30 538
Voorstel van wet van het lid Wolfsen tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen teneinde duidelijk te maken dat publiekrechtelijke rechtspersonen op gelijke voet met andere rechtspersonen vervolgbaar zijn;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 24c, eerste lid, wordt «Artikel 51, laatste lid» vervangen door: artikel 51, derde lid.

B

Aan artikel 51 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

4. Rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op gelijke voet met andere rechtspersonen vervolgbaar.

ARTIKEL II

Artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. Onze Minister kan in een concreet geval geen aanwijzing geven inzake de opsporing of vervolging van strafbare feiten begaan door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste of tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juli 2005 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel parket (Wet op de bijzondere opsporingsdiensten) (30 182) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, komt artikel 9, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering als volgt te luiden:

3. De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van:

a. strafbare feiten waarvan de opsporing ingevolge artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten tot de taken van een bijzondere opsporingsdienst behoort;

b. strafbare feiten begaan door rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL IV

Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van strafbare feiten die zijn begaan voor het moment van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van die feiten blijft het recht van toepassing zoals het gold voor inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven