30 536
Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele postdienstverlening (Postwet 20..)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 27 juni 2006

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

  Blz.
I.ALGEMEEN2
1.Algemeen2
1.1.Inleiding2
1.2.Europese regelgeving2
1.3.Inhoud van het wetsvoorstel4
2.Regels voor postvervoerbedrijven5
2.2.Briefgeheim5
2.3.Klachtbehandeling5
3.Onderlinge dienstverlening6
3.1.Concurrentie op de postmarkt6
3.2.Postcodesysteem – postvervoerbedrijven7
4.Universele postdienst7
4.1.Aanwijzen universele postdienstverlener7
4.2.Omvang en kwaliteit universele postdienst7
4.3.Tarieven en voorwaarden universele postdienst9
4.4.Postcodesysteem – consument10
4.5.Compensatie10
4.6.Verantwoording10
6.Overige onderwerpen10
6.1.Brievenbussen10
6.2.Postzegels10
7.Handhaving en toezicht11
8.Inwerkingtreding11
9.Administratieve lasten11
10.Bedrijfseffectentoets11
   
IIARTIKELSGEWIJS12

I. ALGEMEEN

1. Algemeen

1.1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsontwerp. Zij onderschrijven het belang van de geleidelijke beweging die in Europa plaatsvindt richting liberalisering van de postmarkt. Liberalisering heeft in het algemeen meer keuze, lagere prijzen en innovatie ten doel. De liberalisering van de postmarkt zal deze effecten ook voor de postmarkt mogelijk moeten maken. Echter, deze leden zien ook dat de liberalisering van sectoren waarbij publieke dienstverlening een rol speelt, in de praktijk vaak weerbarstig blijkt. Als de postbezorging kwalitatief onder de maat zou zijn of – sterker nog – zou uitvallen, dan zou onze economie ernstig verstoord worden, en consumenten gedupeerd raken. Genoemde leden zijn er daarom van overtuigd dat een geliberaliseerde postmarkt met voldoende waarborgen omkleed moet zijn. De dienst moet voor iedereen toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief goed zijn. Deze vereisten moeten in deugdelijke wetgeving neerslaan die het proces van liberalisering goed ondersteunen en die vooral de consument beschermt. Genoemde leden danken de regering dat zij goed naar de bezwaren en argumenten die deze leden in eerdere stadia geventileerd hebben, geluisterd heeft en deze in het wetsvoorstel heeft meegenomen. Er blijven echter nog een groot aantal vragen en onzekerheden bestaan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben het wetsvoorstel ontvangen en naar aanleiding ervan enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de SP-fractie betreuren de voortgaande liberalisering van de postmarkt. De fractie vraagt zich af waarom het kabinet niet heeft gewacht met het vaststellen van de Nederlandse datum voor volledige liberalisering van de postmarkt totdat het voorstel van de Europese Commissie voor de volledige liberalisering in 2009 bekend is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van de laatste stappen die genomen worden om te komen tot een volledige geliberaliseerde postmarkt. In elke marktsituatie staat voor de leden van de ChristenUnie-fractie het belang van de consument centraal. Consumenten moeten er vanuit kunnen gaan dat de verstuurde post vertrouwelijk behandeld wordt. Verder dient de bezorging stipt plaats te vinden en dit alles tegen een redelijke prijs. In het voorliggende wetsvoorstel worden er heldere voorwaarden gesteld om te komen tot een vertrouwelijke behandeling. Door middel van de universele postdienst wordt bezorging op tenminste vijf dagen in de week gegarandeerd.

De leden van de SGP-fractie hebben met enige reserve kennis genomen van het voorstel tot volledige liberalisering van de postmarkt, hoewel zij het nut van regels voor alle aanbieders van post onderschrijven. In het vervolg van dit verslag willen zij graag een aantal vragen stellen ter verduidelijking van het wetsvoorstel.

1.2. Europese regelgeving

De leden van de CDA-fractie constateren dat het de intentie van de EU is om de postmarkt in Europa in 2009 volledig te liberaliseren. Eind 2006 zal daarover echter pas definitief beslist worden. Kan de regering – zo vragen deze leden – enig inzicht verschaffen in de te verwachten uitkomsten op dit terrein? Wat zijn de consequenties voor onderhavig wetsvoorstel als de EU eind 2006 beslist om de postmarkt nog niet per 1 januari 2009 te liberaliseren?

Vooralsnog stevent het kabinet af op liberalisering per 1 januari 2008. Aanvankelijk was die beoogde ingangsdatum nog gepland in 2007. Genoemde leden juichen dit uitstel toe, immers er is nog geen sprake van een level playing field. De leden van de CDA-fractie kunnen met de invoeringsdatum van 1 januari 2008 alleen akkoord gaan als onomstotelijk vast staat dat niet alleen sprake is van een formeel level playingfield met in het bijzonder Duitsland en Groot Brittanië, maar ook van een feitelijk level playing field. Het mag niet zo zijn dat postbedrijven uit andere landen zich vrij op onze markt kunnen bewegen zonder dat er sprake is van «reciprociteit» (wederkerigheid). Wat betreft deze feitelijke wederkerigheid bereiken deze leden verschillende geluiden. De marktspelers hebben ieder hun eigen onderzoeken laten uitvoeren, en deze spreken elkaar lijnrecht tegen. Met name over de vraag in hoeverre de BTW-vrijstelling die in Groot-Brittanië geldt de toetreding tot de markt aldaar belemmert, bestaat onenigheid. Genoemde leden vragen de minister wat zijn standpunt nu precies is als het gaat om dergelijke feitelijke toetredingsbarrièrres.

In dat licht vragen de leden van de CDA-fractie ook aandacht voor de procedure die de Europese Commissie onlangs is gestart om de Britse en Duitse belastingconstructies aan te pakken die de vrije marktwerking in de weg staan. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken is? Zal deze procedure ertoe leiden dat er een einde komt aan de BTW-vrijstellingen en andere (verkapte) steunmaatregelen van overheden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de mate van reciprociteit met de Belgische en Franse postmarkt? Hoe kan deze reciprociteit verder worden bevorderd? Kan de regering nader ingaan op het rapport «De Nederlandse postmarkt kan vandaag nog open!»?

De leden van de VVD-fractie is opgevallen dat de regering de laatste stap naar volledige liberalisering wil per 1 januari 2008. Dat is één jaar later dan eerder voorgenomen en één jaar eerder dan door Europa verplicht. Welke gebeurtenissen zouden de regering ertoe kunnen brengen de liberalisering alsnog één jaar later te laten plaatsvinden? Daar zekerheid voor de betrokken bedrijven essentieel is voor investeringen en personeelsaanpassingen is het wenselijk dat die zekerheid nu wordt geboden. Kan die zekerheid over de datum nu worden gegeven?

Is er, zo vragen de leden van de VVD-fractie, een oplossing in zicht voor de BTW-ongelijkheid in Engeland en Duitsland? In hoeverre is deze BTWongelijkheid van grote invloed op de Nederlandse postmarkt en op de huidige postaanbieders op de Nederlandse markt? Is de regering bereid om, ook als de BTW-ongelijkheid niet per 1 januari 2009 is verdwenen, zich te blijven inzetten voor BTW gelijkheid op ook op dit terrein, het zogenaamde level-playing-field?

De leden van ChristenUnie-fractie merken op dat de Nederlandse postmarkt met voorliggend wetsvoorstel eerder wordt vrijgegeven dan de Europese postrichtlijn beoogd. De regering wijst er volgens deze leden op dat er niet onafhankelijk van andere EU-landen vorm wordt gegeven aan de liberalisering van de postmarkt. De regering wijst daarbij op de situatie in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Wat is de stand van zaken in andere niet genoemde Europese landen, zo vragen deze leden.

Daarnaast vragen ook deze leden wat de stand van zaken is met betrekking tot de genoemde problemen bij het heffen van BTW op postdiensten. Waar doen deze problemen zich precies voor en in hoeverre zijn desbetreffende problemen reeds opgelost?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat het voor een goede werking van de geliberaliseerde postmarkt een gelijk speelveld voor alle bedrijven belangrijk is. Het rapport van Ecorys constateert dat de BTW-heffing het belangrijkste obstakel is voor de geliberaliseerde postmarkt. Als gevolg van de verschillen zal er geen gelijk speelveld zijn. In aansluiting hierop meldt de regering slechts: «Daar waar sprake is van ongelijkheid zal het beleid er op gericht zijn deze ongelijkheid zodanig weg te werken, dat er voor Nederlandse postbedrijven voldoende kansen zijn om op de andere postmarkten te kunnen opereren.» Is deze alinea een verwoording van het streven om de BTW op de gewone postdiensten in te voeren of juist van het streven om voor geen enkele postdienst BTW te laten gelden in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland? Betekent dit feit dat de liberalisering van de postmarkt een stevige prijsverhoging zal betekenen voor de Nederlandse consument? Vindt de regering dit verantwoord? Welke alternatieve mogelijkheden zijn er om tot een gelijk speelveld te komen? Is de regering bereid om er in ieder geval naar te streven dat de liberalisering geen prijsverhoging voor de consument zal betekenen?

De regering wil vooruitlopend op Europese regelgeving over de postmarkt de Nederlandse markt volledig vrijgeven. Met name is hierbij gelet op de ontwikkelingen in omliggende landen. Bij Duitsland en het Verenigd Koninkrijk gaat de regering uit van het standpunt dat er een goed evenwicht moet zijn tussen de voordelen van liberalisering op de Nederlandse markt voor de gebruiker en de mogelijkheden voor de postbedrijven in andere lidstaten. Bij Frankrijk legt de regering juist alleen de nadruk op de voordelen voor de gebruiker? Waarom is voor deze verschillende benadering gekozen? Kan worden toegelicht wat de plannen van de Franse regering zijn? Hoe groot is de Franse markt ten opzichte van de Engelse en de Duitse markt?

Meer in het algemeen zouden de leden van de SGP-fractie graag zien dat precies wordt aangegeven wat de voor- en nadelen (kansen en risico’s) zijn van de volledige liberalisering voor consumenten en postbedrijven (TPG Post resp. andere postbedrijven).

De leden van de SGP-fractie memoreren dat het de intentie van de regering is om de postmarkt op Europees niveau in 2009 volledig te liberaliseren. In welk stadium is de besluitvorming hierover? Wat is de visie van de andere lidstaten dan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk op dit dossier? Is het – gezien de bestaande situatie in andere lidstaten – de verwachting dat er volledige liberalisering zal plaatsvinden zonder dat er sprake is van een wettelijk toegestaan monopolie op de consumentenpost?

De regering stelt dat de bepalingen over het voorbehouden postvervoer geen plaats meer behoeven te krijgen in de Nederlandse postregelgeving. Kan deze stelling worden toegelicht?

1.3. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen of er nog nieuwe toetreders te verwachten zijn op de Nederlandse postmarkt? Maakt de afschaffing van het postmonopolie toetreding waarschijnlijker? Is er naar het oordeel van de regering nu voldoende concurrentie op de postmarkt, in Nederland en Europa?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel onevenredig veel regels bevat die buiten de universele dienstverlening vallen en die feitelijk uitsluitend voor TNT en niet voor andere postbedrijven gelden. Waarom is niet gekozen voor een gelijke behandeling op de zakelijke markt en een evenwichtiger verdeling van rechten en plichten? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat aan buitenlandse postbedrijven op de zakelijke markt net zulke aanvullende eisen worden gesteld als aan TNT?

Deze leden betreuren het verder dat het wetsvoorstel geen enkele garantie geeft dat concurrentie niet verder ten koste gaat van de arbeidsvoorwaarden in de sector aangezien de Nederlandse postmarkt wordt op dit moment gekenmerkt door een groot verschil in arbeidsvoorwaarden. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het principe gelijke betaling voor gelijk werk zou moeten gelden en verzoekt het kabinet dit punt uitgebreid toe te lichten.

Tot slot verzoeken deze leden de regering met een toekomstvisie op de universele postdienstverlening te komen aangezien de ontwikkelingen in het postgebruik en de opkomst van elektronische communicatiemiddelen de manier waarop mensen met elkaar communiceren sterk veranderen.

De volledige liberalisering van de postmarkt beoogt het ontstaan van meer keuzemogelijkheden, lagere prijzen en betere kwaliteit voor de (zakelijke) gebruiker, zo memoreren de leden van de ChristenUnie-fractie. De regering acht het hierbij wenselijk dat de concurrentie niet alleen tussen diensten, maar ook tussen infrastructuren tot stand komt. Graag ontvangen deze leden hierop een nadere toelichting en vragen hierbij vooral in te gaan op de aan- dan wel afwezigheid van een natuurlijk monopolie.

De inwerkingtreding van het wetsvoorstel betekent dat het monopolie geheel komt te vervallen. De leden van de SGP-fractie vragen of voor de verschillende genoemde onderdelen – meer keuzemogelijkheden, lagere prijzen en betere kwaliteit – specifiek kan worden aangegeven hoe die doelen naar verwachting zullen worden bereikt? Is er op dit moment sprake van te hoge prijzen? Op welke punten is de door TPG Post geleverde kwaliteit onvoldoende? Hebben Nederlandse consumenten respectievelijk de bedrijven behoefte aan meer keuzemogelijkheden?

2. Regels voor postvervoerbedrijven

2.2. Briefgeheim

In voorliggend wetsvoorstel wordt het grondwettelijk briefgeheim nogmaals gewaarborgd. De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden omschreven wat de gevolgen zouden zijn als deze bepaling niet in dit wetsvoorstel zou zijn opgenomen. Per slot van rekening is het briefgeheim al onomstotelijk in de grondwet vastgelegd. Om alle onduidelijkheid weg te nemen vragen deze leden of de in dit wetsvoorstel opgenomen bepaling over het briefgeheim zich beperkt tot brieven volgens de huidige definitie van de Postwet, of omvat het briefgeheim in de ogen van de regering meer dan dat?

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat het grondwettelijk briefgeheim wordt gewaarborgd. De regering meldt dat artikel 13 van de Grondwet geoperationaliseerd moet worden in wetgeving. In het wetsvoorstel staat slechts een zeer algemeen artikel 4. Waarom zijn er geen specifieke eisen gesteld over de wijze waarop dat briefgeheim moet worden gewaarborgd?

2.3. Klachtbehandeling

De leden van de CDA-fractie vinden het niet meer dan logisch dat in ieder geval de verlener van de universele dienstverlener de plicht is opgelegd om een eenvoudige klachtenregeling op te nemen. Dat daarnaast de mogelijkheid wordt opengehouden om alle postvervoerbedrijven te verplichten te voorzien in een procedure voor de behandeling van klachten roept nog de volgende vragen op. Waarom is er niet voor gekozen om de verplichting gewoon op te leggen? Wanneer zal de mogelijkheid worden ingeroepen, en hoe zal die verplichting er dan in concrete komen uit te zien? Zal de verplichte klachtenregeling zich enkel hoeven te richten op particuliere verzenders? Uit de memorie van toelichting wordt dit naar de mening van deze leden niet duidelijk.

3. Onderlinge dienstverlening

3.1. Concurrentie op de postmarkt

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat postvervoerbedrijven gemakkelijk moeten kunnen toe- en uittreden. Zij onderschrijven dan ook het voorstel om de regelgeving zo in te richten dat postvervoerbedrijven gebruik kunnen maken van de diensten van het netwerk, zij het tegen non-discriminatoire en transparante tarieven en voorwaarden. In dat licht is een snelle en efficiënte geschilbeslechting nodig. Deze is blijkens de memorie van toelichting geregeld bij de OPTA. Echter, genoemde leden vragen zich af of deze formule wel gaat werken. Er is sprake van grote commerciële belangen en de vraag rijst of de OPTA bij de postvervoerbedrijven wel voldoende autoriteit kan afdwingen om hierin adequaat te beslissen. Genoemde leden verwachten dat – net als nu al in de praktijk het geval is – de postvervoerbedrijven de rechter uiteindelijk laten beslissen. Deze juridisering bevalt deze leden in het geheel niet. De proceskosten die hiermee gemoeid zijn, kunnen beter ten behoeven van de publieke dienstverlening worden ingezet. Daarom is het in de ogen van deze leden van belang dat de wettekst en de onderliggende regelingen helder zijn opgesteld en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Hoe staat de regering daar tegenover? Hoe moeten begrippen als «non-discriminatoir» en «transparant» in dat licht dan worden uitgelegd? Tenslotte, welke instrumenten heeft de OPTA om haar uitspraken kracht bij te zetten?

Voornoemde leden vrezen dat het doel van artikel 8, eerste lid, dat de toetreding tot het netwerk regelt, namelijk om de toetredingsbelemmingen op de postmarkt weg te nemen, niet bereikt wordt als geen toegang tot diensten op lagere punten op het netwerk geboden kan worden. Heeft de regering overwogen om postvervoerders ook de mogelijkheid te geven om postzendingen aan te leveren op een andere wijze en op een andere locatie c.q. niveau in het netwerk van TPG dan waar de normale klanten haar zendingen aanleveren? Hiervoor zou dan ook een ander transparant en non-discriminatoir tarief kunnen gelden. De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat deze mogelijkheid belangrijk is om de concurrentie aan te moedigen. Graag een reactie van de regering.

Bij de universele dienstverlening is het naar de mening van de leden van de SGP-fractie belangrijk, dat de dienstverlening betaalbaar blijft. In de toelichting vermeldt de regering dat er rekening mee moet worden gehouden dat de prijzen kunnen stijgen. Bedoelt de regering hiermee dat er meer dan tot nu toe rekening moet worden gehouden met hogere prijzen? Is dit een gevolg van het einde aan het wettelijk monopolie?

De leden van de SGP-fractie willen verder graag een verduidelijking van de bepalingen rond non-discriminatie en transparantie. Begrijpen zij goed uit de toelichting dat de partij die beschikt over een netwerk dat netwerk beschikbaar moet stellen tegen hetzelfde tarief als het tarief dat wordt berekend aan klanten? Is er op die manier nog sprake van de beoogde concurrentie?

3.2. Postcodesysteem – postvervoerbedrijven

Toegang tot het postcodesysteem hoeft alleen geboden te worden indien deze door het postvervoerbedrijf gebruikt worden voor de daadwerkelijke postbezorging. Waarom is er voor gekozen – zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af – om een extra criterium in te voeren waarmee TPG Post de mogelijkheid krijgt om de beschikbaarstelling van postcodes te weigeren of te vertragen door zich te beroepen op de situatie van doelmatige postbezorging. Ook de OPTA wijst op het risico dat TPG Post hiermee de mogelijkheid krijgt om de concurrentie op de postmarkt te belemmeren of in ieder geval negatief te beïnvloeden. Graag een reactie van de regering.

4. Universele postdienst

4.1. Aanwijzen universele postdienstverlener

Het is mogelijk dat de verlener van de universele postdienst een verzoek indient de aanwijzing in te trekken, zo beteogen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Tijdens de selectieperiode blijft de verlener van de universele postdienst echter verplicht de universele postdienst te leveren, ook moet de verlener verplicht deelnemen aan de selectieprocedure. Het is mogelijk dat tijdens de procedure blijkt dat er geen andere kandidaat is. Hoe dient met deze situatie te worden omgegaan?

Die vraag brengt deze leden bij de te verwachten ontwikkelingen in het postgebruik. In hoeverre zijn de huidige bepalingen met betrekking tot de universele dienstverlening toekomstbestendig? Is een evaluatie na vier jaar in dit licht een afdoende termijn, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

De universele postdienstverlener krijgt een aanwijzing voor onbepaalde tijd, zo memoreren de leden van de SGP-fractie. Slechts in een beperkt aantal gevallen kan de aanwijzing worden ingetrokken. Een belangrijke mogelijkheid is het geval waarin de dienstverlener structureel niet meer aan de eisen voldoet. Hoe oordeelt de regering hierover? Is de OPTA hier ook bij betrokken? Wat zijn de belangrijkste punten waarop bij dit oordeel wordt gelet? Hoe streng wordt hierbij geoordeeld? Bevat de wet ook een bevoegdheid om in een dergelijk geval aanwijzingen te geven of verplichtingen op te leggen over de wijze waarop de universele postdienstverlener weer wel aan de normen zal moeten voldoen?

4.2. Omvang en kwaliteit universele postdienst

In de huidige Postwet is vastgelegd wat TPG hoe dan ook moet leveren en tegen welke prijzen (in staccato: 24-uurs levering, 6 dagen in de week, brievenbus om de hoek en postkantoor in de buurt). De leden van de CDA-fractie hechten zeer aan het uitgangspunt dat iedere consument in Nederland kan terugvallen op een basispakket aan postdiensten. Het kan naar de mening van deze leden niet zo zijn dat door de marktwerking de postbezorging niet meer aan de eisen die het publiek belangrijk vindt, zou kunnen voldoen.

Deze leden vinden het noodzakelijk dat de reikwijdte van deze opdracht goed is afgestemd op de wensen en de eisen van de consument. In dat licht geeft de regering aan dat met een consumentenonderzoek de huidige wensen en behoeften van de Nederlandse burgers zijn geïnventariseerd. Bij genoemde leden rijst de vraag van wanneer dat consumentenonderzoek dateert en of deze onderzoeken regelmatig worden gehouden. Dat laatste lijkt hen wel verstandig.

Daarbij – de leden van de CDA-fractie hebben dat al eens eerder aangegeven – zou de universele dienst niet zozeer afgestemd moeten worden op de algemene opinie, zoals nu gebeurt, maar meer ook op de zwakkeren en de minder mobielen in onze samenleving. Het is in de ogen van deze leden ondenkbaar, dat als een meerderheid van de Nederlanders meent dat afstand tot de brievenbus 2x zo groot mag worden, als de overkomstduur maar hetzelfde blijft, dit ook vorm kan krijgen in de universele dienst. Immers, dan zou de postdienst voor ouderen en gehandicapten onbereikbaar kunnen worden. Genoemde leden zouden daarom graag van de regering vernemen op welke wijze bij een eventuele aanpassing van de universele dienst uitdrukkelijk aangehaakt wordt bij de wensen en de positie van de minder mobielen en minder zelfredzamen in onze samenleving.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uitdrukkelijk is vastgelegd dat het aantal postkantorenvestigingen op peil blijft. Zij gaan ervan uit dat dat ook geldt voor het serviceniveau dat in deze vestigingen geboden wordt. Graag een bevestiging van de regering.

