30 536
Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele postdienstverlening (Postwet 20..)

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 oktober 2006

I. ALGEMEEN

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die leden van verschillende fracties over het wetsvoorstel hebben gesteld. Uit deze vragen valt af te leiden dat er brede steun bestaat voor het in dit wetsvoorstel vastgelegde uitgangspunt van volledige liberalisering van de postmarkt. Hieronder worden de vragen beantwoord, in het vertrouwen dat deze beantwoording bijdraagt aan een voorspoedige behandeling van dit wetsvoorstel?

1.2 Europese regelgeving

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de komende voorstellen van de Commissie en de mogelijke consequenties daarvan voor het wetsvoorstel. De Commissie zal eind 2006 komen met voorstellen voor de verdere liberalisering van de postmarkten in de Europese Unie. In richtlijn nr. 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG 1998, L 15) (hierna: postrichtlijn) wordt als streefjaar voor de volledige liberalisering of, anders gezegd: de voltooiing van de interne markt, 2009 genoemd. Tot nu toe heeft de Commissie van de Europese Unie (hierna: Commissie) de intentie uitgesproken bij haar komende voorstellen 2009 als de streefdatum aan te zullen houden. Daarbij zouden mogelijk voor bepaalde lidstaten flankerende maatregelen zijn toegestaan. De inhoud van de voorstellen van de Commissie is echter op dit moment nog niet bekend, en de verwachting is dat de besluitvorming over deze voorstellen doorloopt tot in 2008.

Mocht uit de voorstellen van de Commissie of uit de onderhandelingen die hierop volgen blijken dat niet in 2009 de volledige liberalisering van de postmarkt op Europees niveau zal worden bereikt, dan zal dit geen effect hebben op het wetsvoorstel. Het staat lidstaten vrij staat om hun postmarkten eerder volledig te liberaliseren, en dit is ook wat met de voorgestelde datum voor de volledige liberalisering in Nederland van 1 januari 2008 gebeurt. De keuze om, samen met onder andere het Verenigd Koninkrijk en Duitsland vooruit te lopen op de Europese regelgeving op dit punt, is ingegeven vanuit het belang van de gebruikers van postdiensten, en een verschuiving van de datum van de volledige liberalisering van de Europese markt verandert dit niet.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar toetredingsdrempels zoals de btw-vrijstelling. De leden van de fractie van de VVD vroegen naar de btw-ongelijkheid en de gevolgen hiervan. De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de stand van zaken met betrekking tot de btw-ongelijkheid. De leden van de fractie van de SGP vroegen of het streven is de btw overal in te voeren of juist af te schaffen. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken heeft Ecorys onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke feitelijke belemmeringen op de postmarkten van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Hieruit blijkt dat er in feite sprake is van maar één serieuze toetredingsdrempel en dat is het ongelijke btw regime voor de leverancier van de universele postdienst in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland ten opzichte van de andere postvervoerbedrijven die actief zijn in die landen. Postvervoerbedrijven die zijn belast met de levering van de universele postdienst zijn voor de levering van de universele postdienst vrijgesteld van btw. Zij brengen voor die diensten geen btw in rekening. Andere postvervoerbedrijven moeten wel btw in rekening brengen. In Duitsland bestaat consensus om bij volledige liberalisering per 31 december 2007 een voor alle postvervoerbedrijven gelijk btw regime in Duitsland in te voeren. In het Verenigd Koninkrijk bestaan ernstige bezwaren tegen de invoering van btw op postzegels, omdat dit gevolgen zou hebben voor de prijs die consumenten betalen voor de post.

In 2003 heeft de Commissie een voorstel gedaan om de vrijstelling van btw voor de leverancier van de universele postdienst te schrappen en een uniform btw-tarief voor alle postvervoerbedrijven in te voeren. De Commissie heeft daarbij voorgesteld om voor brieven en pakjes het lage tarief te hanteren, waardoor de effecten voor de consument zeer beperkt zullen zijn. Het betreft hier een fiscaal dossier, waarvoor op Europees niveau unanimiteit is vereist. Het Europees Parlement heeft positief geadviseerd, maar de unanimiteit in de Europese Raad van ministers van Financiën, ECOFIN, ontbreekt, onder andere door toedoen van het Verenigd Koninkrijk. Nederland steunt het voorstel van de Commissie en spant zich in om het voorstel aangenomen te krijgen in de ECOFIN. Daarnaast is op bilateraal niveau de btw-problematiek bij de verantwoordelijke bewindspersonen in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland aan de orde gesteld. Ook los van dit dossier zal steeds opnieuw op Europees en bilateraal niveau aandacht worden gevraagd om tot een voor alle postvervoerbedrijven gelijk btw-regime in de Europese Unie te komen. Daarnaast zullen, zolang er nog geen Europese regelgeving van die strekking tot stand is gekomen, inspanningen worden gepleegd om in ieder geval op de postmarkten van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland deze ongelijkheid zodanig weg te werken, dat er voor Nederlandse postvervoerbedrijven voldoende kansen zijn om op de andere postmarkten te kunnen opereren. Naar vernomen is bestaat in Duitsland in ieder geval de intentie om tot een voor alle postvervoerbedrijven gelijk btw-regime te komen. Het belangrijkste is dat in de desbetreffende landen een gelijk btw-regime wordt gehanteerd voor alle postvervoerbedrijven. De uiteindelijke keuze, of dat gelijke btw-regime een laag tarief inhoudt, zoals voorgesteld door de Commissie, of de afschaffing van btw voor postvervoerbedrijven, is daarbij van minder belang.

De leden van de CDA fractie vroegen naar de stand van zaken ten aanzien van de infractieprocedure die de Commissie is gestart tegen de toepassing van de btw op postvervoerbedrijven in enkele lidstaten. De Commissie heeft op 10 april 2006 een infractieprocedure gestart tegen onder meer het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. De Commissie stelt zich daarbij op het standpunt dat deze beide lidstaten met de toepassing van de vrijstelling van btw de concurrentie belemmeren. De betrokken lidstaten hadden vervolgens twee maanden de tijd om te antwoorden. De Commissie kijkt nu naar mogelijke vervolgstappen die uiteindelijk kunnen leiden tot het voorleggen van de zaak aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Een procedure bij het Hof van Justitie neemt doorgaans enige jaren in beslag en kan er toe leiden dat, indien de Commissie in het gelijk wordt gesteld, er een einde komt aan de btw-vrijstellingen in de huidige vorm. Het is daarbij uiteraard niet uitgesloten dat de betrokken lidstaten tussentijds tot passende maatregelen komen die het vervolg van de infractieprocedure overbodig maken. Het is, tenslotte, dezerzijds niet bekend of er infractieprocedures tegen andere steunmaatregelen lopen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in te gaan op de reciprociteit. Reciprociteit houdt in dit verband in dat geregeld is dat bedrijven uit een bepaald land alleen toegang hebben tot een bepaalde Nederlandse markt, indien Nederlandse bedrijven ook toegang hebben tot de desbetreffende markt in dat land. Het hanteren van de voorwaarde van reciprociteit tussen lidstaten door een lidstaat, in dit geval Nederland, zonder dat hieraan Europese regels ten grondslag liggen, is in beginsel in strijd met het Europese recht. Een voorbeeld van de situatie waar reciprociteit wel werd geregeld in het Europese recht, is in de elektriciteitssector, waar voor deze reciprociteit expliciet een basis werd gegeven. Aangezien deze Europese regels er niet zijn voor de postmarkten, en het niet te verwachten is dat deze er zullen komen, geldt het beginsel van reciprociteit niet in de postmarkt. In die zin kan reciprociteit als voorwaarde niet eenzijdig worden toegepast of bevorderd.

Gevolg van het ontbreken van regels met betrekking tot reciprociteit is dat bij voorbeeld Belgische en Franse postbedrijven volledige toegang krijgen tot de Nederlandse postmarkt wanneer deze per 1 januari 2008 volledig zou worden geliberaliseerd. Of deze bedrijven daadwerkelijk belangstelling zullen hebben voor de Nederlandse markt is niet aan te geven.

Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie om een reactie op het rapport «De Nederlandse postmarkt kan vandaag nog open!». In het rapport «De Nederlandse postmarkt kan vandaag nog open!» wordt gepleit voor de onvoorwaardelijke openstelling van de postmarkt in Nederland. Het is duidelijk dat de markt niet is gebaat bij onzekerheid over de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel en daarmee van de volledige liberalisering van de postmarkt. Het vaststellen van een vaste datum voor de volledige liberalisering van de postmarkt in Nederland is belangrijk. Zekerheid hierover is van groot belang voor marktpartijen in verband met bijvoorbeeld het afsluiten van contracten en het doen van investeringen. In de memorie van toelichting is dan ook 1 januari 2008 als datum voor volledige liberalisering van de Nederlandse postmarkt voorgesteld. Bij de definitieve vaststelling van de datum, die uiteindelijk bij koninklijk besluit zal worden vastgelegd, zal er ook oog voor zijn dat Nederlandse postvervoerbedrijven reële kansen hebben om op de andere postmarkten te kunnen opereren. Daarmee wordt bedoeld dat het er niet om gaat dat de voorwaarden per definitie exact gelijk zijn; er kunnen nu eenmaal verschillen zijn per lidstaat. Deze verschillen mogen echter niet van dien aard zijn dat het niet mogelijk is te concurreren op de andere postmarkten.

De leden van de fractie van de VVD vroegen naar gebeurtenissen die er toe zouden kunnen leiden dat de volledige liberalisering van de postmarkt wordt uitgesteld en naar de zekerheid van de datum. Voor de invoering van de volledige liberalisering van de postmarkt in Nederland zal worden gekeken naar de formele en feitelijke liberalisering van de postmarkten in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Ten aanzien van de formele liberalisering kan worden vastgesteld dat de postmarkt in het Verenigd Koninkrijk met ingang van 1 januari 2006 een feit is. In Duitsland is de formele datum 31 december 2007. Deze datum is recent nog eens bevestigd door de Duitse regering. Er is slechts één gebeurtenis op grond waarvan het kabinet met vrij grote zekerheid kan aangeven dat dit zou leiden tot uitstel van liberalisering en dat is wanneer Duitsland onverhoopt zou besluiten de voorgenomen volledige liberalisering toch uit te stellen. Een dergelijk besluit is echter niet te verwachten.

Met betrekking tot de feitelijke liberalisering wordt opgemerkt dat de keuze voor 1 januari 2008 als de voorgenomen datum van volledige liberalisering de gelegenheid biedt om te komen tot een aanvaardbaar en realistisch «level playing field» in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Een eventueel uitstel van de volledige liberalisering van de postmarkt zal moeten worden afgewogen tegen de nadelen daarvan voor gebruikers en andere postvervoerbedrijven dan de leverancier van de universele postdienst. Indien de behandeling van het wetsvoorstel is afgerond, zal de datum van volledige liberalisering worden vastgesteld bij koninklijk besluit.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de invloed van de btw op de Nederlandse postmarkt en op de huidige postvervoerbedrijven in Nederland. Bij de volledige liberalisering van de postmarkt in Nederland worden geen negatieve effecten verwacht voor de consument. De universele postdienst zal zijn beperkt tot de post die tegen enkelstukstarief wordt vervoerd. Dat is in de praktijk de post die door consumenten en kleine zakelijke gebruikers wordt verstuurd. De post die niet tegen enkelstukstarief wordt vervoerd, zal buiten de universele postdienst vallen. Dat is vooral de zakelijke post. Dit betekent dat alle postvervoerbedrijven btw in rekening moeten brengen voor het vervoer van zakelijke (partijen) post, met andere woorden: er bestaat voor partijenpost een «level playing field» voor postvervoerbedrijven. De huidige postvervoerbedrijven brengen nu al btw in rekening (TNT N.V. ook, met uitzondering van postdiensten die binnen het opgedragen postvervoer vallen). Een wijziging van het btw-regime zal geen verandering voor de huidige postvervoerbedrijven betekenen in die zin dat deze wijziging op eenzelfde wijze geldt voor alle postvervoerbedrijven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de stand van zaken in andere Europese landen dan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In Zweden en Finland is de postmarkt volledig geliberaliseerd. De overige lidstaten volgen tot nu toe het traject zoals dat in de postrichtlijn uiteen is gezet en wachten de voorstellen van de Commissie ten aanzien van de verdere liberalisering af. Het is daarbij op dit moment niet aan te geven of er zich onder deze groep lidstaten uitgesproken voor- of tegenstanders bevinden van volledige liberalisering in 2009. De meeste lidstaten, op de lidstaten na die hun postmarkt al hebben geliberaliseerd of van plan zijn dit te doen, hebben zich hierover nog niet duidelijk uitgesproken. Mogelijk zullen sommige lidstaten vragen om een overgangstermijn of enigerlei vorm van overgangsmaatregelen. Overigens komt uit studies die zijn uitgevoerd in opdracht van de Commissie in het kader van de komende voorstellen naar voren dat 2009, met de nodige flankerende maatregelen voor de volledige liberalisering van de Europese postmarkt, op zich haalbaar is.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de relatie tussen de btw-discussie en de prijzen voor de consument. In het voorstel van de Commissie ten aanzien van de btw wordt uitgegaan van het hanteren van het lage tarief voor brieven en pakjes, waardoor de effecten voor de consument uiterst beperkt zijn. Dit komt mede doordat de leverancier van de universele postdienst dan btw-plichtig wordt en hij de btw die hij betaalt op producten of diensten kan verrekenen met de btw die aan hem is betaald. Daarmee zal het effect voor klanten niet het volledige lage tarief bedragen. Overigens moet worden bedacht dat een huishouden in Nederland gemiddeld € 22 per jaar besteedt aan postdiensten, zodat alleen al daarom het effect in aantallen euro’s beperkt zal zijn.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de positie van Frankrijk bij de liberalisering. Er is geen sprake van een verschillende benadering ten opzichte van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk enerzijds en Frankrijk anderzijds. Waar het om gaat is dat er een aanzienlijk deel van de Europese postmarkt vrij is bij het volledig liberaliseren van de postmarkt in Nederland. Met het liberaliseren van de postmarkten in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland ontstaat een markt die ongeveer 50% van de postmarkt voor brieven in de Europese Unie vertegenwoordigt en daarmee een substantiële markt biedt aan Nederlandse postvervoerbedrijven. De omvang van de Franse markt gerelateerd aan de omvang van de totale brievenmarkt voor post in de Europese Unie, moet worden geschat op ongeveer 20%, dat is iets minder dan het aandeel van de Engelse markt en van de Duitse markt, die samen boven de 40% komen.

Ook vroegen de leden van de SGP-fractie naar de kansen en de risico’s van de volledige liberalisering van de postmarkt. Voor de consument zal er door de volledige liberalisering weinig veranderen. De universele postdienst en de kwaliteit ervan zal in regelgeving worden vastgelegd en worden gehandhaafd, evenals nu het geval is. Dat de goede kwaliteit van de universele postdienst blijft gehandhaafd is een belangrijk uitgangspunt bij de volledige liberalisering van de postmarkt.

Voor met name de zakelijke gebruiker zal de volledige liberalisering van de postmarkt voordelen met zich brengen, omdat deze meer keuzemogelijkheden krijgt.

Voor andere postvervoerbedrijven dan TNT N.V. betekent de volledige liberalisering een grote uitbreiding van hun markt met alle kansen van dien. Met de volledige liberalisering komt er immers ongeveer 50% van de brievenmarkt vrij. Voor TNT N.V. zal dit meer concurrentie betekenen en mogelijk verlies van marktaandeel. Concurrentie is nu reeds merkbaar op de Nederlandse markt, waarbij gebruikers keuze hebben voor het vervoer van post die buiten het briefmonopolie van 50 gram valt. Andere postvervoerbedrijven dan TNT N.V. hebben een gezamenlijk marktaandeel van 10–15%, gemeten naar volume in de geadresseerde post, op de postmarkt weten te realiseren.

Samenvattend biedt de liberalisering voordelen en kansen voor gebruikers en postvervoerbedrijven. Voor TNT N.V. zal de liberalisering en de hiermee samenhangende concurrentie leiden tot mogelijk verlies van marktaandeel op de Nederlandse markt. Daar staat tegenover dat dit verlies naar verwachting kan worden gecompenseerd met uitbreiding van activiteiten op buitenlandse markten.

Verder vroegen de leden van de fractie van de SGP naar de Europese besluitvorming met betrekking tot de volledige liberalisering van de postmarkt. Voor het antwoord op deze vraag moge kortheidshalve worden verwezen naar het antwoord op de vraag van de CDA-fractie aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de SGP-fractie vroegen voorts naar het traject van de verdere liberalisering in de Europese Unie en de verwachtingen daaromtrent. Voor het antwoord op deze vraag moge kortheidshalve worden verwezen naar het antwoord op de vraag in deze paragraaf van de leden van de ChristenUnie-fractie over dit onderwerp. In aanvulling daarop kan worden gezegd dat Zweden, Finland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland voorstander zijn van een volledige liberalisering van de postmarkt in de Europese Unie per 2009. Hoe de andere lidstaten daar tegenover staan is nu niet te zeggen.

Tot slot vroegen de leden van de SGP-fractie een reactie op de stelling dat de bepalingen over het voorbehouden postvervoer geen plaats meer behoeven te krijgen in de Nederlandse postregelgeving. Voor Nederland heeft het kabinet de conclusie getrokken dat het monopolie op het vervoer van brieven tot 50 gram eerder kan worden afgeschaft, omdat het voor de instandhouding van de universele postdienst niet noodzakelijk is te wachten tot 2009 en omdat er, door de koppeling aan de volledige liberalisering van de postmarkten in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, ruimte is voor ontplooiing van de Nederlandse postvervoerbedrijven op buitenlandse markten.

1.3 Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de ontwikkeling van de concurrentie op de postmarkt. Op dit moment is er al een aantal postvervoerbedrijven in Nederland actief, waarvan twee bedrijven met een landelijk dekkend bezorgnetwerk. Het is niet aan te geven of, en zo ja, hoeveel nieuwe toetreders er zullen komen bij de volledige liberalisering van de postmarkt. Wat wel met grote waarschijnlijkheid is te verwachten is dat de nu gevestigde bedrijven zoals Sandd en SelektMail hun activiteiten zullen uitbreiden tot het gedeelte van de postmarkt dat nu nog onder het monopolie valt. Naar verwachting zullen er naast TNT N.V. twee tot drie postvervoerbedrijven actief zijn met een behoorlijk marktaandeel. De concurrentie heeft nu een aandeel van 10–15% van de geadresseerde post gemeten in volume, dat zal, ook gezien de doelstellingen van de concurrerende bedrijven, met de liberalisering van de postmarkt de komende jaren groeien. De verwachting is dan ook dat er voldoende concurrentie zal zijn op de postmarkt in Nederland. Voor Europa is dat moeilijker aan te geven. In het Verenigd Koninkrijk zijn ongeveer 18 postvervoerbedrijven actief, waaronder TNT UK. In Duitsland zijn er meer dan 1 300 vergunningen afgegeven. Voor beide landen geldt echter dat het gezamenlijk marktaandeel van de nieuwe toetreders nog beperkt is, ongeveer 3–5%. Daar zit echter wel een stijgende lijn in. In Spanje bestaat al heel lang concurrentie omdat de bezorging in steden is geliberaliseerd. In andere lidstaten is voor zover bekend de concurrentie op de postmarkt nog zeer beperkt. In vergelijking met de andere lidstaten is de concurrentie in Nederland op dit moment voldoende te noemen.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet is gekozen voor een gelijke behandeling van postvervoerbedrijven op de zakelijke markt. De eisen die worden gesteld aan postvervoerbedrijven zijn voor alle postvervoerbedrijven in Nederland gelijk, ongeacht of dit Nederlandse of buitenlandse bedrijven zijn. Te denken valt aan de eisen voor het waarborgen van het briefgeheim. Daarnaast zijn er eisen gesteld voor de universele postdienst. Deze regels gelden uitsluitend voor een leverancier van de universele postdienst. Reden hiervoor is dat deze regels ook uitsluitend voor de leverancier van de universele postdienst van belang zijn. Met deze regels is verzekerd dat er in het hele land een basispakket aan postdiensten beschikbaar is. Het stellen van soortgelijke eisen aan andere postvervoerbedrijven is niet nodig. Bovendien zal het gevolg van het stellen van dergelijke regels voor alle postvervoerbedrijven zijn dat er hoogstwaarschijnlijk geen toetreding zal ontstaan tot de postmarkt, omdat het verlenen van de universele postdienst het nodig maakt om over een daarvoor geschikt landelijk netwerk te beschikken en het economisch gezien niet haalbaar is om een netwerk gelijk aan dat van de verlener van de universele postdienst op te bouwen.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts naar het ontbreken van regels over arbeidsvoorwaarden in het wetsvoorstel. De overheid heeft op basis van de huidige Postwet geen enkele bevoegdheid ten aanzien van de totstandkoming van de lonen en andere arbeidsvoorwaarden in de postsector. Dit geldt ten aanzien van de lonen die bij de huidige verlener van de universele postdienst, TNT N.V., tot stand komen én ten aanzien van de lonen bij andere postvervoerbedrijven. Verschillen tussen de verschillende postvervoerbedrijven, bijvoorbeeld in takenpakketten, het aantal dagen dat wordt bezorgd en de organisatie van de bezorging kunnen aanleiding geven tot verschillen in arbeidsvoorwaarden. De overheid kan de postsector niet anders behandelen dan andere dienstensectoren. Uiteraard zijn bedrijven wel gebonden aan de algemene regels die gelden voor bedrijven op het gebied van arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid.

De leden van de fractie van de SP vroegen tenslotte naar de toekomstvisie op de universele postdienstverlening. Het gebruik van elektronische communicatiemiddelen zal zeker invloed hebben op het gebruik van de post en daarmee op de universele postdienstverlening. Hoe groot deze invloed is en op welke termijn eventuele veranderingen op zullen treden, is echter moeilijk aan te geven. Op dit moment is het gebruik van post redelijk stabiel. Naast de elektronische manier van communicatie heeft communicatie per post nog steeds zijn eigen waarde. Deze waarde is ook terug te vinden in het consumentenonderzoek dat in 2003/20041 is gehouden. Mochten er veranderingen gaan optreden in de vraag naar de postdienst, en het is het meest realistisch te veronderstellen dat het gebruik van de universele postdienst zal afnemen, dan kan dit er toe leiden dat de universele postdienst wordt aangepast. Wijzigingen in de universele postdienst moeten passen binnen de grenzen van de postrichtlijn. Zo is de omvang van de universele postdienst, die betrekking heeft op brieven tot en met 2 kilogram en pakjes tot en met 10 kilogram, een duidelijk gegeven. Ook is in de postrichtlijn opgenomen dat de universele postdienst in moet houden dat op ten minste vijf dagen per week wordt bezorgd. Echter, op dit moment is er geen reden wijzigingen van de universele postdienst op nationaal of internationaal niveau voor te stellen. Het is dan ook de bedoeling de universele postdienst op basis van dit wetsvoorstel op dezelfde wijze in te vullen als is gebeurd onder de Postwet, hetgeen inhoudt dat er op zes dagen per week post zal worden bezorgd en opgehaald.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen om een toelichting op de infrastructuurconcurrentie en het natuurlijk monopolie. De liberalisering van de postmarkt leidt ertoe dat in ieder geval de mogelijkheid tot concurrentie ontstaat. Of concurrentie daadwerkelijk zal ontstaan is echter afhankelijk van de ondernemingen. Deze bepalen immers zelf of zij zullen toetreden tot de postmarkt. Voor het overgrote deel van de postmarkt is de verwachting dat er concurrentie tussen diensten zal plaatsvinden op basis van verschillende infrastructuren, zodat tevens tussen infrastructuren wordt geconcurreerd. In de betreffende marktsegmenten zijn dan keuzemogelijkheden voor de zakelijke gebruiker aanwezig, en zal concurrentie naar verwachting leiden tot neerwaartse druk op de prijzen en opwaartse druk op de kwaliteit. Hierbij is het ook goed mogelijk dat concurrentie er toe leidt dat ook diensten van andere kwaliteit worden geboden (bijvoorbeeld langere overkomstduur), met een gunstige verhouding tussen prijs en kwaliteit. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er verschillende opvattingen bestaan over het wel of niet aanwezig zijn van een natuurlijk monopolie in de postsector. Er is ook geen eenduidigheid over wat onder een natuurlijk monopolie moet worden verstaan. Wat hiervan zij, vooralsnog zal naar verwachting geen toetreding plaatsvinden op de marktsegmenten van postcollectie en postbezorging voor losse brieven met een frequentie van vijf (of meer) dagen in de week, vooral vanwege de relatief bescheiden omvang van dit deel van de poststroom in combinatie met de hoge kosten voor het opzetten van een netwerk waarmee deze diensten kunnen worden aangeboden. Op dit deel van de postmarkt, dat onder de universele postdienst valt, zal vooralsnog geen sprake zijn van concurrentie tussen meerdere aanbieders van diensten, en zal dus geen sprake van verschillende keuzemogelijkheden. Daarom zal worden voorzien in wettelijke maatregelen die de betaalbaarheid en kwaliteit van deze postdienst verzekeren.

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de keuzemogelijkheden, lagere prijzen en betere kwaliteit voor de eindgebruiker, worden bereikt. Ook vroegen zij hoe het nu staat met de prijzen en de kwaliteit en of er behoefte is aan keuzemogelijkheid. Door de volledige liberalisering van de postmarkt krijgen alle postvervoerbedrijven de mogelijkheid op alle segmenten van de postmarkt te concurreren. Dit zal op de meeste marktsegmenten leiden tot concurrentie en daarmee meer keuzemogelijkheden. Met betrekking tot de keuzemogelijkheden, lagere prijzen en betere kwaliteit moet onderscheid worden gemaakt tussen de consumentenmarkt en de markt van zakelijke gebruikers. Voor de consumenten zal er weinig veranderen omdat er op deze marktsegmenten vooralsnog geen concurrentie is te verwachten. De kwaliteit die door TNT N.V. als leverancier van de universele postdienst wordt geleverd is uitstekend en deze kwaliteit zal voor de consument worden gewaarborgd door de eisen die aan de verlening van de universele postdienst worden gesteld zoals nu ook het geval is. De prijzen, bijvoorbeeld de prijs van een standaardbrief, zijn op dit moment niet hoog te noemen. Vergeleken met het tariefniveau in andere landen in West-Europa is de prijs voor een standaardbrief zelfs laag te noemen. De prijzen zullen overigens, evenals nu, worden gereguleerd door een tariefbeheersingsysteem. Voor de zakelijke verzenders (de post is voor 92% afkomstig van zakelijke verzenders) zal er wel wat veranderen. Door de volledige liberalisering van de postmarkt zal ook op het gebied dat nu nog onder het monopolie valt (brieven tot 50 gram) concurrentie ontstaan, waarvan meer keuze en lagere prijzen het gevolg zullen zijn. Ook zal de kwaliteit van de postdiensten meer toegespitst zijn op de wensen van de verzender. Na de volledige liberalisering van de postmarkt zullen zakelijke verzenders kunnen kiezen tussen postvervoerbedrijven die een gedifferentieerd aanbod van diensten kunnen leveren. Deze ontwikkeling komt nu al tot uitdrukking in de groeiende marktaandelen van de postvervoerbedrijven die concurreren met TNT N.V.

2. Regels voor postvervoerbedrijven

2.2 Briefgeheim

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de gevolgen zouden zijn als in het wetsvoorstel geen bepaling zou worden opgenomen over het briefgeheim. Het voorgestelde artikel 4 van het wetsvoorstel is te zien als een operationalisering van het grondwettelijk briefgeheim. Een postvervoerbedrijf heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van het briefgeheim. Om deze reden wordt in het wetsvoorstel het postvervoerbedrijf expliciet verplicht er voor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden. Ook als deze bepaling niet was opgenomen, zou een postvervoerbedrijf zich uiteraard in moeten spannen om het briefgeheim te waarborgen. Echter, met het opnemen van deze bepaling is het voor de Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit (hierna: het college) ook mogelijk om toezicht te houden op deze bepaling, hetgeen anders niet het geval zou zijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of het briefgeheim is beperkt tot brieven in de zin van de huidige Postwet. In artikel 10 van de Postwet is een uitwerking van het briefgeheim opgenomen ten aanzien van gesloten postzendingen, welke term zowel brieven als andere gesloten poststukken omvat. In onderdeel 3.1 van het Besluit algemene richtlijnen post wordt eveneens verwezen naar gesloten postzendingen Deze bepalingen en de definitie van «brief» in de Postwet zijn niet van invloed op de uitleg van artikel 13, eerste lid, van de Grondwet. In het wetsvoorstel is eveneens een definitie van «brief» opgenomen; in artikel 5 van het wetsvoorstel is de met artikel 10 van de Postwet overeenkomende bepaling opgenomen voor gesloten poststukken. Deze definitie en de genoemde bepaling gelden eveneens alleen in de context van dit wetsvoorstel en de daarop gebaseerde regelgeving, en zijn niet van invloed op de reikwijdte van artikel 13 van de Grondwet.

De leden van de SGP-fractie vroegen waarom in artikel 4 van het wetsvoorstel geen specifieke eisen zijn opgenomen over de wijze waarop het briefgeheim moet worden gewaarborgd. Het is belangrijk dat elk postvervoerbedrijf zorg draagt voor het waarborgen van het briefgeheim. Echter, de maatregelen die hiervoor per postvervoerbedrijf nodig zijn, kunnen verschillen, bijvoorbeeld omdat de bedrijfsvoering kan verschillen. Gedetailleerde voorschriften op basis van dit wetsvoorstel zouden bij het ene postvervoerbedrijf onnodig belemmerend kunnen werken, terwijl zij bij een ander postvervoerbedrijf onvoldoende doeltreffend kunnen zijn. Om deze reden is er voor gekozen te volstaan met een algemene bepaling. Het college kan op dit artikel toezicht houden. Via dit toezicht kan aan deze bepaling een op de praktijk toegesneden invulling worden gegeven, die per bedrijf kan verschillen.

2.3 Klachtbehandeling

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de verplichting tot het hebben van een klachtenprocedure niet aan alle postvervoerbedrijven is opgelegd. Er is overwogen om de verplichting tot het hebben van een klachtenregeling op te leggen aan alle postvervoerbedrijven. In de afweging tussen de voordelen die een dergelijke regeling voor de gebruikers van postdiensten met zich zou brengen en de administratieve lasten van een dergelijke regeling, is er van een verplichting voor alle postvervoerbedrijven afgezien. Een verplichte klachtenregeling zou forse administratieve lasten met zich meebrengen.

De leverancier van de universele postdienst moet wel beschikken over een procedure voor de behandeling van klachten. Dit is, ter uitvoering van het artikel in de postrichtlijn hieromtrent, opgenomen in artikel 17 van het wetsvoorstel. Omdat de post die consumenten versturen de komende tijd naar verwachting voornamelijk door de leverancier van de universele postdienst zal worden verzorgd, is op deze wijze gewaarborgd dat de klachten die consumenten hebben over de postdiensten goed zullen worden afgehandeld. Indien andere postvervoerbedrijven zelf niet zullen voorzien in een adequate behandeling van (consumenten)klachten, zou dit aanleiding kunnen zijn om alle postvervoerbedrijven te verplichten een procedure op te stellen voor het behandelen van klachten. Het ligt voor de hand dat deze procedure in elk geval betrekking moet hebben op de behandeling van klachten van consumenten. Echter, indien hiertoe aanleiding bestaat zou deze verplichting ook breder kunnen gelden.

3. Onderlinge dienstverlening

3.1 Concurrentie op de postmarkt

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de wettekst en de onderliggende regelgeving zodanig zijn opgesteld dat deze niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn, zodat voldoende gebruik kan worden gemaakt van de geschilbeslechting van het college. Met voorliggend wetsvoorstel is gepoogd te komen tot een heldere tekst, waarin de rechten en verplichtingen van de betrokken partijen duidelijk zijn omschreven. Begrippen als «non-discriminatoir» en «transparant» staan hier niet aan in de weg. Met non-discriminatoir wordt, bijvoorbeeld als gesproken wordt van voorwaarden, bedoeld dat de dienstverlener dezelfde voorwaarden moet toepassen als twee aanbieders elk een vergelijkbare partij poststukken aanbieden, waarbij gedacht kan worden aan aantal, gewicht, formaat en bestemming van de poststukken. Van transparantie is sprake als tevoren kan worden voorzien dat een bepaalde berekening of berekeningsmethodiek wordt gehanteerd. Ook is van transparantie sprake als, indien verschillende voorwaarden worden gehanteerd, duidelijk is op grond van welke overwegingen of criteria dat gebeurt. Postvervoerbedrijven zullen vaak snel merken als deze regels worden overtreden. Zij kunnen hier in de praktijk schade door ondervinden. Voor deze bedrijven zal in het algemeen een snelle oplossing van een geschil van essentieel belang zijn. In dit geval zal geschillenbeslechting door het college vaak aantrekkelijker zijn dan een gang naar de rechter. Geschillenbeslechting is ook niet vrijblijvend: de uitspraken zijn bindend voor de betrokken partijen.

Tot slot vroegen de leden van de CDA-fractie naar de instrumenten die het college heeft om haar uitspraken kracht bij te zetten. Ingevolge artikel 60 van het wetsvoorstel moet een postvervoerbedrijf een besluit van het college, genomen in het kader van de geschillenbeslechting, opvolgen. Het college kan hierbij een termijn stellen. Als het college constateert dat een postvervoerbedrijf geen gevolg geeft aan het besluit, kan het college een aanwijzing geven of bestuursdwang toepassen. Daarnaast kan het college ook een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, als dat meer is, 10% van de relevante netto-omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland. Dit is een krachtig instrument, dat er zeker toe zal leiden dat de besluiten van het college in het kader van de geschillenbeslechting serieus worden genomen.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of postvervoerbedrijven ook de mogelijkheid moeten hebben post op andere locaties of ander niveau in het netwerk van TNT N.V. aan te leveren. Op dit moment beschikt TNT N.V. als enige postvervoerbedrijf over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd bij alle adressen in Nederland. Om deze reden mag TNT N.V. ingevolge het wetsvoorstel geen onderscheid maken tussen post van (groot)zakelijke verzenders en post, die door andere postvervoerbedrijven dan TNT N.V. wordt behandeld. Echter, het wetsvoorstel doet geen uitspraak over de locatie en het niveau in het netwerk waar post moet of kan worden aangeleverd. Postvervoerbedrijven kunnen, evenals andere zakelijke afzenders, altijd vragen aan TNT N.V. op een ander niveau of een andere manier aan te kunnen leveren en onderhandelen over het daarbij behorende tarief. TNT N.V. is echter op grond van artikel 8, eerste lid, van het wetsvoorstel, niet verplicht om een dergelijk verzoek te honoreren. Wat TNT N.V. niet mag, is discrimineren tussen postvervoerbedrijven en andere afzenders. Met andere woorden: concurrerende postvervoerbedrijven moeten ten minste op dezelfde punten en tegen dezelfde voorwaarden post kunnen aanleveren als andere klanten.

Voor een groot deel van de (zakelijke) post is geen netwerk nodig waarmee ten minste vijf dagen per week kan worden bezorgd. Afgaande op de huidige situatie, waarbij de wijze waarop post kan worden aangeleverd niet is gereguleerd, kan worden geconstateerd dat er volop concurrentie zal ontstaan, zowel op diensten als op netwerk. Een verdergaande vorm van toegangsregulering in het wetsvoorstel is dan ook onnodig. Mocht blijken dat er geen daadwerkelijke concurrentie tot stand komt of onvoldoende dreiging van concurrentie aanwezig is, bijvoorbeeld bij de 24-uurspost, dan kunnen bij algemene maatregel van bestuur verplichtingen ten aanzien van tarieven en voorwaarden worden opgelegd aan postvervoerbedrijven die over een netwerk beschikken waarmee ten minste vijf dagen per week post kan worden bezorgd.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de mogelijke prijsstijgingen en de betaalbaarheid van de universele postdienstverlening. De volledige liberalisering van de postmarkt leidt niet één op één tot hogere prijzen voor de universele postdienst. Echter, wanneer het aantal brieven dat onder de regels van de universele postdienst wordt verstuurd zou dalen, kan het zijn dat de kostprijs per brief stijgt. Ook in dit geval zal voor de betaalbaarheid van de universele postdienst worden gezorgd door middel van een price cap. Dit houdt volgens het wetsvoorstel in dat de prijzen gemiddeld genomen met niet meer dan consumentenprijsindex mogen stijgen. Prijsstijgingen zijn dus, evenals in de huidige situatie, wel mogelijk, maar zijn begrensd vanuit het oogpunt van betaalbaarheid.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de werking van de bepalingen ten aanzien van non-discriminatie en transparantie. Het is juist dat de partij die beschikt over een netwerk waarmee vijf dagen per week kan worden bezorgd de dienstverlening over dit netwerk aan moet bieden aan postvervoerbedrijven tegen dezelfde voorwaarden en tarieven als gelden voor andere klanten. Met andere woorden: het postvervoerbedrijf met dat netwerk mag niet discrimineren tussen de verschillende klanten of gebruikers van dat netwerk. Met deze vorm van toegang kunnen postvervoerbedrijven geleidelijk een eigen netwerk opbouwen, zoals Sandd en SelektMail thans ook hebben gedaan. Daarmee ontstaat, naast concurrentie op de diensten, ook concurrentie op infrastructuur. Omdat deze verplichting de toetreding van nieuwe postvervoerbedrijven faciliteert draagt de verplichting bij aan de concurrentie.

3.2 Postcodesysteem-postvervoerbedrijven

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom uitsluitend gegevens uit een postcodesysteem beschikbaar behoeven te worden gesteld indien dit nodig is voor een doelmatige postbezorging. Met de opneming van de bewoordingen «voor een doelmatige postbezorging benodigde» in artikel 9, eerste lid, van het wetsvoorstel is de verplichting van de houder van het postcodesysteem beperkt tot het geven van de gevraagde combinatie van adres en postcode. Het gaat hierbij niet om een extra criterium, maar om duidelijk te maken dat de verplichting van de beheerder van het postcodesysteem om het beschikbaar en toegankelijk voor derden te maken zich beperkt tot postale doeleinden en dat andere, vaak commerciële, gegevens die door verschillende partijen aan de postcode (kunnen ) worden gekoppeld en waarover de beheerder van de postcode beschikt, buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen.

4. Universele postdienst

4.1 Aanwijzen universele postdienstverlener

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wat er gebeurt als de verlener van de universele postdienst de minister verzoekt de aanwijzing in te trekken, maar in de daaropvolgende procedure de enige kandidaat blijkt te zijn. In dat geval zal dit postvervoerbedrijf opnieuw worden aangewezen. Naar verwachting zal de voornaamste reden voor een intrekkingsverzoek een financiële achtergrond hebben. Mocht er sprake zijn van de situatie dat de tarieven voor de universele postdienst de kosten hiervan niet dekken, zal in de eerste plaats worden gekeken naar de mogelijkheid van het terugdringen van kosten voor de universele postdienst. Vervolgens zal worden gekeken naar de mogelijkheden van verhoging van de tarieven, uiteraard binnen de randvoorwaarde van betaalbaarheid. Mocht dit alles niet voldoende zijn, dan zal een bijdrage worden gevraagd van alle postvervoerbedrijven om de nettokosten te dekken.

Tevens vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de ontwikkelingen in het postgebruik. Voor de ontwikkelingen ten aanzien van het postgebruik wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over dit onderwerp in paragraaf 1.3 van deze nota naar aanleiding van het verslag. In aanvulling hierop kan over de toekomstbestendigheid van de universele postdienst nog het volgende worden opgemerkt. Op 7 april 2006 heeft de advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie zich in zijn advies aan het Hof uitgesproken tegen het handhaven van het zogenoemde bijzondere of gouden aandeel in TNT N.V. en KPN omdat dit een belemmering zou vormen voor het vrije verkeer van kapitaal. Wanneer dit advies door het Hof wordt overgenomen – en dat gebeurt in de meeste gevallen – zal het bijzondere aandeel bij TNT N.V. moeten worden afgestoten. Bij KPN is dat al gebeurd. Mocht het kabinet genoodzaakt zijn het bijzonder aandeel in TNT N.V. af te stoten, dan zal dat er echter niet toe leiden dat de universele postdienst niet meer kan worden gegarandeerd. De levering van de universele postdienst is vastgelegd in regelgeving. Ook al zou TNT N.V. worden overgenomen, dan blijft de eisen ten aanzien van de levering van de universele postdienst onverkort van kracht.

Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie naar de bestendigheid van de bepalingen over de universele postdienst. De bepalingen over de universele postdienst zijn gebaseerd op de bepalingen van de postrichtlijn over de universele postdienst. Ook het verdrag van de Wereldpostunie kent verplichtingen met betrekking tot de universele postdienst, die verband houden met het bezorgen en verzenden van internationale post. De omvang van de universele postdienst in Nederland kan alleen binnen de grenzen van de Europese en internationale regelgeving worden aangepast. Op dit moment is geen reden te voorzien om de omvang van de universele postdienst aan te passen.

Tot slot vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de evaluatietermijn. In het wetsvoorstel is een termijn van vier jaar opgenomen voor evaluatie. In deze termijn zal de Europese postmarkt naar verwachting volledig worden geliberaliseerd. In Nederland zal vier jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voldoende ervaring zijn opgedaan met de werking van de markt en de universele postdienst. Een termijn van vier jaar lijkt daarom een goede termijn voor evaluatie. Dit neemt niet weg, dat, mocht daar behoefte aan bestaan, een eerdere evaluatie mogelijk is.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de eventuele intrekking van de aanwijzing van de verlener van de universele postdienst. Een intrekking van de aanwijzing van de verlener van de universele postdienst kan aan de orde zijn indien structureel niet wordt voldaan aan de eisen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen over de universele postdienst. Omdat het college toezicht houdt op de naleving van de universele postdienst, zal het college aan de Minister eventuele problemen met de uitvoering van de universele postdienst kunnen signaleren. Intrekking van de aanwijzing is uiteraard een ultimum remedium. Om een goede uitvoering van de universele postdienst te bereiken, zal het college, indien de verlener van de universele postdienst niet aan de wettelijke normen voldoet, maar daaraan wel kan voldoen, handhavinginstrumenten kunnen inzetten, waaronder de aanwijzing, de dwangsom en de bestuurlijke boete. Mocht dit allemaal niet helpen, kan worden bezien of intrekken van de aanwijzing – en het aanwijzen van een ándere verlener van de universele postdienst – de aangewezen weg is om de goede uitvoering van de universele postdienst te bereiken.

4.2 Omvang en kwaliteit van de universele postdienst

De leden van de CDA-fractie vroegen naar actualiteit van het consumentenonderzoek en de frequentie waarmee dit onderzoek wordt gedaan. Het consumentenonderzoek is gehouden in 2003 en 2004. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitkomsten van het onderzoek niet meer actueel zijn. Het lijkt wel nuttig dergelijk onderzoek met enige regelmaat te herhalen. Te denken valt hierbij aan een termijn van vier jaar, aansluitend bij de evaluatietermijn van vier jaar die in het wetsvoorstel is opgenomen.

Ook vroegen de leden van de fractie van het CDA naar de afstemming van de universele postdienst op de zwakkere en minder mobiele personen. Bij de eisen die worden gesteld aan de universele postdienst zal steeds aandacht zijn voor de toegankelijkheid van de universele postdienst voor ouderen en gehandicapten. Het kabinet is met de leden van de leden van de CDA-fractie van mening dat dit een belangrijk punt is. Een aanpassing van de universele postdienst zal dus niet gebeuren zonder oog voor deze groepen.

De leden van de CDA-fractie vroegen verder of het serviceniveau van de postvestigingen gehandhaafd blijft. Ten aanzien van het aantal postvestigingen en de diensten die daar worden aangeboden kan worden bevestigd dat deze op het huidige niveau zullen blijven gehandhaafd. De eisen ten aanzien van het aantal postvestigingen en het serviceniveau zullen, evenals thans het geval is, op basis van het wetsvoorstel worden vastgelegd in lagere regelgeving.

De leden van de CDA-fractie vroegen tot slot naar de bezorging van post in de niet voor permanente bewoning dienende plaatsen zoals bungalowparken. Op basis van artikel 9 van de Postwet is het Besluit brievenbussen opgesteld. Het Besluit brievenbussen stelt regels over onder andere de plaatsing en de grootte van brievenbussen en is in de huidige situatie bedoeld om de houder van de concessie, TNT N.V., de mogelijkheid te bieden om post op een voldoende efficiënte wijze te bezorgen. Het Besluit brievenbussen maakt geen onderscheid naar al dan niet permanent bewoonde woningen. Met betrekking tot recreatieterreinen kent het Besluit brievenbussen een speciale bepaling: brievenbussen dienen groepsgewijs bij de ingang van een recreatieterrein geplaatst te zijn. Bij gebreke hiervan kunnen postzendingen door de terreinbeheerder in ontvangst worden genomen of worden afgehaald bij een door TNT N.V. aan te wijzen plaats. Het is dus niet correct dat post niet in niet voor permanente bewoning dienende plaatsen behoeft te worden bezorgd. De leefbaarheid van het platteland is dan ook niet in het geding. Aanpassing van het Besluit brievenbussen is op dit moment niet noodzakelijk.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de handhaving van de postdienstverlening en de procedure als de verlener van de universele postdienst deze niet langer uit wil voeren. De verlener van de universele postdienst moet elk jaar in een rapport verslag uitbrengen over de uitvoering van de universele postdienst. De huidige instrumenten, die betrekking hebben op de meting van de overkomstduur, het postvestigingenbeleid en het beleid ten aanzien van spreiding van brievenbussen zullen worden gehandhaafd. Het zelfde geldt voor de normering voor deze onderdelen. Daarnaast zal het college toezicht houden op de uitvoering van de universele postdienst en kan, bij voorbeeld naar aanleiding van klachten, specifieke onderdelen aan nader onderzoek onderwerpen. Indien overtredingen worden geconstateerd, kan het college bij voorbeeld een bestuurlijke boete opleggen.

Het college bereidt zich voor op het toezicht op en de handhaving van dit wetsvoorstel. Daarbij zal ook worden gekeken naar de benodigde personeelscapaciteit. Een besluit over de benodigde personeelscapaciteit voor dit wetsvoorstel is nog niet genomen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de procedure is als TNT N.V. voortaan zou weigeren om de universele dienstverlening uit te voeren. Bij de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat een postvervoerbedrijf dat is aangewezen als verlener van de universele postdienst, de universele postdienst ofwel helemaal wel, ofwel helemaal niet uitvoert. De verlener van de universele postdienst is immers, zolang hij als zodanig is aangewezen, wettelijk verplicht om de gehele universele postdienst overeenkomstig de postwet uit te voeren. Een weigering om delen van de universele postdienst uit te voeren wordt dan ook tegengegaan met de toezichtsmiddelen van de wet. Een weigering om de gehele postdienst uit te voeren zal naar verwachting vooraf gegeaan worden door een verzoek van de verlener van de universele postdienst om de aanwijzing in te trekken. In dat geval doet zich de situatie voor die is beschreven in het antwoord op de vraag van de leden van de Christen-Unie-fractie aan het begin van paragraaf 4.1 van deze nota.

Ook vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom het wettelijk monopolie op het verzenden van beroep- en bezwaarschriften is gehandhaafd. Dat het wettelijk monopolie op het verzenden van beroeps- en bezwaarschriften gehandhaafd zou blijven, berust op een misverstand. Het uitreiken van gerechtelijke stukken wordt wel als onderdeel van de universele postdienst aan de verlener van de universele postdienst opgedragen, maar dit betekent niet dat er sprake is van een monopolie. Met betrekking tot bezwaar- en beroepschriften kent de Algemene wet bestuursrecht een bepaling over de vraag of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ontvangen. Naar aanleiding van vragen van de leden van de SGP-fractie hieromtrent wordt aan het einde van deze paragraaf nader op deze regeling ingegaan. Deze regeling houdt niet in dat bezwaar- en beroepschriften uitsluitend door de verlener van de universele postdienst kunnen worden bezorgd, maar gaat over de vraag wanneer bezwaar- en beroepschriften binnen de hiervoor geldende termijnen zijn ontvangen.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de redenen voor de verplichte registratie van de postvervoerbedrijven, mede in relatie tot de vraag of nettokosten zullen optreden. De verplichte registratie van postvervoerbedrijven is van belang voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van het wetsvoorstel die voor alle postvervoerbedrijven gelden, voor de bijdrage aan de kosten van het toezicht en voor de eventuele bijdrage in de nettokosten van de universele postdienst. Hierbij is registratie voor het toezicht en de bijdrage aan de kosten hiervan steeds van belang. Indien nettokosten ontstaan, kan van deze registratie gebruik worden gemaakt. De verwachting is echter niet dat op korte termijn nettokosten zullen ontstaan. Verwacht wordt dat de werking van het tariefbeheersingsysteem de verlener van de universele postdienst zowel voldoende tariefruimte zal geven om de postdiensten zonder nettokosten te kunnen uitvoeren, als een aansporing zal betekenen om de kosten ervan in de hand te houden. De registratie van postvervoerbedrijven is, juist met het oog op de beperking van de administratieve lasten, zo eenvoudig mogelijk gehouden.

De leden van de VVD-fractie vroegen of, in plaats van de registratie, niet voldoende informatie kan worden gehaald uit het handelsregister. In het handelsregister moet «een korte omschrijving van het uitgeoefende bedrijf of de uitgeoefende bedrijven» worden opgenomen. Los van de vraag of een bedrijf altijd een uitbreiding van activiteiten zal doorgeven, zal deze omschrijving niet in alle gevallen aansluiten bij de definitie van postvervoerbedrijf in dit wetsvoorstel. Om deze reden is afzonderlijke registratie wenselijk.

Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie naar de mogelijkheden de vaste toezichtkosten te laten vervallen. De financiering van de toezichthoudende taak van het college wordt thans gerealiseerd door de omslag van de kosten op de bedrijven waarop toezicht wordt gehouden, en voorgesteld wordt dit systeem in het wetsvoorstel te handhaven. Ook als het college alleen op klachten reageert, hetgeen niet als een wenselijke situatie wordt beschouwd, moet het college als toezichthouder permanent beschikbaar zijn, en kunnen de daarmee verband houdende vaste toezichtkosten niet worden vermeden. Het is overigens ook een misverstand dat het college bij het briefgeheim alleen kan optreden indien er klachten zijn: het ligt echter voor de hand om in ieder geval naar aanleiding van klachten aan het toezicht op de naleving van deze bepaling aandacht te besteden.

Ingevolge artikel 19 van de postrichtlijn en artikel 17 van het wetsvoorstel moet de verlener van de universele postdienst een goede procedure inrichten voor de behandeling van klachten. Dit wil echter niet zeggen dat het college hiermee overbodig wordt: in de eerste plaats houdt het college ook toezicht op bepalingen die géén betrekking hebben op de verlener van de universele postdienst, en daarnaast kunnen klachten van gebruikers niet dienen als vervanging voor het toezicht op de naleving van de universele postdienst. Immers, artikel 4 van de postrichtlijn verplicht elke lidstaat er zorg voor te dragen dat de levering van de universele postdienst is gewaarborgd.

De leden van de SGP-fractie vroegen of de universele postdienst niet wordt ondergraven door de beperking tot losse brieven die tegen enkelstukstarief op zes dagen per week worden vervoerd. De brieven en andere poststukken die in grote hoeveelheden tegelijk door een enkele afzender worden aangeboden, zijn, vooral als de afzender al een bewerking heeft verricht, bijvoorbeeld door de poststukken door de eigen computer te laten sorteren, aantrekkelijk voor een postvervoerbedrijf. Men kan dan een prijs voor de hele partij afspreken, wat gemiddeld per brief ten opzichte van de prijs voor het vervoer van een enkele brief voor de afzender een aantrekkelijk tarief oplevert. Daarom richten de nieuwe concurrerende postvervoerbedrijven zich vooral op die markt. Bedrijven die partijen poststukken willen laten vervoeren zullen bij verschillende aanbieders van postvervoer terecht kunnen. Het is daarom niet meer nodig om één postvervoerbedrijf op te dragen ook de partijenpost te behandelen, door partijenpost op te nemen in de universele postdienst. Echter, om te voorkomen dat losse brieven en pakketten niet worden vervoerd, vallen deze onder de universele postdienst. Hiermee wordt bereikt dat het vervoer van alle soorten poststukken in Nederland en van en naar Nederland gewaarborgd is. De universele postdienst zal betrekking hebben op losse post die op zes dagen in de week moet worden bezorgd. Overeenkomstig artikel 3 van de postrichtlijn is in artikel 14, vijfde lid, een minimumnorm voor de bezorging van post die valt onder de universele postdienst opgenomen: ten minste vijf dagen per week. In artikel 14, vijfde lid van het wetsvoorstel is dit overgenomen, met daarbij de bepaling dat bij algemene maatregel van bestuur kan vastgesteld worden dat deze frequentie zes maal per week bedraagt.

Ook vroegen de leden van de SGP-fractie naar de beperkingen die in de algemene voorwaarden kunnen worden gesteld ten aanzien van post die onder de universele postdienst valt. In de algemene voorwaarden die door TNT N.V., in overleg met de Consumentenbond, worden opgesteld staan onder meer eisen ten aanzien van minimum en maximum formaten die voor een goede logistieke verwerking van de post noodzakelijk zijn. Zo moet bijvoorbeeld een brief een afmeting hebben die door de brievenbus kan. De eisen ten aanzien van het formaat zijn mede afgeleid van de richtlijnen van de Wereldpostunie (UPU).

Het is gewenst om uit het oogpunt van beheersing van de kosten van de universele postdienst en van de doelmatige postbezorging door de verlener van de universele postdienst van poststukken die naar adressen in heel Nederland worden vervoerd, regels te stellen voor de omvang vande brieven waarvoor de verplichting geldt. Als er geen brievenbus is op een adres of als de brief te groot of te dik is, kan de verlener van de universele postdienst de brief als onbestelbaar aanmerken, en hem terug naar de afzender sturen. Dat is een bevoegdheid, geen verplichting. De prijs van de postzegel is afgestemd op de bezorging van brieven die door de brievenbus kunnen. In verband met de veiligheid van de werknemers en van derden moeten sommige brieven of pakketjes die gevaar opleveren eveneens geweigerd worden. Indien dit gevaar echter kan worden tegengegaan door het gebruik van de juiste verpakkingen, waardoor het gevaar effectief wordt tegengegaan, is het vervoer wel mogelijk. De verlener van de universele postdienst is daarom bevoegd om verpakking van een bepaalde veiligheidsnorm voor te schrijven voor het vervoer van bepaalde stoffen onder de universele postdienst. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan is de verlener van de universele postdienst bevoegd het vervoer te weigeren.

Ook vroegen de leden van de SGP-fractie of de regels over het plaatsen van huisbrievenbussen ongewijzigd zullen blijven. De regels die zullen worden gesteld aan de brievenbussen en aan de plaatsing ervan zullen vergelijkbaar zijn met de regels die thans in het Besluit brievenbussen zijn opgenomen. Het ligt niet in de verwachting dat voor lintdorpen afwijkende regels worden opgenomen. De regels die thans zijn opgenomen in het Besluit brievenbussen zijn van belang om de post op een efficiënte wijze te kunnen bezorgen.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de reden waarom er in de Algemene wet bestuursrecht onderscheid wordt gemaakt tussen de verzendtheorie en de ontvangsttheorie. De hoofdregel die in artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd is dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de desbetreffende termijn is ontvangen. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dus de ontvangsttheorie. Het tweede lid van dat artikel geeft een geclausuleerde uitzondering op de hoofdregel. Als wordt aangetoond dat het bezwaar- of beroepschrift voor het einde van de desbetreffende termijn per post is bezorgd en binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, geldt dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend. Indien de verzender niet kan aantonen, bijvoorbeeld doordat een poststempel ontbreekt, dat het poststuk tijdig aan de concessiehouder is overhandigd, wordt teruggevallen op de hoofdregel van de ontvangsttheorie. Hetzelfde geldt als het poststuk, bij tijdige verzending, desondanks niet binnen een week na het verlopen van de desbetreffende termijn wordt bezorgd. Dit risico doet zich vooral bij verzending uit het buitenland voor. Het in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen onderscheid, dat dus in feite uitgaat van een mengvorm van de verzendtheorie en de ontvangsttheorie, werkt in de praktijk goed. De vraag of een poststuk tijdig is verzonden, moet door de verzender worden beantwoord en levert in de praktijk geen extra discussies op.

4.3 Tarieven en voorwaarden universele postdienst

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de betaalbaarheid, kostengebaseerdheid, uniformiteit en transparantie van de tarieven van de universele postdienst. De betaalbaarheid van de tarieven voor de universele postdienst zal worden verzekerd door een price cap. De hoogte van de price cap, uitgedrukt als percentage waarmee de tarieven gemiddeld mogen stijgen, zal worden neergelegd in een ministeriële regeling. Basis voor de price cap is het percentage van de consumentenprijsstijging. Uitgangspunt is dat de tarieven van de universele postdienst gemiddeld genomen slechts kunnen stijgen met het percentage van de consumentenprijsstijging.

De leverancier van de universele postdienst is gehouden de tarieven op de kosten te baseren en uniform, transparant en non-discriminatoir toe te passen. Het college zal op de naleving van deze eisen toezien mede aan de hand van de jaarlijkse verantwoording van de leverancier van de universele postdienst.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de financiering van nettokosten in andere lidstaten is geregeld. De financiering van de universele postdienst is per lidstaat verschillend ingevuld. Volgens de postrichtlijn kan een lidstaat, wanneer deze vaststelt dat de verplichtingen betreffende de universele postdienst als bepaald in de postrichtlijn voor de leverancier van de universele postdienst een onevenredige financiële last inhouden, daartoe een compensatiefonds instellen. Een lidstaat kan bij het verlenen van vergunningen aan postvervoerbedrijven een verplichting opleggen om bij te dragen aan dit fonds. Een aantal lidstaten heeft op dit punt niets geregeld, sommige lidstaten overwegen het instellen van een compensatiefonds of hebben een regeling opgenomen. Met uitzondering van Italië is in geen enkele lidstaat een compensatiefonds operationeel.

Ook vroegen de leden van de CDA-fractie naar de openbaarheid van cijfers over de universele postdienstverlening. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hiernaar.

Op dit moment stuurt het college de zogenoemde concessierapportage, waarin verantwoording wordt afgelegd door de leverancier van de universele postdienst over de levering daarvan, behoudens de bedrijfsvertrouwelijke gegevens, naar de Minister. Vervolgens stuurt de Minister de rapportage naar de Tweede Kamer, waarmee deze openbaar is. Bedoeling is deze handelswijze ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voort te zetten.

De leden van de CDA-fractie vroegen om een reactie op het signaal dat artikel 21, eerste lid, van het wetsvoorstel tot toezichtproblemen zou leiden. In artikel 21, eerste lid, van het wetsvoorstel is opgenomen dat een verlener van de universele postdienst een boekhouding bij moet houden waarin de kosten en opbrengsten van de universele postdienst apart worden verantwoord. Dit artikel vloeit voort uit artikel 14 van de postrichtlijn. Doel van dit artikel is onder meer om een adequate kostentoerekening en een controle op de (netto)kosten van de universele postdienst mogelijk te maken. Er wordt in dit artikel geen gescheiden boekhouding vereist in die zin dat activiteiten door verschillende juridische entiteiten zouden moeten worden uitgevoerd. Dit artikel zal nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling, waarover uiteraard overleg met het college zal worden gevoerd.

4.4 Postcodesysteem – consument

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de stand van zaken ten aanzien van de postcodeproblematiek in Moerdijk. TNT N.V. heeft van de gemeente Moerdijk, voor zover bekend, geen verzoek ontvangen om aan de officiële woonplaats Noordhoek nieuwe postcodes toe te kennen. De gemeente Moerdijk is van plan om het buurtschap Noordhoek als officiële woonplaats aan te wijzen. Als de gemeente Moerdijk inderdaad hiertoe overgaat, zal TNT N.V. de betreffende postcodes wijzigen. De aanpassing zal worden uitgevoerd op basis van het zogenaamde postcodeconvenant. In het convenant zijn afspraken gemaakt in welke situaties de kosten als gevolg van een aanpassing van postcodes door TNT N.V. worden gedragen. Dat is het geval bij gemeentelijke herindelingen. Wanneer een verzoek niet onder de afspraken valt, rekent TNT N.V. de kosten door. Bij Noordhoek is geen sprake van een gemeentelijke herindeling. Dit convenant over de uitwisseling van adres- en postcodegegevens is oorspronkelijk in 1991 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en TNT N.V. gesloten. Het is recent herbevestigd door het Ministerie van VROM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en TNT N.V..

4.5 Compensatie

De leden van de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie vroegen naar de compensatie van nettokosten bij de universele postdienst. Het is niet te verwachten dat er op korte termijn nettokosten zullen gaan optreden. De leverancier van de universele postdienst, TNT N.V., is tot nu toe zeer goed in staat geweest deze dienst kostendekkend te leveren. Indien er toch nettokosten dreigen te ontstaan zal eerst worden gekeken of de kosten van de universele postdienst kunnen worden teruggebracht. Daarnaast zal worden gekeken naar mogelijke tariefsverhogingen om kosten te dekken. Pas wanneer kostenbesparingen onvoldoende blijken en tariefsverhogingen uit het oogpunt van betaalbaarheid niet gewenst zijn, zullen de nettokosten worden omgeslagen over de postvervoerbedrijven. Uiteraard zullen de nettokosten kritisch worden bekeken door het college. Het is voor de leverancier van de universele postdienst niet een aantrekkelijke optie om nettokosten te laten ontstaan: de leverancier van de universele postdienst zal zelf ook bij moeten dragen aan de dekking van de nettokosten.

Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe gehandeld moet worden als nettokosten niet voorzien zijn, maar wel opgetreden zijn. In artikel 29 van het wetsvoorstel is opgenomen dat alleen nettokosten vergoed kunnen worden indien zij voorafgaand aan het jaar waarin deze nettokosten zullen ontstaan, aangekondigd zijn. Deze aankondiging kan aanleiding zijn tot het treffen van maatregelen om de nettokosten te voorkomen. Om deze reden zullen, als nettokosten niet zijn aangekondigd, deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen wat moet worden verstaan onder de immateriële voordelen van de leverancier van de universele postdienst. Onder immateriële voordelen moet worden verstaan de niet-rechtstreekse voordelen die een onderneming ingevolge haar positie als universele postdienstverlener geniet. Hierbij moet worden gedacht aan zaken als naamsbekendheid.

4.6 Verantwoording

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de verantwoording over de universele postdienst. Voor de verantwoording zal in hoofdlijnen worden uitgegaan van soortgelijke regels als nu gelden. Wat wel verandert is dat verantwoording niet meer over het opgedragen gedeelte van de postmarkt gaat en waarvoor nu een deels een monopolie geldt, maar alleen over de universele postdienst zal gaan. Het monopolie komt immers te vervallen. De toedeling van kosten en opbrengsten zal, evenals nu, plaats vinden volgens een systematiek die is goedgekeurd door het college.

6. Overige onderwerpen

6.1 Brievenbussen

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de toegang tot het netwerk in relatie tot retourzendingen, postbussen en postbusnummers. Ten aanzien van retourzendingen en de toegang tot postbussen is een specifieke regeling getroffen in de artikelen 10 en 11 van het wetsvoorstel. In beide gevallen moet tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en tarieven een poststuk worden afgeleverd bij een postvervoerbedrijf respectievelijk toegang worden verleend. Bedrijven onderhandelen zelf over de voorwaarden en tarieven. Mocht dit niet tot resultaat leiden, kan een geschil hierover worden voorgelegd aan het college, die in het uiterste geval in dit specifieke geval tarieven kan vaststellen. Het college stelt dus geen generieke tarieven vast.

Voor het antwoord op de vraag over de toegang tot het netwerk op andere plaatsen wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie terzake in paragraaf 3.1. Toegang tot postbusnummers heeft twee kanten. Enerzijds kunnen bedrijven of particulieren behoefte hebben aan een postbus. Een klant sluit een overeenkomst met TNT N.V. voor het krijgen van een postbus en krijgt daarbij een nummer toegewezen. De post kan uit de postbus worden opgehaald. Anderzijds moet ook post in de postbussen kunnen worden bezorgd. Hiervoor is, indien post wordt bezorgd door andere bedrijven dan TNT N.V., medewerking van TNT N.V. nodig. In het wetsvoorstel is een aantal bepalingen opgenomen die zich richten tot de beheerder van postbussen en die moeten voorkomen dat praktische belemmeringen worden opgeworpen bij het bezorgen van post in postbussen.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de plaatsing van brievenbussen in gemeenten en de kosten daarvan. Tot voor kort werden nergens kosten in rekening gebracht. Maar sinds kort hebben twee gemeenten precario-belasting opgelegd. TNT N.V. vreest een olievlek-werking, en heeft bezwaar gemaakt tegen het opleggen van deze belasting. Het is niet de verwachting dat andere postvervoerbedrijven brievenbussen op de openbare weg zullen gaan plaatsen. Brievenbussen zijn vooral bestemd voor consumentenpost en juist voor dit marktsegment hebben andere postvervoerbedrijven vooralsnog geen belangstelling gezien de lage volumes en de relatief hoge kosten.

6.2 Postzegels

De leden van de CDA-fractie vroegen om een reactie op de introductie van een Europese postzegel. De introductie van een Europese postzegel kan niet zonder meer met de introductie van de euro worden vergeleken. De prijs van een postzegel is in alle lidstaten verschillend, hetgeen op zich verklaarbaar is, omdat de prijs op kosten gebaseerd moet zijn en de kosten verschillen per lidstaat. Ook moeten worden bedacht dat het gebruik van een in Nederland gekochte postzegel zal leiden tot een verrekening van het land van oorsprong met het land waarin deze postzegel wordt gebruikt voor de kosten die het postvervoerbedrijf in dat land zal moeten maken. Dit zal leiden tot aanzienlijke administratieve lasten en een overeenkomstige stijging van de tarieven als gevolg daarvan. Postzegels worden vooral door consumenten gebruikt en de poststromen die worden gegenereerd door consumenten zijn zeer beperkt. De verrekenkosten zullen nog eens onevenredig groot zijn gezien de beperkte poststroom.

7. Handhaving en toezicht

De leden van de CDA-fractie vroegen of het juist is dat het zwaartepunt van het toezicht bij de NMa komt te liggen. Het toezicht op de naleving en de handhaving van het wetsvoorstel is neergelegd bij het college. Het college heeft hiervoor verschillende instrumenten, waaronder het instrument van de bestuurlijke boete. Uiteraard geldt voor postvervoerbedrijven, evenals voor alle andere bedrijven, naast de sectorspecifieke wetgeving ook het mededingingsrecht. De NMa houdt hierop toezicht. Dit betekent echter niet dat het zwaartepunt van het toezicht bij de NMa ligt: juist de sectorspecifieke regels vragen, zeker in de fase van een transitie van een (gedeeltelijk) monopolie naar een geliberaliseerde markt, om toezicht door het college. Ook geschilbeslechting door het college zal bij de start van de volledig geliberaliseerde markt een belangrijke rol kunnen spelen bij de naleving van de regels van dit wetsvoorstel. Het zwaartepunt van het toezicht op de specifieke regels voor de postvervoerbedrijven ligt dan ook bij het college.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de noodzaak van controle achteraf nu wordt volstaan met een registratiesysteem. Aan postvervoerbedrijven worden geen eisen gesteld waaraan moet worden voldaan voordat zij de markt betreden. Om deze reden is gekozen voor een registratiesysteem, en niet voor een vergunningensysteem. Immers, een vergunningensysteem heeft onder meer tot doel om na te gaan of partijen die een markt betreden aan bepaalde wettelijke eisen voldoen. Na de toetreding tot de markt zal controle nodig zijn of de toegetreden postvervoerbedrijven zich houden aan de regels die gelden ingevolge dit wetsvoorstel. Echter, dit toezicht is niet zwaarder bij een registratiesysteem dan bij een vergunningensysteem. Het registratiesysteem betekent dan ook niet meer controle van postvervoerbedrijven die op de markt actief zijn dan het vergunningensysteem. Extra noodzaak van controle bij een registratiesysteem is dan ook niet aan de orde.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de wijze waarop vorm is gegeven aan de afstemming tussen de Nederlandse mededingingsautoriteit NMa en het college. Tussen het college en de NMA is een samenwerkingsprotocol gesloten, waardoor over de invulling van de belangrijke begrippen overeenstemming bestaat. Het ligt in de lijn der verwachting dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel dit protocol zal blijven bestaan. In artikel 39 van het wetsvoorstel is ook een bepaling opgenomen over de uitleg van mededingingsrechtelijke begrippen door het college.

8. Inwerkingtreding

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de werking van de noodremprocedure. De noodrem bestaat er in wezen in dat het tijdstip van de inwerkingtreding wordt vastgesteld bij koninklijk besluit. Dit koninklijk besluit zal worden vastgesteld nadat het wetsvoorstel tot stand is gekomen. Het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel behoeft niet nu al te worden bepaald, bij voorbeeld door het opnemen van een vaste datum in een artikel. De bedoeling van het kabinet is de volledige liberalisering van de postmarkt plaats te laten vinden op 1 januari 2008. Het is ook belangrijk voor postvervoerbedrijven dat zij zich op deze datum kunnen voorbereiden. Indien echter door omstandigheden waarin in paragraaf 1.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag nader wordt ingegaan, toch de noodzaak bestaat een andere datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel – en daarmee van de volledige liberalisering van de postmarkt – vast te stellen, is hier technisch-juridisch de ruimte voor.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de titel van het wetsvoorstel. Uitgangspunt is dat het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2008 in werking zal treden. Op dit moment zal de Postwet worden vervangen door voorliggend wetsvoorstel. Om de huidige Postwet en het wetsvoorstel van elkaar te onderscheiden wordt in de citeertitel van een wet desgewenst het jaartal van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst of het jaartal van inwerkingtreding genoemd. Aangezien het jaartal van het Staatsblad waarin dit wetsvoorstel wordt geplaatst nog niet vaststaat, is het gebruikelijk om de citeertitel op dit punt nog open te laten. Aan het zetten van puntjes in het opschrift moet dan ook geen bijzondere waarde worden toegekend.

9. Administratieve lasten

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de stadspostbedrijven. Dat stadspostbedrijven niet onder de regels van het wetsvoorstel zouden vallen berust op een misverstand. Zij zijn echter niet meegenomen in de verantwoording van de administratieve lasten van het wetsvoorstel, omdat er nu geen registratieplicht of vergunningvereiste is. Daardoor is niet bekend hoeveel stadspostbedrijven er zijn. Naar inschatting is hun marktaandeel echter gering.

10. Bedrijfseffectentoets

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de effecten van de recente verlaging van het monopolie van 100 naar 50 gram. Op dit moment is over de effecten van deze verlaging weinig te zeggen. Van de brieven met een gewicht tot 350 gram heeft ongeveer 5% van de brieven een gewicht tussen de 50 en 100 gram. In hoeverre deze 5% van de brieven door anderen dan de voormalige monopoliehouder, TNT N.V., wordt vervoerd, is niet bekend. Per saldo zullen echter geen grote effecten optreden, gelet op het bescheiden aandeel van brieven tussen de 100 tot 50 gram op het totaal van de brieven.

Verder vroegen de leden van de SGP-fractie naar de hoogte van de toezichtkosten. De hoogte van de kosten van toezicht zijn niet per bedrijf aan te geven. Echter gelet op de beperkte eisen die het wetsvoorstel aan postvervoerbedrijven stelt, zullen de toezichtkosten per bedrijf gering zijn. Omdat de bijdrage per postvervoerbedrijf aan de toezichtkosten van het college gerelateerd is aan de omvang van het postvervoerbedrijf, zullen deze toezichtkosten geen belangrijke toetredingsdrempel vormen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar de ontwikkeling van arbeidsvoorwaarden. Voor de beantwoording van deze vraag wordt mede verwezen naar het antwoord van vragen van de SP-fractie in paragraaf 1.3 van deze nota naar aanleiding van het verslag. De mogelijke concurrentie ten aanzien van arbeidsvoorwaarden zal zich binnen de algemene regels die gelden ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid moeten afspelen. In hoeverre deze concurrentie zich daadwerkelijk zal afspelen is niet te zeggen, ook omdat te verwachten is dat mogelijke veranderingen in arbeidsvoorwaarden samenhangen met functieveranderingen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de gevolgen van het vervallen van het onderscheid tussen brieven en drukwerk voor het briefgeheim. In de huidige postregelgeving is, in artikel 10 van de Postwet en onderdeel 3.1 van het Besluit algemene richtlijnen post, sprake van «gesloten postzendingen» voor zover het de waarborging van het briefgeheim betreft. Ingevolge artikel 2 van het Postbesluit worden als postzendingen ook aangemerkt drukwerken. Dat betekent dat brieven en drukwerken, voor zover zij gesloten zijn, ook nu reeds onder de bescherming van het briefgeheim vallen. In het wetsvoorstel geldt de bescherming van het briefgeheim op dezelfde wijze voor gesloten poststukken, derhalve ook voor gesloten drukwerken.

Artikel 8 lid 1 en toelichting op artikel 8

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de huidige toegang tot het netwerk van TNT N.V.. Partijenpost kan aangeboden worden op Postkantoren, Business Points en Business balies. Bij aanbieding bij Business balies gevestigd in sorteercentra kunnen bij grotere hoeveelheden post afwijkende regels gelden bijvoorbeeld voor het tijdstip van aanlevering. Deze afwijkende regels gelden voor alle aanbieders van post, klanten of concurrenten. Klanten en de concurrerende postvervoerbedrijven kunnen vragen om toegang tot een ander punt. Het is daarbij aan TNT N.V. om zelf te beslissen om daarop in te gaan.

Ook vroegen de leden van de fractie van het CDA op welke punten van de keten postbezorging kan worden afgedwongen. Uitgangspunt van artikel 8 is dat TNT N.V. concurrerende postvervoerbedrijven niet anders mag behandelen dan klanten die géén postvervoerbedrijf zijn. Op die punten waar TNT N.V. klanten die geen postvervoerbedrijf zijn toegang verleent, moet TNT N.V. ook aan concurrerende postvervoerbedrijven toegang verlenen. De conclusie dat, indien TNT N.V. aan klanten geen toegang verleent, ook aan concurrerende postvervoerbedrijven geen toegang behoeft te worden verleend, is dus juist. Echter, onvoorwaardelijke toegang tot alle punten van het netwerk van TNT N.V. voor zowel concurrerende postvervoerbedrijven als andere klanten, is onwenselijk. Zoals uiteengezet in antwoord op vragen van de leden van de fractie van het CDA hieromtrent in paragraaf 3.1 van deze nota naar aanleiding van het verslag, is dat niet nodig voor een goede werking van de markt. Ook kan dit er toe leiden dat technisch en economisch de bedrijfsvoering van TNT N.V. wordt verstoord en de kosten van de universele postdienst zullen stijgen. Het is dan ook niet wenselijk om het wetsvoorstel in deze zin aan te passen.

Artikel 8 lid 2

De leden van de fractie van het CDA vroegen of op basis van artikel 8, tweede lid, van het wetsvoorstel toegang tot alle punten van het netwerk van TNT N.V. kan worden afgedwongen. Artikel 8, tweede lid, van het wetsvoorstel biedt de basis om indien daadwerkelijke concurrentie op de postmarkt of een deel daarvan ontbreekt, bij algemene maatregel van bestuur nadere maatregelen te treffen. Het is dus van belang dat deze maatregelen proportioneel zijn en er toe leiden dat problemen op de markt worden opgelost. Naar verwachting zullen, als al gebruik moet worden gemaakt van deze mogelijkheid, minder vergaande maatregelen met betrekking tot tarieven en voorwaarden voldoende effect sorteren.

De Minister van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

TNS NIPO, Betekenis en belang van post-dienstverlening. Kwantitatieve consultatie van de Nederlandse bevolking, onderzoek in opdracht van het Ministerie voor Economische Zaken (maart 2004).

Naar boven