30 541
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de beëindiging van de bekostigingsrelatie tussen de agrarische innovatie- en praktijkcentra en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 14 juni 2006

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoordt, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de fracties van de CDA en de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende voorstel en hebben een aantal vragen.

Beleidsachtergronden

De leden van de CDA-fractie memoreren dat vanaf 1992 de gedeeltelijke vraagsturing gefaseerd is ingevoerd. Uit onderzoek kwam later naar voren dat volledige vraagsturing door de Agrarische opleidingscentra (AOC’s) voor praktijkleren mogelijk en gewenst is. In de beleidsbrief «Groen onderwijs 2010: vernieuwing van inhoud» (27 417, nr. 5) is vervolgens aangekondigd dat voor praktijkleren gehele vraagsturing door de instellingen wordt ingevoerd. Kan de regering aangeven waarom de gedeeltelijke vraagsturing, zoals die in de praktijk functioneert, niet voldoet voor de toekomst?

Huidige en toekomstige situatie

De leden van de CDA fractie vragen of de onderwijsaanbieders zoals de AOC’s, het hoger agrarisch onderwijs (HAO’s) en de WUR achter de beleidswijziging staan, die met dit voorstel wordt beoogd?

Heeft de regering ook het bedrijfsleven betrokken bij deze beleidswijziging en hoe beoordelen zij deze wijziging? Dezelfde vraag leeft bij de leden van de CDA-fractie met betrekking tot het kenniscentrum voor de landbouw, Aequor. Wat zullen studenten in de praktijk merken van dit voorstel? Worden hun keuzemogelijkheden en hun keuzevrijheid hierdoor vergroot?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de positie is van de Innovatie en praktijkcentra (IPC’s) in deze voor hen belangrijke beleidswijziging? De regering geeft aan dat men het besluit positief wil benaderen, wanneer dit wordt aangenomen. Is de regering er van overtuigd dat de IPC’s door hun innovatieve kracht en door het flankerend beleid dat geboden wordt hun positie in de markt in de nieuwe situatie kunnen behouden? Zal het internationale onderwijs bij de IPC’s door deze beleidswijziging in het gedrang komen? Zo neen, waarom niet?

Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat het gehele budget, dat voor praktijkinnovatie wordt uitgegeven door het ministerie van LNV, in de toekomst beschikbaar is voor praktijkonderwijs in de «LNV-kolom». Dit geld zal deels bestemd worden voor ondersteuning van beroepspraktijkvorming. Zijn dit extra middelen voor beroepspraktijkvorming bovenop de reguliere middelen voor beroepspraktijkvorming die net als bij het reguliere «OCW-onderwijs» ook voor landbouwonderwijs beschikbaar zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de rol van de Groene Kenniscoöperatie bij de inzet van middelen voor praktijkonderwijs via het ministerie van LNV. Is met beide IPC’s een overeenkomst gesloten over beëindiging van de directe bekostigingsrelatie? Het overgangsbudget zorgt voor een geleidelijke overgang van IPC’s naar een vraaggestuurde inzet van het budget voor praktijkleren. De geleidelijke overgang voor de IPC’s is al langer bezig en niet gestart met deze wetswijziging. Vanaf welk moment konden de IPC’s weten dat dit beleid van vraagsturing en keuzevrijheid voor de onderwijsinstellingen zou worden ingevoerd?

Is de regering van mening dat het invoeren van een competentiegerichte kwalificatiestructuur van invloed is op de plaats van praktijkleren binnen of buiten de IPC’s? Wat is de reden dat de Aeresgroep zegt dat er signalen zijn dat marktpartijen de concurrentie van IPC’s niet zullen accepteren? Welk probleem voorziet men, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen of het IPC en het PTC+ gelijkwaardig zijn behandeld als het gaat om privatisering. Blijven er bij het PTC+ een aantal zaken wel rechtstreeks bekostigd? Komt het IPC hierdoor in een nadelige positie?

De leden van de CDA-fractie stellen dat de Aeresgroep en Practical Training Centre (PTC+, voormalig IPC Plant-Dier) flankerend beleid vragen voor het instandhouden van een unieke kennis en infrastructuur, de primaire kwetsbare sectoren, de internationale studenten en het faciliteren van een intensivering van de samenwerking tussen regulier onderwijs en praktijkleren. Is er in de ogen van de regering voldoende flankerend beleid om deze genoemde doelen te bereiken? Graag een toelichting van de regering. Hoe reëel acht de regering de door de Aeresgroep en PTC+ uitgesproken vrees dat de door hen genoemde onderdelen in de problemen komen?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er een overeenkomst is met IPC Groene Ruimte en de regering. Uit een Position Paper van hetzelfde IPC blijkt dat hierover nogal wat discussie bestaat. Kan de regering een uitvoerige reactie geven op de verschillende elementen uit Position Paper van het IPC Groene Ruimte, in aanvulling op de reactie die al elders in dit verslag gevraagd wordt (zie bijlage bij het verslag)?1

Klopt het dat in de overeenkomst, die is gesloten met het ministerie van LNV, het IPC Groene Ruimte haar uitstaande bezwaarschriften heeft ingetrokken, maar dat die van het PTC+ gehonoreerd zijn en er dus sprake is van concurrentievervalsing? Kan de regering hier uitgebreid op in gaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Komt de gesloten privatiseringsovereenkomst uit 2003 overeen met de wettekst, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor de werknemers van de verschillende instellingen? Welke gevolgen heeft dit wetsvoorstel voor de samenwerking tussen de groene onderwijsinstellingen en de IPC’s?

Voorzitter van de vaste commissie voor LNV,

Schreijer-Pierik

Griffier van de vaste commissie voor LNV,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA), Lenards (VVD), Willemse-van der Ploeg (CDA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Slob (CU), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GL), Hofstra (VVD), Vacature (CDA), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Krähe (PvdA), Herben (LPF), Vacature (SP), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Özütok (GL), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Örgü (VVD), Jager (CDA) en Veenendaal (VVD).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven