevant | 332 613 | 356 483 | 372 863 | 351 610 | 397 200 | – 45 590 |
– relevant | 245 571 | 251 756 | 256 910 | 219 185 | 252 786 | – 33 601 |
– niet-relevant | 87 042 | 104 727 | 115 953 | 132 425 | 144 414 | – 11 989 |
* De reeks IBG betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep en de reeks apparaatsuitgaven heeft betrekking op de kosten van de beleidsdirectie SFB. Beide reeksen zijn per 2004 toegerekend aan dit beleidsartikel.
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Uitgaven
Het verschil van € 12,3 miljoen meeruitgaven bij het onderdeel basisbeurs (voor € 14,0 miljoen relevante en – € 1,7 miljoen niet-relevante uitgaven) ontstaat door € 32,8 miljoen meeruitgaven bij de beroepsopleidende leerweg (bol). Een hoger aantal deelnemers dan begroot aan wie de basisbeurs als gift wordt uitgekeerd speelt de voornaamste rol bij de totale meeruitgave; zie hiervoor tabel 11.2.
Een saldo van – € 20,5 miljoen wordt voor het grootste deel veroorzaakt door minder basisbeursomzettingen van prestatiebeurs ho naar gift, dan was begroot voor 2005.
Bij de uitgaven voor de reisvoorziening is de realisatie € 24,1 miljoen hoger dan de raming, waarvan relevant – € 9,3 miljoen en niet-relevant € 33,4 miljoen. Het relevante verschil wordt ondermeer veroorzaakt door € 17,5 miljoen meeruitgaven voor het ov-contract in 2005 en € 6,1 miljoen op het gebied van de reisvoorziening overig. Verder zijn de relevante uitgaven in relatie tot de prestatiekaart in 2005 € 33,5 miljoen lager. Het verschil bij de niet-relevante uitgaven wordt veroorzaakt door per saldo hogere uitgaven OV-kaart waarbij de waarde van de kaart in eerste instantie als een lening wordt geboekt.
De aanvullende beursuitgaven geven een verschil van € 29,5 miljoen waarvan € 16,8 miljoen relevant en € 12,7 miljoen niet-relevant. Net als bij de basisbeursuitgaven zijn de extra relevante uitgaven met name toe te schrijven aan € 25,8 miljoen extra uitgaven bij de bol (gift en prestatiebeurs). Een bedrag van – € 9,0 miljoen relevant betreft minder omzettingen van aanvullende prestatiebeurs naar gift. De € 12,7 miljoen niet-relevant heeft betrekking op per saldo meeruitgaven in de sfeer van de aanvullende prestatiebeurs die voorlopig als lening wordt aangemerkt.
Het verschil bij de niet-relevante leenfaciliteit bedraagt € 103,3 miljoen. De belangrijkste verklaringen zijn de volgende; er wordt nog steeds meer geleend waardoor op het onderdeel rentedragende leningen de uitgaven € 65,5 miljoen hoger zijn dan geraamd voor 2005 en daarnaast heeft een bedrag van € 46,8 miljoen betrekking op meeromzettingen van kortlopende schulden en prestatiebeurs naar rentedragende leningen. Het verschil van – € 88,8 miljoen bij de relevante overige uitgaven wordt voor – € 68,9 miljoen veroorzaakt door de afschaffing van het verstrekken van lesgeldvoorschotten voor deelnemers in de bol met ingang van studiejaar 2005–2006. Het restantverschil van – € 19,9 miljoen treedt daarnaast op bij de overige posten op dit onderdeel (met name minder achterstallig lager recht). De uitgaven voor de apparaatskosten van de IB-Groep vallen in 2005 € 6,9 miljoen lager uit dan begroot. De belangrijkste oorzaak hiervan is een herverdeling van de middelen voor de IB-Groep over de artikelen van de OCW-begroting.
Het verschil bij de ontvangsten bedraagt – € 45,6 miljoen, waarvan – € 33,6 miljoen relevante en – € 12,0 miljoen niet-relevante ontvangsten. Bij de aflossingen van renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986) is ten opzichte van de raming in 2005 € 4,9 miljoen meer ontvangen. Aan terugbetalingen hoofdsom van oude rentedragende leningen en rente voor zowel oude als nieuwe rentedragende leningen is in 2005 voor totaal € 4,6 miljoen eveneens meer ontvangen dan geraamd. Op het onderdeel kortlopende schulden ontstaat in 2005 een verschil van – € 43,0 miljoen. Dit wordt voor – € 32,5 miljoen veroorzaakt door lagere ontvangen/verrekende lesgeldvoorschotten als gevolg van de afschaffing van het verstrekken van lesgeldvoorschotten voor deelnemers in de bol met ingang van studiejaar 2005–2006, waardoor ook het terugbetalen van het lesgeldvoorschot vervalt en voor – € 10,5 miljoen door lagere ontvangsten/verrekeningen in verband met achterstallige lagere rechten.Het niet-relevante verschil van – € 12,0 miljoen wordt veroorzaakt door minder ontvangsten in 2005 aan aflossingen op verstrekte rentedragende leningen.
11.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
11.3.1 Waarborgen algemene toegankelijkheid onderwijs ho en bol
De minister stelt zich ten doel studerenden in het ho en de bol financieel in staat te stellen onderwijs te volgen.
Tabel 11.2 Totaal aantal studerenden (gemiddeld over het jaar) met studiefinanciering | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Wo | 98 215 | 99 490 | 102 037 | 104 613 | 103 409 | 1 204 |
Hbo | 202 738 | 205 405 | 212 971 | 221 627 | 219 284 | 2 343 |
Bol | 156 144 | 164 257 | 178 927 | 195 689 | 178 969 | 16 720 |
Totaal studerenden met basisbeurs | 457 097 | 469 152 | 493 935 | 521 929 | 501 662 | 20 267 |
Wo | 26 634 | 30 169 | 33 807 | 38 497 | 36 582 | 1 915 |
Hbo | 28 571 | 28 562 | 31 800 | 31 537 | 32 729 | – 1 192 |
Totaal alleen ov-kaart en/of lening | 55 205 | 58 731 | 65 607 | 70 034 | 69 311 | 723 |
Totaal | 512 302 | 527 883 | 559 542 | 591 963 | 570 973 | 20 990 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2005 beduidend hoger dan geraamd. Bij het ho in mindere mate, maar vooral in de bol doet deze stijging zich voor. De stijging is ongeveer in lijn met de meest recente ontwikkelingen in de aantallen ingeschreven studenten.
De systematiek van de basisbeurs en de reisvoorziening is in 2005 niet gewijzigd. Wel is voor de niveau’s 3 en 4 in de bol met ingang van studiejaar 2005–2006 de prestatiebeurssystematiek ingevoerd; zie ook hoofdstuk 11.4.
Tabel 11.3 Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Bol-beurs | 169,9 | 189,9 | 215,6 | 236,2 | 184,2 | 52,0 |
Prestatiebeurs(ho)* | 533,2 | 551,1 | 543,8 | 547,3 | 567,8 | – 20,5 |
Prestatiebeurs(bol) | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 8,7 | 27,9 | – 19,2 |
Totaal basisbeurs | 703,1 | 741,0 | 759,4 | 792,2* | 779,9 | 12,3 |
Waarvan relevant | 481,9 | 554,8 | 631,0 | 695,0 | 653,1 | 41,9 |
Waarvan niet-relevant | 221,2 | 186,2 | 128,4 | 97,2 | 126,8 | – 29,6 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep, * inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs.
De uitgaven basisbeurs zijn hoger dan in de begroting geraamd door toedoen van de bol.
Door ondermeer de reguliere indexering van de beursbedragen en de stijging van het aantal deelnemers in de bol vallen de uitgaven basisbeurs als gift aan deelnemers bol in 2005 € 52,0 miljoen hoger uit. Daarnaast is de raming van de uitgaven aan deelnemers bol die per 1 augustus 2005 onder de prestatiebeurssystematiek vallen (zie ook hoofdstuk 11.4) € 19,2 miljoen lager uitgevallen. Dit wordt veroorzaakt door een minder snelle instroom gedurende het schooljaar ten opzichte van de raming. Voor het ho zijn de uitgaven per saldo lager dan voor 2005 geraamd; dit wordt grotendeels veroorzaakt door minder omzettingen van de prestatiebeurs in een gift dan was begroot.
Tabel 11.4 Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
OV-contract | 152,4 | 467,8 | 529,0 | 568,1 | 550,6 | 17,5 |
OV in prestatiebeurs | – 4,5 | – 4,9 | – 5,5 | – 7,0 | – 7,6 | 0,6 |
Reisvoorzieningoverig | 7,5 | 9,2 | 13,9 | 12,2 | 6,1 | 6,1 |
Totaal reisvoorziening | 155,4 | 472,1 | 537,4 | 573,2 | 549,1 | 24,1 |
Waarvan relevant | 29,9 | 287,4 | 360,8 | 394,7 | 404,1 | – 9,4 |
Waarvan niet-relevant | 125,5 | 184,6 | 176,6 | 178,5 | 145,1 | 33,4 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De toename van de uitgaven voor de reisvoorziening ten opzichte van de begroting betreft vooral de indexering van het contract met de openbaar vervoerbedrijven. Ook de reisvoorziening overig, waaronder in het buitenland studerenden, valt evenals in 2004 ook in 2005 hoger uit.
11.3.2 Waarborgen algemene toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders
Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kind. De minister stelt zich ten doel daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan hun kind, de eventuele financiële belemmering om te gaan studeren voor een studerende weg te nemen.
Tabel 11.5 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Wo | 25 847 | 24 315 | 24 071 | 24 785 | 25 273 | – 488 |
Hbo | 77 182 | 73 228 | 73 091 | 77 052 | 78 176 | – 1 124 |
Bol | 82 427 | 84 940 | 93 112 | 103 657 | 96 707 | 6 950 |
Totaal | 185 456 | 182 483 | 190 274 | 205 494 | 200 156 | 5 338 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
Ook hier geldt dat de systematiek van de aanvullende beurs in 2005 niet gewijzigd is. Net als voor de basisbeurs is voor bepaalde groepen in de bol met ingang van studiejaar 2005–2006 de prestatiebeurssystematiek ingevoerd, zie ook hoofdstuk 11.4. Evenals bij de basisbeurs is het aantal studerenden met een aanvullende beurs in 2005 ten opzichte van de raming per saldo toegenomen, geheel door toedoen van de stijging van het aantal bij de bol.
Het deel van de basisbeursgerechtigden dat in 2005 een aanvullende beurs had is ten opzichte van de raming nagenoeg gelijk gebleven.
Tabel 11.6 Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Bol-beurs | 232,6 | 248,6 | 287,6 | 314,2 | 256,1 | 58,1 |
Prestatiebeurs(ho)* | 194,2 | 196,6 | 203,0 | 214,5 | 210,8 | 3,7 |
Prestatiebeurs(bol) | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 8,5 | 40,8 | – 32,3 |
Totaal aanvullende beurs | 426,8 | 445,2 | 490,6 | 537,2 | 507,6 | 29,6 |
Waarvan relevant | 367.5 | 402,0 | 456,9 | 499,3 | 482,6 | 16,7 |
Waarvan niet-relevant | 59,3 | 43,2 | 33,7 | 37,8 | 25,1 | 12,7 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep, *inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs.
De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo hoger dan geraamd. Door indexering van de beursbedragen en door hogere aantallen bij de bol zijn de aanvullende beursuitgaven gestegen.
De uitgaven aanvullende beurs die per 1 augustus 2005 voor de bol onder de prestatiebeurssystematiek vallen zijn in 2005 ten opzichte van de raming beduidend lager. Dit wordt veroorzaakt door een minder snelle instroom gedurende het schooljaar ten opzichte van de raming.
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in wijze van financiering door studerende
In het stelsel van studiefinanciering is verondersteld dat studerenden ook zelf een bijdrage leveren aan de financiering van het normbudget. De minister stelt zich ten doel studerenden in staat te stellen op een flexibele wijze invulling te kunnen geven aan deze veronderstelde bijdrage.
Tabel 11.7 Vorderingenstanden ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen, aantallen x 1) | ||||
---|---|---|---|---|
Realisatie | ||||
Ultimo van het jaar | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 | 112,6 | 94,6 | 79,8 | 62,5 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 278,6 | 240,3 | 203,2 | 170,2 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 2 743,3 | 3 291,2 | 3 988,5 | 4 767,6 |
Aantallen renteloze voorschotten t/m 1986 | 14 546 | 10 221 | ||
Aantallen rentedragende leningen vóór 1992 | 101 631 | 91 271 | ||
Aantallen rentedragende leningen na 1992 | 545 920 | 666 293 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep. In deze tabel zijn niet de voorwaardelijke leningen prestatiebeurs opgenomen die na afloop van de studie worden omgezet naar een gift of een definitieve lening, afhankelijk van de studieprestaties. Aantallen ultimo 2002 en 2003 niet bekend.
Het gebruik van de leenfaciliteit blijft de laatste jaren toenemen, wat zichtbaar wordt in een toename van de hoogte van de uitstaande leningen.
Tabel 11.8 Niet-relevante uitgaven rentedragende lening (x 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Rentedragende lening | 477,9 | 578,5 | 726,1 | 867,4 | 764,1 | 103,3 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De uitgaven aan rentedragende leningen zijn in 2005 beduidend hoger dan in de begroting vermeld. Dit wordt veroorzaakt doordat zowel het aantal studenten dat leent in 2005 verder is toegenomen, alsook het gemiddelde bedrag dat door deze studenten wordt geleend.
Tabel 11.9 Ontvangsten leenfaciliteit (x 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Renteloze voorschotten (t/m 1986) | 18,6 | 14,3 | 11,4 | 9,7 | 4,8 | 4,9 |
Rentedragende lening | 217,8 | 239,4 | 252,7 | 269,1 | 276,6 | – 7,5 |
Totaal | 236,4 | 253,7 | 264,1 | 278,8 | 281,4 | – 2,6 |
Waarvan relevant | 149,4 | 149,0 | 148,1 | 146,4 | 137,0 | 9,4 |
Waarvan niet-relevant | 87,0 | 104,7 | 116,0 | 132,4 | 144,4 | – 12,0 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De ontvangsten studiefinanciering (rente en aflossing van uitstaande leningen) zijn vrijwel overeenkomstig de raming gerealiseerd.
Toekomst studiefinancieringsbeleid ho/nieuw studiefinancieringsstelsel
Op 25 november 2005 is het wetsvoorstel «Financiering in het hoger onderwijs» (Kamerstuk 30 387, 2005–2006, nr. 1) aangeboden aan de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel wordt naast de introductie van een leerrechtensystematiek in het hoger onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000 gewijzigd door invoering van het collegegeldkrediet en een nieuw aflossingssysteem. Door het collegegeldkrediet kunnen studenten het collegegeld lenen en achteraf terugbetalen. Door het nieuwe aflossingssysteem gaan alle debiteuren die binnenlands belastingplichtig zijn, via een inkomensafhankelijke systematiek terugbetalen. Dit betekent dat de terugbetaling gebaseerd wordt op een percentage van het gezamenlijke verzamelinkomen van de debiteur en zijn partner. Voorgesteld wordt de bovengenoemde wijzigingen in werking te laten treden met ingang van het studiejaar 2007–2008.
Compensatie collegegeldverhoging
In de ontwerpbegroting 2005 werd voorgesteld om met ingang van het studiejaar 2005–2006 het wettelijk collegegeld met € 100 te verhogen. Om deze verhoging te compenseren zou vanaf september 2005 de rentedragende lening worden verhoogd met € 8,34 per maand. Bij nota van wijziging (29 800 VIII, nr. 26) die is ingediend ter uitvoering van de motie 29 800, nr. 4, is deze voorgenomen verhoging van het collegegeld komen te vervallen, en de rentedragende lening niet extra verhoogd.
Invoering prestatiebeurs in de beroepsopleidende leerweg (bol)
De prestatiebeurs bol is ingevoerd per 1 augustus 2005. Zoals beschreven in de Begroting 2005 geldt deze voor deelnemers van 18 jaar en ouder die een opleiding volgen op niveau 3 of 4 in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het mbo. De prestatiebeurs is onderdeel van het versterken van de plichten van mbo deelnemers. Het effect van de prestatiebeurs (meer diploma’s, minder uitval) laat zich nog niet meten, omdat deelnemers een termijn van 10 jaar hebben om het diploma te behalen. Wel is deels voldaan aan de incidentele ombuiging, omdat de uitgaven – € 16,1 miljoen – gelden als niet-relevante uitgaven.
Pilot meeneembare studiefinanciering in de beroepsopleidende leerweg (bol)
In eerste instantie zou de meeneembare studiefinanciering in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het mbo worden ingevoerd als een vierjarige pilot. Tijdens de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel op 7 december 2004 is echter besloten dat de meeneembaarheid een structureel karakter krijgt. Mocht uit evaluatie, na twee en na vier jaar, blijken dat het nodig is de meeneembaarheid verder uit te breiden of terug te draaien, dan zal dit mogelijk zijn. De meeneembare studiefinanciering is per 1 augustus 2005 ingevoerd voor de sectoren Gezondheid & Welzijn, Metaal & Elektro en Economie & Administratie en geldt voor opleidingen in Duitsland, Vlaanderen en Nederlandstalige opleidingen in het gewest Brussel. Voor unieke opleidingen die niet binnen Nederland worden gegeven, kan de studiefinanciering worden meegenomen naar de gehele EU. Uiteraard moeten de opleidingen vergelijkbaar zijn met Nederlandse voltijd bol opleidingen. In de periode 1 augustus tot 31 december 2005 zijn 49 aanvragen ingediend, waarvan 16 zijn toegekend.
In 2005 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) tot stand gekomen. De wet is per 1 januari 2006 in werking getreden. Om aan te sluiten bij het geharmoniseerde begrippenkader voor inkomensafhankelijke regelingen zijn ook de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) gewijzigd. Het gebruik maken van eenzelfde begrippenkader vergroot de inzichtelijkheid van de regelgeving voor de burger en vereenvoudigt de uitvoering. Het hanteren van eenvormige begrippen, zoals het partnerbegrip, vergroot tevens de controlemogelijkheden.
Naast de harmonisatie van het begrippenkader is de overschakeling naar het verzamelinkomen in plaats van het gecorrigeerde verzamelinkomen als toetsingsinkomen een van de essentiële onderdelen van de Awir. Dit aspect wordt in de WSF 2000 en de WTOS ingevoerd door de correctie op het verzamelinkomen in drie jaar af te bouwen.
Internationale aspecten studiefinanciering (in begroting 2005: EU-studentenmobiliteit en SF (naar een maximale participatie)
Op 15 maart 2005 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een uitspraak gedaan in de zaak Bidar (C-209/03). In deze zaak concludeerde het Hof dat in het licht van de (oude) EU-richtlijnen vrij verkeer van studenten en personen, EU-studenten – die geen (voormalig) migrerend werknemer, voormalige zelfstandige of familielid van een van de voornoemde personen zijn – in een ander EU-land in beginsel aanspraak hebben op studiefinanciering voor levensonderhoud van het gastland. Het Hof achtte het echter gerechtvaardigd dat een voorwaarde wordt gesteld die het deze EU-studenten in de praktijk lastiger maakt om in aanmerking te komen voor die studiefinanciering dan de nationale studenten. Deze rechtvaardiging is gelegen in het voorkomen van onredelijke lasten voor de overheid.
In de nieuwe richtlijn met betrekking tot het vrij verkeer van personen (richtlijn 2004/38/EG) wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden inkomende studenten uit andere EU-lidstaten studiefinanciering voor levensonderhoud te onthouden totdat zij het duurzaam verblijfsrecht in de betreffende lidstaat hebben verworven. EU-burgers verwerven het duurzaam verblijfsrecht in een andere lidstaat na vijf jaar legaal verblijf in die lidstaat. Het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn 2004/38/EG is eind 2005 aan de Raad van State gezonden.
Het arrest Bidar en richtlijn 2004/38/EG hebben tevens geleid tot een aanpassing van het beleid inzake meeneembare studiefinanciering. In de Beleidsbrief meeneembare studiefinanciering van 5 december 2005 (kamerstukken II, 2005–2006, 22 452, nr. 23) zijn de beleidsvoornemens terzake uiteengezet.
Voorgesteld wordt per 1 september 2007 meeneembare studiefinanciering in het hoger onderwijs ter beschikking te stellen voor gebruik in alle landen die deelnemen aan het Bolognaproces.
Per 1 januari 2006 is het nieuwe zorgstelsel in werking getreden. Zoals aangegeven in de begroting 2005 is met ingang van 2006 de aparte tegemoetkoming voor particulier verzekerde studenten in de studiefinanciering komen te vervallen. Hiervoor is in 2005 een aantal maatregelen in de studiefinanciering doorgevoerd om studenten te compenseren voor het nieuwe zorgstelsel.
De basisbeurs is met € 150 per jaar verhoogd. De aanvullende beurs is in 2006 in totaal verhoogd met € 250 per jaar. Daarvan is € 180 een structurele verhoging en € 70 een eenmalige verhoging in 2006.
Handhavingsarrangement (MenO beleid)
In 2004 hebben de IB-Groep, het Openbaar Ministerie (OM) en OCW een intentieverklaring getekend om tot een handhavingsarrangement te komen tussen de IB-Groep en het OM. Hierbij is afgesproken dat de IB-Groep de bevoegdheid zal krijgen om bestuurlijke boetes op te leggen. In de begroting 2005 was het voornemen geuit om dit arrangement in 2005 te sluiten. Het wetstraject om de IB-Groep de benodigde bevoegdheden te geven kan echter niet eerder geëffectueerd worden dan nadat de Algemene Wet Bestuursrecht 4e tranche kracht van wet zal hebben gekregen. De implementatie van dit wetsvoorstel is vertraagd tot tenminste januari 2007, waardoor ook de invoering van de betreffende bevoegdheden van de IB-Groep is vertraagd.
Zoals gemeld in de begroting 2005 kan de uitwonendencontrole vanaf de controleperiode 2004–2005 worden ingericht overeenkomstig de publicatie «Controlebeleid IB-Groep op het uitwonend zijn van studerenden met toelage WSF 2000» d.d. 28 april 2004 (kenmerk AGOCenW/MT/04.35). De studerenden waarvan de IB-Groep op grond van haar gegevens constateert dat zij op het adres van één van hun ouders hebben gewoond, zal gevraagd worden hun uitwonendheid te staven aan de hand van objectieve bewijsmiddelen. Deze controle zal volgens planning in 2006 worden uitgevoerd.
Internationale vergelijking percentage studenten ho met overheidstoelage
In de begroting 2005 is onder het kopje prestatiegegevens een internationale vergelijking percentage studenten ho met overheidstoelage opgenomen. Deze gegevens zijn afkomstig uit Euro student 2000 en alleen ter toelichting opgenomen. Er zijn tot en met 2005 over dit onderwerp geen «prestatiegegevens» beschikbaar en om die reden wordt er in dit jaarverslag niet op teruggekomen.
Percentage uitwonende studerenden met een basisbeurs
In de begroting 2005 staat in tabel 11.5 het percentage uitwonende studerenden met een basisbeurs vermeld. Net als in het jaarverslag over 2004 is er ook in dit jaarverslag over 2005 voor gekozen om deze gegevens hier niet als een prestatieverantwoording op te nemen.
Wel worden de gegevens in de, gelijktijdig met dit jaarverslag te verschijnen, uitgave Kerncijfers 2001–2005 meerjarig opgenomen.
12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
12.1 Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling is het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs. OCW waarborgt de toegankelijkheid van het onderwijs door de financiële belemmeringen voor deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• Scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-);
• Scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO18+);
• (Deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo) en
• Studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 (TS 18+, tlo).
12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 347 751 | 363 174 | 398 176 | 285 295 | 404 945 | – 119 650 |
– waarvan garantieverplichtingen | ||||||
Uitgaven: | 347 751 | 363 174 | 398 176 | 285 295 | 404 945 | – 119 650 |
Programma-uitgaven | 347 751 | 363 174 | 386 471 | 268 295 | 393 987 | 125 692 |
– TS 17- | 289 263 | 294 560 | 314 838 | 204 717 | 317 642 | – 112 925 |
– VO 18+ | 48 425 | 50 134 | 54 706 | 50 344 | 55 022 | – 4 678 |
– TS 18+ | 9 059 | 17 528 | 15 871 | 12 247 | 20 607 | – 8 360 |
Niet relevante uitgaven | 1 004 | 952 | 1 056 | 987 | 716 | 271 |
IBG* | 11 705 | 17 000 | 10 958 | 6 042 | ||
Ontvangsten | 13 025 | 10 436 | 13 170 | 18 492 | 10 318 | 8 174 |
* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat i.r.t. de WTOS vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
De gerealiseerde WTOS-uitgaven zijn € 119,7 miljoen lager dan begroot, te splitsen in € 125,7 miljoen minderuitgaven aan programmagelden en € 6,0 miljoen meeruitgaven in relatie tot de IB-Groep.
Het verschil bij de programmagelden is te splitsen in:
• € 112,9 miljoen minderuitgaven bij de TS17-. Dit wordt vrijwel geheel veroorzaakt door de afschaffing van het lesgeld voor de meeste groepen met ingang van schooljaar 2005–2006 (zie hoofdstuk 13.4) waardoor met ingang van die datum ook de lesgeldvergoeding onder de WTOS 17- is komen te vervallen.
• Bij de VO18+ is het verschil van per saldo – € 4,7 miljoen het gevolg van (deels ook) de afschaffing van het lesgeld dus minder vergoedingen, lagere overige uitgaven en achterstallige rechten, maar ook hogere uitgaven voor de basistoelage door gestegen aantallen gerechtigden.
• Een bedrag van – € 8,4 miljoen wordt veroorzaakt door beduidend lagere aantallen gerechtigden in de tegemoetkoming lerarenopleidingen dan geraamd. Zie tabel 12.10.
• Het verschil van € 6,0 miljoen op het onderdeel IB-Groep komt met name door een herverdeling in 2005 van de middelen voor de IB-Groep over de artikelen van de OCW-begroting.
De WTOS-ontvangsten betreffen terugontvangsten van teveel of onterecht uitgekeerde tegemoetkomingen. Deze ontvangsten zijn moeilijk in te schatten en zijn in 2005 € 8,2 miljoen hoger (waarvan bij de VO18+ € 6,6 miljoen) uitgekomen dan begroot.
12.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
12.3.1 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17-)
De minister stelt zich ten doel scholieren tot 18 jaar in staat te stellen onderwijs te volgen. Het gaat hierbij om leerlingen in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg.
Tabel 12.2 Aantal gebruikers TS 17- naar onderwijssoort | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vo | 299 962 | 294 109 | 292 506 | 290 496 | 300 003 | – 9 507 |
Bol | 62 741 | 73 136 | 73 286 | 73 183 | 72 739 | 444 |
Totaal | 362 703 | 367 245 | 365 792 | 363 679 | 372 742 | – 9 063 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
Tabel 12.3 Percentage gebruikers TS 17- naar onderwijssoort | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vo | 31,4% | 29,9% | 32,2% | – 2,3% | ||
Bol | 43,8% | 41,5% | 43,3% | – 1,8% |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep. Gegevens 2002 en 2003 niet bekend.
Het aantal gebruikers is vooral in het voortgezet onderwijs, maar ook in de beroepsopleidende leerweg lager dan geraamd. De reden hiervoor is ondermeer de daling van het totale aantal leerlingen. De lagere aantallen uiten zich ook in de dalingen van de percentages gebruikers van de regeling, zie tabel 12.3.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS17-regeling is in 2005, met uitzondering van het vervallen van de lesgeldcomponent in deze categorie WTOS-gerechtigden per 1 augustus 2005, niet gewijzigd.
Tabel 12.4 Uitgaven TS 17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vo | 196,8 | 201,6 | 213,2 | 154,8 | 215,6 | – 60,8 |
Bol | 92,5 | 93,0 | 101,6 | 49,9 | 102,1 | – 52.2 |
Totaal | 289,3 | 294,6 | 314,8 | 204,7 | 317,6 | – 112,9 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
In lijn met de daling van het aantal gebruikers van de TS17-regeling zijn ook de uitgaven voor deze regeling in 2005 lager dan geraamd. De hoofdoorzaak van de gedaalde uitgaven is echter dat met ingang van het schooljaar 2005–2006 het lesgeld is afgeschaft voor nagenoeg alle leerlingen in het vo en deelnemers in de bol en het vavo van 16 en 17 jaar (zie hoofdstuk 13.4) met als gevolg dat de tegemoetkoming van het lesgeld op grond van de WTOS ook niet meer benodigd is per 1 augustus 2005.
12.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO 18+)
De minister stelt zich ten doel scholieren in het voortgezet onderwijs boven de 18 jaar in staat te stellen hun opleiding in het voortgezet onderwijs af te ronden.
Tabel 12.5 Aantal gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
V(s)o | 1 745 | 1 680 | 1 792 | 1 927 | 1 791 | 136 |
Vo | 24 447 | 25 439 | 26 884 | 27 670 | 26 859 | 811 |
Totaal | 26 192 | 27 119 | 28 676 | 29 597 | 28 650 | 947 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
Tabel 12.6 Procentuele verdeling gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort en soort toelage | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
V(s)o uitwonend | 26,1% | 27,6% | 26,5% | 25,3% | 27,6% | – 2,3% |
V(s)o thuiswonend | 73,9% | 72,4% | 73,5% | 74,7% | 72,4% | 2,3% |
Waarvan v(s)o lesgeld/overige schoolkosten | 20,2% | 21,1% | 18,0% | 14,4% | 21,1% | – 6,7% |
Vo uitwonend | 8,4% | 7,7% | 7,4% | 7,1% | 7,7% | – 0,6% |
Vo thuiswonend | 91,6% | 92,3% | 92,6% | 92,9% | 92,3% | 0,6% |
Waarvan vo lesgeld/overige schoolkosten | 32,5% | 33,6% | 33,4% | 33,3% | 33,6% | – 0,3% |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep, begroting 2005 is de realisatie 2003.
De gerealiseerde aantallen en de percentages gebruikers wijken beperkt af van de raming.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de VO18+ regeling is in 2005, met uitzondering van het vervallen van de lesgeldcomponent voor vo-ers per 1 augustus 2005 (zie ook hoofdstuk 13.4), niet gewijzigd.
Tabel 12.7 Uitgaven VO 18+ (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vo/V(s)o | 48,4 | 50,1 | 54,7 | 50,3 | 55,0 | – 4,7 |
Niet relevante uitgaven | 1,0 | 1,0 | 1,1 | 1,0 | 0,7 | 0,3 |
Totaal | 49,4 | 51,1 | 55,8 | 51,3 | 55,7 | – 4,4 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De uitgaven VO 18+ zijn in 2005 iets lager dan geraamd. Dit effect komt grotendeels door het vervallen van de lesgeldcomponent in de tegemoetkoming omdat het lesgeld voor leerlingen in het VO met ingang van het schooljaar 2005–2006 is afgeschaft. Zie ook beleidsartikel 13.
12.3.3 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor (deeltijd) studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)
De minister stelt zich ten doel om (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs financieel in staat te stellen een diploma te behalen.
Tabel 12.8 Aantal gebruikers TS 18+ vavo | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vavo | 1 882 | 2 737 | 3 332 | 2 742 | 2 737 | 5 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
Het aantal gebruikers van deze regeling is nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van de raming.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS 18+ vavo-regeling is in 2005 niet gewijzigd.
Tabel 12.9 Uitgaven TS 18+ vavo (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Vavo | 1,2 | 1,3 | 1,5 | 1,3 | 1,3 | 0 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De realisatie van de uitgaven in 2005 komt overeen met de raming.
12.3.4 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+ tlo)
De minister stelt zich ten doel potentiële studenten aan de lerarenopleiding, die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000, financieel in staat te stellen de overstap naar het onderwijs te maken om zodoende bij te dragen aan de oplossing van het lerarentekort.
Tabel 12.10 Aantal gebruikers TS 18+ tlo | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Tegemoetkoming lerarenopleiding | 7 822 | 14 262 | 13 355 | 9 688 | 14 262 | – 4 574 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
In 2003 en 2004 was de realisatie van de aantallen gebruikers van de tegemoetkoming lerarenopleidingen aanzienlijk hoger dan de raming. Bij begrotingsvoorbereiding 2005 is de raming gebaseerd op de ervaringscijfers uit 2003 en 2004. Eind 2005 blijkt nu dat deze raming wordt onderschreden.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de regeling is in 2005 niet gewijzigd.
Tabel 12.11 Uitgaven TS 18+ tlo (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Tegemoetkoming lerarenopleiding | 9,1 | 16,3 | 14,4 | 10,9 | 19,3 | 8,4 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep.
De daling van de uitgaven is in lijn met de hiervoor beschreven gedaalde aantallen.
