30 545
Uitvoering Wet Werk en Bijstand

nr. 79
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2009

Hierbij bied ik u de tussenevaluatie aan van het Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB.1 Zoals mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd in de brief van 9 juni 2009 (Kamerstukken II 2007/08, 30 545, nr. 41) is gedurende de looptijd van het experiment een tussentijdse evaluatie ingebouwd om, indien nodig, het experiment tussentijds te kunnen bijstellen.

In bijgaande rapportage geeft onderzoeksbureau CentERdata de stand van zaken van het experiment weer per 30 juni 2009. In de tussenevaluatie wordt ingegaan op de ontplooide activiteiten tot dan toe en de eerste resultaten. Omdat de bedoeling van deze tussentijdse evaluatie is om indien nodig de mogelijkheid te bieden tot bijsturing van het experiment, wordt in de rapportage tevens expliciet aandacht besteed aan een aantal geconstateerde knelpunten.

Inhoud van het experiment

Op 1 januari 2009 is het Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB (hierna: experiment alleenstaande ouders) van start gegaan. Het gaat om een experiment ter zake van de afspraak uit het Coalitieakkoord dat er een regeling komt die werken in deeltijd financieel aantrekkelijk maakt voor sollicitatieplichtige alleenstaande ouders.

Met het experiment wil ik inzicht krijgen in de mate waarin een aantal maatregelen, al dan niet in combinatie, de doeltreffendheid van de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders stimuleert. Het gaat daarbij met name om de toetreding tot de arbeidsmarkt, de stabiliteit van de arbeidsinschakeling en de uitstroom uit de bijstand.

Het betreft de volgende maatregelen:

a. een inkomstenvrijlating van maximaal € 120 per maand, afhankelijk van het per week gemiddeld aantal gewerkte uren;

b. de inzet van scholing/opleiding in combinatie met werk;

c. het verstrekken van een bonus (van € 50 per maand) aan de alleenstaande ouder voor het volgen van scholing in combinatie met werk, deze bonus wordt na afloop van het kalenderjaar als bedrag ineens uitbetaald;

d. het verstrekken van een uitstroompremie van € 500 bij duurzame uitstroom, uitbetaald zes maanden nadat de alleenstaande ouder is uitgestroomd;

e. de inzet van een gemeentelijke arbeidspool: in een aantal deelnemende gemeenten wordt een arbeidspool voor de alleenstaande ouders ingericht. In die gemeenten krijgen alleenstaande ouders die gedurende het experiment aan het werk gaan zo veel als mogelijk een dienstverband met de arbeidspool aangeboden. De alleenstaande ouder komt voor minimaal 12 uur per week in dienst bij de arbeidspool van de gemeente en wordt gedetacheerd.

Gemeenten nemen op vrijwillige basis deel aan het experiment. In verband met de beheersbaarheid van het experiment is het maximale aantal deelnemende gemeenten op dertig gesteld (verdeeld over verschillende grootteklassen).

Om in aanmerking te komen voor deelname moesten de gemeenten aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten zij inzicht kunnen geven in de resultaten van hun re-integratie-inspanningen voor de doelgroep alleenstaande ouders in de twee jaar voorafgaand aan het experiment. Ook moeten zij gedurende de looptijd van het experiment elk kwartaal bepaalde gegevens aanleveren over de doelgroep alleenstaande ouders.

Gemeenten ontvangen separaat (buiten het I-deel van de WWB om) middelen ter gedeeltelijke financiering van het experiment. Het gaat hierbij om een tegemoetkoming in de kosten, niet om volledige vergoeding ervan.

De totale looptijd van het experiment is drie jaar, van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011. Binnen die periode worden de inkomstenvrijlating en het instrument scholing ingezet in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. In die periode kan ook recht ontstaan op de jaarlijkse bonus in verband met scholing. Die bonus wordt na afloop van het betreffende kalenderjaar uitbetaald, dus in 2010 of 2011. Daarnaast ontstaat bij volledige uitstroom uit de WWB in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 recht op een eenmalige premie van € 500 (nadat die uitstroom zes aaneengesloten maanden heeft geduurd). Dat recht kan dus ontstaan uiterlijk op 30 juni 2011 en komt daarna, maar in ieder geval in 2011, tot uitbetaling.

Uiterlijk 30 september 2011 wordt, conform de termijn van artikel 83 WWB, een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan het parlement gezonden.

Stand van zaken

De opzet van het experiment is tijdens een algemeen overleg op 28 mei 2008 met uw Kamer besproken. In september 2008 (nadat de Raad van State advies had uitgebracht over de AMvB van het experiment) is gestart met de werving van gemeenten. Maximaal dertig gemeenten konden deelnemen aan het experiment. Eind november 2008 zijn de daadwerkelijke voorbereidingen voor het experiment van start gegaan met zevenentwintig gemeenten en per 1 januari 2009 heeft de daadwerkelijke start van het experiment plaatsgevonden. Gedurende de voorbereidingen en de eerste fase van de implementatie heeft een aantal gemeenten besloten af te zien van verdere deelname aan het experiment. Dit besluit werd voor een deel ingegeven door de gewijzigde economische omstandigheden: de crisis noodzaakt ook gemeenten tot een herbezinning op hun activiteiten. Verder heeft bij een aantal gemeenten meegespeeld dat zij de te levereninspanningen in het kader van het experiment hebben onderschat. Het gaat hierbij met name om de aanlevering van gegevens. Een aantal gemeenten vond deze inspanningen niet opwegen tegen de voordelen die het experiment aan gemeenten c.q. de doelgroep alleenstaande ouders biedt. Dit laatste geldt in versterkte mate voor gemeenten die al een ruimhartig beleid voeren voor de doelgroep alleenstaande ouders.

Waar mogelijk is tijdens de voorbereidingen en de implementatie van het experiment rekening gehouden met de problemen die de aanlevering van gegevens met zich meebrengt. De datalevering is echter essentieel in het kader van het experiment: om na afloop van het experiment de effecten van de ingezette maatregelen te kunnen beoordelen zijn gegevens van gemeenten over (ontwikkelingen binnen) de doelgroep alleenstaande ouders noodzakelijk.

Per 30 juni 2009 nemen achttien gemeenten deel aan het experiment. De bijstandspopulatie in deze gemeenten maakt 23% uit van de totale populatie alleenstaande ouders. Dit is voldoende om in het kader van het experiment in beginsel betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de landelijke populatie alleenstaande ouders.

In zestien gemeenten is het experiment op 1 januari 2009 van start gegaan. Twee gemeenten zijn later gestart, resp. op 1 juni en 1 juli 2009. De regelingen binnen het experiment zijn door de meeste gemeenten nog niet volledig geïmplementeerd. Op één na hebben alle gemeenten de doelgroep, alleenstaande ouders met minimaal één kind jonger dan 12 jaar, schriftelijk (en in een aantal gevallen ook mondeling) geïnformeerd over het experiment. Er is nog vrijwel geen scholing ingezet in het kader van het experiment en dus ook nog geen recht op een bonus voor scholing verkregen door alleenstaande ouders. Ten slotte vergt het opzetten van de arbeidspool in zeven gemeenten de nodige voorbereidingstijd: vanaf september 2009 gaan de arbeidspools van start.

Geconstateerde knelpunten

In de tussenevaluatie wordt een aantal knelpunten in het experiment gesignaleerd. Het gaat daarbij met name om de aanlevering van gegevens, de planning en de communicatie met de deelnemende alleenstaande ouders.

De aanlevering van bepaalde gegevens over de doelgroep alleenstaande ouders is als voorwaarde voor deelname aan het experiment gesteld. Deze voorwaarde levert problemen op omdat het deels gaat om gegevens die gemeenten over het algemeen niet (standaard) registreren zodat de automatiseringssystemen hier niet op zijn ingericht. Deze gegevens moeten voor het experiment afzonderlijk worden geregistreerd en dat kan een administratieve last betekenen voor gemeenten. Waar mogelijk kom ik gemeenten bij problemen met de datalevering tegemoet. Maar dat is niet in alle gevallen mogelijk. De omvang van het dienstverband van de alleenstaande ouder bijvoorbeeld is een gegeven dat vóór deelname aan het experiment over het algemeen niet werd geregistreerd omdat dit niet van belang is voor de berekening van de WWB-uitkering. Maar dit gegeven is wel van cruciaal belang voor het berekenen van de hoogte van de inkomstenvrijlating in het kader van het experiment en tevens voor het gewenste inzicht in de stabiliteit van de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders.

