Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 september 2019
U heeft bij brief van 10 juli 2019 namens het presidium verzocht om de afspraak over
de embargoregeling ten aanzien van het Belastingplan te heroverwegen. Daarbij geeft
u aan dat de leden van het presidium met de vaste commissie voor Financiën van mening
zijn dat de staatsrechtelijke positie van de Koning niet wordt aangetast door het
maken van een afspraak tussen de Kamer en het kabinet over de embargoregeling. Ik
verduidelijk graag, in aanvulling op de brief van de Staatssecretaris van Financiën,
waarom het kabinet ervoor kiest om het pakket Belastingplan niet onder embargo te
verstrekken.
Wetsvoorstellen worden bij uw Kamer bekend bij de indiening door of vanwege de Koning.
De voorstellen van wet tot vaststelling van de begrotingsstaten worden op de derde
dinsdag van september ingediend bij uw Kamer vanwege de Koning, door de Minister van
Financiën. Onder de huidige embargoregeling ontvangen de Kamers de stukken op de vrijdag
vóór Prinsjesdag onder embargo. Dit acht het kabinet passend omdat deze mede de basis
vormen voor de algemene politieke beschouwingen, die de dagen na Prinsjesdag plaatsvindt,
en de voorbereidingstijd hiervoor voor de leden van Uw Kamer anders ontoereikend zou
kunnen worden geacht.
Voor het Belastingplan geldt dit bijzondere belang van verstrekking onder embargo
niet. In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer
is het behandelschema voor het pakket Belastingplan 2020 vastgesteld. In dit behandelschema
is een goede balans gevonden tussen het belang van voldoende tijd voor voorbereiding
en bespreking enerzijds en het belang van voortvarende behandeling anderzijds.
Daarenboven geldt voor het pakket Belastingplan dat het kan voorkomen dat elementen
van dit plan onmiddellijk in werking treden, waardoor verstrekking van het gehele
voorstel onder embargo niet in de rede ligt.
Het aanbod van de vaste commissie voor Financiën om maatregelen uit het pakket Belastingplan
die onmiddellijk in werking treden, waaronder het kabinet ook beursgevoelige maatregelen
schaart, niet op te nemen, is niet werkbaar. Dit zou vervaardiging van een zelfstandig
wetgevingsproduct vergen, waarbij ook het zicht op het geheel aan fiscale maatregelen
verloren gaat.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
M. Rutte