In 2005 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) tot stand gekomen. Dit heeft geleid tot aanpassing van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000. In het beleidsartikel studiefinanciering (paragraaf 11.4) is dit verder beschreven.
In het schooljaar 2004–2005 is wetenschappelijk advies verkregen over de vraag welke methodologie moet worden toegepast in de schoolkostenmonitor om het meest betrouwbare resultaat te verkrijgen. Daarnaast is in de Wet medezeggenschap scholen (WMS) voorgesteld ouders advies – of instemmingsrecht – te geven over de schoolkosten in het algemeen. Het desbetreffende wetsvoorstel is 20 december 2005 bij de Tweede Kamer ingediend. Besturen en ouderorganisaties hebben in februari 2005 de gedragscode schoolkosten voortgezet onderwijs ondertekend, gericht op transparantie en beheersbaarheid van de schoolkosten. OCW heeft in maart 2005 een symposium gefaciliteerd waar scholen, besturen en ouderorganisaties, maar ook uitgevers en distributeurs de mogelijkheid hadden initiatieven op het gebied van beheersing van de schoolboeken te presenteren en te bediscussiëren. Nog in 2005 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de educatieve boekenmarkt. Daarnaast heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de acceptatiegraad van de gedragscode. De resultaten van beide onderzoeken worden in in het voorjaar van 2006 aan de Kamer gepresenteerd.
Het onderzoek naar het niet-gebruik van de WTOS (dat meeloopt in een breder onderzoek van het ministerie van SZW naar niet-gebruik van verschillende inkomensafhankelijke regelingen) heeft forse vertraging opgelopen. De resultaten worden in het voorjaar van 2006 verwacht.
13.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het volgen van kwalitatief goed onderwijs kost geld. Omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers draagt de overheid een deel van deze kosten. Het individu heeft ook profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid aan bepaalde groepen leerlingen die niet meer volledig leerplichtig zijn een bijdrage in de kosten in de vorm van lesgeld. Tot de doelgroep behoorden tot schooljaar 2005–2006 de ouders/leerlingen van 16 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg.
In 2005 is met ingang van schooljaar 2005–2006 in die doelgroep een wijziging aangebracht, zie hoofdstuk 13.4.
13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
IBG uitgaven* | 3 548 | 7 069 | 3 373 | 3 696 | ||
Ontvangsten totaal | 388 764 | 409 373 | 449 549 | 202 978 | 441 487 | – 238 509 |
* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat i.r.t. het lesgeld vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Het verschil van € 3,7 miljoen bij de uitgaven in relatie tot de IB-Groep betreft met name een herverdeling van de middelen voor de IB-Groep over de artikelen van de OCW-begroting.
De lesgeldontvangsten zijn in 2005 € 238,5 miljoen lager dan begroot. Een bedrag van – € 253,7 miljoen heeft betrekking op schooljaar 2005–2006. Met ingang van dat schooljaar is het lesgeld is afgeschaft; zie hoofdstuk 13.4. Met betrekking tot voorgaande schooljaren is ten opzichte van de raming in 2005 € 15,2 miljoen meer ontvangen dan geraamd.
13.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
De minister stelt zich ten doel om aan (de ouders van) bepaalde groepen leerlingen/deelnemers die niet meer volledig leerplichtig zijn een bijdrage in de kosten van het onderwijs te vragen in de vorm van lesgeld.
Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen naar onderwijssoort | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Bol | 262 590 | 280 129 | 295 357 | 187 000 | 295 482 | – 108 482 |
Vo inclusief vso | 183 836 | 186 948 | 186 270 | 249 | 186 652 | – 186 403 |
Totaal | 446 426 | 467 077 | 481 627 | 187 249 | 482 134 | – 294 885 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het aantal lesgeldplichtigen is in 2005 aanzienlijk lager als gevolg van de afschaffing van het lesgeld in het vo en minderjarige bol-deelnemers (zie hoofdstuk 13.4). De hier in de kolom 2005 gepresenteerde aantallen hebben voornamelijk betrekking op het schooljaar 2005–2006.
Het beleid met betrekking tot het innen van het lesgeld is in 2005 voortgezet.
Tabel 13.3 Ontvangsten lesgeld naar onderwijssoort (x € 1,0 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Bol | 228,7 | 245,5 | 275,7 | 202,3 | 270,6 | – 68,3 |
Vo inclusief vso | 160,1 | 163,9 | 173,9 | 0,7 | 170,9 | – 170,2 |
Totaal | 388,8 | 409,4 | 449,5 | 203,0 | 441,5 | – 238,5 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Door de daling van het aantal lesgeldplichtigen zoals hierna in hoofdstuk 13.4 beschreven en zoals aangegeven in tabel 13.2 zijn ook de ontvangsten lager uitgevallen dan geraamd.
Afschaffen lesgeld voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en voor deelnemers tot 18 jaar in het beroepsonderwijs.
Met ingang van schooljaar 2005–2006 vraagt OCW alleen aan de deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn een bijdrage. Daarmee is met ingang van het schooljaar 2005–2006 de bijdrage afgeschaft voor alle leerlingen in het voltijd vo (vmbo, havo, vwo), het speciaal onderwijs (so) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Ook voor de deelnemers in de bol en het vavo die 16 of 17 jaar zijn vervalt de bijdrage. Hiermee is een belangrijke uitgavenpost voor leerlingen afgeschaft, en zijn de administratieve lasten voor ouders verminderd.
Met deze wet van 1 december 2005 (Staatsblad 2005, 641) is uitvoering gegeven aan een in juni 2005 door de Tweede Kamer unaniem aangenomen motie.
14.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het cultuurbeleid richt zich op het scheppen van voorwaarden voor een bloeiend cultureel leven en het uitvoeren van de instrumenten daarvoor. De ministeriële verantwoordelijkheid betreft het creëren van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen – geleid door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid – en het bevorderen van de publieke belangstelling daarvoor om de culturele factor in de samenleving te behouden en waar nodig te versterken.
14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.01 Budgettaire gevolgen artikel 14 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | ||
Verplichtingen | 493 583 | 374 477 | 266 852 | 1 969 990 | 992 597 | 539 248 | 453 349 |
– waarvan garanties | 3 177 | 111 507 | 53 465 | 149 931 | 317 700 | 146 225 | 171 475 |
Uitgaven | 657 166 | 654 024 | 668 656 | 804 787 | 887 742 | 759 604 | 128 138 |
Kunsten | 336 666 | 296 994 | 298 357 | 363 234 | 369 971 | 371 308 | – 1 337 |
Podiumkunsten | 180 774 | 174 466 | 179 817 | 202 818 | 207 740 | 203 067 | |
Film | 19 474 | 10 489 | 11 456 | 22 235 | 26 870 | 25 375 | |
Beeldende kunsten, bouwkunst en vormgeving | 73 408 | 45 604 | 44 929 | 76 683 | 74 763 | 70 630 | |
Amateurkunst en kunsteducatie | 23 260 | 23 759 | 24 539 | 28 982 | 26 398 | 30 021 | |
Overige Subsidies kunsten | 39 750 | 42 676 | 37 616 | 32 516 | 34 200 | 42 215 | |
Letterenen bibliotheken | 43 300 | 39 089 | 40 851 | 47 346 | 51 403 | 48 439 | 2 964 |
Bibliotheken | 27 000 | 29 754 | 31 106 | 29 459 | 32 625 | 30 900 | |
Letteren | 15 000 | 7 854 | 7 998 | 16 053 | 16 199 | 15 780 | |
Overig | 1 300 | 1 481 | 1 747 | 1 834 | 2 579 | 1 759 | |
Fondsen | 74 355 | 77 625 | 0 | 0 | 0 | ||
Cultureel Erfgoed | 271 000 | 237 995 | 246 774 | 292 559 | 389 524 | 275 139 | 114 385 |
Musea | 138 400 | 140 159 | 140 598 | 163 612 | 166 177 | 130 973 | |
Monumentenzorg | 113 400 | 77 735 | 80 258 | 101 370 | 175 654 | 75 274 | |
Archeologie | 5 100 | 4 265 | 4 811 | 4 301 | 3 256 | 13 933 | |
Archieven | 3 200 | 3 595 | 3 854 | 3 711 | 26 430 | 25 952 | |
Erfgoed Algemeen | 10 900 | 12 241 | 17 253 | 19 565 | 18 007 | 29 007 | |
Overig | 6 200 | 5 591 | 5 049 | 6 370 | 5 181 | 6 967 | – 1 786 |
RAD | 37 595 | 15 509 | 13 408 | 2 101 | |||
Apparaatuitgaven | 57 683 | 56 154 | 44 343 | 11 811 | |||
Bestuursdepartement | 10 550 | 10 913 | 8 368 | ||||
Uitvoeringsdiensten | 47 133 | 45 241 | 35 975 | ||||
Ontvangsten | 4 800 | 4 970 | 3 053 | 15 949 | 114 920 | 494 | 114 426 |
De realisatie 2005 is in totaal € 128,1 miljoen hoger dan begroot. Dat wordt voornamelijk veroorzaakt door de extra middelen van € 97,5 miljoen die aan het artikelonderdeel Cultureel Erfgoed ten behoeve van het inlopen van de restauratieachterstand van monumenten is toegevoegd.
Daarnaast worden de verschillen veroorzaakt door aanpassing van het budget met € 9,6 miljoen als gevolg van de loon- en prijsbijstellingen.
Een interne overboeking naar PO van € 4 miljoen voor de Regeling Versterking Cultuureducatie 2005–2007 ten laste van de enveloppe middelen Cultuur educatie op het artikelonderdeel Kunsten. Voor de impuls van het ISV (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) werd € 4 miljoen overgeboekt naar VROM eveneens ten laste van het artikelonderdeel Kunsten.
Ten behoeve van de aanschaf van de Ritman-collectie is € 13,7 mln. toegevoegd aan het artikelonderdeel Cultureel Erfgoed. Hiernaast werd er € 7 miljoen voor de aanschaf van diverse collecties en schilderijen uit het Aankoopfonds aan het budget toegevoegd. Het ging daarbij om ondermeer de aanschaf van de Ritman-collectie (€ 3 miljoen) de Visser-collectie deel II (€ 0,9 miljoen) en de aanschaf van een schilderij van Jacob van Ruisdael (€ 1,44 miljoen).
In verband met benodigde liquiditeit bij de blindenbibliotheken, zijn de beschikbare budgetten op het artikelonderdeel Letteren en Bibliotheken over de jaren 2005 tot en met 2008 herschikt, waarbij in 2005 € 1,6 miljoen extra aan het budget is toegevoegd.
Tenslotte worden de verschillen op de artikelonderdelen veroorzaakt door een budgettair neutrale (her)verdeling van de middelen van en naar de verschillende onderdelen van het artikel 14 Cultuur als gevolg van onder andere de motie Verhagen.
De minister stelt zich ten doel cultuurinstellingen in staat te stellen een verscheiden en kwalitatief hoogwaardig aanbod, met een goede geografische spreiding in het hele land en een breed publieksbereik, tot stand te brengen.
De cultuurnota omvat de subsidietoekenningen voor de jaren 2005 tot en met 2008. De minister stelt deze (vierjaarlijkse) subsidies ter beschikking aan cultuurinstellingen, die tot doel hebben instellingen in staat te stellen hun activiteiten op een voldoende continue basis te ontwikkelen. Dit instellingenbeleid heeft betrekking op de sectoren kunsten (podiumkunsten, beeldende kunsten en vormgeving, bouwkunst, film en amateurkunst), erfgoed (voormalige rijksmusea) en letteren.
• 341 producerende instellingen hebben in 2005 een cultuurnotasubsidie ontvangen;
• 80 ondersteunende instellingen hebben in 2005 een herzien beleidsplan ingediend. De plannen zijn voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur. Op basis van het raadsadvies en de uitgangspunten herziening ondersteuningsstructuur zijn beschikkingen voor de periode 2006–2008 gemaakt. Branchetaken zijn afgebouwd. In elke sector zal één sectorinstituut de ondersteunende besteltaken uitvoeren. In 2005 kregen ondersteunende instellingen voor één jaar in plaats van voor vier jaar een subsidietoekenning.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Verschil Maken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 989 nr. 22)
De minister stelt een aantal fondsen in staat op diverse gebieden van de cultuur, een hoogwaardig en divers nieuw aanbod te laten ontwikkelen, het ondernemerschap van kunstenaars te stimuleren en het publieksbereik te bevorderen.
In het kader van de Cultuurnota 2005–2008 zijn beeldend kunstenaars, schrijvers, theatermakers, musici, filmmakers, vormgevers en kunstenaars in mengvormen van deze disciplines in staat gesteld een hoogwaardig en divers aanbod te ontwikkelen, hun professionaliteit en ondernemerschap te ontwikkelen en een publiek te bereiken. Daarnaast zijn musea, particulieren en universiteiten in staat gesteld om projecten voor het behoud en beheer van museum-, particuliere en universitaire collecties uit te voeren, kunsthistorisch onderzoek te plegen en museale aankopen te doen. Bij het bereiken van deze doelstelling is dit jaar wat meer dan te doen gebruikelijk aandacht besteed aan de kwaliteiten van het financiële beheer door de fondsen.
De fondsen zijn conform de Cultuurnota 2005–2008 gesubsidieerd. Allen verkregen daarbij een goedkeurende verklaring van de certificerende accountants, waarbij overigens moet worden opgemerkt dat bij een der fondsen een interne onreglmatigheid aan de dag is getreden. Deze heeft geleid tot de strafrechtelijke vervolging en veroordeling van een daarbij betrokken administratief medewerker van dat fonds.
14.3.3 Programma’s met andere overheden (de culturele factor)
Kunst en cultuur kunnen op velerlei manieren bijdragen aan brede sociale en economische vraagstukken: van stadsvernieuwing tot werkgelegenheid, van integratie tot ontwikkeling. In de loop van 2005 is OCW de verschillende programma’s gestructureerd en in samenhang gaan uitvoeren onder de noemer «meer dan de som». Het doel van dit programma is om de culturele factor in de samenleving te versterken. Wij benaderen cultuur niet enkel als een geïsoleerde sector. Het is vooral een factor die op steeds meer beleidsterreinen betekenis heeft en een belangrijke stimulerende kracht kan zijn.
14.3.3.1 Regionale dynamiek (Actieplan Cultuurbereik en de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving BKV)
• Het cultureel bewustzijn van burgers versterken door het vergroten van zowel het publieksbereik als de actieve participatie aan kunst en cultuur;
• Doelgroepen van het actieplan zijn enerzijds de 30 gemeenten en 12 provincies waarmee wordt samengewerkt en anderzijds, via deze gemeenten en provincies, nieuwe bezoekers voor culturele activiteiten, en instellingen en kunstenaars die aanbod verzorgen gericht op deze publieksgroepen.
• De geldstroom BKV wordt ingezet ter versterking van de beeldende kunst en vormgeving: dit betreft zowel de infrastructuur van deze sector als de relatie tussen aanbod en afname. De geldstroom is bestemd voor voorzieningen, investeringen en activiteiten met een bovenlokale uitstraling;
• Doelgroepen van de geldstroom zijn enerzijds de 14 gemeenten en 12 provincies waarmee wordt samengewerkt en anderzijds, via deze gemeenten en provincies, kunstenaars en instellingen die actief zijn in de sector beeldende kunst en vormgeving.
• De nieuwe regeling Actieplan Cultuurbereik is in 2005 in de vorm van een brede doeluitkering van start gegaan. Binnen deze BDU zijn de specifieke uitkering «Cultuurbereik» en de specifieke uitkering «Cultuur en School» gebundeld. De regeling voor de periode 2005–2008 biedt meer keuzevrijheid dan voorheen aan voor gemeenten en provincies, kent een vierjaarlijkse in plaats van jaarlijkse verantwoording en omvat voor het eerst één controleprotocol voor de accountants. Alle 30 gemeenten en 12 provincies die eerder deelnamen aan het Actieplan Cultuurbereik 2001–2004 hebben zich bereid verklaard om deel te nemen aan het Actieplan Cultuurbereik 2005–2008.
• Op basis van de nieuwe regeling en de daarop gebaseerde door hen zelf opgestelde, op de lokale of regionale situatie toegespitste, programma’s, hebben de betrokken gemeenten en provincies een beschikking voor de periode 2005–2008 en middelen voor het jaar 2005 ontvangen om deze programma’s met meetbare doelstellingen te kunnen uitvoeren.
• De regeling heeft een looptijd tot 2009 en kent zoals gezegd een vierjaarlijkse verantwoording. In 2005 is een evaluatie- en monitoringtraject van start gegaan dat de basis vormt voor de eindevaluatie in 2009. De activiteiten die in dit kader in 2005 zijn uitgevoerd, waren gericht op de analyse van de door provincies en gemeenten opgestelde programma’s en doelstellingen.
• Halverwege de looptijd van de regeling vindt een midtermreview plaats en in 2009 vindt de eindevaluatie plaats en dienen gemeenten en provincies hun verantwoordingen in. Op basis hiervan kan worden vastgesteld of de deelnemende gemeenten en provincies hun doelstellingen hebben behaald en hebben bijgedragen aan het realiseren van de landelijke doelstelling.
• In 2005 hebben twee bijeenkomsten plaatsgevonden voor gemeenten en provincies ten behoeve van deskundigheidsbevordering en advisering met betrekking tot het Actieplan Cultuurbereik.
• Voor de begeleiding van het Actieplan Cultuurbereik is een overleg met vertegenwoordigers van OCW, IPO en VNG actief. Dit overleg heeft onder meer de volgende taken: deskundigheidsbevordering, communicatie en de begeleiding van het bovengenoemde evaluatie- en monitoringtraject.
• De nieuwe regeling Geldstroom BKV is in 2005 van start gegaan. De regeling voor de periode 2005–2008 biedt meer keuzevrijheid dan voorheen aan voor gemeenten en provincies, kent een vierjaarlijkse in plaats van jaarlijkse verantwoording en omvat voor het eerst een controleprotocol voor de accountants.
• Op basis van deze regeling en de daarop gebaseerde door hen zelf opgestelde, op de lokale of regionale situatie toegespitste programma’s hebben de betrokken gemeenten en provincies (in totaal 26) een beschikking voor de periode 2005–2008 ontvangen, en middelen voor het jaar 2005 om deze programma’s met meetbare doelstellingen te kunnen uitvoeren.
• De regeling heeft een looptijd tot 2009 en kent zoals gezegd een vierjaarlijkse verantwoording. In 2005 is een evaluatie- en monitoringtraject van start gegaan dat de basis vormt voor de eindevaluatie in 2009. De activiteiten die in dit kader in 2005 zijn uitgevoerd, waren gericht op de analyse van de door provincies en gemeenten opgestelde programma’s en doelstellingen.
• Halverwege de looptijd van de regeling vindt een midtermreview plaats. In 2009 vindt de eindevaluatie plaats en dienen gemeenten en provincies hun verantwoordingen in. Op basis hiervan kan worden vastgesteld of de deelnemende gemeenten en provincies hun doelstellingen hebben behaald en hebben bijgedragen aan het realiseren van de landelijke doelstelling.
• In 2005 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden voor gemeenten en provincies ten behoeve van deskundigheidsbevordering en advisering met betrekking tot de Geldstroom BKV.
• Voor de begeleiding van de geldstroom BKV is een werkgroep met vertegenwoordigers van OCW, IPO en VNG actief. Deze werkgroep heeft onder meer de volgende taken: deskundigheidsbevordering, communicatie en de begeleiding van het bovengenoemde evaluatie- en monitoringtraject.
• (Integrale) voortzetting van het architectuur- en Belvederebeleid in een uitvoeringsgericht beleidsprogramma.
• Stimuleren van de inbreng van ontwerpende disciplines en benutten van cultuurhistorische kwaliteiten als inspiratiebron bij de ruimtelijke inrichting.
• Verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving door het benutten en borgen van culturele kwaliteiten in de stedelijke vernieuwing.
• Vaststelling en start uitvoering van het in de Nota programma Ruimte en Cultuur aangekondigde Aktieprogramma Ruimte en Cultuur; Architectuur- en Belvederebeleid 2005–2008 (ARC). Het ARC is een programma van de Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, BuZa en Defensie.
• Opname van een cultuurimpuls (€ 40 miljoen) in het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II (2005–2009). Ondersteuning van behoud door ontwikkeling van cultureel erfgoed door een financiële impuls in de proefperiode van het Investeringsbuget Landelijk Gebied (2005–2006).
• Start van het Onderwijsnetwerk Belvedere (behoud door ontwikkeling van cultuureel erfgoed), met instelling van leerstoelen aan de universiteiten van Delft, Wageningen en Amsterdam (VU).
• Lancering van het Kennis- en informatienetwerk Cultuur Historie (KICH), een online voorziening die cultuurhistorische informatie koppelt, bundelt en toegankelijk maakt voor planvormers, beleidsmakers, ontwerpers, vakspecialisten en publiek.
• Ondertekening van een bestuurlijke intentieverklaring door het Rijk, de provincies Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland, de steden Nijmegen en Utrecht en de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (KAN), voor het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak voor de Limes, de noordelijke grens van het voormalige Romeinse rijk.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Meer dan de Som, beleidsbrief Cultuur 2004–2007, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 314, nr. 3.
• Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005–2008, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 081, nr. 1.
• Samenwerken aan de krachtige stad uitwerking van het stelsel Grotestedenbeleid 2005–2009 (GSB III). Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 062, nr. 116.
• Scholen en culturele instellingen in staat stellen om alle kinderen in de leerplichtige leeftijd in een doorlopende leerlijn kennis te laten opdoen over en met cultuur (kunst en erfgoed) en een gevarieerd programma van culturele activiteiten aan te bieden.
• Structurele versterking van de aandacht voor cultuureducatie in het voortgezet onderwijs in samenwerking met culturele instellingen, gemeenten en provincies.
• Versterken van de allianties tussen scholen en culturele instellingen omdat het succes van cultuureducatie in hoge mate afhangt van de kwaliteit van de relatie die scholen met culturele instellingen kunnen onderhouden.
• De regeling Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs, gestart in 2004, is in 2005 voortgezet. Ongeveer 4000 scholen nemen nu deel aan de regeling. De regeling wordt voortgezet in 2006 en 2007. Uit het eerste onderzoek naar de resultaten blijkt dat de scholen die in 2004 gestart zijn significant meer culturele activiteiten ontplooien, dat een groter aantal beleid op schrift heeft geformuleerd en dat steeds meer scholen een cultuurcoördinator hebben aangesteld.
• Op basis van de in 2004 gemaakte afspraak over de versterking van cultuureducatie in het primair onderwijs tussen IPO, VNG en OCW hebben de aan deze afspraak deelnemende gemeenten en provincies in 2005 activiteiten ontplooid om scholen te ondersteunen bij en te stimuleren tot het ontwikkelen van hun visie op cultuureducatie. Gemeenten en provincies stimuleerden daarnaast dat passende cultuureducatieve activiteiten beschikbaar komen en dat netwerken van scholen en culturele instellingen tot stand werden gebracht. Provincies droegen daarnaast zorg voor de bovenlokale coördinatie en bemiddeling, en stimuleerden de gemeenten tot 90 000 inwoners tot de ontwikkeling van een cultuureducatiebeleid. Het effect van dit alles is dat scholen in hun directe omgeving ondersteuning vinden bij hun activiteiten op het gebied van cultuureducatie. De uiteindelijke opbrengst van de afspraak tussen IPO, VNG en OCW wordt in 2008 gemeten.
• Projectorganisatie cultuureducatie in het PO heeft zorggedragen voor flankerend beleid, zoals de ontwikkeling van de cursus interne cultuurcoördinator.
• Met ingang van het schooljaar 2004–2005 hebben twintig VO-scholen de kans gekregen zich te ontwikkelen tot cultuurprofielschool. Twintig scholen hebben de kans gekregen om in een netwerk goede ervaringen uit te wisselen. De opbrengsten zijn gedeeld tijdens een landelijke conferentie waarvoor alle VO-scholen zijn uitgenodigd.
• De CKV-voucherbesteding is opnieuw verhoogd. Van de leerlingen die vouchers ontvangen, gebruikt 72% de vouchers bij het deelnemen aan culturele activiteiten in het kader van CKV.
• Het project «BeroepsKunstenaars in de Klas» is voortgezet. Er zijn in 2005 104 nieuwe BeroepsKunstenaars in de Klas gecertificeerd.
• Het project «Erfgoed à la Carte» is ook voortgezet. Hieraan nemen 15 samenwerkingsverbanden van erfgoedinstellingen en in totaal 256 scholen deel.
14.3.3.4 eCultuur (Cultuur en ICT)
Een grotere participatie van burgers op het terrein van cultuur door creatieve benutting van ict door kunstenaars en culturele instellingen.
In 2005 zijn diverse trajecten ter ondersteuning van de digitaliseringinfrastructuur van start gegaan. Bijvoorbeeld versterking van de ict-deskundigheidsbevordering bij erfgoedinstellingen; het beheer van enkele landelijke infrastructurele ict-voorzieningen en een subsidieregeling ter versterking toegankelijkheid en duurzaamheid van digitale collecties. Tevens zijn digitaliseringactiviteiten ontplooid en is de digitale virtuele bibliotheek (Bibliotheek.nl) verder ontwikkeld. In interdepartementaal verband is een bijdrage geleverd aan de rijksbrede ICT agenda en verder is een bijdrage geleverd aan de Europese coördinatie van digitalisering. Een inventariserend onderzoek onder leiding van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) is opgezet ter ondersteuning van verdere beleidsvorming op het terrein van Cultuur en ICT.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Beter presteren met ICT, vervolg Rijksbrede ICT-Agenda 2005–2006 van 6 juni 2005. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 643, nr. 63.
14.3.3.5 Cultuur en economie (o.a. investeren in cultuur)
Het stimuleren van de kansen die de creatieve bedrijfstakken bieden – bijvoorbeeld het stimuleren van particulieren en bedrijven om geld te investeren in cultuur – en het versterken van de economische effecten van cultuur en creativiteit, en de ontwikkeling van de economische dimensie van de cultuursector.
In oktober 2005 is het programma voor de creatieve industrie per brief naar de Tweede Kamer gezonden. Hierin staan vijf actielijnen gepresenteerd: het aansluitvraagstuk cultuur en economie, de versterking van de financiële condities voor creatieve bedrijven, de verbetering van de randvoorwaarden voor het intellectuele eigendom, de intensivering van de internationalisering en de professionalisering van het cultureel management. In 2005 hebben wij in het kader van cultuur en economie het volgende gerealiseerd:
• De beleidsvoorbereidende activiteiten voor het thema cultuur en economie hebben in 2005 centraal gestaan, zoals het uitvoeren van onderzoeken (naar de directe en indirecte economische betekenis van cultuur, en een knelpunten- en krachtenveldanalyse), het organiseren van bijeenkomsten met stakeholders (dilligentia-bijeenkomsten, creative capital conferentie en conferentie cultuur en economie). De uitkomsten van de onderzoeken en bijeenkomsten hebben geleid tot de brief Ons Creatieve Vermogen. In 2006 zullen de eerste resultaten zichtbaar worden.
14.3.3.6 Culturele diversiteit
Het cultureel bewustzijn in de samenleving vergroten.
• De aangekondigde brief aan de Tweede Kamer in het najaar 2005 is uitgesteld naar 2006.
• Eind 2005 is begonnen met een werkbezoekenprogramma ter voorbereiding van de OCW-brief aan de Tweede Kamer over Integratie.
• In 2005 is onderzoek gedaan naar het aantal personen met een cultureel diverse achtergrond in raden, commissies en besturen van culturele instellingen. Dit percentage is tussen 1999 en 2003 gestegen met 56%; van 8% in 1999 naar 12,5% in 2003.
• Eind 2005 is een commissie ingesteld die aanbevelingen zal doen voor het nieuw op te richten Huis voor de interculturele dialoog (werktitel).
14.3.3.7 Internationaal cultuurbeleid
De Minister stelt zich met betrekking tot het internationaal cultuurbeleid het volgende ten doel:
• Cultuurinstellingen in staat te stellen internationaal te opereren;
• Door internationale uitwisseling de Nederlandse cultuur dusdanig te positioneren en te profileren dat door de uitwisseling van kennis en ervaringen de inspiratie wordt gestimuleerd.
Op de HGIS-middelen (begroting voor Internationale Samenwerking) voor Internationaal Cultuurbeleid is € 1,307 miljoen uitgegeven voor internationale manifestaties, overige incidentele internationale activiteiten en de Cultureel Attaché gedetacheerd bij het CG New York.
In 2005 zijn diverse culturele projecten en internationale manifestaties uit de HGIS-middelen van internationaal cultuurbeleid gefinancierd. Hierbij treft u een selectie van projecten aan waar het grootste deel van de uitgaven naartoe is gegaan.
2005 stond in het teken van de start van de verbetering van de culturele betrekkingen met China. De staatssecretaris sloot met de autoriteiten in Peking en Hong Kong Memoranda of Understanding die het voor het culturele veld makkelijker maken tot samenwerking met Chinese tegenhangers te komen. Ten behoeve van een beter afgestemde dienstverlening van het Cultureel Contact Punt aan culturele instellingen is een bijdrage aan de Stichting voor Internationale Culturele Activiteiten (SICA) geleverd. De Europese Culturele Stichting heeft een subsidie ontvangen ten behoeve van het Laboratory of European Cultural Cooperation. Met dit project beoogt de stichting een digitaal platform Europese Culturele Samenwerking te bewerkstelligen.
Daarnaast is er in het kader van het lidmaatschap van de Raad van Europa een bijdrage geleverd aan de Compendiumbijeenkomst. Nadat Nederland in 2004 had aangeboden in 2005 gastland te willen zijn van de jaarlijks terugkerende, internationale Compendiumbijeenkomst, heeft OCW de Boekmanstichting verzocht deze bijeenkomst in Amsterdam te organiseren. Het Compendium is een Europese website (www.culturalpolicies.net) met informatie, debatten en trends over het cultuurbeleid en bijbehorende cultuurinstrumenten in 36 lidstaten van de Raad van Europa.
14.3.4 Beheer en behoud van cultureel erfgoed
Het cultureel erfgoed behouden, beheren en voor het publiek toegankelijk maken.
Het instandhouden van monumenten en het inhalen van de restauratie achterstand tot 10% in 2010. Het formuleren van een selectiebeleid voor archeologie en monumenten.
• Het Besluit Restauratie en Instandhouding Monumenten (BRIM) is door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Dat opent de weg om instandhoudingsplannen voor de duur van zes jaar te subsidiëren.
• Er is vanuit de FES middelen € 97,5 miljoen beschikbaar gekomen voor de restauratie achterstand in de monumentenzorg. Dankzij de in 2004 beschikbaar gestelde € 40 miljoen voor kanjermonumenten, zijn de restauranties van deze elf topmonumenten aanbesteed. De afronding van de restauraties vindt plaats in 2005–2007.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• De correspondentie over het BRIM is te vinden in het Tweede Kamerstuk 29 734, nr. 9.
• Er is door de regering uitvoering gegeven aan motie 117 uit 2004 van het CDA (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 193).
Het beheren, ontsluiten en (digitaal) toegankelijk maken van de archiefcollectie van het Rijk en de Hoge Colleges van Staat.
• Het interdepartementale project «Wegwerken achterstanden overdracht archieven t/m 1975», een gezamenlijk initiatief van OCW en het ministerie van BZK, is van start gegaan. De projectorganisatie is opgericht die de achterstanden in de overbrenging van archieven t/m 1975 in 3,5 jaar weg zal werken.
Met het ministerie van BZK wordt samengewerkt aan een visienota over archiefbeheer, -selectie en digitalisering.
• De conservering van archieven is gestart (Duurzaam Behoud, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 245). Hierbij wordt samengewerkt tussen het Nationaal Archief, Instituut Collectie Nederland (ICN) en de Koninklijke Bibliotheek in de subsidieregeling Metamorfose (fysieke conservering in de bibliotheek- en archiefsector) en aan onderzoek naar digitale conservering. Er is onder andere metpartners uit 6 verschillende landen een voorstel ingediend bij de Europese Commissie voor een onderzoek naar innovatieve systemen die het gebruik en de toegankelijkheid van cultureel erfgoed voor de lange termijn mogelijk maken.
• Bij de archieven groeit het te selecteren papieren en digitaal erfgoed. In het erfgoedbrede project Erfgoedselectie, is in 2005 advies uitgebracht door de Raad voor Cultuur. Ook voor de archieven is gewerkt aan een opzet waarin wordt aangeven waaraan de kwaliteit van selectie moet voldoen en waarin wordt geformuleerd onder welke omstandigheden en in welke omvang de rijksoverheid directe verantwoordelijkheid dient te nemen. De Tweede Kamer zal in 2006 een beleidsbrief over erfgoedselectie ontvangen.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Brief over de selectie van rijksarchieven en plan van aanpak van 8 juli 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 248).
De doelstelling is, conform het verdrag van Malta, de archeologische waarden in de bodem te bewaren. Als dit niet mogelijk is wordt ernaar gestreefd om de bodeminformatie door middel van onderzoek veilig te stellen. Een ander streven is de informatie uit de, door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgestelde, archeologiebalans voor het publiek toegankelijk te maken.
• In januari 2005: wetgevingsoverleg met Tweede Kamer over het wetsvoorstel het verdrag van Malta in Nederland in te voeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 14)
• Overleg IPO, VNG en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM). (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 15)
• In november 2005: nader verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 18); en nota naar aanleiding van het nader verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 19)
• In december 2005: overeenstemming bereikt met IPO en VNG over de te vergoeden bestuurslasten aan provincies en gemeenten als gevolg van de voorgenomen invoering van het verdrag van Malta. De Tweede Kamer wordt hierover in 2006 bij brief geïnformeerd.
• Om (economische) knelpunten als gevolg van invoering van het verdrag van Malta weg te nemen heeft het kabinet in 2005 besloten € 10 miljoen ter beschikking te stellen. De middelen zullen worden ingezet om excessieve opgravingskosten te mitigeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 19)
Financiële bijdragen aan opgravingen
• In 2005 was voor het mitigeren van excessieve opgravingskosten bij provincies en gemeenten een budget beschikbaar van € 1,2 miljoen. In 2005 hebben twee gemeenten in totaal € 1,1 miljoen ontvangen voor het mitigeren van deze kosten.
De musea worden bekostigd in het kader van de Cultuurnota. Voor de sector musea is dus punt 14.3.1 Cultuurnota van toepassing. In het najaar 2005 is de brief Museale Strategie, Bewaren om teweeg te brengen naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 27) In de beleidsnota Meer dan de Som en in de Cultuurnota 2005–2008 was al aangekondigd dat het museale beleid tegen het licht zou worden gehouden. Belangrijkste punten uit de brief zijn:
• Een analyse van het huidige museumbestel met gesignaleerde kansen en bedreigingen, sterke en zwakke punten;
• Een inhoudelijke visie op de rol van musea in de 21e eeuw;
• De inzet van het museale rijksbeleid: continuïteit en beweging.
14.3.5 Nederlandstalige en Friese letteren, leesbevordering en de Nederlandse Taalunie
Het bevorderen van de kwaliteit en pluriformiteit van de Nederlandse en Friestalige literatuur en de stimulering van de literaire participatie.
Doelstelling van het letterenbeleid, waaronder begrepen de leesbevordering, is:
• de kwaliteit, pluriformiteit en toegankelijkheid van de Nederlandstalige en Friese letteren te bevorderen;
• het behoud en beheer en de ontsluiting van ons Nederlandstalige en Friese literaire erfgoed te ondersteunen;
• de literaire participatie te vergroten;
• de bilaterale samenwerking op basis van overeenkomsten en verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse letteren op zinvolle wijze te ondersteunen.
Ter uitvoering van bovengenoemde doelstelling zijn in 2005 de volgende instrumenten ingezet:
Subsidiëring in het kader van de cultuurnota 2005–2008. Ter uitvoering van de meerjaren beleidsplannen werden gesubsidieerd:
• fondsen (Fonds voor de Letteren, Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds en Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten):
• leesbevorderende instellingen (waaronder Stichting Lezen, Stichting Schrijvers School Samenleving en Stichting Bulkboek’s Dag van de Literatuur). Stichting Lezen en Stichting Schrijvers School Samenleving hebben in het kader van de herziening culturele ondersteuningsstructuur in 2005 een meerjarenplan en subsidieaanvraag 2006–2008 ingediend;
• literaire manifestaties (waaronder Crossing Border, Winternachten en Poetry International);
• Het Letterkundig Museum: een specifieke rijksbijdrage ten behoeve van de bevordering van de Friese taal en cultuur, een en ander op basis van een bestuursafspraak (ministeriële regeling 2001–2010) geënt op het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden;
• Subsidiëring van de Nederlandse Taalunie in het kader van meerjarenplan 2003–2007 zoals vastgesteld door de Nederlandse en Vlaamse ministers van onderwijs en cultuur.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• brief aan Tweede Kamer d.d. 11-02-2005 (ocw0500149) betreffende beoordelingscriteria culturele ondersteuningsstructuur;
• advies Raad voor Cultuur d.d. 16-06-2005 betreffende ondersteunende instellingen in de cultuurnota 2005–2008
• brief aan Tweede Kamer d.d. 28-09-2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 23) betreffende besluitvorming culturele ondersteuningsstructuur.
14.3.6 Goed functioneren van het stelsel van openbare bibliotheken
Het zorgdragen voor een stelsel waarbinnen de positionering en vernieuwing van openbare bibliotheken en bijzondere bibliotheekvoorzieningen is gewaarborgd.
Het beleidstraject «bibliotheken in beweging» is erop gericht het fijnmazige stelsel van openbare bibliotheken te vernieuwen en toe te rusten voor de vereisten van de huidige en toekomstige kennissamenleving. Parallel hieraan is er een bestuurlijke en kwalitatief inhoudelijke vernieuwingsslag van de bijzondere bibliotheekvoorziening gaande, waar mogelijk met aansluiting op het stelsel van openbare bibliotheken.
• De operatie ligt goed op koers. 2005 markeerde voor de bibliotheekvernieuwing een belangrijk omslagpunt. In 2004 speelde de vernieuwingsoperatie zich nog vooral achter de schermen af en lag het accent overwegend op stelselversterking (vorming basisbibliotheken; implementatie kwaliteitszorg, opleiding en training bibliotheekpersoneel; herpositionering provinciale ondersteuningsstuctuur). In 2005 begon de operatie ook voor gebruikers zichtbaar vrucht te dragen. Vooral rond de «virtuele bibliotheek» werden belangrijke vernieuwingen gerealiseerd.
Zo bleek de introductie van een «digitale vraagbaak» (Al@din) een doorslaand succes bij de schoolgaande jeugd en trok de start van Digileen (legaal downloaden van muziek voor begrensde periode) veel aandacht. Ook werd de virtuele mediatheek in samenwerking met Kennisnet uitgebreid tot een volwassen voorziening waarop leerlingen en docenten kunnen terugvallen. Daarnaast hoefden gebruikers minder lang te wachten aan de balie dankzij zelfbedieningsbalies die in 2005 nadrukkelijk hun intrede deden.
• Ook het cultureel ondernemerschap door bibliotheken kreeg in 2005 zichtbaar meer reliëf, ondermeer doordat intensiever werd samengewerkt met archieven en musea en tal van andere culturele instellingen. De inrichting van een «Uitpunt» in de Amsterdamse bibliotheek, waar ook direct tickets kunnen worden geprint, vormt daarvan een treffend voorbeeld. Al kan ook worden gewezen op de inrichting van bijvoorbeeld virtuele «inburgeringsloketten», «taalcomputers» voor allochtonen, informatiepunten voor anderstaligen en digitale «wegwijzers» als de G!ds die praktische informatie verschaft over activiteiten en adressen van maatschappelijke en culturele instellingen.
• In 2005 zijn voorbereidingen getroffen voor de verdere herstructurering van de bijzondere bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden. Dit heeft geresulteerd in de beleidsbrief «bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden 2006–2008».
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Beleidsbrief Bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden 2006–2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 330, nr 19).
15.1 Algemene beleidsdoelstelling
De doelstelling van het mediabeleid van OCW is het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, bestaande uit radio, televisie, kranten, tijdschriften en internet, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking.
15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 882 964 | 878 009 | 1 638 092 | 719 780 | 852 868 | – 133 088 |
– waarvan garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Programmauitgaven | 881 344 | 880 707 | 867 462 | 844 980 | 852 868 | – 7 888 |
Publiek Omroepbestel | 878 944 | 875 093 | 863 471 | 840 698 | 848 810 | – 8 112 |
Migranten | 2 400 | 3 400 | 3 518 | 3 736 | 3 518 | 218 |
Pers | – | – | – | |||
Verdeling en digitalisering Infrastructuren (Zero-base) | – | 2 214 | 473 | 546 | 540 | 6 |
Ontvangsten (m.n. STER en Zero-base) | 222 155 | 253 542 | 259 312 | 238 965 | 256 785 | – 17 820 |
De realisatie 2005 is in totaal € 7,9 miljoen lager dan begroot. Enerzijds was er minder beschikbaar als gevolg van gedaalde reclameontvangsten van € 34,2 miljoen en gedaalde rente-opbrengsten op de Algemene Omroepreserve van € 2,4 miljoen. Anderzijds is er de indexering van de rijksomroepbijdrage van € 7,9 miljoen en de loon en prijsbijstelling van € 0,5 miljoen. Daarnaast is er vanuit de cultuurbudgetten € 3,6 miljoen overgeboekt naar het mediabudget. Hiervan is het grootste gedeelte, te weten € 3,3 miljoen, aangewend voor de bekostiging van het uitstellen van de switch-off. Ook kwam er vanuit de dividendopbrengsten van de NOB € 2,5 miljoen beschikbaar voor de advieskosten, die zijn gemaakt ten behoeve van de verkoop van de NOB. Ten slotte is het budget met € 13,9 miljoen overschreden, omdat de terugloop in reclameontvangsten in 2005 niet volledig op de publieke omroep kon worden verhaald. Dit bedrag is in 2006 in mindering gebracht op het budget voor de landelijke publieke omroep.
De realisatie op de ontvangsten is € 17,8 miljoen lager dan begroot. Enerzijds komt dit door de hierboven genoemde lagere opbrengsten voor reclame en rente van € 36,6 miljoen en niet ontvangen bijdragen Zerobase. Anderzijds is van het NOB € 20 miljoen dividend ontvangen.
15.3.1. De Publiek Omroepbestel
Het op open netten aanbieden van een gevarieerd, kwalitatief hoogstaand radio-, televisie en internetaanbod voor alle leeftijds- en bevolkingsgroepen met voldoende draagvlak.
• Voor televisie wordt een kijktijdaandeel van de drie publieke televisiezenders van 40% en een bereik van 85% ten doel gesteld. In 2005 was het gemiddelde kijktijdaandeel 35%; in 2004 was dat 39%. De daling t.o.v. 2004 komt vrijwel volledig voor rekening van Nederland 2. Dit is met name het gevolg van de start van een nieuwe commerciële zendgemachtigde per 13 augustus 2005 en de overgang van de uitzendrechten van de voetbalwedstrijden van de eredivisie naar deze zendgemachtigde. Het weekbereik bedraagt in 2004 89%. Dit betekent dat 89% van de Nederlandse bevolking minimaal één kwartier per week naar de publieke omroep kijkt. Hiermee is de doelstelling van 85% ruim gehaald. De cijfers voor bereik over 2005 zijn nog niet beschikbaar.
• Voor radio wordt voor de vijf publieke radiozenders een luistertijdaandeel van 33% ten doel gesteld. In 2005 werd een gemiddeld luistertijdaandeel bereikt van 28,2%. Met name 3FM en 747 AM blijven achter bij de doelstellingen met respectievelijk 3,3% en 0,6%. Bij 747 AM is dit structureel, terwijl 3FM steeds verder achter raakt op het streefpercentage. In 2005 is een toename van het bereik geraamd van 50% naar 52%. Radio is een zeer concurrerende markt door aanwezigheid van een groot aantal radiozenders. Een heldere profilering van de vijf radiozenders in dit gevarieerde landschap is belangrijker dan ooit. De publieke omroep werkt aan het aanscherpen van zenderprofielen, het beter bereiken van bepaalde bevolkingsgroepen (allochtonen en jongeren) en de invoering van een meer resultaatgerichte werkwijze.
• De publieke omroepen moeten aan een aantal programmavoorschriften voldoen. In de rapporten Programmavoorschrift 2004 van 10 juli 2005 en Classificatie Radioprogramma’s 2004 van 15 juli 2005 rapporteert de Publieke Omroep hierover aan het Commissariaat voor de Media. Realisatiecijfers over 2005 zullen pas in de 2e helft van 2006 beschikbaar zijn.
Tabel 15.2: Programmavoorschriften in percentages | |||
---|---|---|---|
Voorschrift* | Realisatie 2004 | ||
Informatie en educatie | Alle omroepverenigingen samen | 35% | 58% |
Kunst | Alle omroepverenigingen samen | 12,5% | 14% |
NPS | 20% | 37% | |
Cultuur (inclusief kunst) | Alle omroepverenigingen samen | 25% | 31% |
NPS | 40% | 71% | |
Minderhedenprogramma’s | Televisiezendtijd NPS | 20% | 23% |
Radiozendtijd NPS | 25% | 24% | |
Verstrooiing | Maximaal per net | 25% | 18%, 7% en 12% |
Europese producties | Per net | 50% | 94%, 91% en 92% |
Opdrachtproducties | Publieke omroep als geheel, | 25% | 28% |
Minimaal 17,5% per net | 38%, 47% en 16% | ||
Oorspronkelijk Nederlands of Fries | Per omroepinstelling | 50% | 51%–95% |
Daarvan ondertiteld voor doven | Publieke omroep als geheel | 50% | 67% |
* De percentages hebben betrekking op de totale zendtijd van de publieke omroep en betreffen minimale percentages, tenzij anders vermeld.
Bron: rapport Programmavoorschrift 2004 van 10 juli 2005 en rapport Classificatie Radioprogramma’s 2004 van 15 juli 2005. Realisatiecijfers over 2005 zijn nog niet beschikbaar.
Op vrijwel alle onderdelen voldoet de publieke omroep aan de programmavoorschriften uit de Mediawet. Uitzonderingen hierop vormen het programmavoorschrift voor radioprogrammering voor minderheden door de NPS en het programmavoorschrift opdrachtproducties op Nederland 3. Het niet behalen van het voorschrift door de NPS heeft te maken met de plotseling toegenomen zendtijd van de NPS op Radio 4. Het percentage opdrachtproducties voor de gehele publieke omroep voldoet ruimschoots aan het gestelde voorschrift. Slechts op Nederland 3 is er sprake van een te lage realisatie. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de uitzendingen tussen 00.00 uur en 16.00 uur. Over het tijdvak 16.00 uur tot 24.00 uur is het percentage opdrachtproducties 21%.
• In maart 2005 sloten de coalitiepartijen het Paasakkoord, waarin een onderdeel is opgenomen over de toekomst van de publieke omroep. In vervolg hierop heeft het kabinet op 24 juni 2005 zijn visie op de toekomst van de publieke omroep Met het oog op morgen aan de Tweede Kamer gestuurd.
Kern van dit plan is dat Nederland vanaf 2008 een ondernemende publieke omroep krijgt die alert inspeelt op het veranderende mediagebruik van kijkers en luisteraars in de 21e eeuw. De publieke omroep richt zich op drie typisch publieke functies: nieuws (inclusief sport), opinie/maatschappelijk debat en cultuur/educatie/overige informatie. Cross-mediale programmering is noodzakelijk om in te kunnen spelen op de ontwikkeling dat radio, tv, internet, mobiele telefonie etc. steeds meer in elkaar schuiven.
In de toekomstvisie worden de kijker en luisteraar centraal gesteld. Om zoveel mogelijk mensen aan de publieke omroep te binden moet er een beter op elkaar afgestemde en herkenbaar publieke programmering komen, die aansluit bij het mediagedrag van het publiek. Daarnaast komt er een breed multi-mediaal offensief om beter in te spelen op de behoeften en het andere mediagebruik van jongeren. De organisatie wordt aangestuurd door de Raad van Bestuur die zowel geld als zendtijd verdeelt. De omroepverenigingen profileren zich met opiniërende programma’s. Omroepen kunnen ook programma’s over cultuur en educatie maken maar daarbij gaan ze om opdrachten van de Raad van Bestuur concurreren, onderling én met externe producenten. Nieuw is ook dat ze straks eigen inkomsten kunnen verwerven met commerciële activiteiten. Het kabinet daagt hiermee omroepen uit tot creatief ondernemerschap en stimuleert ook een optimale prijs/kwaliteitsverhouding.
Het kabinetsplan leidde tot diverse Tweede Kamer debatten, 250 schriftelijke Kamervragen, veel commotie in de media, brieven uit het veld en honderden burgerbrieven. Vanaf september 2005 is zeer intensief gewerkt aan omzetting van het kabinetsplan in een wetsvoorstel.
• De kijktijdaandelen van de publieke omroep staan in het zeer concurrerende medialandschap onder druk. In 2005 verloor de publieke omroep de uitzendrechten voor de voetbalwedstrijden uit de eredivisie. Deze ontwikkelingen hebben een negatief effect op de reclameopbrengsten van de STER. In 2005 zijn de geraamde ontvangsten van in beginsel € 216 miljoen uiteindelijk uitgekomen op € 181 miljoen. Omdat het budget voor de landelijke publieke omroep tussentijds niet is aangepast, leidde dit in 2005 tot een flinke verlaging van de Algemene Omroepreserve. Om de Algemene Omroepreserve niet te laten dalen onder € 60 miljoen, is het budget van de Publieke Omroep met € 13,9 miljoen overschreden.
• In maart 2005 diende de publieke omroep het concessiebeleidsplan 2005–2010 in. Hierin geeft de publieke omroep aan op welke wijze hij de komende vijf jaar invulling zal geven aan de publieke taak. De aandacht gaat daarbij met name uit naar meer crossmediale productie en distributie. Publieke inhoud zal langs meerdere, digitale platforms bereikbaar zijn voor burgers. Daarbij is er in het bijzonder aandacht voor moeilijk bereikbare groepen als jongeren en migranten. De ambities van de publieke omroep, neergelegd in het concessiebeleidsplan vormen het uitgangspunt voor de prestatieovereenkomst. Deze is wegens de sterk verslechterde financiële positie van de publieke omroep vertraagd en zal naar verwachting voorjaar 2006 worden afgerond. De publieke omroep rapporteert over de inspanningen in het programmatisch jaarverslag.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Met het oog op morgen. Kabinetsvisie op de toekomst van de publieke omroep. 24 juni 2005. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 234.
De doelstelling is het bereiken van een meer evenwichtige representatie van de verschillende bevolkingsgroepen in het algemene media-aanbod en het bevorderen van de actieve en passieve participatie van minderheden in de media.
• Samen met drie grote steden (Amsterdam, Den Haag, Utrecht) wordt budget beschikbaar gesteld aan Multiculturele Televisie Nederland (MTNL). Deze organisatie produceert voor de vier grote doelgroepen in de Randstad (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) wekelijks per groep drie kwartier tweetalig actueel nieuws en informatie in een modern programmaformat. De programma’s worden uitgezonden door de publieke lokale en regionale omroepen. Eind 2004 heeft een evaluatie plaatsgevonden over de vorige convenantsperiode; hieruit blijkt dat MTNL het convenant naar behoren heeft uitgevoerd.
• Daarnaast wordt in samenwerking met de vier grote steden voor vier jaar (2003–2006) publieke lokale radio, gericht op een jonge, multiculturele doelgroep ondersteund. Onder de stationsnaam FunX is dit in januari 2003 van start gegaan. Ook hier is gekozen voor een combinatie van centrale en decentrale productie met daarnaast opleidingstrajecten voor mediatalent uit migrantengroepen. FunX levert nu ook een bijdrage aan de landelijke publieke omroep. FunX werd in de tweede helft van 2005 positief geëvalueerd. De geraamde doelen zijn ruimschoots gehaald.
• Met regelmatige intervallen brengt de publieke omroep in kaart hoe minderheden – op basis van etniciteit, gender, leeftijd en handicaps – zichtbaar zijn op televisie. De regelmatige herhaling van de monitor is van belang om de monitor beleidsmatig waarde te geven. Dit onderzoek is voor de laatste keer uitgevoerd in 2002 en gepubliceerd onder de titel «monitor diversiteit 2002». Het onderzoek is herhaald in 2005. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet beschikbaar, maar worden verwacht in de loop van 2006. Daarnaast inventariseert de publieke omroep op jaarlijkse basis wat kan worden aangemerkt als «multiculturele programmering» via de rapportages «multiculturele programmering». Voor het peiljaar (2005) is de rapportage «multiculturele programmering» nog niet beschikbaar. Via onderzoek naar het mediagebruik van etnische publieksgroepen wordt met een ruim interval het mediagebruik van minderheden in kaart gebracht. Het onderzoek naar het mediagebruik van etnische publieksgroepen is voor het laatst in 2002 gehouden. De publieke omroep heeft inmiddels het beleidsvoornemen om het reguliere kijk- en luisteronderzoek ook representatief te maken voor minderheidsgroepen.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• TNO-rapport, nr 33 839 van januari 2006 betreffende de evaluatie van FunX over de periode 2003–2005.
De doelstelling is het in stand houden van de pluriformiteit van de pers (met name de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften). De mate van pluriformiteit wordt uitgedrukt in het aantal redactioneel zelfstandige bladen dat op de markt verschijnt.
• De oplage van betaalde dagbladen vertoont de laatste jaren een voortdurende daling en bevindt zich nu rond de 4 miljoen exemplaren per dag. Daar staat tegenover dat de oplage van de twee gratis kranten Spits en Metro in 2005 groeide tot ca 786 000 exemplaren per dag. De oplagedaling van betaalde dagbladen wordt toegeschreven aan toenemende concurrentie van televisie, radio en internet; afnemende bereidheid bij consumenten om te betalen voor informatie; afnemende belangstelling met name bij jongeren voor (betaalde) kranten. In 2005 ging het Algemeen Dagblad samen met een 7-tal regionale dagbladen, waardoor het aantal redactioneel zelfstandige bladen aanzienlijk terugliep.
• Om dagbladconcerns in staat te stellen zich te ontplooien op het terrein van commerciële radio en televisie, is aangekondigd dat de Mediawet op het terrein van crossownership zal worden versoepeld.
• Het Bedrijfsfonds voor de Pers verleende in 2005 voor ca. € 734 000,= steun aan persorganen en aan onderzoek dat de gehele persbedrijfstak ten goede komt.
• In januari 2005 werd de persbrief naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 692, nr. 3). Hierin is bepaald dat de steunmogelijkheid aan afzonderlijke dagbladen en tijdschriften – voorzover ze vallen binnen de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds – blijft gehandhaafd. De twee tijdelijke steunregelingen waarover het Bedrijfsfonds sedert 2001 beschikt – één voor minderhedenbladen en één voor journalistieke internetinformatieproducten – blijven vooralsnog bestaan. Om de stimulerende rol van het Bedrijfsfonds goed tot uitdrukking te brengen, wordt het Fonds omgedoopt tot Stimuleringsfonds voor de Pers. Het betreffende wetsvoorstel (30 402, nr. 2) ligt inmiddels ter behandeling in de Tweede Kamer.
• In 2005 bleef het onderwerp mediaconcentraties en crossownership actueel. Het WRR-advies Focus op functies besteedde aandacht aan dit onderwerp, net als het Commissariaat voor de Media in zijn Monitor Mediaconcentraties.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Brief aan de Tweede Kamer over het persbeleid, 18 januari 2005, Kamerstukken II, 2004–2005, 29 692, nr. 3.
• WRR-advies Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid, februari 2005.
15.3.4 Verdeling en digitalisering van infrastructuren
De doelstelling van het beleid is het stimuleren van keuzevrijheid, betaalbaarheid en tegelijkertijd consumenten te beschermen. Door digitalisering van kabel en ether ontstaat er meer distributiecapaciteit en zijn er meer mogelijkheden voor nieuwe diensten.
• De afschakeling van de analoge ether heeft enige vertraging opgelopen en zal nu in de loop van 2006 worden geëffectueerd. Op 18 november 2005 hebben de Staatssecretaris van OCW en de Minister van Economische Zaken de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de omschakeling van de analoge landelijke publieke televisiezenders naar digitale ethertelevisie. De afschakeling van analoge ethertelevisie is nodig om een impuls te geven aan de verdere ontwikkeling van de digitalisering van de ether. Belangrijk daarbij is dat een bezuiniging gerealiseerd kan worden op de mediabegroting van € 11 miljoen per jaar. Deze bezuiniging was in 2004 reeds aangekondigd waarbij was voorgenomen om per 1 januari 2006 af te schakelen. De gebruikers van de analoge ethertelevisie moeten op dat moment een alternatief kunnen kiezen. Met het oog daarop zijn er twee moties ingediend van respectievelijk de leden Bakker en Atsma. Deze hebben tot strekking te garanderen dat er voor alle huishoudens gelijkwaardige, toegankelijke en betaalbare alternatieven zijn alvorens de etherverspreiding te beëindigen. Gelet daarop en op het feit dat een zorgvuldige communicatie naar de burgers noodzakelijk is, zijn de beide bewindslieden van mening dat omschakeling per 1 januari 2006 niet verantwoord is. In maart 2006 is de Tweede Kamer nader geïnformeerd over het tijdpad van de omschakeling en de mogelijkheden voor alternatieve, digitale etherontvangst.
• In 2005 is de beleidsvorming rond de uitgifte van frequenties voor digitale radio (T-DAB) voor commerciële omroep samen met het ministerie van EZ ontwikkeld en is de Tweede Kamer daarover nader geïnformeerd. Er zullen drie vergunningen worden uitgegeven. Het is de bedoeling om deze uitgifte door middel van een vergelijkende toets in 2006 te realiseren. T-DAB betreft een beginnende markt. De vergelijkende toets dient de markt te stimuleren, te innoveren en de pluriformiteit in het programma-aanbod te vergroten. Het dossier heeft onder meer raakvlakken met de eerdere uitgifte van frequenties voor de FM in 2003, het omschakelbeleid voor etherfrequenties van analoog naar digitaal, alsmede met de nota Frequentiebeleid 2005.
• In 2005 heeft het Ministerie van Economische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van OCW, de nota Omschakelbeleid opgesteld. Het Ministerie van Economische Zaken is hiermee zijn toezegging nagekomen om een integraal beleid te presenteren voor de overgang van analoge naar digitale etheromroep. De nota wordt begin 2006 aan de Tweede Kamer verzonden. De nota is tot stand gekomen door interdepartementale samenwerking tussen het Ministerie van EZ en het Ministerie van OCW. Door de inbreng van OCW wordt er voldoende aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de publieke omroep via alle platforms en de pluriformiteit van het aanbod (conform de Mediawet) in het omschakelproces.
• In 2005 is het overleg met de sector over de invloed van consumenten op het aanbod van kabelexploitanten voortgezet. Dit overleg verloopt moeizaam wegens grote tegenstelling van belangen tussen programmaraden en kabelexploitanten. Verder is er een Nota van wijziging op de Mediawet ingediend bij de Tweede Kamer. Deze beoogt een wetswijziging te realiseren inzake het prijstoezicht op de kabel. De bevoegdheden van de OPTA zijn door de Europese Commissie echter beperkt.
Verwijzing naar beleidsnota’s en rapportages
• Brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van OCW en de Minister van Economische Zaken over de stand van zaken betreffende de omschakeling van de analoge landelijke publieke televisiezenders naar digitale ethertelevisie. Kamerstukken II, 2005–2006, 24 095, nr. 189.
• Brief aan de Tweede Kamer rond de uitgifte van frequenties voor digitale radio (T-DAB).
• Brief aan de Tweede Kamer over het tijdpad van de omschakeling en de mogelijkheden voor alternatieve, digitale etherontvangst.
16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
16.1 Algemene beleidsdoelstelling
De minister heeft de zorg voor het in stand houden en verder ontwikkelen van het onderzoeksstelsel en voor het scheppen van een onderzoeksklimaat dat uitdaagt tot optimale prestaties, met ruimte voor wetenschap van hoog niveau en effectieve kennisoverdracht aan de maatschappij.
Daartoe schept de minister de voorwaarden voor het functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen, die binnen het onderzoeksbestel zowel eigenstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen. Dit impliceert het stimuleren en ondersteunen van het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek, een efficiënte inzet van de middelen en voldoende kennisdiffusie naar de maatschappij. De zorg voor een goede instroom, doorstroom en behoud van talentvolle onderzoekers, en voor een goed functioneren van wetenschap- en techniekcommunicatie, zijn daarbij van groot belang.
16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 737 162 | 745 245 | 959 785 | 982 128 | 752 705 | 229 423 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 92 772 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 801 650 | 773 264 | 813 322 | 839 229 | 816 236 | 22 994 |
1. Onderzoekbestel | ||||||
NWO | 287 477 | 313 833 | 303 597 | 305 969 | 299 909 | 6 060 |
KNAW | 77 063 | 78 398 | 83 243 | 86 536 | 84 531 | 2005 |
Koninklijke Bibliotheek | 29 871 | 31 359 | 31 571 | 32 426 | 31 578 | 848 |
KB behoud wetenschappelijke Culturele collecties | 1 000 | 2000 | 2000 | 0 | ||
Boulevard van het actuele verleden | 1 400 | 2 300 | 2000 | 300 | ||
KNAW Bibliotheek | 2 189 | 2 263 | 2 295 | 2 329 | 2 289 | 40 |
LF TUD Bibliotheek | 6 554 | 6 741 | 6 825 | 6 927 | 6 814 | 113 |
IISG | 262 | 262 | 262 | 265 | 262 | 3 |
SURF | 2 269 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 0 |
CPG | 428 | 448 | 455 | 458 | 452 | 6 |
NIDI | 1 488 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
TNO | 194 036 | 189 231 | 194 082 | 195 401 | 191 196 | 4 205 |
BPRC/Stichting AAP | 6 609 | 6 939 | 8 460 | 9 364 | 9 264 | 100 |
Nationaal Herbarium | 1 041 | 1 076 | 1 084 | 1 103 | 1 077 | 26 |
NLR | 762 | 797 | 797 | 797 | 828 | – 31 |
Waterloopkundig Laboratorium | 1 190 | 1 190 | 1 190 | 1 180 | 1 283 | – 103 |
Grondmechanica Delft | 713 | 713 | 713 | 726 | 766 | – 40 |
MARIN | 771 | 680 | 1 019 | 848 | 865 | – 17 |
STT | 177 | 182 | 184 | 186 | 184 | 2 |
WeTeN | 2 747 | 2 785 | 2 491 | 2 781 | 1 957 | 824 |
EMBC | 436 | 444 | 478 | 510 | 654 | – 144 |
EMBL | 2 471 | 2 662 | 2 716 | 2 827 | 2 788 | 39 |
ESA | 30 214 | 31 299 | 33 182 | 31 272 | 30 557 | 715 |
CERN | 30 129 | 28 997 | 27 147 | 27 151 | 30 165 | – 3 014 |
ESO | 5 486 | 5 524 | 5 701 | 5 614 | 5 711 | – 97 |
EG-Liaison | 174 | 179 | 179 | 200 | 189 | 11 |
NTU/INL | 1 633 | 1 357 | 1 412 | 1 422 | 1 472 | – 50 |
EIB | 1 070 | 1 130 | 1 163 | 1 177 | 1 160 | + 17 |
Nader te verdelen | 414 | 267 | 1 543 | 86 | 1 733 | – 1 647 |
Subtotaal onderzoekbestel | 687 674 | 711 026 | 716 462 | 724 125 | 713 954 | 10 171 |
2. Specifieke beleidsthema’s | ||||||
FES | 27 499 | 17 109 | 37 363 | 37 183 | 38 347 | – 1 164 |
Genomics | 63 868 | 11 345 | 11 345 | 20 445 | 11 345 | 9 100 |
Vernieuwingsimpuls(veni-vidi-vici) | 9 076 | 10 437 | 13 160 | 14 484 | 13 613 | 871 |
VI-vrouwencomponent | 0 | 0 | 4 000 | 2000 | 2000 | 0 |
Talent Mozaiek | 0 | 0 | 2000 | 2000 | 0 | 2000 |
Talent Rubicon | 0 | 0 | 0 | 4 000 | 4 000 | 0 |
Economie Ecologie Technologie | 0 | 13 072 | 11 509 | 6 645 | 8 391 | – 1 746 |
NWO-enveloppe | 5 345 | 15 092 | 10 922 | 4 170 | ||
COS | 519 | 488 | 463 | 594 | 493 | 101 |
Verkenningen | 83 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Aspasia | 431 | 431 | 431 | 1 500 | 1 500 | 0 |
Subtotaal specifieke beleidsthema’s | 101 476 | 52 882 | 85 616 | 103 943 | 90 611 | 13 332 |
3. Coördinatie en samenwerking | ||||||
Coördinatie wetenschapsbeleid | 8 530 | 3 671 | 2 852 | 1 768 | 2000 | – 232 |
Bilaterale samenwerking | 3 970 | 5 685 | 4 527 | 5 738 | 5 990 | – 252 |
Subtotaal coördinatie en samenwerking | 12 500 | 9 356 | 7 379 | 7 506 | 7 990 | – 484 |
CFI | 327 | 180 | 290 | – 110 | ||
Apparaatskosten | 3 538 | 3 475 | 3 391 | 84 | ||
Ontvangsten | 108 114 | 93 270 | 116 733 | 116 130 | 116 450 | – 320 |
De uitgaven (€ 839,2 miljoen) betreffen hoofdzakelijk de bijdragen (€ 724,1 miljoen) aan het onderzoeksbestel. Daarnaast de bijdragen (€ 103,9 miljoen) aan de specifieke beleidsthema’s en de uitgaven (€ 7,5 miljoen) voor coördinatie en samenwerking. De gerealiseerde verplichtingen hebben in belangrijke mate betrekking op de uitgaven voor 2006 in het kader van het onderzoeksbestel.
De realisatie op de uitgaven ligt € 23 miljoen hoger dan oorspronkelijk vastgesteld. De verschillen worden hoofdzakelijk verklaard door:
• Bijstellingen uit aanvullende posten van het ministerie van Financiën (€ 11,2 miljoen).
• Verminderde uitgaven veroorzaakt door een gunstige koersverhouding tussen de Zwitserse frank en de euro en de daling van aan onze BNP gerelateerde contributie (€ 3,0 miljoen).
• Bijdrage van het ministerie van Economische Zaken aan Genomics (€ 9,1 miljoen).
• Bijdrage van het ministerie van Economische Zaken aan het ICT-regieorgaan (NWO-enveloppe) (€ 2,5 miljoen).
16.3 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
16.3.1 Toerusten en bekostigen onderzoeksbestel
In aansluiting op de algemene beleidsdoelstelling is het beleid erop gericht dat de onderzoeksinstellingen hun in het Wetenschapsbudget 2004 beschreven rollen goed kunnen vervullen.
Tabel 16.2 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Streefwaarde | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Overheidsinvesteringen in R&D (% bbp)1 | 0,64% | 0,64% | 0,68% (schatting) | 0,68% (schatting) | 0,67% | + 0,01% |
Menselijk kapitaal voor R&D2 | relatief weinig onderzoekers | relatief weinig onderzoekers | – | – | verbetering van de NL-positie | nauwelijks |
Internationale positie wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit3 | toppositie in Europa | toppositie in Europa | – | – | toppositie in Europa | streven gerealiseerd |
Toelichting prestatiegegevens:
1 De weergegeven reeks waarden is op basis van een tussentijdse bijstelling van het BBP door het CBS gecorrigeerd met – 0,03%. De oorspronkelijke streefwaarde van 0,70% is daarom gecorrigeerd naar 0,67%.
2 De opgaven voor 2004 en 2005 zijn nog niet beschikbaar in het NOWT rapport uit 2005.
3 Om de positie van Nederland in de EU te bepalen (tegen de achtergrond van de Nederlandse ambitie om tot de top van Europa te behoren, (te definiëren als een positie bij de beste 5 van de EU) is enkele malen gebruik gemaakt van een EU-benchmark met bijna 20 indicatoren, die werden opgenomen in de publicatie «Key Figures» van de Europese Commissie. In de laatste versie van Key Figures (2005) wordt de set van benchmarkindicatoren niet meer zo strikt gehanteerd dat een jaarlijks geactualiseerd beeld beschikbaar is.
• Overheidsinvesteringen in R&D: de begroting 2005 gaf het streven aan om als overheid in 2005 op minimaal het niveau van 2000 te investeren. Vanwege het tussentijds bijstellen van het BBP is het daar genoemde percentage van 0,70 als percentage van het BBP aangepast tot 0,67 procent. De uitgaven in 2005 lijken op dit niveau uit te komen.
• Menselijk kapitaal voor R&D: hoewel het streven was om de Nederlandse positie te verbeteren, is het totaalbeeld (dat is opgebouwd uit twee indicatoren: aantal onderzoekers en nieuwe bètapromovendi) nagenoeg onveranderd. Nederland kent relatief weinig onderzoekers en relatief weinig promovendi in de bètawetenschappen, al zijn hiervoor meerdere jaren nodig om resultaten te zien.
• Wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit van R&D: het streven is de Nederlandse toppositie te behouden of zelfs te versterken. Uit Key Figures 2005 en uit het recente NOWT-rapport «Wetenschaps- en Technologie Indicatoren 2005» blijkt dat dit streven wordt gerealiseerd. De citatie-impact van het Nederlandse onderzoek behoort tot de hoogste van de wereld en ook de productiviteit per onderzoeker behoort tot de hoogste van Europa, al zijn de kosten per wetenschappelijke publicatie internationaal gezien relatief hoog.
De vier grote nationale onderzoeksinstellingen
• Via de reguliere jaarlijkse rijksbijdragen zijn de vier grote nationale onderzoeksinstellingen (NWO, TNO, KNAW en KB, in totaal goed voor 74% van artikel 16) in staat gesteld kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk onderzoek te bevorderen en uit te voeren. Verantwoordingsinformatie in de vorm van jaarstukken en prestatieindicatoren over verslagjaar 2004 bevestigen het beeld dat deze organisaties op effectieve wijze conform hun missies hebben bijgedragen aan het bevorderen van de algemene doelstelling.
• Evaluatie brugfunctie TNO en GTI’s (Commissie Wijffels): onder verantwoordelijkheid van een interdepartementale regiegroep is de uitvoering van de het kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO en GTI’s ter hand genomen. Meer hierover in de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 37, pag. 6). In november is aan de Kamer per brief de voortgangsrapportage over de implementatie van het kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO en GTI’s toegestuurd. Hiermee is het proces van vraagprogrammering ingezet en kan een begin worden gemaakt met de uitvoering in de praktijk.
• De Koninklijke Bibliotheek is voor de periode 1998–2005 geëvalueerd door een internationale commissie van onafhankelijke deskundigen. De commissie noemt de KB een efficiënte, vindingrijke en goed geleide organisatie die Nederland tot eer strekt. De commissie is tot de conclusie gekomen dat de belangrijkste doelstellingen van de strategische plannen uit de afgelopen periode zijn bereikt. De evaluatie is in januari 2006 aangeboden aan de Tweede Kamer.
De grote internationale onderzoeksinstellingen
• middels onze contributies als verdragslid van de grote onderzoeksorganisaties CERN, ESO, ESA, EMBL en EMBC (totaal ca. 8% van het budget van artikel 16) kon deelname van Nederlandse onderzoekers aan internationale toponderzoeksactiviteiten en toegang tot dure internationale onderzoeksfaciliteiten worden gerealiseerd. Er is zodoende bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen en missies van deze organisaties.
Autonomie, rekenschap en verminderen regeldruk
• Hoewel deze doelstelling voortdurende aandacht blijft vragen zijn vorderingen gemaakt met het realiseren van het doel om de regel- en aanvraagdruk en overhead waar mogelijk in het bestel te verminderen, de effectieve onderzoekstijd te verhogen en wet- en regelgeving die de beschikbare onderzoeksruimte verkleint zo veel mogelijk te elimineren. In 2005 zijn maatregelen op dit terrein aangekondigd, welke in 2006 effectief worden.
• Afslanken van wet- en regelgeving en verminderen van administratieve lasten voor onderwijs en onderzoeksinstellingen wordt verder nagestreefd in de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO).
• Vorderingen zijn gemaakt met de ontwikkeling bij het Rathenau Instituut van een science system assessment, waarmee onafhankelijke analyses van stand en ontwikkelingen van het wetenschapsbestel kunnen worden gemaakt. In overleg met het Rathenau Instituut en de KNAW is een stuurgroep ingesteld, die het Rathenau Instituut heeft begeleid bij het opstellen van een onderzoeksprogramma.
Verwijzing naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 37).
• Kennis voor de samenleving: Voortgangsrapportage implementatie kabinetsstandpunt brugfunctie TNO en GTI’s (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 41).
• Vermindering regeldruk OCW (Tweede Kamer 2004–2005, 29 546, nr. 6).
16.3.2. Bevorderen van kwaliteit en excellentie en kennisopbouw voor de toekomst
In het verlengde van de algemene beleidsdoelstelling krijgt het bevorderen van wetenschappelijke kwaliteit en excellent onderzoek in het kader van het Wetenschapsbudget 2004 veel nadruk. De organisaties in het bestel zijn hier in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. De overheid draagt bij aan het creëren van optimale condities door het scheppen van voorwaarden, onder meer via financiële perspectieven, via wet- en regelgeving en door middel van goede afspraken met instellingen over de bijdrage aan nationale doelen. Nederland heeft de ambitie uitgesproken tot de Europese top te behoren qua onderzoek en innovatievermogen. Waar wenselijk en mogelijk wordt daarom gekeken naar mogelijkheden om versterkingen te realiseren op de gebieden «menselijk kapitaal voor R&D» en «investeringen in R&D». Het streven is verder gericht op het behouden of versterken van onze toppositie qua wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit.
Tabel 16.3 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiegegevens | Realisatie | Streefwaarde | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Leeftijdsopbouw universitair WP (% > 50jr.) | * | neerwaartse trend | ||||
– WP totaal | 22,6% | 22,2% | 22,0% | – | idem | licht dalend |
– hoogleraren | 61,7% | 61,9% | 62,5% | – | idem | licht stijgend |
– universitair hoofddocenten (UHD) | 54,7% | 55,0% | 54,5% | – | idem | schommelt |
– universitair docent (UD) | 33,4% | 32,7% | 29,8% | – | idem | dalend |
– overig WP | 13,8% | 14,8% | 17,2% | – | idem | stijgend |
Aandeel vrouwen in universitaire wetenschapelijke functies (%) | * | stijgende trend | ||||
– WP vrouwen totaal | 29,7% | 30,3% | 31,4% | – | idem | licht stijgend |
– hoogleraar | 8,1% | 8,5% | 9,3% | – | Idem | stijgend |
– universitair hoofddocent (UHD) | 13,7% | 14,2% | 14,2% | – | Idem | stagnerend |
– universitair docent (UD) | 23,3% | 24,5% | 27,0% | – | Idem | stijgend |
– overig WP | 35,3% | 35,3% | 36,2% | – | Idem | licht stijgend |
– promovendi | 41,0% | 41,1% | 41,3% | – | idem | stagnerend |
Vernieuwingsimpuls(VI) totaal honoreringen | 163 | 251 | 195 | 286 | 180 | 22 |
(meerjarig gemiddeld 215 p.j.) | ||||||
VI-VENI (+% vrouwen) | 61 (46%) | 146 (37%) | 88 (35%) | 180 (43%) | 80 | stijgend |
VI-VIDI (+% vrouwen) | 75 (20%) | 79 (16%) | 79 (30%) | 79 (34%) | 75 | stabiel |
VI-VICI (+% vrouwen) | 27 (13%) | 26 (23%) | 28 (21%) | 27 (14%) | 25 | licht dalend |
* Betreffende waarden worden ontleend aan de WOPI-cijfers van de VSNU. De waarden voor 2005 komen medio 2006 beschikbaar.
Toelichting prestatiegegevens:
• De nagestreefde neerwaartse trend in de vergrijzing van het universitair wetenschappelijk personeel vindt slechts in lichte mate plaats en varieert naar functiecategorie. Verwacht mag worden dat deze neerwaartse trend zich het eerste voordoet bij het overige WP en de UD-categorie (de instroom in deze categorieën komt immers in de eerste plaats van de categorie promovendi, die voor het grootste deel jonger zijn dan 35 jaar), maar slechts bij de UD-categorie is er sprake van een licht dalende trend. De informatie ontbreekt om te beoordelen wat de achtergrond hiervan is.
• In alle categorieën van de Vernieuwingsimpuls blijken de streefwaardes te worden gehaald.
• Het aandeel vrouwen in de verschillende universitaire wetenschappelijke functiecategorieën kent in het algemeen een licht stijgende trend. Het aantal indieningen van vrouwen stijgt in alle categorieën. De Veni en Vidi-groep laat momenteel een solide participatie van vrouwen zien. Over de jaren 2002–2005 blijkt dat de percentuele verdeling man-vrouw op basis van de honoreringen bij de veni’s 60–40 is, bij de vidi’s 75–25 en bij de vici’s 82–18. Het aantal vrouwelijke indieningen is ook in deze laatste categorieën gestegen in de jaren 2002–2005.
Prestatiebekostiging en «smart-mix»
Om het wetenschapsbestel te kunnen versterken en de valorisatie van kennis te stimuleren is ter voorbereiding op de introductie van de smart-mix regeling vanaf 2007 samen met EZ, NWO en SenterNovem een uitvoeringsregeling opgesteld. Zoals afgesproken tijdens het Algemeen Overleg «onderzoeksbekostiging» is het kader voor de smart-mix regeling in november naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staat ondermeer dat de programma’s die voor subsidie in aanmerking komen moeten voldoen aan twee doelstellingen: bijdragen aan meer focus en massa in excellent wetenschappelijk onderzoek en aan economische en sociaal-maatschappelijke waardecreatie. De mate waarin de programma’s aan deze doelstellingen voldoen kan variëren en daarmee ook de samenstelling van de consortia die ze uitvoeren. Meer informatie over ontwikkelingen rond de smart-mix, prestatiebekostiging, dynamisering, matchingsproblematiek en valorisatie is met de voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd.
• Meer focus en massa in het onderzoek en meer regievoering door NWO kon worden gerealiseerd op de drie nationale prioritaire onderzoeksthema’s ICT, nanotechnologie en genomics. Het eind 2004 ingestelde regieorgaan voor ICT-onderzoek en innovatie heeft in 2005 een strategisch plan opgesteld, waarmee de ministers van OCW en EZ hebben ingestemd.
• Sinds de start van het Nationaal Genomics Initiatief (NGI) in 2002 hebben de investeringen van € 300 miljoen die de overheid voor de periode 2002–2007 beschikbaar heeft gesteld voor de drie kernactiviteiten (Onderzoekszwaartepunten, Innovatieve Clusters en Technologie Centra) geresulteerd in onder andere: circa 1000 fte’s extra aan onderzoekers en technici, nieuwe onderwijscurricula, vele wetenschappelijke vindingen (56 octrooiaanvragen, 4 licenties, 9 klinische toepassingen), en de start van 44 nieuwe samenwerkingsprojecten met de industrie. Sinds de aanvang zijn meer dan 100 bedrijven betrokken bij de activiteiten van NGI.
• In de tweede helft van 2005 heeft een panel van internationale experts een mid-term review gedaan over de effectiviteit en resultaten van de aanpak van NGI. De algemene conclusie was positief, maar het panel gaf tegelijkertijd aan dat de impuls minimaal 7–10 jaar zal moeten beslaan om een blijvende impact te kunnen bewerkstelligen. Om dat te kunnen bereiken moet nog sterker worden gefocust, de kritische massa verder worden versterkt, de internationale oriëntatie vergroot, meer ingezet worden op maatschappelijk en economisch rendement van het onderzoek, terwijl er tegelijkertijd meer integratie en interactie plaatsvindt tussen maatschappelijk onderzoek en genomics onderzoek, zowel op nationaal als op internationaal niveau.
• NGI is in december 2005 begonnen met het opstellen van een nieuw strategisch plan, het visiedocument Genomics 2008–2012: bouwen en benutten. Dit document zal in de zomer van 2006 aan het kabinet worden gepresenteerd, waarna een kabinetsreactie zal volgen.
• In het kader van het Paasakkoord en augustusbesluitvorming is in het Fonds Economische Structuurversterking voor grootschalige researchfaciliteiten een envelop van € 100 miljoen gereserveerd. Begin 2006 neemt het Kabinet een besluit. Op het gebied van toponderzoek en innovatieprogramma’s is al wel een aantal veelbelovende innovatieve kennisprojecten gehonoreerd: onder meer voor de projecten Holst Centre en het Topinstituut Pharma.
Instroom, doorstroom en behoud van talentvolle onderzoekers
• Nederland wil een koploper zijn in de mondiale kennissamenleving. Daar is talent voor nodig, dus moet er gezorgd worden voor voldoende aanwas van jong talent voor wetenschap én samenleving en volledige benutting van ons potentieel. Dit vergt een lange termijn aanpak. In 2005 is in de beleidsnotitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» aangegeven dat er over instroom, doorstroom en behoud van talentvolle onderzoekers geen betrouwbare gegevens bekend zijn. Inzet van de notitie is om het loopbaanbeleid bij universiteiten te verbeteren. Daartoe worden in 2006 afspraken met de instellingen gemaakt.
• Bekend is dat het aantal promoties in Nederland in internationale vergelijkingen laag is. Daarom wordt promoveren aantrekkelijker gemaakt. Maatregelen zijn aangekondigd voor het stimuleren van vernieuwing en differentiatie van de promotietrajecten. In 2005 (€ 4 miljoen) en 2006 (€ 3 miljoen) is € 7 miljoen beschikbaar voor universiteiten voor het vernieuwen van de promotietrajecten gericht op kwaliteitsverbetering (zie ook artikel 6, paragraaf 6.3.2.4).
• De reguliere Vernieuwingsimpuls (veni, vidi, vici) wordt, zoals in 2003 besloten, gecontinueerd t/m 2010, inclusief de in 2004 aangekondigde extra component voor vrouwen in de Vernieuwingsimpuls. Het aantal indieningen in de Vernieuwingsimpuls blijft verder stijgen (zie de tabel beleidsprestaties).
• Het Rubiconprogramma is bedoeld voor veelbelovende gepromoveerden die na hun promotie ervaring kunnen opdoen, twee jaar aan een buitenlandse, of één jaar aan een Nederlandse instelling. Voor dit programma, aangekondigd in de beleidsnotitie «Onderzoekstalent op waarde geschat», is besloten dat het na 2005 voor een periode van vijf jaar zal worden gecontinueerd (€ 4 miljoen per jaar t/m 2010).
• Het Mozaïek-programma om de instroom van allochtonen in de wetenschap te stimuleren is succesvol verlopen en wordt gecontinueerd.
• Voor wat betreft de specifieke inzet gericht op vrouwen is het Aspasia-programma «nieuwe stijl» van start gegaan in 2005 om de doorstroom van vrouwen naar posities van universiteit hoofddocent (uhd) en hoogleraar te stimuleren.
• In 2004 is de Casimir-regeling gericht op het bevorderen van intersectorale mobiliteit van jonge onderzoekers opgezet in samenwerking met EZ en SenterNovem. In 2005 zijn de voorstellen geselecteerd en zijn 23 beurzen toegekend. De middelen hiervoor komen uit de middelen voor het Deltaplan bèta techniek (artikel 7).
• Behalve via deelname van Nederlandse onderzoekers aan het onderzoek bij de grote internationale onderzoeksinstellingen (par. 16.3.1.2), is ook door de succesvolle deelname in Europese onderzoeksprogramma’s en via de bilaterale samenwerking met de prioriteitslanden China, Indonesië en Rusland bijgedragen aan het versterken van de positie van het Nederlandse onderzoek. Aansluiting bij de beste kennis in het buitenland heeft door middel van samenwerkingsprogramma’s plaatsgevonden.
• Indonesië: de bilaterale onderzoekssamenwerking met Indonesië heeft in 2005 in het teken gestaan van de voorbereidingen van het werkbezoek van Minister van der Hoeven aan dit land in 2006. In februari 2005 hebben EZ, OCW en het Indonesische Ministerie van Onderzoek en Technologie in een Letter of Intent de intentie uitgesproken om grotere focus en integratie aan te brengen ten aanzien van onderzoeks-, onderwijsbeleid en technologiebeleid.
• Rusland: het in 2004 getekende Memorandum of Understanding is in 2005 verder geoperationaliseerd. De oproepen tot onderzoeksvoorstellen zijn gepubliceerd en de selectieprocessen zijn in gang gezet. De resultaten zullen bekend worden in het voorjaar van 2006.
• Europese Onderzoeksruimte/EU-Kaderprogramma: de resultaten van de Nederlandse deelname in het Europese Kaderprogramma voor 2005 worden begin 2006 gepubliceerd door SenterNovem/EG Liaison met de zogenoemde «brick-analyse».
Verwijzing naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 37, pag. 3 t/m 5).
• Verslag van het algemene overleg met de vaste kamercommissies voor OCW en EZ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, nr. 43).
• Brief van de minister van OCW met een definitief voorstel van de smart mix regeling (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 29 338, nr. 40).
• Brief van de minister met de aanbieding van de beleidsnotitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nummer 11, Tweede Kamer, 13-10-2005).
16.3.3. Bevorderen van toegankelijkheid en benutten wetenschappelijk onderzoek
Het doel is te streven naar een open, onbelemmerde toegang tot de resultaten van onderzoek en tot de ten behoeve van dat onderzoek verzamelde gegevens, materialen, collecties e.d. Het gaat daarbij om het bevorderen van de toegang voor onderzoekers onderling, maar ook om toegang voor de brede samenleving via onderwijs en media. Dit is een harde voorwaarde voor de voortgang van de wetenschap en de maatschappelijke en economische benutting ervan.
Communicatie en informatievoorziening binnen de wetenschap
• Door het stimuleren van en bijdragen aan diverse activiteiten van de organisaties SURF, DANS, KNAW, NWO, KB, de bibliotheek van de TUDelft en de universiteiten, kon de toegankelijkheid tot onderzoeksdata en publicaties wezenlijk worden verbeterd.
• Met de instelling van een breed samengestelde werkgroep is de samenwerking tussen de verschillende partijen betreffende de toegang tot onderzoeksdata geïntensiveerd. De technische infrastructuur is versterkt met de oprichting van DANS in juli 2005 (Data Archiving and Networked Services). DANS is onder andere het vervolg op het NIWI en is door NWO en de KNAW gezamenlijk opgericht met als taak de data-infrastructuur voor de geestes- en sociale wetenschappen te versterken. Voor alle wetenschapsgebieden is de toegang tot Nederlandse digitale wetenschappelijke publicaties verbeterd met het landelijke programma SURF-DARE (Digital Academic Repositories).
• Een aantal BSIK projecten, waaronder LOFAR, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de informatieinfrastuctuur voor het onderzoek.
Gebruik van onderzoeksresultaten
• Via ondermeer de uitvoering van het kabinetsstandpunt op het rapport van de Commissie Wijffels over de brugfunctie TNO en GTI’s, de dialoog met de instellingen en door de besluitvorming over een aantal grootschalige kennis en innovatieprojecten in het kader van het FES kon een belangrijke stap worden gezet ter versterking van de wisselwerking tussen publieke kennisinstellingen en het bedrijfsleven. De Tweede Kamer heeft een afschrift van de brief ontvangen van de minister aan de Colleges van Bestuur ter verduidelijking van de valorisatietaak van de universiteiten. De minister heeft verder de reactie aan de Tweede Kamer gestuurd op het AWT advies over de economische betekenis van universitair onderzoek.
Wetenschap en techniekcommunicatie
• De subsidie aan de stichting Weten is op basis van het rapport van de Commissie Esmeijer stopgezet en de financiële afwikkeling van de stichting is voltooid.
• Het wetenschapscentrum NEMO heeft coördinerende werkzaamheden op het wtc-gebied overgenomen, zoals de organisatie van de Weten-Week. Ook heeft NEMO de verantwoordelijkheid op zich genomen het project Kennislink te continueren. NEMO heeft in overleg met de betrokken instanties het Fonds Ondersteuning Science Centra ontwikkeld. Er is daarmee een goede basis gelegd voor de continuïteit van een landelijk netwerk van science centra. NEMO werkt samen met het Platform Beta/Techniek om activiteiten van de science centra te laten aansluiten op het nationaal plan Verbreding Techniek in het Basisonderwijs.
Duurzaam behoud van het papieren en het digitale wetenschappelijke en culturele erfgoed
• Om de toegang tot wetenschappelijke informatie te behouden en de Nederlandse kennisinfrastructuur uit te bouwen is het van groot belang om het wetenschappelijke en culturele erfgoed te conserveren, duurzaam op te slaan, te digitaliseren en toegankelijk te maken. De huidige achterstand in conservering en het duurzame behoud van (digitale) collecties zijn sectoroverstijgend aangepakt door wetenschappelijke en culturele instellingen. Over de activiteiten op het gebied van conservering, digitale duurzaamheid en digitalisering is de kamer geïnformeerd met de brief over het duurzaam behoud van wetenschappelijke en culturele informatiebronnen (TK 2004–2005, 29 800 VII, nr. 245).
• Om de doelstellingen te verwezenlijken is een viertal programma’s en projecten uitgevoerd: Het conserveringsprogramma Metamorfoze is het landelijke programma voor conservering van het nationale papieren erfgoed. Er zijn structureel middelen beschikbaar gesteld voor de versnelde uitvoering van het programma. Het programma is gestart in 1997 en wordt gecoördineerd door het Bureau Metamorfoze dat is ondergebracht bij de KB. Dertig Nederlandse erfgoedinstellingen nemen deel aan het programma. De tweede fase werd in 2004 afgerond. In 2005 is de derde fase van start gegaan en is het programma verbreed tot de archiefsector.
De opslag van digitale tijdschriften in het e-Depot van de KB heeft in 2005 een enorme groei gekend. Onderzoek naar digitale duurzaamheid is erop gericht al deze tijdschriften ook weer in goede staat aan het toekomstige publiek te kunnen presenteren. Hiervoor zijn bestaande projecten voortgezet en nieuwe projecten gestart. Onderzoeksresultaten worden direct omgezet naar concrete projecten voor het aanvullen en verbeteren van de faciliteiten voor langdurige digitale opslag in het e-Depot. Het onderzoek naar digitale duurzaamheid heeft in 2005 een extra impuls gekregen door de financiering in het kader van de Samenwerking Duurzaam Behoud. De KB werkt hiertoe in nationaal en internationaal verband samen met verschillende partners.
Het Geheugen van Nederland is het nationale digitaliseringprogramma voor het Nederlands cultureel en wetenschappelijk erfgoed. Het programma is gestart in 2001 en wordt gecoördineerd door het projectbureau Het Geheugen van Nederland, dat is ondergebracht bij de KB. In de fase 2001–2004 zijn ruim 50 erfgoedcollecties van diverse instellingen gedigitaliseerd en via de website van het Geheugen beschikbaar gesteld aan een breed publiek. Vanaf 2005 richt het geheugen zich op het onderhouden van een infrastructuur voor het bewaren en beschikbaar stellen van de gedigitaliseerde collecties voor de langere termijn. Daarnaast worden er nieuwe diensten ontwikkeld op basis van het gedigitaliseerde materiaal.
Anno is ontstaan vanuit het plan «Boulevard van het Actuele Verleden». Binnen het wetenschapsbudget is – vanuit de enveloppe – voor de jaren 2004 t/m 2006 een bedrag van € 6 miljoen uitgetrokken. In 2005 is samen met BZK een traject ingezet om een Centrum voor Geschiedenis en Democratie te realiseren, waarvan Anno en het Instituut voor Politiek en Publiek (IPP) de pijlers moeten gaan vormen. Besluitvorming zal in 2006 plaatsvinden.
Verwijzing naar beleidsnota’s en voortgangsrapportages
• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 37, pag. 10–11).
• Brief over valorisatietaak universiteiten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 30).
• Brief met reactie op het AWT-advies «de waarde van weten, de economische betekenis van het universitaire onderzoek (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 39).
Tabel 17.1: Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | – 34 792 | 34 792 |
Uitgaven | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | – 34 792 | 34 792 |
• Loonbijstelling | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 21 319 | – 21 319 |
• Prijsbijstelling | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
• Nader te verdelen | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | – 56 111 | 56 111 |
• Asielzoekers | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Ontvangsten | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Dit artikel dient als intermediair totdat de exacte verdeling over de andere artikelen bekend is. Op deze artikelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.
De beginstand van het artikelonderdeel loonbijstelling is opgebouwd uit nog te verdelen arbeidsvoorwaardenmiddelen naar verschillende beleidsterreinen.
De negatieve beginstand van het artikelonderdeel nader te verdelen wordt veroorzaakt door het centrale tekort en de geparkeerde taakstelling naar aanleiding van de hbo-fraude en deze taakstelling wordt op een later moment naar verschillende beleidsterreinen verdeeld. Hieronder worden deze artikelonderdelen nader toegelicht.
Tabel 17.2: Loonbijstelling (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Loonbijstelling 2005 (toegevoegd uit de aanvullende post) | 10 064 | 10 064 | |
CAO-sector (po/vo/bve) | – 2 272 | – 2 272 | |
HO-sector (hbo/wo/owb) | – 2 875 | – 2 875 | |
Arbeidsvoorwaardengepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G) | – 4 513 | – 4 513 | |
ArbeidsvoorwaardenRijk | – 384 | – 384 | |
Arbeidsvoorwaardenprovincie en gemeente | – 20 | – 20 | |
CAO 2004 en 2005 sector Rijk | 1 765 | – 1 765 | 0 |
Compensatie negatieve arbeidsvoorwaardenruimte onderwijs en rijk | 200 116 | – 199 114 | 1 002 |
Interimvergoeding ziektekosten sector onderwijs | 324 737 | – 324 737 | 0 |
Interimvergoeding ziektekosten sector rijk | 2 117 | – 2 117 | 0 |
Diversen: arbeidsvoorwaarden | – 22 321 | – 22 321 | |
Totaal | 538 799 | – 560 118 | – 21 319 |
In 2005 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:
1. De ontvangen loonbijstelling bedroeg in totaal € 10,1 miljoen en is in de 1e suppletore begroting uitgedeeld.
2. De budgetten voor arbeidsvoorwaarden in het onderwijs en wetenschap (CAO-sector en HO-sector) zijn bijgesteld.
3. Ook de budgetten van de beleidsonderdelen die vallen onder de sector Rijk, G&G en de provincie en gemeente zijn met de reguliere loonbijstelling 2005 bijgesteld.
4. Er zijn middelen uitgedeeld voor de compensatie voor de negatieve arbeidsvoorwaardenruimte voor de sector onderwijs en rijk.
5. Door de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel wordt de interimvergoeding ziektekosten voor het onderwijs- en rijkspersoneel van in totaal € 396,1 miljoen, waarvan € 326,9 miljoen in 2005 en € 66,5 miljoen in 2006, versneld uitbetaald.
6. De post arbeidsvoorwaarden tenslotte betreft een saldering van verschillende mutaties op het terrein van arbeidsvoorwaarden. Op dit artikelonderdeel worden onder andere de indexering voor de lesgelden vo en bve geraamd. Het saldo wordt grotendeels verklaard door een lagere indexering van de lesgelden dan oorspronkelijk was geraamd.
Tabel 17.3: Prijsbijstelling (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Prijsbijstelling 2005/indexering omroepbijdrage (toegevoegd uit de aanvullende post) | 72 381 | 72 381 | |
Primair onderwijs | – 23 535 | – 23 535 | |
Voortgezet onderwijs | – 5 597 | – 5 597 | |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | – 5 540 | – 5 540 | |
Technocentra | – 80 | – 80 | |
Hoger beroepsonderwijs | – 4 817 | – 4 817 | |
Wetenschappelijk onderwijs | – 9 196 | – 9 196 | |
Internationaal onderwijsbeleid | – 111 | – 111 | |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | – 531 | – 531 | |
Informatie- en communicatie technologie | – 440 | – 440 | |
Studiefinanciering | – 7 302 | – 7 302 | |
Cultuur | – 3 331 | – 3 331 | |
Media (indexering omroepbijdrage) | – 7 972 | – 7 972 | |
Onderzoek en wetenschappen | – 2 851 | – 2 851 | |
Nominaal en onvoorzien | – 848 | – 848 | |
Ministerie algemeen | – 177 | – 177 | |
Inspecties | – 48 | – 48 | |
Adviesraden | – 5 | – 5 | |
Totaal | 72 381 | – 72 381 | 0 |
Dit artikelonderdeel heeft dezelfde functie als het artikelonderdeel loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie. Het betreft een bijstelling uit de aanvullende post van € 72,4 miljoen en de prijsbijstelling 2005 is verdeeld naar de verschillende beleidsartikelen.
Tabel 17.4: Nader te verdelen (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Eindejaarsmarge 2004/2005 | 54 226 | 54 226 | |
Eindejaarsmarge 2005/2006 | – 14 994 | – 14 994 | |
Kasschuif voorjaarsnotabesluitvorming | – 67 194 | – 67 194 | |
Kasschuif taakstelling hbo-fraude | 35 635 | 35 635 | |
Opbrengsten hbo-fraude | 24 865 | 24 865 | |
Diversen | 23 573 | 23 573 | |
Totaal | 10 605 | 45 506 | 56 111 |
Het verschil van € 56,1 miljoen is als volgt te verklaren:
1. In 2004 eindigde OCW met een overschot van € 54,2 miljoen. Het overschot 2004 is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2005 en toegevoegd aan dit artikelonderdeel.
2. In 2005 eindigde OCW met een tekort van € 15 miljoen. Het tekort 2005 wordt via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2006.
3. In de 1e suppletore begroting 2005 is per saldo een meevaller van € 67,2 miljoen verwerkt. Deze meevaller wordt afgedekt door een generieke kasschuif om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.
4. Tenslotte betreft het hier een deel van de verrekeningen voor het BVE (€ 0,5 miljoen), HBO (€ 19,9 miljoen) en WO (€4,5 miljoen) van in totaal € 24,9 miljoen die plaatsvindt op basis van de resultaten van het onderzoek door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap; ook in 2006 zullen nog vorderingen worden vereffend. Met het bedrag van € 24,9 miljoen dat in 2005 bij de betreffende instellingen wordt geïnd, wordt een deel ingevuld van de geraamde ontvangst die in 2005 op beleidsartikel nominaal en onvoorzien is geboekt in verband met de «invordering naar aanleiding van de hbo-fraude». Het restant van de «invordering naar aanleiding van de hbo-fraude» ad € 35,6 miljoen wordt via een kasschuif doorgeschoven naar 2006.
Op dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:
• Het bestuursdepartement (artikel 18)
• De Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie (artikel 19)
• De drie adviesraden: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur, en de adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20)
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 170 072 | 182 723 | 133 016 | 117 101 | 139 576 | – 21 573 |
waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 5 500 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven: | 164 231 | 192 806 | 126 016 | 118 003 | 139 576 | – 21 573 |
Bestuursdepartement | 164 231 | 192 806 | 126 016 | 118 003 | 139 576 | 21 573 |
Ontvangsten | 581 | 4 343 | 277 | 3 455 | 975 | 2 480 |
Toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid:
Het verschil tussen realisatie en begroting van de uitgaven op dit artikel bedraagt – € 21,6 miljoen. Dit wordt naast de bijstelling voor salarismaatregelen ad € 2,1 miljoen vooral veroorzaakt door:
• De overboeking naar de beleidsterreinen waarop de uitgaven worden gedaan, van de op dit artikel begrote middelen voor service gericht uitvoeren, invoering onderwijsnummer en geïntegreerd toezicht, in totaal – € 25,4 miljoen.
• Een vertraging in de werkzaamheden voor geïntegreerd toezicht van € 3,7 miljoen.
• Een verhoging voor de werkzaamheden van de cie Schutte van € 2,4 miljoen.
• Van de in 2005 ontvangen middelen voor het project archieven van voor 1976, € 1,6 miljoen, is een bedrag van € 1,35 miljoen niet uitgegeven omdat in 2005 alleen de voorbereidende werkzaamheden zijn verricht.
• Verhoging van de herverdeling van de taakstellingen uit de regeerakkoorden, € 5,1 miljoen, die op dit artikel geparkeerd stonden.
• Met ingang van 2005 worden de kosten van de bezwaarschriften commissie op dit artikel begroot. De onderwijsdirecties hebben hiervoor € 4,3 miljoen overgeboekt van het onderdeel uitvoeringsorganisatie Cfi.
Tabel 2: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 53 475 | 48 727 | 49 744 | 47 969 | 45 879 | 2 088 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Uitgaven | 52 396 | 48 917 | 50 138 | 47 969 | 45 879 | 2 088 |
Inspectie van het Onderwijs | 50 596 | 47 497 | 48 653 | 45 528 | 44 609 | 919 |
Inspectie Cultuurbezit/Erfgoedinspectie | 1 800 | 1 420 | 1 485 | 2 441 | 1 270 | 1 171 |
Ontvangsten | 160 | 9 | 131 | 45 | 0 | 45 |
Het verschil tussen realisatie en begroting van de uitgaven op dit artikel bedraagt € 2,1 miljoen. Dit wordt naast de bijstelling voor salarismaatregelen ad € 1,2 miljoen vooral veroorzaakt door:
• De overboekingen van de budgetten van de rijksinspecties voor archeologie, rijksarchieven en monumentenzorg naar dit artikel in verband met de fusie met de inspectie cultuurbezit tot de nieuwe Erfgoedinspectie, € 1,3 miljoen.
• Een verlaging van € 3,1 miljoen als gevolg van de taakstelling professioneel inkopen, een eigen bijdrage van de Inspectie van het Onderwijs t.b.v. aanvullende maatregelen in het kader van sociaal flankerend beleid en vertragingen in de uitvoering van diverse projecten in het kader van JONG en Geïntegreerd Toezicht.
Tabel 3: Budgettaire gevolgen artikel 20 (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 7 217 | 6 944 | 7 400 | 6 908 | 6 791 | 117 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 7 217 | 6 944 | 7 400 | 6 908 | 6 791 | 117 |
Onderwijsraad | 3 035 | 2 517 | 2 490 | 2 334 | 2 613 | – 279 |
Raad voor Cultuur | 3 115 | 3 139 | 3 385 | 2 930 | 3 262 | – 332 |
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid | 1 067 | 1 288 | 1 525 | 1 643 | 916 | 727 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Het totaal aan realisatie voor de drie adviesraden samen over 2005 is € 0,1 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt naast de bijstelling voor salarismaatregelen ad € 0,1 miljoen vooral veroorzaakt door:
• De jaarlijkse bijdrage van het ministerie van Economische Zaken aan de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid. € 0,7 miljoen.
• Vertragingen in onderzoekstrajecten en de reorganisatie van de Raad voor Cultuur – € 0,5 miljoen.
1. Mededeling over de bedrijfsvoering
OCW stuurt zijn bedrijfsprocessen onder meer door risicoanalyses uit te voeren, tijdig beheersmaatregelen te treffen en door een expliciet normenkader te geven voor het financieel en materieel beheer. Het management draagt hieraan bij door in de planning- en controlcyclus periodiek verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
In 2005 heeft het departement veel werk gemaakt van een ordelijke en controleerbare totstandkoming van de slotrapportages en de mededeling bedrijfsvoering. Mede op grond van de resultaten van de slotrapportages, de risicoanalyse op de gestelde doelen, de getroffen beheersmaatregelen en de weging van de tekortkomingen ben ik van mening dat OCW het afgelopen jaar de bedrijfsprocessen in voldoende mate heeft beheerst. Vijf processen vragen echter nog extra aandacht:
1. Financieel beheer IBG
2. Ketenbekostiging
3. Examens MBO/Functioneren KCE
4. Urennorm BVE
5. Autorisaties SAP
Hieronder geef ik een toelichting op deze processen.
Omdat de IBG ook in 2005 de gesignaleerde knelpunten niet structureel kon oplossen, waren de interne bedrijfsvoeringsprocessen onvoldoende beheerst en was de kwaliteit van het financieel beheer zwak. Hierover heb ik gesproken met de Hoofddirecteur IBG. Ook in de viermaandsgesprekken en mijn overleggen met de Raad van Toezicht zal dit punt op de agenda staan. De Raad van Toezicht moet sterker sturen op de procesbeheersing bij de IBG. Verder heb ik de Auditdienst verzocht een audit uit te voeren naar de procesbeheersing.
OCW kent een ketenbekostiging: aanlevering en overdracht van bekostigingsinformatie vindt plaats via zogenaamde «ketenpartners». In 2005 heeft het voortgezet onderwijs daarbij voor het eerst over de hele breedte gebruik gemaakt van de basisregistratie onderwijsnummer (BRON). De ketenbekostiging is in 2005 moeizaam verlopen. Van slechts 45% van de scholen was de accountantsverklaring tijdig ingediend. Eind 2005 was van ruim 20% van de VO-scholen de bekostiging nog niet herrekend, deels als gevolgd van ontbrekende of niet-verwerkbare accountantsverklaringen, deels als gevolg van niet verwerkte bestanden. Inmiddels is een ketenregie-overleg ingesteld waaraan alle betrokkenen deelnemen – inclusief de organisaties voor bestuur en management. Op initiatief van dit overleg is het proces grondig geëvalueerd, zodat het in 2006 beter zou moeten verlopen. De evaluaties helpen bovendien om knelpunten te vermijden bij de geplande invoering van BRON in de andere onderwijssectoren.
Bij de invoering van BRON in de andere onderwijssectoren zal ik eveneens voorstellen om een ketenregie-overleg in te stellen en de ketenregierol te formaliseren. Daarnaast zal een ketenanalyse voor deze sectoren worden uitgevoerd zoals die in 2005 ook voor het hoger onderwijs heeft plaatsgevonden.
Ad 3: Examens MBO/Functioneren KCE
In januari 2005 heeft de Inspectie van het Onderwijs een periodiek kwaliteitsonderzoek (PKO) uitgevoerd bij het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE), dat tot doel heeft om de kwaliteit van de examinering te bevorderen in het beroepsonderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelde de kwaliteit van de werkzaamheden als voldoende, maar moest de overige onderzochte kwaliteitsaspecten een onvoldoende geven:
• externe borging van de kwaliteit van de examens in het mbo (de dekkendheid van de KCE-controle);
• het voldoen aan de wettelijke bepalingen;
• de kwaliteitszorg.
In september 2005 heeft de Inspectie van het Onderwijs een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteitsverbetering bij KCE, waarbij ze opnieuw een aantal tekortkomingen constateerde, deze keer in de productiviteit, de kwaliteit en de procedures. Op 9 februari 2006 heb ik mijn beleidsreactie op het inspectierapport naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 2005–2006, 27 451, nr. 48, Tweede Kamer). Daarin heb ik de volgende bestuurlijke maatregelen aangekondigd om de kwaliteitsverbetering bij KCE te borgen:
• KCE stelt een plan van aanpak op met voorstellen voor een nieuwe aanpak, de implementatie hiervan en een evaluatie van de bevindingen in het overgangsjaar 2005–2006 voor het eventueel bijstellen voor het vervolgtraject;
• KCE realiseert de benodigde verbeteringen op de door de Inspectie van het Onderwijs geconstateerde verbeterpunten;
• KCE levert een aanscherpte verantwoording over haar geplande en gerealiseerde productiviteit;
• KCE waarborgt de methodologische kwaliteit van haar werkwijze en de evaluatie van de bevindingen met de nieuwe aanpak ook expliciet te richten op de methodologische aspecten. Bij deze evaluatie betrekt KCE ook externe methodologen.
KCE wil met een nieuwe aanpak niet alleen de verbeteringen realiseren die de Inspectie van het Onderwijs nodig acht, maar ook enkele verbeterpunten aanpakken die het zichzelf heeft opgelegd. In haar rapport stelt de Inspectie van het Onderwijs dat zij perspectief ziet in de nieuwe aanpak van KCE.
De nieuwe aanpak van KCE, het draagvlak daarvoor bij de verschillende partijen en de gefaseerde invoering van het plan geven mij het vertrouwen dat KCE op de goede weg is. Ik volg de vorderingen van KCE en de uitwerking van de bestuurlijke maatregelen nauwgezet in periodieke (bestuurlijke) overleggen. In het najaar van 2006 voert de Inspectie van het Onderwijs een periodiek kwaliteitsonderzoek uit naar het functioneren van KCE in het studiejaar 2005–2006.
De Inspectie van het Onderwijs constateerde in 2005 dat 13% van de onderzochte opleidingen in het studiejaar 2004–2005 niet voldeed aan de urennorm. Een van de oorzaken is een interpretatieverschil over het «in instellingstijd gegeven onderwijs». De definitie hiervan geeft op hoofdlijnen aan wat wel en niet meetelt in de urennorm.
Het begrip «in instellingstijd gegeven onderwijs» wordt nu opnieuw gedefinieerd, onder andere op basis van nieuwe didactische werkvormen. De Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst voeren in het studiejaar 2005–2006 een geïntegreerd thema-onderzoek uit naar de urennorm BVE.
In 2005 bestond het risico van doorbreking van primaire functiescheidingen in het SAP (het financieel-administratief systeem van het departement). Hierdoor functioneerde het «vier-ogen principe»niet waardoor het voor een aantal medewerkers in principe mogelijk was om gegevens te manipuleren of op onrechtmatige wijze betalingen te verrichten. Bij de accountantscontrole en de controle van de logging is daar echter niets van gebleken. Volledige zekerheid hierover bestaat overigens nog niet.
Na ontdekking van deze fout is de autorisatie teruggebracht tot een noodzakelijk aantal personen. Er zijn afspraken gemaakt om dit aantal verder te reduceren. Verder worden voortaan de autorisatieprofielen per gebruikersgroep op centraal niveau gedefinieerd. Daarnaast richten we onafhankelijk toezicht in op het gebruik van SAP-autorisaties.
2. Onvolkomenheden in 2004, geconstateerd door de Algemene Rekenkamer (AR)
De AR heeft in het Rechtmatigheidsonderzoek over 2004 vier onvolkomenheden geconstateerd:
1. Interne controle op de bekostigingsprocessen bij Cfi
2. Beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk
3. Personeelskostenbeheer bij het bestuursdepartement
4. Contractbeheer bij het bestuursdepartement
Ad 1: Interne controle op de bekostigingsprocessen bij Cfi
Mede op basis van onderzoek van de departementale Auditdienst constateerde de AR een onvolkomenheid bij Cfi in de interne controle op de bekostigingsprocessen. Om de interne controle te versterken, hebben we de risicoanalyse op de bekostigingsprocessen verdiept en een intern controleteam ingericht dat onder meer is ingezet op de controle van de risicovolle aspecten uit de risicoanalyse. Er zijn plannen gemaakt om de onderkende risico’s te reduceren en deze plannen zijn geïmplementeerd. Ten slotte is in samenwerking met de Auditdienst een interne richtlijn opgesteld om de productiedossiers van de bekostigingsprocessen te verbeteren. In het laatste auditrapport concludeerde de AD dat Cfi in een korte periode veel heeft verbeterd. In opzet is de beheersing van de going concern bekostigingsprocessen op orde gebracht. Cfi zal blijvend aandacht schenken aan de verdere ontwikkeling van risicomanagement onder meer door het voldoende bezetten van kritische functies en het beheersen van de ketenrisico’s met betrekking tot het onderwijsnummer.
Ad 2: Beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk
De AR had het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk (kunstcollecties en de bruikleenprocedure bij het Instituut ICN) aangemerkt als een onvolkomenheid. Er bestond een risico op vermissing van waardevolle kunstvoorwerpen. Om deze onvolkomenheid op te heffen, voert OCW het vastgestelde beheerplan uit. Het ICN heeft daarvoor de projectgroep «Collectie op orde» in het leven geroepen. Die zal tot eind 2006 de lopende bruikleenovereenkomsten controleren en actualiseren. In 2006 wil OCW de administratieve achterstand in het beheer van vermiste voorwerpen hebben ingelopen. Er is een pakket maatregelen ontwikkeld om het beheer en het toezicht hiervan te verbeteren. Dit zijn onder meer een verscherpt selectiebeleid bij het kiezen van bruikleennemers, het verminderen van de omvang van de collectie en het overdragen van kunstwerken aan verzelfstandigde rijksmusea.
Verder hebben we in 2005 gewerkt aan een nieuw beheerssysteem. In overleg met het ministerie van Financiën hebben we aansluiting gezocht bij de regels voor het materieelbeheer op grond van de Comptabiliteitswet 2001. Er is een conceptregeling«materieelbeheer museale voorwerpen» opgesteld, die medio 2006 van kracht zal worden.
Ad 3: Personeelskostenbeheer bij het bestuursdepartement
De Algemene Rekenkamer handhaafde de onvolkomenheid in het personeelskostenbeheer van het bestuursdepartement. De AR constateerde dat het beheer van de personele uitgaven eind 2004 nog niet op orde was aangezien een aantal ingevoerde verbetermaatregelen voor het financieel beheer van personele uitgaven pas op termijn effect zou hebben, zoals de versterking van de controlfunctie via een reorganisatie van de directie HRM. In 2005 zijn we doorgegaan op de weg die we met de verbetermaatregelen waren ingeslagen. Eind 2005 was het personeelskostenbeheer op orde. De opschoonacties van de personeelsdossiers zijn afgerond. De invoer van personeelsmutaties in het SAP-systeem en het beheer van de personeelsdossiers zijn gecentraliseerd. We hebben een centrale interne controle ingericht om de verbeteringen te borgen. Tot slot is in 2005 de digitalisering van de personeelsdossiers afgerond. Overigens vraagt het beheer van de personeelsdossiers ook in 2006 de nodige aandacht.
Ad 4: Contractbeheer bij het bestuursdepartement
De AR handhaafde de onvolkomenheid in het contractbeheer bij het bestuursdepartement, omdat de noodzakelijke verbetermaatregelen die we hadden getroffen in 2004 nog onvoldoende effect hadden gesorteerd. Eind 2005 zijn alle contracten van € 50 000 of hoger opgenomen in het Contracten Registratie- en Informatie Systeem (CRIS) en hebben we de directies geïnstrueerd over de naleving van de voorschriften. Ook in 2006 zal periodiek controle plaatsvinden, en begin 2006 zal de Auditdienst onderzoeken of de regels voor contractbeheer worden nageleefd.
3. M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik)
We hebben in 2005 de regelingen geïnventariseerd die gevoelig zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), evenals de maatregelen die daarvoor getroffen zijn. Daarbij is ook aangegeven of er sprake is van «restant M&O». Restant M&O is de M&O-gevoeligheid die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen getroffen zijn. Restant M&O doet zich voor wanneer er binnen de maatschappelijke kaders geen afdoende controlebeleid mogelijk is of wanneer controle onmogelijk of ondoelmatig is (bijvoorbeeld op basis van een kosten-batenanalyse). Een aantal beleidsterreinen kent restant M&O. De desbetreffende regelingen, de bedragen en de toelichting daarop zijn opgenomen in de jaarrekening.
Verantwoorden door de instellingen
De wijze waarop instellingen zich verantwoorden is in beweging. Het primair onderwijs gaat per 1 augustus 2006 over op een nieuw bekostigingsstelsel (lumpsum) en daarbij hoort een andere wijze van verantwoorden. Eind april 2005 hebben we het thema «verantwoording» tijdens een brede conferentie onder de aandacht van de scholen gebracht. Daarnaast hebben we een speciaal handboek gepubliceerd waarmee scholen hun financieel management kunnen inrichten en waarin aanwijzingen voor het jaarverslag zijn opgenomen. Bij deze nieuwe verantwoording hoort een beperkte set financiële kengetallen op schoolniveau, op grond waarvan alle scholen vanaf het verslagjaar 2006 zichzelf onderling kunnen vergelijken.
Bij de verantwoording is ook het thema «horizontaal verantwoorden» onder de aandacht gebracht van de scholen. Zij kunnen deze horizontale verantwoording naar eigen inzicht vorm geven, in afstemming met de diverse belanghebbenden waaronder OCW.
In 2005 is een volledig herschreven en nieuw vormgegeven Controleprotocol voor instellingsaccountants gepubliceerd. Dit protocol biedt de instellingsaccountant alle aanwijzingen om zijn accountantsverklaring af te geven bij het financieel jaarverslag en bij de door hem gecontroleerde bekostigingsgegevens. In dat protocol staat ook dat het bevoegd gezag van de instelling een zogeheten letter of representation aan de accountant moet overhandigen. Daarmee verklaart het instellingsbestuur dat het alle bekende informatie aan de accountant heeft verstrekt en dat het niet heeft gehandeld in strijd met wet- en regelgeving.
De bekostigde scholen en instellingen verstrekken ons jaarlijks gegevens voor de bekostiging. Ook leggen ze verantwoording af over de besteding van de rijksbijdragen en subsidies en over hun financiële positie. Accountants controleren deze informatie. De Auditdienst onderzoekt («reviewt») jaarlijks steekproefsgewijs of de accountants toereikend controleren en rapporteren. Al enkele jaren is het beeld hiervan niet positief. Mede daarom is het vernieuwde controleprotocol in het leven geroepen. De accountants zijn, ook via hun beroepsorganisatie, stevig aangesproken op hun functioneren. In een aantal gevallen moesten zij aanvullende controles uitvoeren. De Auditdienst overlegde in 2005 frequent met de kantoren en heeft ook de reviews aangescherpt. Het effect hiervan zal in 2006 pas echt zichtbaar worden bij de reviews van de controles over 2005. Wel is in de controles over 2004 een lichte verbetering te zien. We zullen ook in 2006 scherp toezien op het functioneren van de accountants en niet schromen waar nodig zwaardere maatregelen te nemen.
Integraal uitvoeren van toezicht en handhaving
In 2004 is het project Geïntegreerd Toezicht (GT) gestart. Daarin werken Inspectie van het Onderwijs, CFI en AD intensief samen aan de volgende doelen:
• Minder administratieve lasten door bevraging vanuit één loket.
• Introductie van nieuwe en gevarieerde toezichtsarrangementen.
• Uitbreiding van de reikwijdte van toezicht met doelmatigheid en bedrijfsvoering, naast rechtmatigheid.
In 2005 is veel voortgang in het GT-project geboekt. De belangrijkste punten:
• In oktober 2005 is het Toezichtportaal voor het voortgezet onderwijs operationeel geworden met een bundeling van alle toezichtinformatie. Het primair onderwijs en BVE volgen vóór 1-4-2006. Instellingen voor primair en voortgezet onderwijs kunnen hun toezichthouders vinden achter één loket.
• Voor inspecteurs en auditors zijn risicoprofielen ontwikkeld waarmee ze het juiste toezichtsarrangement voor de instelling kunnen bepalen. Voor het voortgezet onderwijs en BVE wordt deze werkwijze in pilots toegepast.
• De Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst hebben een protocol voor gezamenlijk onderzoek van instellingen ontwikkeld. Ook deze aanpak wordt inmiddels in de praktijk toegepast.
Binnen OCW zijn alle taken op het gebied van toezicht- en handhavingbeleid gebundeld in de directie Toezicht en Handhaving.
Geïntegreerd Toezicht
Met het project Geïntegreerd Toezicht zal bereikt worden dat Inspectie van het Onderwijs en CFI niet meer dezelfde informatie zullen opvragen. Daarmee is de bevragingslast voor scholen verminderd.
Ook werken vanaf 2005 Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst beter samen bij het programmeren en uitvoeren van het toezicht op de instellingen. De onderzoeken worden geprogrammeerd op basis van een risicoanalyse van de instellingen. Deze is gebaseerd op jaarrekeningen, jaarverslagen en bijvoorbeeld signalen van klokkenluiders en ervaringen van eerdere bezoeken van Inspectie en Auditdienst. Dit resulteert onder meer in onderzoeken naar de kwaliteit van het onderwijs die de Inspectie van het Onderwijs zelfstandig uitvoert. De Auditdienst voert de onderzoeken naar de rechtmatigheid uit, vooral door het steekproefsgewijze toetsen (reviewen) van de kwaliteit van de controles door accountants van de instellingen.
Vervolgens kunnen ook onderzoeken (naar algemene thema’s of bij individuele instellingen) noodzakelijk zijn die zich op het grensvlak van rechtmatigheid en onderwijskwaliteit bevinden.
Voorbeelden zijn:
• de samenwerkingsverbanden tussen VO en BVE. Het onderzoeken van de bekostigingsaspecten hiervan («doorsluizen van geld») vereist de deskundigheid van de Auditdienst. Een belangrijk criterium is echter de vraag of de leerlingen wel een onderwijsprogramma volgens de VO eisen volgen. Hierbij is de inbreng van de Inspectie van het Onderwijs vereist. Een geïntegreerd onderzoek is dan doelmatig (ook voor de betrokken instellingen).
• een gemeenschappelijk onderzoek naar de bedrijfsvoering van een instelling waarvoor er signalen zijn over misstanden in de bedrijfsvoering. Inspecteurs en Auditors kijken over de grenzen van hun «eigen» toetsingskaders. De gezamenlijke onderzoeken kunnen leiden tot geïntegreerde rapportages, zoals bij het onderzoek naar de klachten over de hogeschool IN HOLLAND.
Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken de administratieve lastendruk voor burgers, en bedrijven met een kwart te verminderen. Daarnaast hebben we met de Kamer afgesproken de regeldruk voor instellingen met eenzelfde percentage terug te dringen. In juni 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de geplande reductiemaatregelen voor burgers, bedrijven en instellingen. Daarbij hebben we toegezegd om in het jaarverslag de laatste stand van zaken te schetsen.
Het is van belang goed in de gaten te houden dat de regeldruk niet toemeent door nieuwe of gewijzigde rgelingen. Eind 2005 hebben nieuwe of gewijzigde regelingen nog niet geleid tot een toename van de administratieve lastendruk voor burgers, bedrijven of instellingen. De in juni gepresenteerde reductie in administratieve lasten van circa 29% in 2007 blijft overeind. In 2010 neemt dit de reductie verder toe tot circa 40%.
Tabel 1 | ||||
---|---|---|---|---|
Stand junibrief | Stand 01-01-2006 | |||
2007 | 2010 | 2007 | 2010 | |
Primair onderwijs | 20% | 54% | 20% | 54% |
Voortgezet onderwijs | 26% | 26% | 24% | 27%1 |
Beroepsonderwijsen volwasseneducatie | 37% | 37% | 39% | 39% |
Hoger beroepsonderwijs | 38% | 38% | 39% | 39% |
Wetenschappelijk onderwijs | 39% | 39% | 39% | 39% |
Onderzoeks- en wetenschapsbeleid | 25% | 25% | 25% | 25% |
Cultuur | 25% | 25% | 25%2 | 25%2 |
Totaal OCW instellingen | 29% | 39% | 29% | 40% |
Burgers in uren | 24% | 24% | 27%3 | 27%3 |
Burgers in kosten | 29% | 29% | 29% | 29% |
Bedrijven | 28% | 28% | 28% | 28% |
1 In het voortgezet onderwijs vindt een verschuiving in de tijd plaats vanwege de latere invoering van de zorgplicht. Daar staat tegenover dat er in deze kabinetsperiode maatregelen worden genomen die formeel niet onder de definitie administratieve lasten vallen, maar wel degelijk minder regeldruk met zich mee brengen. Een voorbeeld is de decentralisatie van het vervangingsen participatiefonds.
2 De Tweede Kamer zal in september 2006 worden geïnformeerd over de reductievoorstellen op het gebied van Cultuur en Media.
3 Afschaffen lesgeld 16- en 17-jarigen in Bol MBO m.i.v. schooljaar 2005–2006 geeft hier een reductie
Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat met name in het onderwijs de beleefde en de feitelijke regeldruk sterk uiteenlopen. De oorzaken van deze discrepantie laat ik nader onderzoeken. Verder spreek ik met de besturenorganisaties over de ontwikkeling van een bureaucratiebenchmark. Daarmee kunnen de instellingen inzicht krijgen in hun overhead, afgezet tegen de prestaties van de school. De bureaucratiebenchmark kan voorkomen dat de regeldruk verschuift van OCW naar de (boven)schoolse organisatie.
5. Versterken interne organisatie
In 2005 is het veranderingsprogramma Apollo afgesloten. Op de volgende hoofdpunten is een flinke verbeterslag gemaakt:
• Een professionele organisatie en bedrijfscultuur: de lijnverantwoordelijkheden van SG, DG’s en directeuren zijn helder verankerd. Er is een adequate medezeggenschapstructuur ingevoerd en het medezeggenschapsklimaat is verbeterd. Daarnaast hebben medewerkers nu de mogelijkheid om op een veilige en effectieve manier interne misstanden aan de kaak te stellen.
• Terug naar onze kern: stelselonderhoud en beleidsinnovatie. De velddirecties hebben zich duidelijk georganiseerd rond de twee kerntaken stelselonderhoud en beleidsinnovatie. Ook worden directies nu vraaggestuurd ondersteund door de ondersteunende directies zodat zij meer de handen vrij hebben voor het primaire proces. Om dit proces verder te versterken is daarnaast kwaliteitsmanagement structureel geïmplementeerd binnen OCW.
In dit kader is ook het instrument «Extern Waarderings- en Behoeftenonderzoek» (EWB) in 2005 voor het eerst gebruikt. Ruim 600 mensen – externe relaties van OCW – namen begin 2005 deel aan de daarvoor uitgezette enquête. Uit de resultaten kwam een duidelijk beeld naar voren: men heeft waardering voor de betrokkenheid en deskundigheid van de medewerkers en kritiek op de wijze waarop de organisatie zijn werk doet. In vervolg hierop zijn we aan de slag gegaan om zich te verbeteren. Met het volgende EWB (begin 2007) kijken we of de acties effect hebben gehad.
In de brief «OCW Verandert, actieplan takenanalyse» die op 23 november 2005 naar de Tweede Kamer is verzonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 362, nr. 68), zijn de vervolgplannen uitgewerkt om het departement verdergaand te versterken. Kernpunten: OCW moet een organisatie worden die flexibel inspeelt op wisselende maatschappelijke vragen en prioriteiten en die de stelselverantwoordelijkheid op een efficiënte wijze invult, conform de uitgangspunten van de governancefilosofie.
Om goed, snel en adequaat in te kunnen spelen op de actuele maatschappelijke en politieke vraagstukken, moeten organisatie en personeel flexibiliseren, met name in de beleidscapaciteit. Voorbeelden van de nieuwe werkwijze zijn de al opgerichte themadirecties «Voortijdig Schoolverlaten» en «Dialoog» en de interdepartementale projectdirectie «Leren & Werken». De uitvoering van het actieplan is ondergebracht in een veranderprogramma met als titel «OCW Verandert».
In welke mate de huidige stelseltaken veranderen is afhankelijk van de verdere uitwerking van de governancefilosofie, zoals verwoord in de Governancebrief die op 7 juli 2005 naar de Tweede Kamer is gestuurd. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 183, nr. 1). De hoofdlijnen van de toekomstige beleids- en stelseltaken van OCW zijn: meer wisselende thema’s die de grenzen van de huidige kolommen overschrijden, beleid dat meer gericht is op de belanghebbenden en minder op het aanbod, versterking van de interactieve beleidsvorming en de overheid meer op afstand (minder regels, minder uitvoeringswerk, minder plannen). En minder en ander toezicht: versterking intern toezicht en horizontale verantwoording bij de instellingen, en tegelijkertijd proportioneel en geïntegreerd verticaal toezicht door de overheid en vermindering van administratieve lasten.
We geven prestaties van beleid een meer centrale plaats in de begroting en de verantwoording. In de begroting 2005 is deze weg al ingeslagen. De destijds aangekondigde aanpassingen voor de OCW-begroting zijn onderdeel geworden van de rijksbrede herziening van de begrotingsopzet. In de nieuwe vorm van de begroting komen bij de doelstellingen expliciet de prestatie-indicatoren aan de orde.
In de «Comply or explain»-brief hebben we de Tweede Kamer in de zomer 2005 gemeld welke maatschappelijke effecten OCW in beeld brengt. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 949, nr. 29). Bij de verantwoording 2004 is het inzicht in effecten inzichtelijk gemaakt in «Bestel in Beeld», aan de hand van stelselindicatoren. Dit inzicht is verder aangevuld in de brief aan de Tweede Kamer in november 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 88). De hoofdbeelden zijn opgenomen in het Jaarverslag zelf onder de kop «Terugblik Bestel».
De prestatiegegevens over de operationele doelstellingen zijn in de begroting 2006 beter in beeld. Dit inzicht is verder aangevuld in de brief aan de Tweede Kamer in november 2005. Hierin zijn expliciet per operationele doelstelling de prestatie-indicatoren opgenomen. Op basis van de begroting 2006 én de aanvullende prestatie-indicatoren in de genoemde brief zal het beleid worden verantwoord in het jaarverslag 2006.
Ontwikkelen en implementeren extern informatievoorziening
Voor zowel de instellingen als de overheid is adequate informatie een cruciale randvoorwaarde om de juiste keuzes te kunnen maken en nieuw beleid te ontwikkelen. Zoals gezegd in paragraaf 4 hebben instellingen informatie nodig om rekenschap af te kunnen leggen en resultaten te laten zien aan leerlingen, ouders, bedrijven, toe- en afleverend onderwijs, samenleving en parlement. Concrete acties op dit gebied in 2005 waren:
• De oplevering van portals aan onderwijsinstellingen door CFI. Ook is voor het BVE een nieuwe portal geïntroduceerd voor bekostigings-, wetgevings- en benchmarkinformatie. Hoewel de portals recentelijk beschikbaar zijn gesteld, blijkt er nu al veelvuldig gebruik van te worden gemaakt.
• OCW fungeert als pilot voor openbaarheid. Dit jaar zijn de eerste stappen gezet om OCW transparanter en toegankelijker te maken. OCW coördineert de interdepartementale Quick Wins Elektronische Bereikbaarheid.
• In 2005 hebben een aantal erfgoedinstellingen bijgedragen aan de opbouw en het duurzame beheer van de «digitale collectie Nederland».
• De Museumvereniging en de DIVA, koepelorganisaties voor de erfgoedsector, hebben bijgedragen aan de deskundigheid van musea en archieven op het gebied van digitalisering. SenterNovem heeft een subsidieregeling «digitaliseren met beleid» ontwikkeld, die erfgoedinstellingen in staat stelt hun digitaliseringactiviteiten te professionaliseren en in te bedden in beleid en organisatie. Deze regeling zal begin 2006 van start gaan.
In het HRM-beleid van OCW stonden in 2005 drie thema’s centraal:
• Management development: onder directeuren heeft een zogenaamde «carrousel» plaatsgevonden waarin maar liefst 14 directeuren van functie zijn gewisseld. Deze carrousel is zowel de ontwikkeling van managers als de flexibiliteit van de organisatie ten goede gekomen. Op middenmanagementniveau is een zogenaamde «vlootschouw» gehouden om talenten en mogelijkheden van het middenmanagement in kaart te brengen en de mobiliteit te bevorderen.
• Medezeggenschap: met de nieuwe ondernemingsraden zijn constructieve afspraken gemaakt over een nieuwe taak- en rolopvatting voor de medezeggenschap.
• Integriteit: er is gewerkt aan de vertrouwensfunctie, bewustwording en risico-management. Integriteitschendingen worden verder voorkomen met behulp van een nog op te stellen gedragscode.
Tabel 2 | |||
---|---|---|---|
Toegestane formatie per 31 juli 2002 | Feitelijke bezetting per 31 december 2005 | Toegestane formatie per 31 december 2006 | |
Bestuursdepartement | 1 481 | 1 238 | 1 190 |
Inspecties | 510 | 462 | 486* |
Cultuurdiensten | 453 | 443 | 398 |
Adviesraden | 68 | 64 | 64 |
Agentschappen | 803 | 599 | 657 |
Totaal | 3 315 | 2 806 | 2 795 |
* Inclusief een uitbreiding met 50 fte’s bij de Inspectie van het Onderwijs ten gevolge van de invoering van de W.O.T.
8. Sanctiebeleid specifieke uitkeringen
In 2005 zijn sancties toegepast bij een aantal specifieke uitkeringen in verband met het onrechtmatig of niet besteden van middelen. Het gaat hierbij om de volgende specifieke uitkeringen:
• Rijksbijdrage voor onderwijs in allochtone levende talen. In de periode 1998–2004 zijn middelen verstrekt aan gemeenten voor onderwijs in allochtone levende talen. Uit de verantwoordingen van gemeenten over deze periode is gebleken dat niet alle gemeenten (180 van de 217) deze middelen hebben besteed. In totaal is in 2005 € 45,7 miljoen teruggevorderd. Een aantal vorderingen is of wordt in 2006 ingesteld.
• Rijksbijdrage voor onderwijs aan vreemdelingen. Naar aanleiding van de verantwoordingen over de schooljaren 2003/2004 en 2004/2005 is van de 226 toekenningen in 87 gevallen (een deel van) de toekenning teruggevorderd. In totaal is in 2005 een bedrag van € 5,6 miljoen teruggevorderd (€ 4,2 miljoen bij de verantwoording 2003/2004 en € 1,4 miljoen bij de verantwoording 2004/2005). Meest voorkomende redenen zijn dat de middelen niet zijn besteed en dat de aanvraag van de middelen niet kan worden onderbouwd. Een aantal vorderingen is of wordt in 2006 ingesteld.
• Rijksbijdrage educatie. In dit kader hebben 234 gemeenten een bijdrage ontvangen. In totaal zijn 25 gemeenten gesanctioneerd, waarbij in 2005 € 1,4 miljoen is teruggevorderd. Meest voorkomende reden is dat er middelen zijn overgeheveld naar het budget inburgering nieuwkomers zonder dat daar sprake was van een tekort. In dit geval worden de overgehevelde middelen educatie teruggevorderd.
Departementale verantwoordingsstaat 2005 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 26 684 193 | 1 303 571 | 27 534 351 | 1 163 607 | 850 158 | – 139 964 | ||||
Beleidsartikelen | 26 261 044 | 26 526 739 | 1 302 596 | 29 709 438 | 27 361 470 | 1 160 107 | 3 448 394 | 834 731 | – 142 489 | |
01 | Primair onderwijs | 7 525 535 | 7 526 664 | 20 133 | 7 922 743 | 7 881 588 | 43 151 | 397 208 | 354 924 | 23 018 |
03 | Voortgezet onderwijs | 5 378 019 | 5 361 828 | 1 361 | 7 460 600 | 5 570 761 | 4 886 | 2 082 581 | 208 933 | 3 525 |
04 | Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 2 753 213 | 2 738 005 | 0 | 2 974 676 | 2 848 372 | 2 852 | 221 463 | 110 367 | 2 852 |
05 | Technocentra | 0 | 9 076 | 9 076 | 280 | 9 207 | 9 205 | 280 | 131 | 129 |
06 | Hoger beroepsonderwijs | 1 737 734 | 1 764 633 | 17 | 1 858 290 | 1 802 921 | 1 798 | 120 556 | 38 288 | 1 781 |
07 | Wetenschappelijk onderwijs | 3 285 976 | 3 260 446 | 1 400 | 3 445 978 | 3 337 895 | 2 081 | 160 002 | 77 449 | 681 |
08 | Internationaal onderwijsbeleid | 19 612 | 21 245 | 99 | 18 515 | 15 903 | 106 | – 1 097 | – 5 342 | 7 |
09 | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 179 906 | 179 906 | 0 | 154 301 | 140 683 | 137 | – 25 605 | – 39 223 | 137 |
10 | Informatie- en communicatietechnologie | 51 936 | 51 936 | 47 776 | 37 874 | 40 514 | 52 796 | – 14 062 | – 11 422 | 5 020 |
11 | Studiefinanciering | 2 775 974 | 2 775 974 | 397 200 | 2 849 311 | 2 849 311 | 351 610 | 73 337 | 73 337 | – 45 590 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 404 945 | 404 945 | 10 318 | 285 295 | 285 295 | 18 492 | – 119 650 | – 119 650 | 8 174 |
13 | Lesgelden | 3 373 | 3 373 | 441 487 | 7 069 | 7 069 | 202 978 | 3 696 | 3 696 | – 238 509 |
14 | Cultuur | 539 248 | 759 604 | 494 | 992 597 | 887 742 | 114 920 | 453 349 | 128 138 | 114 426 |
15 | Media | 852 868 | 852 868 | 256 785 | 719 781 | 844 980 | 238 965 | – 133 087 | – 7 888 | – 17 820 |
16 | Onderzoek en wetenschappen | 752 705 | 816 236 | 116 450 | 982 128 | 839 229 | 116 130 | 229 423 | 22 993 | – 320 |
Niet-beleidsartikelen | 157 454 | 157 454 | 975 | 171 483 | 172 881 | 3 500 | 14 029 | 15 427 | 2 525 | |
17 | Nominaal en onvoorzien | – 34 792 | – 34 792 | 0 | 0 | 0 | 0 | 34 792 | 34 792 | 0 |
18 | Ministerie algemeen | 139 576 | 139 576 | 975 | 117 101 | 118 003 | 3 455 | – 22 475 | – 21 573 | 2 480 |
19 | Inspecties | 45 879 | 45 879 | 0 | 47 474 | 47 970 | 45 | 1 595 | 2 091 | 45 |
20 | Adviesraden | 6 791 | 6 791 | 0 | 6 908 | 6 908 | 0 | 117 | 117 | 0 |
Mij bekend,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Samenvattende verantwoordingsstaat 2005 inzake agentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000 | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | |||||||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |||||||
Naam agentschap | Totaalbaten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten | Totaalbaten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten | Totaalbaten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten |
Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 47 367 | 47 367 | 0 | 75 882 | 75 124 | 758 | 28 515 | 27 757 | 758 |
Nationaal Archief (NA) | 14 605 | 14 604 | 1 | 16 923 | 17 484 | – 560 | 2 317 | 2 878 | – 561 |
Totaal | 61 972 | 61 971 | 1 | 92 805 | 92 608 | 198 | 30 832 | 30 635 | 197 |
Naam agentschap | Totaal kapitaaluitgaven | Totaal kapitaalontvansten | Totaal kapitaaluitgaven | Totaal kapitaalontvansten | Totaal kapitaaluitgaven | Totaal kapitaalontvansten | |||
Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 6 305 | 900 | 4 498 | 1 600 | – 1 807 | 700 | |||
Nationaal Archief (NA) | 2 399 | 1 700 | 2 111 | 2 503 | – 274 | 803 | |||
Totaal | 8 704 | 2 600 | 6 609 | 4 103 | – 2 081 | 1 503 |
Mij bekend,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2005 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (x € 1000) | ||||
---|---|---|---|---|
Uitgaven ten laste van de begroting | 27 534 321 | Ontvangsten ten gunste van de begroting | 1 163 608 | |
Liquide middelen | 1 801 | |||
Rekening-courant RIC | Rekening courant RIC | 26 346 131 | ||
Te verrekenen extern museaal aankoopfonds | 49 539 | Begrotingsreserve museaal aankoopfonds | 49 539 | |
Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra comptabele vordering) | 10 996 | Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra comptabele schulden) | 37 379 | |
Extra comptabele vorderingen | 8 563 281 | Tegenrekening extra comptabele vorderingen | 8 563 281 | |
Voorschotten | 8 159 367 | Tegenrekening voorschotten | 8 159 367 | |
Tegenrekening garantieverplichtingen | 877 679 | Garantieverplichtingen | 877 679 | |
Tegenrekening openstaande verplichtingen | 16 641 345 | Openstaande verplichtingen | 16 641 345 | |
Deelnemingen | PM | Tegenrekening deelnemingen | PM | |
Totaal | 61 838 329 | Totaal | 61 838 329 |
Toelichting bij de saldibalans
De uitgaven over 2005 zijn uitgekomen op € 27 534 320 865,58 en de ontvangsten op € 1 163 607 890,25. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 27 534 353 000,= en de ontvangsten op € 1 163 607 000,=.
Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2005 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.
Deze balansrekening geeft de saldi van de bank- en girotegoeden weer. De samenstelling is als volgt:
Tabel 2: Liquide middelen (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
Informatie Beheer Groep | 0 | 0 |
Cultuurinstellingen | 1 800 | 1 571 |
Overige kasbeheerders | 1 | 3 |
Totaal | 1 801 | 1 574 |
Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd.
Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.
Begrotingsreserve museaal aankoopfonds
In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.
In 2005 is er voor zes aankopen een bijdrage geleverd:
• de aankoop uit de collectie Bibliotheca Philosophica Hermetica van Ritman door de Staat der Nederlanden (Instituut Collectie Nederland);
• de aankoop van de collectie filmmateriaal Van Lawick door het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid;
• de aankoop van de Corpus Christi VOC-kaarten door het Maritiem Museum Rotterdam;
• de aankoop van vier werken uit de collectie Peeters door het museum Boijmans van Beuningen;
• de aankoop van deel twee van de collectie Visser door het Koninklijk Leger- en Wapenmuseum;
• de aankoop van het schilderij Kasteel Bentheim van uit het noordwesten gezien van Jacob van Ruisdael door het Mauritshuis.
Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds (x € 1 000) | |
---|---|
Saldo 1 januari 2005 | 54 458 |
Rentebijschrijving 2005 | 2 081 |
Bijdrage aankopen | 7 000 |
Saldo per 31 december 2005 | 49 539 |
Rekening courant museaal aankoopfonds
Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.
Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)
Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
Te verrekenen personeel en voormalig personeel | 132 | 89 |
Informatie Beheer Groep | 31 | 958 |
Cultuurinstellingen | 2 091 | 1 876 |
Overige kasbeheerders | – | 8 |
Overig | 8 742 | 374 |
Totaal | 10 996 | 3 305 |
De post overig bestaat voor € 3,8 miljoen uit door OC&W voor derden (CFI en RAD) betaalde salarissen en voor € 4,9 miljoen uit nog te vorderen realisatiekosten «Groenonderwijs» van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra comptabele schulden)
Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
Loonheffing en overige inhoudingen salarissen | 7 952 | 5 983 |
Informatie Beheer Groep | 0 | – |
Cultuurinstellingen | 3 293 | 3 975 |
Overige Kasbeheerders | 0 | 3 |
Diversen | 26 134 | 23 673 |
Totaal | 37 379 | 33 634 |
De af te dragen loonheffing en overige inhoudingen salarissen (departementaal personeel) heeft betrekking op de maand december 2005. In januari 2006 is dit verschuldigd bedrag betaald.
De post diversen bestaat voor € 25,5 miljoen uit vooruit ontvangen (= 2006) ESF-geld van het agentschap SZW.
De stand van de debiteuren per 31-12-2005 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:
Tabel 6: Stand debiteuren (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
01 Primair onderwijs | 25 542 | 1 217 |
03 Voortgezet onderwijs | 3 779 | 99 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 2 278 | 5 417 |
06 Hoger beroepsonderwijs | 66 | 22 250 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | – | 521 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 20 | 9 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 23 | 20 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 38 | 61 |
11 Studiefinanciering | 8 310 021 | 7 289 247 |
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 12 027 | 11 452 |
13 Lesgelden | 113 379 | 137 945 |
14 Cultuur | 1 709 | 1 012 |
15 Media | 1 869 | – |
16 Onderzoek en wetenschappen | 77 223 | – |
18 Bestuursdepartement | 293 | 299 |
19 Inspecties | 14 | 8 |
Wachtgelden onderwijspersoneel | – | 6 680 |
Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds | 15 000 | 15 000 |
Totaal | 8 563 281 | 7 491 237 |
De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.
De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kan als volgt worden gespecificeerd:
Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
Rentedragende leningen | 8 228 899 | 7 148 072 |
Renteloze voorschotten | 62 507 | 79 832 |
Overige vorderingen | 18 615 | 61 343 |
Totaal | 8 310 021 | 7 289 247 |
De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:
Tabel 8: (x € 1000) | ||
---|---|---|
Rentedragende Leningen | Openstaande Voorschotten | |
Openstaande bedragen per 01-01-2005 | 7 148 072 | 79 832 |
Nieuw verstrekt | 1 422 042 | 2 583 |
Afgelost | – 265 832 | – 9 812 |
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding | – 71 864 | – 10 056 |
Correctie, w.o. omzettingen | – 3 519 | – 40 |
Totaal | 8 228 899 | 62 507 |
Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:
• de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en/of diploma norm;
• het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;
• de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.
Een groot deel van het uitstaande debiteurensaldo studiefinanciering, naar schatting € 3 572,8 miljoen, is niet inbaar. Deze oninbaarheid is voor het grootste deel (€ 3 174,2 miljoen) het gevolg van de omzetting van een lening in een gift bij tijdig afstuderen.
De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsartikelen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.
In het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten is een aanvullende buffer voor mogelijke tijdelijke insolvabiliteit afgesproken van € 15 miljoen (Vervangingsfonds € 10 miljoen en Partipatiefonds € 5 miljoen).
De stand van de voorschotten per 31-12-2005 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:
Tabel 9: Voorschotten (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
01 Primair onderwijs | 6 222 929 | 5 634 588 |
03 Voortgezet onderwijs | 676 181 | 222 365 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 176 707 | 115 726 |
06 Hoger beroepsonderwijs | 50 847 | 8 133 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | 2 985 | 2 774 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 9 345 | 17 513 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 50 058 | 28 847 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 55 464 | 56 874 |
14 Cultuur | 682 177 | 214 635 |
15 Media | 110 643 | 65 665 |
16 Onderzoek en Wetenschappen | 99 060 | 39 163 |
18 Bestuursdepartement | 22 947 | 425 |
19 Inspecties | 24 | 41 |
Permanente voorschotten | – | 554 |
Totaal | 8 159 367 | 6 407 303 |
Verreweg het grootste deel van de voorschotten die jaarlijks worden verstekt, bestaat uit de bekostiging van het primair onderwijs. Deze voorschotten worden afgerekend op basis van de aanvraag vaststelling rijksvergoeding en de daarbij gevoegde accountantsverklaring, die instellingen voor 1 juli van het daaropvolgende jaar indienen. Voor het primair onderwijs geldt dan een aanvaardbaar tijdsverloop van 2 jaar. De stijging van het bedrag openstaande voorschotten bij Cultuur wordt veroorzaakt door de scherpere definitie van het begrip voorschot die minder ruimte laat voor interpretatieverschillen. Bij het Voortgezet Onderwijs is het bedrag gestegen omdat niet voor alle scholen de gevolgen van de definitieve leerlingaantallen verwerkt waren.
De stand van de voorschotten per 31-12-2005 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:
Tabel 10: (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
1994 | 0 | 0 |
1995 | 0 | 0 |
1996 | 227 | 257 |
1997 | 0 | 308 |
1998 | 27 | 346 |
1999 | 0 | 829 |
2000 | 2 947 | 25 605 |
2001 | 9 478 | 30 652 |
2002 | 37 171 | 53 699 |
2003 | 75 240 | 366 567 |
2004 | 844 656 | 5 928 486 |
Subtotaal scholen en instellingen | 969 746 | 6 406 749 |
2005 | 7 189 621 | – |
Totaal scholen en instellingen | 8 159 367 | 6 406 749 |
Permanente voorschotten | – | 554 |
Totaal-Generaal | 8 159 367 | 6 407 303 |
Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.
In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2005 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen.In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2005:
Tabel 11: Garantieverplichtingen (x € 1000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2005 | Openstaand per 31-12-2004 | |
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen | 373 269 | 387 966 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo | 12 665 | 19 007 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen bve | 2 645 | 4 394 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo | 865 | 1 223 |
Leningen studiefinanciering | 128 | 128 |
Garanties cultuur | 318 580 | 149 931 |
Garantie Vervangingsfonds | 38 000 | 38 000 |
Garantie Participatiefonds | 12000 | 12000 |
HuisvestingIB-Groep | 5 500 | 5 500 |
Garanties onderzoek en wetenschappen | 40 772 | 92 772 |
Garanties Hoger beroepsonderwijs | 31 500 | – |
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 41 755 | – |
Totaal | 877 679 | 710 921 |
Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.
In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.
De post leningen studiefinanciering is gebaseerd op een schatting van de waardering van de uitstaande schuld inclusief de rente, naar de stand ultimo 2005.
De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 319 miljoen. Hiervan is € 108 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 173 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling.
Voorts heeft OCW zich voor een bedrag van € 38 miljoen garant gesteld voor eventuele toekomstige tekorten bij de kunstfondsen. Dit is het gevolg van de sinds 2000 gerealiseerde afroming van de liquiditeiten bij de fondsen.
De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.
De post huisvesting IB-Groep heeft betrekking op de voorbereidingskosten nieuwe huisvesting van de IB-Groep in Groningen tot een maximum van eenmalig van € 5,5 miljoen (bij tussentijdse stopzetting).
De uitstaande garanties bij Onderzoek en Wetenschappen bedragen € 40,7 miljoen. Hiervan is een bedrag van € 7,8 miljoen een garantie aan de Stichting AAP voor de investeringen die Stichting AAP pleegt voor de huisvesting van de van het BPRC afkomstige chimpansees. Voorts heeft OCW zich garant gesteld voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 33 miljoen).
De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en volwasseneneductie (€ 41,8 miljoen) en het Hoger beroepsonderwijs (€ 31,5 miljoen) hebben betrekking op de door het ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen.
De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel 12: Openstaande verplichtingen (x € 1000) | |
---|---|
Stand 1 januari 2005 | 14 686 813 |
Af: correcties op de beginstand | 1 085 |
Gecorrigeerde stand 1 januari 2005 | 14 685 728 |
Bij: aangegaan in 2005 | 29 880 893 |
Waarvan garantieverplichtingen | 390 955 |
Totaal aangegaan in 2005 | 29 489 938 |
Af: Tot betaling gekomen in 2005 | 27 543 321 |
Stand 31 december 2005 | 16 641 345 |
De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2005 is hieronder opgenomen.
Tabel 13: (x € 1000) | |
---|---|
01 Primair onderwijs | 55 662 |
03 Voortgezet onderwijs | 5 316 196 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 2 716 787 |
05 Technocentra | – |
06 Hoger beroepsonderwijs | 1 695 789 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | 3 340 856 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 4 765 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 58 196 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 5 973 |
14 Cultuur | 1 750 876 |
15 Media | 646 780 |
16 Onderzoek en wetenschappen | 1 048 524 |
18 Bestuursdepartement | 941 |
19 Inspecties | – |
Totaal | 16 641 345 |
Het betreft hier de deelneming in NOB-Holding. De deelneming is om niet verkregen en wordt derhalve voor € 0,00 verantwoord op de saldibalans. De begrote verkoopprijs bedraagt € 70,3 miljoen.
Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving is voor een belangrijk gedeelte van de uitgaven en ontvangsten gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) door derden. Dit is onvermijdelijk omdat het ministerie gegevens van belanghebbenden moet gebruiken voor het bekostigen van instellingen en het verstrekken van beurzen en dergelijke. Een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid kan de hiermee verbonden risico’s sterk verminderen. De M&O-gevoeligheid in alle regelingen is geïnventariseerd en wordt jaarlijks geactualiseerd.
Toch kunnen in een beperkt deel van de regelingen de risico’s wegens M&O-gevoeligheid niet of niet geheel worden weggenomen door een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid. Dit vormt het restant-M&O. Deze regelingen worden hier weergegeven.
Het belangrijkste risico bij de personele uitgaven van het basisonderwijs (totaal ruim € 5 miljard) betreft het toekennen van formatie aan basisscholen op grond van schoolgewicht. De totale uitgaven voor de formatie die met het schoolgewicht gemoeid is bedragen ongeveer € 263 miljoen per jaar. Het schoolgewicht is afhankelijk van het aantal achterstandsleerlingen op de school. De registratie van achterstandsleerlingen geschiedt op basis van gegevens die de ouders verstrekken. Controle op de opgave van het schoolgewicht door de school vindt plaats door vergelijking van de door de ouders ingevulde formulieren met de opgave van de school. De gegevens worden tot nu toe bij de ouders niet geverifieerd. Redenen daarvoor liggen op het vlak van privacy- en doelmatigheidsaspecten.
Met de wijziging van de gewichtenregeling blijft de bepaling van het leerlingengewicht afhankelijk van de opgave van de ouders.
Onder het primair onderwijs vallen ook de speciale scholen voor basisonderwijs. Deze scholen kennen geen schoolgewicht maar maken wel aanspraak op extra formatie voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. De hiermee gemoeide uitgave van € 17 miljoen is M&O-gevoelig. Het M&O-risico betreft het toekennen van extra formatie op basis van gegevens van leerlingen en hun ouders zonder dat de juistheid van deze verklaringen wordt gecontroleerd. Ook hier spelen argumenten op het vlak van privacy en doelmatigheid.
Stimuleringsregeling beginnende directeuren PO
In de regelgeving is de voorwaarde opgenomen dat de verleende subsidie besteed moet worden aan coaching en begeleiding van een beginnende schoolleider. Het bevoegd gezag dient in het aanvraagformulier te verklaren dat de beginnende schoolleider minimaal 0,4 fte aan directeurstaken zal besteden. In de praktijk kan een beginnende schoolleider voor minder dan het genoemde aantal uren belast zijn geweest met directeurstaken. Een controle om dit risico te vermijden weegt niet op tegen de kosten en de daarmee gemoeide (extra) administratieve lasten voor scholen om deze controle te bewerkstelligen. Het gaat om maximaal 450 aanvragen per schooljaar (2004/2005 en 2005/2006) en het restant-M&O bedraagt € 2,7 miljoen.
De vo-scholen en de praktijkonderwijsscholen hebben aanspraak op extra formatie om onderwijsachterstanden te bestrijden van leerlingen uit culturele minderheidsgroepen (cumi’s). Om de juistheid van het opgegeven aantal cumi-leerlingen te kunnen controleren worden bepaalde voorwaarden gesteld, zoals de aanwezigheid van ouder-/leerlingverklaring en een verklaring van de directeur van een vorige Nederlande school dat een leerling nog geen vier cq. twee schooljaren in Nederland heeft gevolgd. De aanwezigheid van deze verklaringen wordt gecontroleerd. In verband met privacy- en doelmatigheidsoverwegingen vindt er geen controle plaats op de juistheid van deze verklaring. De maximale onrechtmatigheid die hiermee gemoeid kan zijn bedraagt € 3,5 miljoen.
In diverse begrotingsartikelen is in totaal € 415,2 miljoen voor de tegemoetkoming van ziektekosten opgenomen. Dit bedrag betreft het departementale personeel (€ 9,2 miljoen) en het personeel in het primair en voortgezet onderwijs (€ 406 miljoen). Werknemers kunnen deze tegemoetkoming aanvragen voor henzelf, partners en kinderen. De tegemoetkoming is van diverse factoren afhankelijk, zoals de aanspraken op gelijksoortige regelingen, de aard van de verzekering, de ontvangen uitkering van de partner en de gezinssamenstelling. De aanvrager van de tegemoetkoming verstrekt deze gegevens. Sinds enige jaren is een intensief controle- en sanctiebeleid voorgeschreven. Daarmee is het risico van het betalen van te hoge tegemoetkomingen aanzienlijk beperkt. Er bestaat wel een restant-risico bij de tegemoetkoming voor de partners en kinderen. Medebelanghebbenden hebben alleen recht op de tegemoetkoming als ze niet via een andere werkgever een bijdrage in de ziektekosten ontvangen. Het controleren van deze gegevens vergt een dermate complexe controle-inspanning dat deze niet doelmatig is. Dit restant-M&O bedraagt in 2005 € 94,5 miljoen.
Na de invoering van het nieuwe zorgstelsel per 1 januari 2006 is de tegemoetkoming op de ziektekosten afgeschaft.
In het boekjaar 2005 is € 400 miljoen aan uitwonende toelage verstrekt op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en voor € 4 miljoen op grond van het onderdeel VO18+ van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS). Het is onder beide regelingen voor studerende voordelig om zich als uitwonende op te geven.
Uit de evaluatie van de uitwonendencontrole over 2003–2004 is gebleken dat de opzet van de controle die is toegepast t/m het schooljaar 2003–2004 niet toereikend was om de onzekerheid te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Daarom is de controleopzet aangepast, te beginnen met de controle over het schooljaar 2004–2005. Bij deze nieuwe opzet zullen de adressen van studerende en ouder vergeleken worden, met gebruikmaking van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Waar nodig zullen aanvullend bewijsstukken worden opgevraagd.
Om meer zicht te krijgen op het nalevingsniveau heeft de Auditdienst in 2005 de uitwonendencontrole WSF-2003 van de IB-Groep geanalyseerd en van het uitgekeerde uitwonendenbudget een onzekerheid aangemerkt van ca. 30 miljoen. Voor de WTOS is een dergelijke analyse niet uitgevoerd. Omvang van het restant-M&O is daarmee te bepalen op € 4 miljoen voor de WTOS en € 30 miljoen voor de WSF.
De aanwezigheid van een partner speelt een rol bij de bepaling van de (hoogte van de) aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS, hoofdstukken 3 en 4 en 5.2). De totale uitgaven voor de verschillen de onderdelen bedragen € 390 miljoen. Hiervan is € 130 miljoen niet verifieerbaar, omdat het moeilijk is vast te stellen of de aanvrager geen partner met inkomen heeft.
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) kunnen ex-studenten die debiteur zijn bij de IB-Groep een draagkrachtmeting aanvragen als zij het maandelijks terug te betalen bedrag te hoog vinden. Op grond van het inkomen van de debiteur en dat van zijn eventuele partner wordt berekend hoeveel de debiteur geacht wordt maandelijks terug te betalen. Daarbij is het moeilijk controleerbaar als debiteuren aangeven geen partner te hebben.
Op grond van een steekproef is onderzocht hoeveel debiteuren die opgeven geen partner te hebben, wel beschikken over een fiscale partner. In 4,9% van de gevallen bleek dat zo te zijn. Aangezien de definitie van fiscale partner ruimer is dan partner in de zin van de WSF, beschouwen we dit als een bovengrens voor het restant-M&O. Dat wil zeggen dat van de totale inningen op basis van draagkracht (€ 60 miljoen) sprake is van een restant-M&O van € 3 miljoen.
Aansluiting bij het partnerbegrip in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir, inwerkingtreding per 1 januari 2006) zal de aan- c.q. afwezigheid van een partner beter controleerbaar maken.
JAARREKENING CENTRALE FINANCIEN INSTELLINGEN (CFI)
CFI heeft als primaire taak het bekostigen van onderwijsinstellingen en het verstrekken van financiële middelen aan gemeenten conform wet- en regelgeving van de minister van OCW. Naast de bekostiging wordt de informatietaak van CFI steeds belangrijker door ontwikkelingen zoals de instellingsportalen, Onderwijs in Cijfers en «horizontaal toezicht». Naast het implementeren van belangrijke beleidswijzigingen, als bijvoorbeeld invoering Lumpsum in het Primair Onderwijs, zijn in 2005 dan ook diverse projecten uitgevoerd op het gebied van de informatievoorziening.
Tabel 1 Baten-lasten 2005 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 | Realisatie 2005 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
(1) | (2) | (3) = (2)-(1) | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 46 021 | 70 709 | 24 688 |
Opbrengst overige departementen | 0 | 1 739 | 1 739 |
Opbrengst derden | 1 188 | 1 089 | – 99 |
Rente | 58 | 132 | 74 |
Bijzondere baten | 100 | 2 213 | 2 113 |
Totaal baten | 47 367 | 75 882 | 28 515 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
– personele lasten | 27 185 | 28 642 | 1 457 |
– materiële kosten | 15 665 | 41 710 | 26 045 |
Rentelasten | 400 | 41 | – 359 |
Afschrijvingskosten | 3 467 | 2 589 | – 878 |
Overige lasten | |||
– dotaties voorzieningen | 450 | 304 | – 146 |
– buitengewone lasten | 200 | 1 838 | 1 638 |
Totaal lasten | 47 367 | 75 124 | 27 757 |
Saldo van baten en lasten | 758 | 758 |
De oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 (€47 miljoen) wijkt substantieel af van de realisatie (€ 76 miljoen). De oorzaak hiervan is de grote incidentele projectenportefeuille. Deze is niet in de begroting opgenomen. De begrote opbrengst vanuit het moederdepartement is gelijk aan de bijdrage van OCW t.b.v. de going concern, de realisatie is inclusief de projectfinanciering.
Tabel 2 Kasstroomoverzicht 2005 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
(1) | (2) | (3) = (2)-(1) | |
1. Rekening courant RHB 1 januari 2005 | 10 354 | 20 459 | 10 105 |
2. Totaal operationele kasstroom | 78 | – 477 | – 555 |
Totaal investeringen (-/-) | – 3 620 | – 2 529 | 1 091 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 0 | 0 |
3. Totaal investeringskasstroom | 3 620- | 2 529- | 1 091 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | 0 | 0 | 0 |
Eenmalig storting van moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 |
Aflossingen op leningen (-/-) | – 2 685 | – 1 969 | 716 |
Beroep op leenfaciliteit(+) | 0 | 1 600 | 0 |
4. Totaal financierings kasstroom | – 1 785 | – 369 | 1 416 |
5. Rekening courant RHB 31 december 2005 | 5 027 | 17 084 | 12 057 |
(=1+2+3+4) |
Tabel 3 Balans per 31 december 2005 (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Balans per 31-12-2005 | Balans per 1-1-2005 | |
Immateriële vaste activa | 0 | 0 |
Materiële vaste activa | ||
– grond en gebouwen | 0 | 0 |
– installaties en inventarissen | 4 216 | 4 276 |
– Overige materiele vaste Activa | 0 | 0 |
Voorraden | 0 | 172 |
Debiteuren | 1 395 | 1 085 |
Nog te ontvangen | 6 533 | 1 728 |
Liquide middelen | 17 087 | 20 462 |
Totaal activa | 29 231 | 27 723 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | ||
– exploitatiereserve | 2 061 | 931 |
– onverdeeld resultaat | 758 | 1 507 |
Leningen bij het MvF | 3 128 | 3 497 |
Voorzieningen | 3 672 | 4 034 |
Crediteuren | 5 794 | 3 019 |
Vooruit ontvangen bedragen | 6 564 | 9 564 |
Nog te betalen | 7 254 | 5 171 |
Totaal passiva | 29 231 | 27 723 |
De afwijking van de rekening courant per 1 januari 2005 wordt verklaard door de effecten in het werkkapitaal, in het bijzonder de vooruitontvangen baten. De post nog te ontvangen is met € 5 miljoen gestegen. Het betreft met name door de opdrachtgever OCW goedgekeurde, openstaande vorderingen op het moederdepartement. De daling van de liquide middelen met € 3 miljoen is veroorzaakt door effecten in het werkkapitaal. De toename van de post crediteuren met € 3 miljoen is veroorzaakt doordat er meer facturen in de pijplijn zitten vanwege de ingezette externen binnen de projecten. Dit verklaart eveneens de toename nog te betalen met € 2 miljoen. De afname van vooruitontvangen bedragen met € 3 miljoen is veroorzaakt door gevolg van het betalingsritme van de projectfinanciering.
JAARREKENING 2005 NATIONAAL ARCHIEF (VOORHEEN RIJKSARCHIEFDIENST)
De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.
De doelstelling van het Nationaal Archief is een breed en gevarieerd publiek inzicht in de geschiedenis van Nederland te verschaffen, door deze unieke collectie, beschikbaar te stellen en op basis daarvan informatie te verstrekken, activiteiten te organiseren en kennis over te dragen.
1.2 Nationaal Archief en Regionale Historische Centra
Krachtens de archiefwet heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. In het verleden waren al deze archieven ondergebracht in het agentschap Rijksarchiefdienst.
In 1997 is echter een beleid ingezet dat erop gericht is de rijksarchieven in de provinciehoofdsteden te laten fuseren met andere instellingen op het gebied van historische informatie (zoals gemeente- en streekarchieven, historische musea, documentatiecentra en bibliotheken), om langs die weg organisaties te creëren met een brede collectie en een omvang die in staat stelt een groot en breed publiek te bedienen.
In 2005 is dit proces afgerond en maakt elk rijksarchief in de provinciehoofdsteden deel uit van een gefuseerde organisatie, een zogenaamd Regionaal Historisch Centrum (RHC). Deze centra behoren niet meer tot de Rijksarchiefdienst maar zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en de andere partners in de fusie een bijdrage ontvangen.
1.3 Organisatorische inbedding
Door de bovengenoemde verzelfstandigingen is met ingang van 1 januari 2005 het Nationaal Archief de enige financiële entiteit binnen de Rijksarchiefdienst geworden. Deze jaarrekening van het agentschap handelt dus alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief (en nog enkele posten in het kader van de afwikkeling van de fusies). De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de rijksbegroting.
In de opgenomen financiële cijfers over 2004 zijn echter nog wel vier rijksarchieven meegenomen. Dit is de verklaring voor een aantal grote verschuivingen tussen 2004 en 2005 in de financiële tabellen, vooral in de balans en in het kasstroomoverzicht.
Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat Nationaal Archief (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 | Realisatie 2005 | Verschil | |
Baten | 14 605 | 16 923 | 2 318 |
Lasten | 14 604 | 17 484 | 2 880 |
Saldo | 1 | – 560 | – 561 |
Kapitaalontvangsten | 1 700 | 2 503 | 803 |
Kapitaaluitgaven | 2 399 | 2 111 | – 288 |
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Begroting 2005 | Realisatie 2005 | Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting 2005 | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement OCW: | 13 239 | 14 514 | 1 275 |
– personeel/materieel | 12 259 | 13 234 | 975 |
– fusieverplichtingen RHC’s | 980 | 980 | 0 |
– digitale toegangen | 300 | 300 | |
Opbrengst derden: | 1 345 | 1 296 | – 49 |
– detacheringen/divers | 330 | 566 | 236 |
– dienstverlening/decl. uren | 625 | 395 | – 230 |
– verhuur depots/ruimtes | 390 | 335 | – 55 |
Rentebaten: | 21 | 45 | 24 |
Buitengewone baten: | 0 | 1 068 | 1 068 |
– bijzondere baten | 0 | 233 | 233 |
– vrijval voorzieningen | 0 | 157 | 157 |
– (vrijval) project/subsidiegelden | 0 | 678 | 678 |
Totaal baten | 14 605 | 16 923 | 2 318 |
Lasten | |||
Apparaatskosten: | 12 620 | 16 179 | 3 559 |
– personeel | 7 220 | 8 120 | 900 |
– materieel | 1 406 | 3 190 | 1 784 |
– huren/huisvesting | 3 195 | 3 583 | 388 |
– projectkosten | 799 | 1 286 | 487 |
Reservering landelijk (RHC’s) | 890 | 504 | – 386 |
Rentelasten | 201 | 46 | – 155 |
Kapitaallasten | 893 | 665 | – 228 |
– afschrijfkosten materieel | 893 | 665 | – 228 |
– afschrijfkosten immaterieel | 0 | ||
Dotaties voorzieningen: | 0 | 00 | |
– Reorganisatie | 0 | ||
– Mobiliteit | 0 | ||
Buitengewone lasten | 0 | 90 | 90 |
Totaal lasten | 14 604 | 17 484 | 2 880 |
Saldo van baten en lasten | 1 | – 560* | – 561 |
* N.B. Waarvan – 211 resultaat exploitatie Nationaal Archief en – 349 resultaat als gevolg van verzelfstandiging laatste RHC’s
Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000) | ||
---|---|---|
Balans 31-12-2005 | Balans 31-12-2004 | |
Activa | ||
Immateriële activa | 0 | 0 |
Materiële vaste activa | 2 608 | 4 654 |
– grond en gebouwen | 800 | 0 |
– installaties en inventarissen | 1 808 | 4 654 |
– overige materiële activa | 0 | 0 |
Voorraden | 42 | 86 |
Debiteuren | 862 | 342 |
Nog te ontvangen | 288 | 391 |
Liquide middelen | 4 222 | 3 539 |
Totaal activa | 8 022 | 9 012 |
Passiva | ||
Eigen vermogen | ||
* exploitatiereserves | 855 | 5 |
* verplichte reserves | 0 | 0 |
* onverdeeld resultaat | – 560 | 850 |
Leningen bij het Ministerie van Financiën | 1 489 | 2 478 |
Voorzieningen | 642 | 799 |
Vooruit ontvangen projectgelden | 2 747 | 2 848 |
Crediteuren | 1 363 | 914 |
Nog te betalen | 1 486 | 1 118 |
Totaal passiva | 8 022 | 9 012 |
Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 | Realisatie 2005 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 | |
1 Rekening-courant RHB per 1 januari | 1 395 | 3 539 | 2 144 |
Saldo baten -/- lasten | 1 | – 560 | – 561 |
Afschrijvingen | 893 | 665 | – 228 |
Voorzieningen | – 150 | – 157 | – 7 |
Mutaties werkkapitaal | pm | 343 | – |
Totaal operationele activiteiten | 744 | 291 | – 453 |
2 Totaal investeringen in activa (-/-) | – 1 700 | – 1 123 | 577 |
Totaal boekwaarde overgedragen activa RHC’s | – | 2 503 | 2 503 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen | – | – | – |
Totaal investeringskasstroom | – 1 700 | 1 380 | 3 080 |
3 Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | – | – | – |
Eenmalige storting door moederdepartement (+) | – | – | – |
Aflossing op langlopende leningen (-/-) | – 699 | – 337 | 362 |
Aflossing door RHC-vorming (-/-) | – | – 651 | – 651 |
Aflossing vermogensbestanddelen | – | – | – |
Beroep op leenfaciliteit(+) | 1 700 | 0 | – 1 700 |
Totaal financieringskasstroom | 1 001 | – 988 | – 1 989 |
4 Rekening courant RHB per 31 december | 1 440 | 4 222 | 2 782 |
5. Output verantwoording Nationaal Archief
Het Nationaal Archief heeft haar activiteiten en begroting gestructureerd op basis van outputcategorieën. In de volgende tabel is de verdeling van de kosten over deze outputcategorieën in 2005 gegeven.
Tabel 5: Output/resultaatgebieden Nationaal Archief (in percentages van de lumpsum) | |||
---|---|---|---|
Begroting 2005 | Realisatie 2005 | Realisatie 2004 | |
De collectie blijft in goede staat | |||
– Bewaren collectie | 22,7 | 18,5 | 22,0 |
– Behoud | 6,1 | 6,4 | 5,9 |
– Digitale duurzaamheid | 2,8 | 3,6 | 2,8 |
De collectie is volledig/op orde | 14,6 | 11,1 | 15,0 |
Infrastructuur publiek | |||
– Studiezaal | 23,5 | 34,0 | 22,0 |
– Virtuele studiezaal | 5,3 | 2,3 | 7,1 |
Producten voor doelgroepen | |||
– Historische onderzoekers | 4,9 | 4,4 | 5,0 |
– Educatie | 2,4 | 0,9 | 2,6 |
– Historisch geïnteresseerden | 7,3 | 9,4 | 7,3 |
Kenniscentrum behoud/conservering | |||
– Advisering & onderzoek | 3,2 | 3,8 | 3,8 |
– Internationale samenwerking | 2,4 | 1,8 | 3,2 |
Overige activiteiten | |||
– Zakelijke diensten | 2,4 | 2,7 | 3,3 |
– Beleidsproducten/landelijke activiteiten | 2,4 | 6,5 | 2,0 |
Totaal | 100,0 | 105,4* | 102,0* |
* NB: kosten 2005 en 2004 zijn niet gelijk aan 100% doordat exploitatiekosten ongelijk aan de geraamde baten zijn
6. Toelichting op het resultaat
In 2005 is bij het Nationaal Archief een reorganisatie uitgevoerd, om de formatie van het Nationaal Archief beter op het (vernieuwde) takenpakket aan te laten sluiten en om invulling te geven aan de taakstellingen. Hierdoor is de formatie gekrompen naar 126,9 fte.
Deze reorganisatie heeft ook in financieel opzicht zijn weerslag gehad. De personele uitstroom loopt achter op de inboeking van de taakstelling. Dit is de voornaamste oorzaak van het negatieve resultaat in 2005. Dit is opgevangen binnen de ter beschikking staande middelen; het is ten laste gebracht van het Eigen Vermogen.
Verder wordt het resultaat ook in negatieve zin beïnvloed door enkele posten in het kader van de afwikkeling van de financiële ontvlechting en fusietrajecten van de laatste RHC’s. Bij de ontvlechting zijn activa die in gebruik zijn bij de RHC’s overgedragen aan deze RHC’s. De RHC’s hebben in ruil voor het eigendom van de activa de boekwaarde aan het Nationaal Archief vergoed, vandaar de positieve kasstroom op dit punt. Verder zijn de bij sommige van deze activa behorende leningen bij het Ministerie van Financiën afgelost. Ter financiering hiervan hebben de RHC’s hier nieuwe leningen voor afgesloten bij de huisbank van hun keuze (vanwege de zelfstandige positie van de openbare lichamen zijn deze niet verplicht leningen bij het Ministerie van Financiën af te sluiten).
Door het negatieve resultaat is het agentschapsvermogen van het Nationaal Archief afgenomen tot 295 000 euro.
Inhoudelijk heeft het Nationaal Archief in 2005, conform de uitgezette koers, (verdere) stappen gezet op het pad van digitale dienstverlening, met name middels het project Digitale Toegangen Nationaal Archief en de Taskforce digitale toegankelijkheid archieven.
Verder is er sprake van geweest van een grote instroom van archieven in 2005, door overdrachten van de ministeries aan het Nationaal Archief in het kader van het project «wegwerken achterstanden». Naar verwachting zal deze instroom zich in de toekomst blijven voortzetten.
De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s (rechtspersonen met een wettelijke taak) en ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaand zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de onderwijsinstellingen de gegevens per onderwijssoort zijn geaggregeerd.
Bedrag x € 1 miljoen | |||||
---|---|---|---|---|---|
Instelling | RWT | ZBO1 | Begroting 2005 | Realisatie 2005 | Artikel |
Stimulerings- en verdeelfondsen-kunstenfondsen | Ja | Ja | |||
• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst | 20,3 | 21,2 | 14 | ||
• Stichting fonds voor de amateurkunst en podiumkunsten | 12,6 | 14,4 | 14 | ||
• Stichting fonds voor podium programmering en marketing | 6,2 | 6,7 | 14 | ||
• Stichting fonds voor de scheppende toonkunst | 1,7 | 2,1 | 14 | ||
• Mondriaanstichting | 13,5 | 14,7 | 14 | ||
• Stichting Nederlands fonds voor de film | 11,1 | 12,2 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur | 1,8 | 2,0 | 14 | ||
Stimulerings- en verdeelfondsen – letterenfondsen | Ja | Ja | |||
• Stichting fonds voor de letteren | 5,7 | 5,9 | 14 | ||
• Stichting Nederlands literair productie- en vertalingsfonds | 2.4 | 2,5 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties (STIFO) | 15,4 | 15,6 | 15 | ||
Commissariaat voor de Media | Ja | Ja | 3,6 | 3,7 | 15 |
Nederlandse Omroepstichting | Ja | 76,2 | 71,9 | 15 | |
Omroepbestel (alleen landelijk) | Ja | 750,2 | 599.6 | 15 | |
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs2 (ca 8000 scholen, waarvan 33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijsgenoemd) | Ja | 7 383,3 | 7 881,6 | 1 | |
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs3 | Ja | 3 856,0 | 3 996,4 | 3 | |
Regionale verwijzingscommissie VO | Ja | 7,6 | 7,3 | 3 | |
Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingen | Ja | 2 255,5 | 2 235,2 | 4 | |
Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen landelijke organen voor beroepsonderwijs) | Ja | Ja | 105,7 | 107,3 | 4 |
Instellingsbesturen hoge scholen4 | Ja | 1 743,6 | 1 797,7 | 6 | |
Instellingsbesturen universiteiten5 | Ja | 3 200,4 | 2 718,5 | 7 | |
Open Universiteit Nederland | Ja | 31,7 | 34,4 | 7 | |
Academische Ziekenhuizen | Ja | 499,4 | 504,0 | 7 | |
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) | Ja | 84,5 | 86,9 | 16 | |
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO) | Ja | 191,2 | 191,2 | 16 | |
Koninklijke Bibliotheek (KB) | Ja | 33,6 | 33,6 | 16 | |
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) | Ja | Ja | 299,9 | 299,9 | 16 |
Stichting Participatiefonds | Ja | Ja | 0 | 0 | Nvt |
Stichting Vervangingsfonds | Ja | Ja | 13,8 | 13,8 | 21 |
Informatie Beheergroep | Ja | Ja | 99.2 | 118,9 | 1, 3, 4, 6, 7, 11, 12, 13 |
Bedrijfsfonds voor de Pers | Ja | 0 | 0 | Nvt | |
Landelijke commissie toezicht indicatiestelling speciaal onderwijs | Ja | 2,3 | 2,1 | 1 |
1 Betreft de ZBO’s op grond van de kaderwet (onder voorbehoud parlementaire behandeling).
2 Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.
3 Idem.
4 Betreft middelen die direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld.
5 De definitieve rijksbijdragen aan de universiteiten kunnen als gevolg van wijzigingen in bekostigingsgegevens enigermate afwijken van de gepresenteerde bedragen. Aan de hier genoemde bedragen kunnen geen rechten worden ontleend
TOEZEGGINGEN AAN DE ALGEMENE REKENKAMER
In deze bijlage wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het departementale jaarverslag van het jaar 2004 en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen in het verslagjaar 2005 en de jaren daarna te voorkomen.
Audit Actielijst 2005 van het Ministerie van OCW | |||
---|---|---|---|
Stand van zaken RJV2004 | Conclusie Algemene Rekenkamer | Aanbeveling Algemene Rekenkamer | Toezeggingen/maatregelen minister |
Onvolkomenheden financieel beheer en materieelbeheer | |||
De interne controle bij Cfi heeft in een aantal geval- len niet goed gewerkt, waardoor fouten in het toekennen en registreren van voorschotten en verplichtingen niet zijn gesignaleerd. | Onvolkomenheid in de interne controle bij Cfi. Risico’s voor de rechtmatigheid van de uitgaven en verplichtingen. | De interne controle versterken. | Het versterken van de interne controle is door Cfi uitgevoerd langs een aantal sporen.Ten eerste is de risicoanalyse op de bekostigingsprocessen ver- diept. Verder is een intern contro- leteam ingericht dat onder meer is ingezet op de controle van de risicovolle aspecten uit de risicoanalyse.Er zijn plannen opgesteld en geïmplementeerd om de onderkende risico’s in het primaire proces van Cfi te reduceren. In deze plannen zijn tevens de AD en AR aanbevelingen over 2004 betrokken.Ten slotte is in samenwerking met de AD een interne richtlijn opgesteld om de productiedossiers van de bekostigingsproces- sen te verbeteren. Op grond van een unitspecifieke invulling van deze richtlijn worden de productiedossiers geactualiseerd. Het unit-management ziet toe op de uitvoering hiervan. In 2005 heeft de AD gerapporteerd over hun audit naar de beheersing van bekostigingsprocessen bij Cfi. De AD concludeert dat Cfi in een korte periode goede verbeterslagen heeft gerealiseerd. In opzet is de beheersing van de going concern bekostigingsprocessen op orde gebracht. Cfi zal conform het advies van de AD blijvend aan- dacht schenken aan de verdere ontwikkeling van risicomanage- ment. |
Er is weinig voortgang geboekt bij het wegwer- ken van geconstateerde tekortkomingen in het behoud en het beheer van in bruikleen gegeven kunstvoorwerpen. Eind 2004 heeft het Ministerie van OCW een plan van aanpak opgesteld. | Onvolkomenheid in het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk. Risico op vermissing van waardevolle kunstvoorwerpen. | Opgesteld plan van aanpak uitvoeren. | OCW voert het beheerplan uit dat eind 2004 rijksbreed is vastgesteld voor in bruikleen gegeven kunstvoorwerpen. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 2 juli 2005.De door het ICN geformeerde projectgroep «Collectie op orde» zal tot eind 2006 lopende bruik- leenovereenkomsten actualiseren en controleren. In 2006 wil OCW de administratieve achterstand in het beheer van vermiste voorwerpen hebben ingelopen.Er is een pakket maatregelen ontwikkeld om het beheer en het toezicht te verbeteren. Verder is in 2005 gewerkt aan een nieuw beheerssysteem, waarbij, in over- leg met het Ministerie van Financiën, aansluiting is gezocht bij de regels voor het materieelbeheer op grond van de Comptabiliteitswet 2001. Er is een concept regeling materieelbeheer musea- le voorwerpen opgesteld, die medio 2006 van kracht zal wor- den. Deze regeling zal het Konin- klijk Besluit van 10 december 1984, waarin de zorg voor objec- ten van culturele waarde van het Rijk is geregeld, vervangen.Voor de implementatie van de nieuwe regelgeving stelt OCW een invoeringsplan op. |
Verbetermaatregelen voor het financieel beheer van personele uitgaven zijn uitgevoerd of in voorbereiding. Eind 2004 was het personeelskostenbeheer nog niet op orde. | Onvolkomenheid in het perso- neelskostenbeheer van het bestuursdepartement. | Doorgaan op de ingeslagen weg. | De implementatie van de verbe- termaatregelen is in 2005 door OCW op de ingeslagen weg voortgezet.De opschoonacties van de perso- neelsdossiers zijn afgerond. De invoer van personeelsmutaties in het SAP-systeem en het beheer van de personeelsdossiers zijn gecentraliseerd. Door inrichting van een centrale interne controle zijn de verbeteringen geborgd. Tot slot is in 2005 de digitalisering van de personeelsdossiers afgerond. |
De opzet van het contractbeheer bij het bestuursdepartement is in 2004 verbeterd. De effecten zullen pas in 2005 zichtbaar worden. | Onvolkomenheid in het contractbeheer bij het bestuursdepartement.Risico’s voor de doelmatigheid van het contractbeheer en risico op claims vanwege niet-nageleefde (Europese) aanbeste- dingsregels. | Contractbeheer uitvoeren vol- gens bijgestelde opzet. Voor de volledigheid van de contractregistratie is extra aandacht wenselijk voor de registratie van nadere overeenkomsten van raamcontracten. | In het kader van de implementa- tie van het Contracten Registra- tie- en Informatie Systeem (CRIS) voor geheel OCW zijn in 2005 alle directies en buitendiensten geïnstrueerd wanneer en op welke wijze contractgegevens in CRIS opgenomen moeten worden.In de reguliere planning en control cyclus van 2005 is extra aandacht besteed aan het con- tractbeheer bij OCW.Bij de periodieke managementrapportages van alle organisatie-eenheden is speciale aandacht gevraagd voor de zogenaamde «nadere overeenkomsten», die onder de raamovereenkomsten vallen en eveneens in CRIS geregistreerd moeten worden.Het toezicht op de registratie van contracten in CRIS is in 2005 geïntensiveerd. Ook in 2006 zal periodiek gecontroleerd worden of eenheden op een juiste wijze gebruik maken van raamcontrac- ten, de offerteprocedure, het samenstellen van verwervingsdossiers en het registreren in CRIS.De registratie in het CRIS is aan het eind van 2005 op orde. Actuele regelgeving over het contractbeheer is op het intranet van OCW aanwezig. Als tool is er een inkoopstappenplan ontwikkeld, waarin de inkoopregels van OCW zijn opgenomen. Daarbij zijn ook tips over de samenstelling van verwervingsdossiers vermeld. In 2006 zal de AD een audit uitvoeren naar het functioneren van het contractbeheer bij OCW in den brede (verwervingsdos- sier, offerteprocedure, gebruik van OCW raamovereenkomst). |
PUBLICATIEPLICHT OP GROND VAN DE WET OPENBAARMAKING UIT PUBLIEKE MIDDELEN GEFINANCIERDE TOPINKOMENS BIJ HET DEPARTEMENT VAN OCW
Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) dient elk departement via het departementaal jaarverslag een overzicht op te nemen van medewerkens die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare jaarloon van een minister. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2005 vastgesteld op € 158 000 (zie de Mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 februari 2006 in de Staatscourant van 14 maart 2006 (Stcrt. 2006, 52, blz. 9).
Binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voldoet geen van de medewerkers aan het gestelde criterium vandaar dat er geen nader publicatie plaatsvindt.
AFKORTINGEN
ab | aanvullende beurs |
ABP | Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds |
ASC | Stichting Afrika Studiecentrum |
ACO | Adviescommissie Onderwijsaanbod |
ACOA | Adviescommissie Onderwijs Arbeidsmarkt |
AD | Accountantsdienst |
adv | arbeidsduurverkorting |
ahr | achterstallig hoger recht |
aio | assistent in opleiding |
alma | atacama large millimeter array |
alr | achterstallig lager recht |
ALL | Adult Literacy en Lifeskills Survey |
AMC | Academisch Medisch Centrum |
AMvB | Algemene maatregel van bestuur |
AO | Algemeen overleg met de Tweede Kamer |
aoc | agrarisch opleidingencentrum |
APS | Algemeen Pedagogisch Studiecentrum |
arbo | arbeidsomstandigheden |
ASTRON | Stichting Astronomisch Onderzoek in Nederland |
atc | accountability, toezicht en controle |
av | audiovisueel |
avo | algemeen voortgezet onderwijs |
AVS | Algemene Vereniging Schoolleiders |
AWIR | Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen |
AWT | Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid |
AZVU | Academisch Ziekenhuis bij de Vrije Universiteit |
Band | Bilateraal austausch programma Nederland-Duitsland |
bao | basisonderwijs |
bapo | bevordering arbeidsparticipatieouderen |
Bbcu | Bekostigingsbesluit cultuuruitingen |
bbl | beroepsbegeleidende leerweg |
bbo | beroepsbegeleidend onderwijs |
bbp | bruto binnenlands product |
BioASP | Bioinformatica Application Service Providers |
BISON | Beraad internationale samenwerkingonderwijs Nederland |
bkb | bestuurlijke krachtenbundeling |
bkv | beeldende kunst en vormgeving |
bmf | breed maatschappelijk functioneren |
bol | beroepsopleidende leerweg |
bol-td | beroepsopleidende leerweg in deeltijd |
BPRC | Biomedical Primate Research Centre |
bpv | beroepspraktijkvorming |
Brgr | Besluit rijkssubsidiering grootschalige restauraties |
bricks | basic research in informatics for creating the knowledge society |
BRIM | Besluit Instanthouding Monumenten |
BRIN | Basisregistratie instellingen |
BRP | Basisregistratie personeel |
Bsik | Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur |
Bsm | Bekostigingssysteem materieel |
bve | beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
Bwoo | Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel |
Bza | Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid |
BZK | ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
cao | collectieve arbeidsovereenkomst |
CASO | Commissie Automatisering Salarisadministratie Onderwijs |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistiek |
CCO | Career Center Onderwijs |
CDA | Christelijk Democratisch Appel |
Cenesa | Cooperation in education between the Netherlands and South Africa |
Cern | Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica |
CFI | Centrale Financiën Instellingen |
Cheps | Centre for higher education policy studies |
Cinop | Centrum voor innovatie van opleidingen |
cjp | cultureel jongeren paspoort |
ckv | culturele en kunstzinnige vorming |
Colo | Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven |
Combo | Combinatie onderwijsorganisatie |
COS | Commissie van Overleg Sectorraden |
CPB | Cultureel Planbureau |
CPG | Centrum voor Parlementaire Geschiedenis |
CPS | Christelijk Pedagogisch Studiecentrum |
Crebo | centraal register beroepsopleidingen |
Criho | Centraal register instellingen hoger onderwijs |
Croho | Centraal register opleidingen hoger onderwijs |
CSTP | Committee for Scientific and Technological Policy van de OESO |
cumi | culturele minderheden |
cwl | contactgroep werkend leren |
CWTS | Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies |
DAAD | Deutscher Akademischer Austausch Dienst |
Delta | Dutch education: learning at top level abroad |
DIA | Duitsland Instituut Amsterdam |
DPHO | Duitsland Programma Hoger Onderwijs |
dro | digitaal rijbewijs onderwijs |
du | digitale universiteit |
Echo | Expertisecentrum voor allochtonen in het hoger onderwijs |
ECN | Energie Centrum Nederland |
ECTS | European Credit Transfer System |
EDCTP | European and Developing Countries Clinical Trails Partnership |
eer | Europese economische ruimte |
eet | economie, ecologie, technologie |
EIB | Europees Instituut voor Bestuurskunde |
EIM | Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf |
elo | electronische leeromgeving |
Embc | Europese moleculaire biologische conferentie |
Embl | Europees moleculair biologische laboratorium |
END-er | Expert National Délequé |
EP | Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs |
ERISEE | Education Reform Initiative in South East Europe |
ESA | Europees ruimte agentschap |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
ESO | Europese organisatie voor astronomisch onderzoek |
ESRF | European Synchotron Radiation Facility |
E-tv | Educatieve tv |
EU | Europese Unie |
evc | erkenning van verworven competenties |
EVD | Economische Voorlichtingsdienst |
Eyes | European year of education through sport |
EZ | ministerie van Economische Zaken |
FBBS | Federatie Bibliotheekwerk voor Blinden en Slechtzienden |
FES | Fonds Economische Structuurversterking |
FNU | Frans-Nederlandse Universiteit |
FOI | Frontoffice Inburgering |
fpu | flexibele pensioen uittreden |
fre | formatie rekeneenheden |
fte | fulltime equivalent (formatie-eenheid) |
G4 | Vier grote gemeenten |
GBA | Gemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens |
GBIF | Global Biodiversity Information Facility |
GD | Grondmechanica Delft |
GENT | Gehele Europese Nederlandse Taalgebied |
GOA | Wet Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid |
GSB | Grote Stedenbeleid |
gti’s | grote technologische instituten |
havo | hoger algemeen voortgezet onderwijs |
hbo | hoger beroepsonderwijs |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
ho | hoger onderwijs |
HOOP | Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan |
hrm | human resources management |
Huygens | High level university year to gain excellence in the Netherlands |
IALS | International Adult Literacy Project |
ib | internationaal beleid |
IB-Groep | Informatie Beheer Groep |
ibo | interdepartementaal beleidsonderzoek |
ibp | integraal personeelsbeleid |
IBS | Institut Biologie Structurale |
IC | Internationaal Cultuurbeleid |
ICB | Inspectie Cultuurbezit |
ICES | Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking |
ICES/KIS | Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking/werkgroep kennisinfrastructuur |
ICN | Instituut Collectie Nederland |
ict | informatie- en communicatietechnologie |
id | institutional development |
id’ers | instroom/doorstroom |
if | interim functievervulling |
igbo | internationaal georiënteerd basisonderwijs |
igvo | internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs |
IHE | International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering |
IHS | Institute for Housing and Urban Development Studies |
IISG | Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis |
iivo | in instellingstijd verzorgd onderwijs |
ILG | Investeringsbudget Landelijke Gebied |
ILL | Institut Laue-Langevin |
ilr | individuele leerrekening |
IND | Immigratie- en Naturalisatiedienst |
io | internationaal onderwijs |
iobk | in hun ontwikkeling bedreigde kleuters |
ipb | integraal personeelsbeleid |
ipo | interprovinciaal overleg |
ISIO | Interdepartementale stuurgroep internationaal onderwijs |
ISO | Interstedelijk Studentenoverleg |
ISS | Institute of Social Studies |
ISV | Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing |
ITC | International Institute for Aerospace Survey and Earth Sciences |
ITS | Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschap |
IVA | Instituut voor Arbeidsvraagstukken |
JOB | Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs |
Kans | Koninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen |
KB | Koninklijke Bibliotheek |
kbl | kaderberoepsgerichte leerweg |
KCE | Kwaliteitscentrum examensmbo |
kdc-zml | kinderdagcentrum zeer moeilijke kinderen |
kea | kleinschalig experiment achterstandsbestrijding |
Kebb | Kennisuitwisseling beroepsonderwijs bedrijfsleven |
KICH | Kennis- en informatienetwerk Cultuur Historie |
KNAW | Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen |
KPC | Katholiek Pedagogisch Centrum |
ksb | kwalificatiestructuurberoepsonderwijs |
kse | kwalificatiestructuureducatie |
LAKS | Landelijk Actie Komité Scholieren |
LAO | Lesgeven Anders Organiseren |
lbk | landelijk beleidskader (onderwijsachterstanden) |
LCOJ | Landelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg |
LCTI | Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling |
LCW | Les- en cursusgeldwet |
lg | lichamelijk gehandicapte leerlingen |
lgf | leerlinggebonden financiering |
lhc | large hadron collider |
LICA | Landelijk Informatie Centrum Aansluiting vo-hbo |
LinQ | vo-talenplan, versterking talenonderwijs Frans-Duits |
lio | leraar in opleiding |
LNV | ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit |
lob | landelijk orgaan beroepsonderwijs |
LOKV | Landelijke Organisatie Kunstzinnige Vorming |
lom | leer- en opvoedingsmoeilijkheden |
look | landelijk overleg onderwijskansen |
LOFAR | Low Frequency Array |
LSVb | Landelijke Studentenvakbond |
LVLA | Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren |
lwoo | leerwegondersteunend onderwijs |
MARIN | Maritiem Research Instituut Nederland |
mavo | middelbaar algemeen voortgezet onderwijs |
mbo | middelbaar beroepsonderwijs |
MenO | misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen |
MEV | Macro Economische Verkenningen |
MGK | Max Grootte Kenniscentrum |
MKB | Midden- en kleinbedrijf |
mlk | moeilijk lerende kinderen |
mo | maatschappij oriëntatie |
moa | management, ondersteuning, arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden |
mou | memorandum of understanding |
mpv | meervoudige publieke verantwoording |
MSM | Maastricht School of Management |
msp | monumenten selectie project |
MTNL | Multicultulere Televisie Nederland |
Mvv | machtiging tot voorlopig verblijf |
NAA | Nederlands Audiovisueel Archief |
NACEE | Netherlands America Commission for Educational Exchange |
NAO | Nederlandse Accreditatie Organisatie |
nbi | niet bekostigde instelling |
NBLC | Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum |
NCW | Nederlanse Christelijke Werkgeversbond |
Nemo | New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) |
NESO | Netherlands Education Support Office |
Ngo | non-gouvernementele organisatie |
NIAS | Netherlands Institute for Advanced Studies |
NIBUD | Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting |
NICL | Nationaal Informatiecentrum Leermiddelen |
NIDI | Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut |
NIPO | Nederlands Instituut voor de Publieke Opiniepeiling |
NIZW | Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn |
NLR | Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium |
noat | Nederlandstalig onderwijs aan anderstaligen |
NOB | Nederlandse Omroepproductie Bedrijf |
NOS | Nederlandse Omroep Stichting |
NOWT | Nederlands Observatoriu van Wetenschap en Technologie |
NPS | Nederlandse Programma Stichting |
NRF | Nationaal Restauratie Fonds |
NROG | Nationaal Regieorgaan Genomics |
NT2 | Nederlands als tweede taal |
NTU | Nederlandse Taalunie |
NTU/INL | Nederlandse Taalunie/Instituut voor Nederlandse Lexicologie |
NUC | Nationale Unesco Commissie |
Nuffic | Netherlands universities foundation for international cooperation |
NWO | Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek |
oa’s | onderwijsassistenten |
oalt | onderwijs in allochtone levende talen |
OCW | ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
OCTO | Onderwijscentrum Toegepaste Onderwijskunde |
ODA | Official Development Association |
odin | onderzoek deelnemersinformatie |
oer | onderwijs- en examenregeling |
OESO | Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
oio | onderzoeker in opleiding |
ok | onderwijskansen |
OM | Openbaar Ministerie |
os | ontwikkelingssamenwerking |
OU | Open Universiteit |
OUNL | Open Universiteit Nederland |
ov | openbaar vervoer |
ovsk | openbaar vervoer studentenkaart |
owb | onderzoek en wetenschapsbeleid |
o&i | onderwijs en informatie samenleving |
pabo | pedagogische academie basisonderwijs |
Paepon | Platform van aangewezen/erkende particuliere onderwijsinstellingen in Nederland |
p-beurs | prestatiebeurs |
pcl | permanente commissie leerlingenzorg |
pisa | programme for international student assessment |
plato | promotie lerarenmobiliteit arbeidservaring en training in het onderwijs |
pmpo | procesmanagement primair onderwijs |
pmvo | procesmanagement voortgezet onderwijs |
po | primair onderwijs |
pok | projectgroep onderwijskansen |
por | persoonlijke ontwikkelingsrekening |
pps | publiek private samenwerking |
pro | praktijkonderwijs |
PV EU | Permanente Vertegenwoordiging bij EU |
R&D | Research and Development |
RAD | Rijksarchiefdienst |
RDMZ | Rijksdienst voor de Monumentenzorg |
rec | regionaal expertisecentrum |
Rgd | Rijksgebouwendienst |
rhc | regionale historische centra |
rmc | regionale meld- en coördinatiefunctie |
ROA | Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt |
ROB | Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek |
roc | regionaal opleidingencentrum |
rubs | registratie uitstroom en bestemming schoolverlaters |
sbao | speciaal basisonderwijs |
sbd | schoolbegeleidingsdienst |
SBO | Sectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt |
sbo | secundair beroepsonderwijs |
sbu | studiebelastingsuren |
SCP | Sociaal en Cultureel Planbureau |
SER | Sociaal Economische Raad |
SEO | Stichting voor Economisch Onderzoek |
sf | studiefinanciering |
sfb | studiefinancieringsbeleid |
SICA | Stichting Internationale Culturele Activiteiten |
SICI | standing international conference of central en general inspectorates of education |
silo | stimulans innovatieve leeromgevingen bve |
sir | subsidie individuele reïntegratie |
SKOHBO | Stichting Kennisontwikkeling hbo |
SKOR | Stichting Kunst en Openbare Ruimte |
SLO | Stichting Leerplan Ontwikkeling |
sloa | subsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten |
SNOB | Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland |
so | speciaal onderwijs |
sps | schoolbudgetten, personeelsbeleid en schoolontwikkeling |
STER | Stichting Ether Reclame |
Stoeb | Student op eigen benen |
STT | Stichting Toekomstbeeld der Techniek |
Surf | Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek |
SUWI | Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen |
svc | studievoortgangscontrole |
svo | speciaal voortgezet onderwijs |
svuo | subsidie voorkoming uitvalonderwijspersoneel |
SZW | ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TCAI | Tijdelijke Commissie Advisering Indicatiestelling |
TIMMS | Trends in Mathematic and Science Studies |
TK | Tweede Kamer |
tlo | tegemoetkoming lerarenopleiding |
TNO | Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek |
TNO-stb | TNO strategie, technologie en beleid |
toa | technisch onderwijsassistent |
tom | teamonderwijs op maat |
top-model | model voor transparante onderwijsprogrammering |
TS17- | tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg(volgens hoofdstuk 3 van de WTOS) |
TS18+ | tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op VO18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS) |
ud | universitair docent |
uhd | universitair hoofddocent |
ulo | universitaire lerarenopleiding |
UNESCO | United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation |
UNU | United Nations University |
USZO | Uitvoeringinstelling Sociale Zekerheid Overheid en Onderwijs |
UvA | Universiteit van Amsterdam |
UWV | Uitvoering Werknemersverzekeringen |
vavo | voortgezet algemeen volwassenenonderwijs |
vbo | voorbereidend beroepsonderwijs |
vbtb | van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording |
VeLo | Vereenvoudigd Londostelsel |
v&i | vreemdelingenbeleid en integratie |
Vf | Vervaningsfonds |
Visie | volledige internationale studie Europa |
VL-E | Virtueel Laboratorium voor E-science |
vmbo | voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VNO | Verbond van Nederlandse Ondernemingen |
vo | voortgezet onderwijs |
VO18+ | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS) |
voa | voorbereidende en ondersteunende activiteiten |
VROM | ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu |
VSNU | Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten |
vso | voortgezet speciaal onderwijs |
vsv | voortijdig schoolverlaten |
VSWO | Vereniging van Samenwerkende Werkgeversorganisaties in het Onderwijs |
vtb | verbreding techniek in het basisonderwijs |
VU | Vrije Universiteit |
vve | voor- en vroegschoolse educatie |
VVO | Vereniging voor het management in het Voortgezet Onderwijs |
VenW | ministerie van Verkeer en Waterstaat |
vwo | voorbereidend wetenschappelijk onderwijs |
VWS | ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WAO | Wet arbeidsongeschiktheid |
WBSO | Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk |
WEB | Wet Educatie en Beroepsonderwijs |
WEC | Wet op de Expertise Centra |
WeTeN | Stichting Wetenschap en Techniek Nederland |
WIN | Wet InburgeringNieuwkomers |
wio | werken in het onderwijs |
WIS | Wachtgeldinformatiesysteem |
WHW | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
WL | Waterloopkundig Laboratorium |
WMO | Wet Medezeggenschap Onderwijs |
WMS | Wet Medezeggenschap Scholen |
wo | wetenschappelijk onderwijs |
WOPT | Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens |
WOR | Wet op de ondernemingsraden |
wp | wetenschappelijk personeel |
WPO | Wet op het primair onderwijs |
wopi | wetenschappelijk onderwijspersoneels informatie |
WOT | Wet onderwijstoezicht |
WSC | Wet op het Specifiek Cultuurbeleid |
WSF | Wet studiefinanciering |
WSLOA | Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten |
wsns | weer samen naar school |
WSW | Wet Sociale Werkvoorziening |
wtc | wetenschap- en techniekcommunicatie |
WTO | World Trade Organisation |
WTO-gats | World Trade Organisation – general agreement on Trade in Services |
WTOS | Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten |
WTOS18+ | tegemoetkoming studiekosten voor leerlingen en studenten die minimaal 18 jaar zijn en geen recht hebben op SF of VO18+ (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS) |
WVA | Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen |
WVO | Wet op het voortgezet onderwijs |
WVOI | Werkgeversvereniging onderzoekinstellingen |
WW | Werkloosheidswet |
ZAT | Zorg Advies Team |
zbo | zelfstandig bestuursorgaan |
zml | zeer moeilijk lerend |
zmok | zeer moeilijk opvoedbare kinderen |
zvoo | ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel |
TREFWOORDEN
Aankoopfonds 149, 196, 197
Aanvullende beurs 129, 130, 133, 134, 137, 222
Achterstallig recht 235
Achterstandenbeleid 13, 16, 27, 28, 40, 41, 42, 44, 48, 62, 224
Actieplan cultuurbereik 18
Allochtonen 23, 24, 38, 159, 174, 223
Anno 177
Arbeidsmarktknelpunten 62, 107, 112
Arbeidsmarkt 5, 11, 14, 15, 19, 23, 26, 31, 52, 63, 64, 67, 68, 70, 71, 80, 93, 102, 103, 105, 106, 107, 112, 114, 117, 118, 119, 179, 194, 198, 200, 203, 222, 226, 227, 248
Arbeidsvoorwaarden 52, 102, 107, 178, 179
Arbo 109, 110
Archeologie 148, 156, 157, 182
Archiefwet 211
Archieven 148, 156, 157, 159, 181, 182, 192, 211, 216
Aspasia 169, 174, 235
Basisbeurs 129, 130, 131, 132, 133, 137, 138
Basisvorming 55, 236, 245
Beeldende kunst 18, 148, 149, 151, 217, 222
Bekostiging 16, 28, 31, 32, 33, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 59, 62, 64, 72, 91, 111, 115, 121, 161, 173, 184, 186, 187, 188, 189, 192, 200, 208, 217, 218, 222
Bekostigingsbesluit cultuuruitingen 222
Beroepskolom 11, 64, 65, 69, 78, 79, 81, 237, 242
Beroepsonderwijs 5, 15, 16, 21, 26, 59, 60, 65, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 76, 78, 79, 80, 96, 98, 101, 111, 116, 118, 121, 146, 179, 185, 190, 194, 198, 200, 202, 203, 217, 222, 223, 225, 227, 228, 229, 237, 238, 239, 241, 242, 243, 245, 247, 248
Beroepsopleidende leerweg 129, 130, 136, 139, 140, 145, 222, 228, 237, 242
Beroepspraktijkvorming 70, 71, 222, 237, 242
Bestuurlijke krachtenbundeling 34, 222
Bibliotheken 15, 42, 73, 148, 149, 159, 211
Bilaterale samenwerking 99, 158, 169, 175
Bouwkunst en vormgeving 148
BPRC 168, 203, 222
BVE Raad 65, 66, 75, 79
Bve Raad 247
Bve-sector 64, 66
BVE-sector 66
Bve-sector 67, 68, 74, 79, 109, 114, 115, 119, 122, 123, 127
Cao 19, 47, 103, 107, 109, 110, 223
Collegegeldkrediet 135
Collegegeld 22, 88, 89, 135, 136, 238
Colo 169, 223, 226
Conservering 156, 176, 215
Convenant 52, 77, 90, 96, 103, 106, 107, 109, 110, 117, 164
Cultureel erfgoed 101, 152, 156, 157
Cultureel ondernemerschap 159
Culturele diversiteit 155
Culturele planologie 18
Cultuur en school 15, 17, 27, 28, 39, 42, 64, 70, 153
Cultuuruitingen 148
Decentralisatie arbeidsvoorwaarden 107, 112
Deelname 6, 40, 41, 59, 68, 84, 85, 124, 139, 151, 171, 175
Deregulering 25, 53, 64, 65, 71, 74, 120, 121
Didactische cursus 114
Differentiatie 22, 68, 88, 89, 112, 113, 174
Doelgroepenbeleid 108
Doorstroom 15, 21, 55, 68, 78, 79, 80, 81, 84, 168, 174, 224, 235, 242
Duale opleidingstrajecten 68
Duurzaam verblijfsrecht 137
Educatie 5, 16, 17, 18, 19, 21, 23, 26, 39, 42, 59, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 74, 75, 80, 82, 92, 98, 101, 111, 116, 117, 118, 119, 121, 123, 125, 127, 148, 149, 153, 162, 163, 179, 190, 193, 194, 198, 200, 202, 203, 215, 222, 224, 225, 226, 229, 238, 239, 241, 242, 244, 245, 248
Educatieve boekenmarkt 144
Employability 103
ESF 198, 223
FES 14, 15, 20, 24, 156, 169, 176, 224
Film 148, 149, 150, 197, 217
Fondsen 114, 115, 148, 150, 158, 200, 202, 217
Fundamenteel onderzoek 19
Gedragscode schoolkosten 144
Genomics 169, 173, 174, 226, 240
Gewichtenregeling 16, 41, 42, 205
Gigaport 240
GOA 28, 41, 42, 62, 224
Handhavingsarrangement 137
Havo/vwo 23, 56, 247
Hoger beroepsonderwijs 26, 81, 90, 101, 109, 111, 117, 129, 179, 190, 194, 198, 200, 202, 203, 224, 240, 242, 243, 245, 249
Hoger onderwijs 5, 6, 19, 21, 23, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 89, 91, 92, 93, 95, 97, 98, 109, 113, 118, 135, 137, 171, 184, 223, 224, 228, 229, 239, 240, 249
Hoofdlijnenakkoord 16, 22, 62, 109, 189
Huisvesting 6, 48, 54, 202, 203, 212, 229, 235
Inburgering 64, 67, 75, 159, 193, 224, 229, 241
Individuele leerrekening 225, 241
Informatie- en communicatietechnologie 5, 21, 26, 92, 93, 119, 120, 194, 198, 200, 203, 224, 228
Inkomensafhankelijke regelingen 136, 144, 207, 222
Instroom 6, 21, 68, 83, 84, 85, 86, 87, 95, 98, 103, 110, 111, 114, 115, 132, 134, 168, 173, 174, 216, 224, 235
Integraal personeelsbeleid 112, 115, 224, 225
Internationaal cultuurbeleid 101, 155
Internationale samenwerking 101, 127, 175, 215, 222
Inventaris 54, 60, 78, 154, 164, 209, 213
Jeugdbeleid 15, 42, 43, 59, 60, 61
KCE 69, 70, 184, 185, 225, 242
Kennisnet 21, 46, 119, 120, 121, 122, 123, 125, 127, 128, 159
Kinderopvang 35, 108
Koers 14, 33, 40, 42, 56, 57, 62, 65, 70, 159, 169, 215
Kwalificatiestructuur 55, 68, 70, 103, 115, 116, 225, 237
Kwalificatiewinst 78, 242
Kwaliteit 16, 18, 19, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 39, 42, 43, 44, 49, 50, 54, 57, 58, 59, 60, 61, 63, 64, 66, 68, 69, 70, 71, 73, 75, 76, 78, 81, 82, 83, 86, 89, 91, 97, 98, 105, 107, 115, 117, 119, 121, 122, 123, 124, 148, 152, 153, 157, 158, 159, 163, 168, 170, 172, 174, 184, 185, 189, 190, 197, 225, 241, 242, 243
Kwaliteitscentrum examens 225
Landelijke publieke omroep 161, 163, 164
Leenfaciliteit 129, 130, 134, 135, 209, 214
Leerlingenzorg 58, 227
Leerlinggebonden financiering 44, 225
Leermiddelen 21, 32, 38, 125, 226
Leerplicht 14, 27, 45, 59, 72, 73, 145, 153, 225
Leerrechtensystematiek 135
Leerwerktrajecten 78, 79
Leraren in opleiding 118
Lerarenopleidingen 19, 115, 116, 117, 128, 140, 144, 228
Lesgeld 5, 13, 48, 130, 131, 139, 141, 142, 145, 146, 179, 190, 194, 198
Letteren 89, 148, 149, 158, 217
Leven lang leren 70, 71
Levensonderhoud 137
Liquiditeit 149, 202, 243
Maatwerk 62, 78, 79, 102, 107, 115, 117
Managementrapportage 220
Materiële vergoedingen 27, 28, 32
Mediawet 25, 163, 165, 166, 167
Meeneembaarheid 92, 136
Meeneembare studiefinanciering 92, 136, 137
Metamorfoze 176, 177
Middelbaar beroepsonderwijs 15, 19, 23, 47, 55, 63, 66, 72, 226, 229, 236, 237, 238, 239, 240, 242, 243, 246, 247, 248
Monumenten 149, 156, 222, 226, 241
Monumentenzorg 148, 156, 182, 227
Musea 148, 149, 150, 158, 159, 186, 187, 192, 196, 197, 211, 219, 247
Numerus fixus 82, 87, 89
OALT 28, 42, 111
Onderwijskansen 41, 42, 225, 227
Onderwijsprogrammering 64, 75, 228, 247
Onderzoekspersoneel 103, 230
Ontwikkelingssamenwerking 227
Participatie 14, 17, 25, 47, 53, 63, 77, 85, 100, 102, 108, 112, 121, 137, 150, 154
Participatie. 158
Participatie 158, 164, 173, 190, 198, 202, 217, 222
Personeelsbeleid 5, 11, 17, 19, 26, 31, 52, 68, 90, 102, 103, 105, 108, 109, 116, 179, 192, 194, 198, 200, 203, 228
Podiumkunsten 148, 149, 217
Prestatiebeurs 130, 132, 133, 134, 136, 199, 227
Primair onderwijs 5, 6, 15, 16, 17, 18, 19, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 37, 38, 39, 42, 43, 95, 101, 107, 111, 114, 116, 119, 121, 122, 127, 153, 179, 187, 188, 190, 194, 198, 200, 203, 205, 217, 227, 229, 235, 236, 238, 245, 246
Raad voor Cultuur 24, 149, 157, 159, 181, 182, 183
Rechtspositie 107
Regeerakkoord 181
Reisvoorziening 129, 130, 131, 132, 133
Rendement 68, 79, 94, 96, 115, 126, 174
Rentabiliteit 246
Rentedragende lening 130, 131, 134, 135, 136, 199
Renteloze voorschotten 131, 134, 135, 199
Rijksbijdrage 87, 158, 170, 188, 193, 211, 217
Schoolbegeleiding 27, 34, 35, 227
Schoolbudget 31, 228
Schoolkosten 49, 50, 142, 144, 206, 230
Schoolontwikkeling 37, 39, 228
Silo 227
Solvabiliteit 198, 200, 246
Speciaal onderwijs 27, 29, 30, 42, 43, 109, 146, 217, 228, 229, 238, 246, 247, 248
Studentenmobiliteit 137
Studentenmonitor 92
Studiefinanciering 5, 23, 24, 88, 92, 101, 129, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 143, 144, 179, 194, 198, 199, 202, 206, 227, 229, 235, 244
Studievoortgang 228
Technocentra 5, 76, 77, 96, 179, 194, 203
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5, 23, 24, 26, 116, 144, 194, 198, 207, 228, 229
Tempobeurs 132, 134
Toegankelijkheid 11, 23, 24, 27, 29, 32, 40, 57, 58, 63, 64, 66, 70, 81, 82, 83, 84, 85, 115, 117, 129, 131, 133, 139, 140, 141, 142, 143, 154, 157, 158, 166, 175, 216, 248
Uitstroom 67, 84, 95, 106, 109, 215, 227
Uitval 6, 13, 14, 42, 54, 78, 80, 136, 228, 242
Uitwonendencontrole 138, 206
Universitaire lerarenopleiding 117, 118, 228
Variëteit 68
Vernieuwingsimpuls 169, 172, 173, 174, 248
Vervangingsfonds 47, 53, 198, 200, 202, 217
Verzamelinkomen 135, 136
Vmbo 13, 14, 15, 16, 23, 47, 51, 55, 56, 58, 60, 64, 67, 69, 72, 78, 79, 80, 96, 114, 146, 229, 236, 237, 238, 239, 240, 243, 245, 246, 247, 248
Voor- en vroegschoolse educatie 41, 42, 229
Voortijdig schoolverlaten 6, 14, 16, 23, 59, 62, 74, 229
Vouchers 18, 20, 154
Vraagfinanciering 35, 120
Wachtgeld 53, 54, 198, 229
WEC 27, 30, 31, 33, 229
Weer samen naar school 43, 229
Wet studiefinanciering 2000 135, 136, 144, 207
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) 136
Wetenschappelijk onderwijs 20, 21, 26, 47, 82, 86, 88, 101, 109, 111, 129, 179, 190, 194, 198, 200, 203, 229, 236, 237, 238, 239, 240, 243, 245, 246, 247, 248, 249
Wetenschapsbudget 91, 170, 172, 177
WPO 27, 31, 33, 43, 229
Ziektekosten 28, 47, 65, 103, 178, 179, 206, 230
Ziekteverzuim 19, 53, 68, 109, 110, 112
Zij-instromers 106, 107, 114, 115
Zorgstelsel 137, 206
BEGRIPPEN
Aantal gediplomeerden in een onderwijssector
Het op de peildatum (1 oktober) bepaalde aantal afgestudeerden in het direct daaraan voorafgaande schooljaar of het geraamde aantal afgestudeerden in een (deel-)onderwijssector. Voor het primair onderwijs geldt het aantal deelnemers dat de sector po verlaat in het schooljaar voorafgaan aan de peildatum en in een andere onderwijssector instroomt.
Aantal onderwijsdeelnemers in een onderwijssector
Het op de peildatum (1 oktober) getelde of geraamde aantal ingeschreven onderwijsdeelnemers in een (deel-)onderwijssector.
Achterstallig recht, te verdelen in achterstallig lager recht en achterstallig hoger recht betreft een correctie voor onterecht (niet) verstrekte studiefinanciering. Oorzaken van deze achterstallige rechten zijn onder meer (onbewuste) fouten in de gegevens die studenten moeten aanleveren, fouten van de IB-Groep bij verwerking van die gegevens en fraude.
Een agentschap is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een agentschap past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.
Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.
Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Onderling samenhangende begrotingsartikelen worden samengevoegd op één hoofdbeleidsterrein. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.
Onderdeel van een begrotingsartikel. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.
Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.
De assistent opleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf ca. 16 jaar oud.
Het atheneum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Er wordt op het atheneum geen Grieks en Latijn gegeven. Andere schooltypen in het vwo zijn het gymnasium en het lyceum.
ATC: Accountability, toezicht en controle
Een project dat zich richtte op de toezichtsarrangementen met de instellingen, de richtlijnen voor de verantwoording en de controle door accountants.
Een toezicht- en adviesorgaan op het gebied van de bedrijfsvoering.
De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.
Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren. De overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs is primair onderwijs.
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van onderbouw van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Onderbouw is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.
In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.
De sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een ministerie om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Het gaat dan om zowel de primaire als de ondersteunende processen.
Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.
Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.
Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.
Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.
De route van vmbo, via mbo, naar hbo.
Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Het beroepsonderwijs omvat vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).
Beroepsopleidende en beroepsbegeleidende leerweg
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.
Het onderricht in de praktijk van het beroep.
Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting.
Centraal register beroepsopleidingen
Het centraal register beroepsopleidingen (crebo) is een systematische geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de opleidingen uit de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs die door de bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden verzorgd. Het crebo bevat een overzicht van opleidingen per instelling en registreert voor elke deelkwalificatie welke exameninstellingen de externe legitimering kunnen verzorgen.
Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Zie eindexamen.
Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1-8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met certificaateenheden. Certificaateenheden hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs. In het nieuwe mbo dat in augustus 1997 van start is gegaan worden de certificaateenheden vervangen door deelkwalificaties.
Collegegeld is de verplichte eigen bijdrage van de student. Collegegeld is verschuldigd door de inschrijving als student voor een voltijdse, deeltijdse of duale opleiding aan een universiteit of hogeschool.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.
Bij het met succes afronden van een bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen vormend onderwijs (havo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1-8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.
Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.
Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.
Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen, alsmede bij maatschappelijke behoeften.
Educatie omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs
De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.
Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.
Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht
Eindtoets voor het basisonderwijs, die scholen kunnen gebruiken om hun resultaten te meten en te kunnen vergelijken met andere scholen. Ongeveer 75% van de scholen gebruikt de eindtoets basisonderwijs van het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).
Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.
Het geheel van maatregelen, voorzieningen en regels voor het opstellen, verwerken, vastleggen en controleren van de uitgaven, de verplichtingen, de ontvangsten en de voorschotten van het ministerie.
In de financieel beheerbrief geeft het ministerie van Financiën (DAR) op basis van de rapporten van de OCenW-accountantsdienst en eigen onderzoeken haar opmerkingen bij het financieel beheer over een bepaald jaar en de ontwikkelingen naar het hierop volgend jaar. Deze brief verschijnt uiterlijk 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop de brief betrekking heeft.
De gemeenten zijn volgens de WEB verplicht om educatie bij roc’s in te kopen voor zover de gemeente deze financiert uit het rijksbudget educatie. Deze verplichting is in de WEB opgenomen om enerzijds de gemeenten en de roc’s gelegenheid te geven een contractrelatie tussen beide op te bouwen en anderzijds om een doorlopende leerlijn en soepele doorstroming vanuit de educatie naar het mbo te waarborgen.
Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.
De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.
Project waarmee wordt beoogd Nederland een voorsprong te geven in de ontwikkeling en het gebruik van een geavanceerde en innovatieve internettechnologie.
Grote technologische instituten
Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCenW).
Het gymnasium is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het gymnasium zijn Grieks en Latijn verplicht. Andere schooltypen in het vwo zijn het atheneum en het lyceum.
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).
De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar en zijn bestemd voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo 4-jarig. Het hbo is georganiseerd in zeven sectoren (Chroho-onderdelen) en wordt gegeven aan 50 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.
Het hoger onderwijs omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).
Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.
Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.
In hun ontwikkeling bedreigde kleuters
Onderwijs voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is er afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.
Individueel voorbereidend beroepsonderwijs
Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.
Een model van de Stichting INK waarmee de kwaliteit van de organisatie en de behaalde resultaten kan worden gemeten.
Zie beleidsintensivering.
Een nationale keurcollectie van bijzondere gebouwen en complexen uit verschillende tijden. Rijksmonumenten die om verschillende redenen grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en waarvan de instandhouding van groot belang is.
Kas-/verplichtingenadministratie
Een administratie waarin de aangegane verplichtingen worden geregistreerd, tezamen met de hieruit voortvloeiende betalingen in het jaar van aangaan en eventuele volgende jaren. Gedane betalingen worden geregistreerd in relatie tot de aangegane verplichtingen, zodat de nog openstaande verplichtingenbedragen kunnen worden vastgesteld.
Een vervroeging of vertraging van de uitgaven over de jaargrens heen.
Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven
Per bedrijfstak of groep van bedrijfstakken is er een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb). Het bestuur van een kbb bestaat uit werkgevers en werknemers (bipartiet) of uit vertegenwoordigers werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen (tripartiet).
Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.
Kwalificatieniveau beroepsonderwijs
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs bestaan 4 kwalificatieniveaus. Aan elk niveau is een opleiding verbonden. De niveaus zijn:
Niveau | Opleiding | Duur |
---|---|---|
1 Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden | Assistent opleiding | 0,5–1 jaar |
2 Uitvoerende werkzaamheden | Basisberoepsopleiding | 2–3 jaar |
3 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden | Vakopleiding | 2–4 jaar |
4 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden met brede inzetbaarheid dan wel specialisatie | MiddenkaderopleidingSpecialistenopleiding | 3–4 jaar1–2 jaar |
Binnen de educatie zijn zes kwalificatieniveaus, die worden aangeboden via 4 soorten opleidingen: de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) I en II, en de opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en gericht op sociale redzaamheid (basiseducatie).
Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.
Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) is een instantie die – met ingang van de inwerkingtreding van de beoogde nieuwe examensystematiek beroepsonderwijs – belast is met het toezicht op de examens mbo aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit.
Het in het hoger beroepsonderwijs aanstellen van lectoren/instellen van kenniskringen ter versterking van de kenniseconomie.
Leer- en opvoedingsmoeilijkheden
Onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.
Leerwegen: beroepsopleidende en beroepsbegeleidende leerweg
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.
Leerwegondersteunend onderwijs
Afdeling binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vmbo (gericht op het verwerven van een diploma).
Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.
Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.
Het lyceum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het lyceum zijn Grieks en Latijn keuzevakken. Andere schooltypen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn het atheneum en het gymnasium.
Mededeling over de bedrijfsvoering
In de mededeling legt de minister verantwoording af over de beheersing van de bedrijfsprocessen, de verbeteracties en de kwaliteitsverbeteringen in de bedrijfsvoering.
Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
De middenkaderopleiding duurt drie tot vier jaar en leidt op tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), drie jaar hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar.
Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.
Het New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) in Amsterdam is het grootste science centre van Nederland. Het heeft als doel de belangstelling voor wetenschap en technologie te stimuleren bij een breed publiek.
Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort
Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.
Beleidsmatige verlaging van de begroting.
De onderwijs- en examenregeling is het document waarin de belangrijkste kenmerken van de opleiding waaronder inhoud en inrichting, de studieduur voor een groep of groepen van deelnemers en de toetsing en examinering, worden vastgelegd door het bevoegd gezag van de instelling. Ook wordt in de onderwijs- en examenregeling vastgelegd welke opleidingstrajecten voldoen aan de eisen van de Wet studiefinanciering (WSF) of de eisen voor tegemoetkoming van de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar.
Aan het einde van de basisschool krijgen de leerlingen geen getuigschrift of diploma, maar een onderwijskundig rapport over de schoolvorderingen en leermogelijkheden. Dit rapport wordt opgesteld door de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Een afschrift van het rapport wordt aan de ouders van de leerlingen verstrekt. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap kan nadere voorschriften over dit rapport geven.
De onderwijsovereenkomst is de overeenkomst tussen deelnemer en bevoegd gezag die ten grondslag ligt aan de inschrijving. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen tussen instelling en deelnemer.
In de overeenkomst worden per deelnemer zaken zoals de inhoud van het onderwijs, de examens en de studiebegeleiding overeengekomen.
Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Een overschrijding van de kwalitatieve tolerantiegrens van de Algemene Rekenkamer.
De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.
Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren
Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voorgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
Opleidingen gericht op sociale redzaamheid
Opleidingen gericht op sociale redzaamheid maken deel uit van de educatie, en richten zich op een niveau van minimale redzaamheid op het gebied van taal, rekenen en sociale vaardigheden. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
Opleidingen nederlands als tweede taal
Opleidingen Nederlands als tweede taal maken deel uit van de educatie, en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.
Pedagogische academie basisonderwijs
Een pedagogische academie basisonderwijs verzorgt de lerarenopleiding voor het basisonderwijs en valt onder het hoger beroepsonderwijs (hbo). Zowel de voltijdopleidingen als de deeltijdopleidingen duren vier jaar. De praktische studieduur bij de deeltijdopleiding verschilt, afhankelijk van de vooropleiding. Het getuigschrift geeft een volledige bevoegdheid om les te geven aan de basisschool in alle vakken en alle leeftijdsgroepen (4 tot 12 jaar).
Afdeling binnen het vmbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.
Dit is de overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.
Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.
Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort
Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen – 1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en – 1% of lager is slecht.
Een beoordeling door de departementale Auditdienst van de accountantscontrole verricht door de public accountant van OCW-instellingen, gericht op de juiste en volledige naleving van het controleprotocol.
De wijze waarop wordt omgegaan met risico’s, onder andere door het identificeren en wegen van risico’s, het treffen van beheersmaatregelen en het monitoren en bijstellen van risico’s en beheersmaatregelen.
Een scholengemeenschap bevat meerdere schooltypen voor voortgezet onderwijs die samenwerken.
Het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolonderzoek en het centraal examen. Het schoolonderzoek wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Vanaf augustus 1998 is de term schoolonderzoek vervangen door de term schoolexamen. Zie ook centraal examen, eindexamen.
Solvabiliteit (exclusief voorzieningen)
Solvabiliteit is een maatstaf die aangeeft of de instelling op langere termijn (bij liquidatie) in staat zal zijn haar schulden te voldoen. Dit verhoudingsgetal wordt verkregen door het eigen vermogen te delen op het totaal vermogen, waarbij voor de analyse de volgende normering en kwalificatie worden gehanteerd. Een solvabiliteit van meer dan 30% is goed, tussen 10 en/of gelijk aan 30% is matig/voldoende en 10% of lager wordt als slecht gekwalificeerd.
Dit is sinds augustus 1998 de verzamelterm voor bepaalde vormen van speciaal onderwijs, namelijk scholen voor lom, mlk en iobk. Het speciaal basisonderwijs vormt samen met het basisonderwijs het primair onderwijs.
Het speciaal onderwijs (so) is voor leerlingen vanaf 3 à 4 jaar tot circa 12 jaar. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is voor leerlingen van 12 tot maximaal 20 jaar. Speciaal onderwijs wordt gegeven aan aparte scholen. Scholen voor speciaal onderwijs zijn afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Zie ook speciaal basisonderwijs.
De specialistenopleiding duurt één tot twee jaar en leidt tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Om een specialistenopleiding te kunnen volgen is een diploma vakopleiding voor eenzelfde beroep op beroepencategorie vereist. Zie ook beroepsonderwijs.
Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 middelbaar beroepsonderwijs of een diploma voor havo/vwo.
De tweede fase van scholen voor voortgezet onderwijs (leerjaren 4–5 van het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en leerjaren 4–6 van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) zullen zich tot een studiehuis ontwikkelen. Dit houdt in dat leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren. De rol van de docent zal verschuiven van lesgeven naar begeleiden.
Subsidieregeling indemniteit bruiklenen
Een regeling op grond waarvan OCW garanties verleent aan musea die een tijdelijke tentoonstelling organiseren. Indien door verlies of beschadiging van het tentoongestelde een tekort ontstaat op de exploitatie van de tentoonstelling, kan de instelling een financiële tegemoetkoming ontvangen.
Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
De Bve Raad heeft, als gevolg van het plan van aanpak optimalisering en verantwoording opleidingsprogramma’s, een model ontwikkeld waarmee de onderwijsintensiteit inzichtelijk wordt gemaakt Dit model staat bekend onder de naam Model Transparante Onderwijsprogrammering.
Uitgaven OCW voor een onderwijssector
Het totaal van de uitgaven OCW (zie hieronder) voor onderwijs voor een (deel-)onderwijssector, voor zover dat bedoeld is voor de instandhouding en exploitatie van het onderwijsstelsel voor de betreffende onderwijsdeelnemers.
De vakopleiding duurt twee tot vier jaar en leidt op tot niveau drie van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) of drie jaar hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar. Zie ook beroepsonderwijs.
Een proces om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag.
Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.
De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Vmbo duurt vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.
Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.
Het wetenschappelijk onderwijs omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. De meeste opleidingen duren vier jaar, er zijn echter beroepen waarvoor een langere opleiding noodzakelijk is. Het wetenschappelijk onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Toelating tot het wetenschappelijk onderwijs is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30550-VIII-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.