Dit knelpunt speelt voor alle gemeenten, maar in sterkere mate voor de kleine gemeenten omdat zij relatief weinig kennis over datamanagement in huis hebben. De kosten van het opleveren van de data zijn voor een groot deel vaste kosten en slechts beperkt afhankelijk van de omvang van de doelgroep. Door de wijze waarop de tegemoetkoming in de kosten van het experiment wordt verdeeld (een bedrag per alleenstaande ouder) zijn kleine gemeenten relatief slecht af. Om die reden zal ik voorstellen het Tijdelijk besluit bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB (hierna: Tijdelijk besluit) aan te passen teneinde een rechtvaardiger verdeling van de beschikbare middelen over gemeenten te bewerkstelligen.

In de tussenevaluatie wordt tevens als knelpunt benoemd dat het experiment bijna onmiddellijk van start is gegaan nadat gemeenten zich hadden aangemeld. De voorbereidingstijd is minimaal geweest en dit heeft geleid tot de gefaseerde opstart van het experiment, mede doordat alle alleenstaande ouders die per 1 januari 2009 al in deeltijd werkten onmiddellijk onder de werking van het experiment vielen. Verder vergt met name het opzetten van de arbeidspool de nodige tijd. Verder kon de doelgroep pas na aanvang van het experiment worden geïnformeerd over de maatregelen waardoor de prikkel van het experiment voor de doelgroep pas later voelbaar is geworden. Als in de toekomst nogmaals een dergelijk experiment wordt opgezet, zou met een langere voorbereidingstijd voor gemeenten rekening gehouden moeten worden.

Voorts wordt als knelpunt benoemd dat, terwijl de communicatie aan de doelgroep over het experiment cruciaal is voor het slagen van het experiment juist die communicatie in een aantal gevallen te wensen over laat. Voor de tussenevaluatie zijn interviews gehouden met de doelgroep. Gemeenten hebben hierbij aangegeven dat alle geïnterviewden (minimaal schriftelijk) zijn geïnformeerd over het experiment. Uit de interviews blijkt echter dat ongeveer de helft van de alleenstaande ouders niet op de hoogte is van het bestaan van het experiment. Van de alleenstaande ouders die het experiment wel kennen, is 45% niet op de hoogte van de inhoud ervan (kent geen enkele maatregel). Schriftelijke communicatie lijkt dus niet afdoende te zijn en/of zal toegankelijker moeten worden aangeboden. Dit knelpunt is in september 2009 tijdens een bijeenkomst met de deelnemende gemeenten besproken. Met gemeenten wordt bezien welke maatregelen zij kunnen nemen om de bekendheid van het experiment onder de doelgroep te vergroten.

Conclusie

Vanwege de gefaseerde opstart van het experiment is het op dit moment nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de effectiviteit van de in het experiment ingezette maatregelen. Omdat in veel deelnemende gemeenten de doelgroep omstreeks mei 2009 is geïnformeerd over het experiment, kunnen de eerste effecten van de ingezette maatregelen op zijn vroegst in het derde kwartaal zichtbaar worden. Onderzoeksbureau CentERdata geeft aan geen baat te zien in veranderingen in de opzet van het experiment zelf. Ik onderschrijf deze conclusie, mede omdat het experiment in de meeste gemeenten inmiddels goed loopt en wijzigingen in de opzet ervan een nieuwe (extra) belasting voor de deelnemende gemeenten zal betekenen. Dit brengt het risico met zich mee van nieuwe uitval en dat zou het voortduren van het experiment in gevaar brengen.

Zoals eerder aangegeven, stel ik wel een beperkte wijziging voor in de wijze waarop de tegemoetkoming in de kosten over de deelnemende gemeenten wordt verdeeld. Op grond van artikel 83, zesde lid, van de WWB zal ik deze wijziging aan beide kamers der Staten-Generaal voorleggen. Omdat kleine gemeenten logischerwijs ook een beperkt aantal alleenstaande ouders in hun klantenbestand hebben, pakt de wijze waarop de tegemoetkoming wordt verdeeld ongunstig uit voor deze gemeenten. Gemeenten ontvangen namelijk een bedrag per alleenstaande ouder die onder de werking van het experiment valt. Om die reden zal ik u voorstellen het Tijdelijk besluit zodanig aan te passen dat de deelnemende gemeenten een basistegemoetkoming van € 20 000 per jaarontvangen. De overige middelen worden dan verdeeld op de wijze zoals beschreven in de nota van toelichting bij het Tijdelijk besluit.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven