nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is artikel 51
van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen teneinde duidelijk te maken dat
publiekrechtelijke rechtspersonen op gelijke voet met andere rechtspersonen
vervolgbaar zijn;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 24c, eerste lid, wordt «Artikel 51, laatste lid»
vervangen door: artikel 51, derde lid.
B
Aan artikel 51 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4. Rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op gelijke voet met andere rechtspersonen
vervolgbaar.
ARTIKEL II
Artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt
gewijzigd:
Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst wordt
een lid toegevoegd, dat luidt:
2. Onze Minister kan in een concreet geval geen aanwijzing geven
inzake de opsporing of vervolging van strafbare feiten begaan door een rechtspersoon
als bedoeld in artikel 1, eerste of tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek.
ARTIKEL III
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juli 2005 ingediende voorstel
van wet tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten
en de instelling van het functioneel parket (Wet op de bijzondere opsporingsdiensten)
(30 182) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden,
komt artikel 9, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering als volgt te
luiden:
3. De officier van justitie bij het functioneel parket is belast
met de vervolging van:
a. strafbare feiten waarvan de opsporing ingevolge artikel 3 van
de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten tot de taken van een bijzondere
opsporingsdienst behoort;
b. strafbare feiten begaan door rechtspersonen als bedoeld in artikel
1, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
ARTIKEL IV
Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van strafbare feiten die zijn
begaan voor het moment van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van
die feiten blijft het recht van toepassing zoals het gold voor inwerkingtreding
van deze wet.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,