Tenslotte op dit punt het volgende. Formeel gezien hoeft post in niet voor permanente bewoning dienende recreatieterreinen, zoals bungalowparken, campings en jachthavens niet aan huis te worden bezorgd. Genoemde leden bereiken geluiden dat TPG deze lijn steeds strakker doorvoert. In het buitengebied dreigen daardoor heel wat mensen gedupeerd te worden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat TPG ook een maatschappelijke rol te vervullen heeft en dat de leefbaarheid op het platteland in het geding komt als de postbezorging al te gemakkelijk achterwege blijft. Is de regering bereid om het onderhavige besluit aan te passen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de manier waarop de universele dienstverlening wordt gehandhaafd? Hoeveel personeelscapaciteit heeft de Opta inmiddels om hierop toe te zien? Wat is de procedure als TNT Post voortaan zou weigeren om de universele dienstverlening uit te voeren? Kan de regering aangeven waarom het wettelijk monopolie op het verzenden van beroep- en bezwaarschriften gehandhaafd blijft?

De leden van de VVD-fractie vragen of er andere redenen zijn voor registratie van postvervoerders dan de mogelijke verplichte bijdrage aan het tekort van de universele dienstverlening? Zo ja, welke? Is het niet beter, gezien de noodzaak tot minder regels en lagere administratieve lasten, deze registratie achterwege te laten? Moet het uitgangspunt niet zijn dat de universele dienstverlening efficiënt wordt geregeld en tegen tarieven die tenminste kostendekkend zijn? Kan niet beter in de wet worden opgenomen dat de minister alsnog tot registratie kan besluiten indien daar een noodzakelijke reden voor is? Kan een goede indeling van bedrijven in het bedrijvenregister van de Kamer van Koophandel niet zorgen voor de beschikbaarheid van de informatie welke bedrijven postvervoerder zijn?

Indien registratie wordt weggelaten en de Opta alleen hoeft op te treden bij klachten, zoals in geval van overtreden van het briefgeheim, dan kunnen toch de vaste toezichtskosten vervallen?

Voornoemde leden vragen of met betrekking tot de klachtenafhandeling dit niet aan de verlener van de universele dienst kan worden overgelaten, met toezicht van Opta naar aanleiding van klachten en de mogelijkheid dat de minister aanvullende eisen stelt indien dat noodzakelijk is.

In de toelichting wordt bij de omvang van de universele postdienst eerst gesproken over de totale dienstverlening zoals die in de wet wordt vastgelegd, zo memoreren de leden van de SGP-fractie. Daarna spreekt de toelichting over een beperking tot de losse post die vijf of zes dagen per week aan alle adressen wordt bezorgd. Waar komt deze beperking vandaan? Wordt hiermee de universele postdienst niet ondergraven?

De universele postdienstverlener is volgens de toelichting op het wetsvoorstel niet verplicht alle post te bezorgen. In de algemene voorwaarden kunnen beperkingen worden opgelegd over bijvoorbeeld het formaat. Hoe ver mogen deze beperkingen gaan? Over welke thema’s kan de postvervoerder zelf voorwaarden stellen die verder gaan dan de ministeriële regels?

Ook memoreren de leden van de SGP-fractie dat de minister zelf regels vast stelt over het plaatsen van brievenbussen. Is het de bedoeling om hierover dezelfde regels te stellen als onder de huidige wet? Kan worden aangegeven wat de te verwachten normen zijn? Deze leden vragen in dit verband aandacht voor de problematiek rond het begrip openbare weg. Wordt dit begrip weer in de regelgeving opgenomen? Wordt er daarbij ook rekening gehouden met de problemen rond dit begrip in lintdorpen zoals in schriftelijke vragen van de SGP-fractie eerder aan de orde is gesteld?

De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom er bij de verzending per post in de Algemene Wet Bestuursrecht onderscheid gemaakt wordt tussen de verzendtheorie en de ontvangsttheorie. Levert een dergelijk onderscheid in de praktijk niet juist discussie op over de vraag of een poststuk op tijd is verzonden?

4.3. Tarieven en voorwaarden universele postdienst

De leden van de CDA-fractie stellen dat de tarieven van de universele postdienst betaalbaar, op kosten gebaseerd, uniform, transparant en non-discriminatoir moeten zijn. Hoe wordt deze doelstelling in concreto bereikt?

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie blijkt uit de wettekst dat het zou kunnen voorkomen dat andere postvervoersbedrijven moeten gaan meebetalen aan de netto kosten van de universele dienst. Betrouwbare cijfers moeten dan wel gegarandeerd kunnen worden. Hoe is dat in andere lidstaten geregeld?

Wat betreft de verantwoording van de kosten en opbrengsten, wordt gesteld dat nadere regels worden gesteld over de boekhouding van de universele postdienstverlening. De OPTA houdt hier toezicht op en kan zijn bevindingen aan de minister kenbaar maken. De leden van de CDA-fractie maken daaruit op dat deze bevindingen niet openbaar zijn. Dat verbaast deze leden. In licht van transparantie waar ook dit wetsvoorstel zo op hamert, zou openbaarheid van de cijfers wel gewenst zijn. Graag een reactie.

In het verlengde vragen voornoemde leden aandacht voor de waarschuwing van OPTA dat de thans voorgestelde wettekst van artikel 21, lid 1, tot toezichtproblemen zou kunnen leiden. Graag een reactie van de regering hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie memoreren dat de verlener van de universele dienst inzicht dient te geven in de kosten en opbrengsten voortvloeiend uit de universele dienst. Daarnaast dient er ook een evenredig deel van de overige kosten te worden toegerekend aan de universele dienst. In hoeverre gaat het hierbij om bedrijfsgevoelige informatie en in hoeverre dient deze informatie openbaar te worden gemaakt?

4.4. Postcodesysteem – consument

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de postcodeproblematiek in Moerdijk, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is TNT Post inmiddels bereid gevonden om een gratis postcode te verstrekken? Zo nee, waarom niet?

4.5. Compensatie

Wanneer er sprake is van netto kosten dan zal dit worden opgebracht door alle postvervoerders samen, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe groot acht de regering de kans dat er in de toekomst daadwerkelijk netto kosten zullen ontstaan? Hoe dient er gehandeld te worden in het geval waarin netto kosten niet voorzien, maar toch opgetreden zijn?

Voorts memoreren deze leden dat bij het bepalen of er daadwerkelijk sprake is van netto kosten onder andere wordt gekeken naar immateriële voordelen. Wat schaart de regering allemaal onder immateriële voordelen? Tot slot op dit gebied nog de vraag in hoeverre het systeem van financiering van netto kosten ongewenst gedrag – zoals het niet maximaal minimaliseren van de kosten – met zich mee kan brengen.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de verwachting van de regering of er snel van de regeling gebruik gemaakt zal moeten worden, dat in het geval dat er sprake is van netto kosten deze moeten worden vergoed door alle postvervoerbedrijven.

4.6. Verantwoording

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of er bij de regels over de verantwoording uitgegaan wordt van andere regels dan in de huidige situatie. Zijn er tot nu toe in de praktijk knelpunten opgetreden rond de verdeling van de kosten en opbrengsten binnen de onderneming?

6. Overige onderwerpen

6.1. Brievenbussen

De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate de mogelijkheid wordt geopend om toegang tot het netwerk, waaronder retourzendingen en postbussen, van TNT te verkrijgen? Gaat de Opta hiervoor tarieven vaststellen? Wordt de mogelijkheid geopend om postzendingen op een andere manier en op een andere plaats in het netwerk aan te bieden dan de normale klant? Zo nee, waarom niet? Hoe is de toegang tot postbusnummers geregeld?

Gemeenten kunnen maatregelen treffen rond het plaatsen van brievenbussen. De leden van de SGP-fractie vernemen graag of er tot op heden gevallen bekend zijn waarbij gemeenten problemen maakten rond de plaatsing van brievenbussen of hiervoor geen vergunning gaven of te hoge kosten in rekening brachten. Wat is de verwachting rond het eventuele plaatsen van brievenbussen van andere postbedrijven?

6.2. Postzegels

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de introductie van de Europese postzegel. In het licht van de interne (post)markt lijkt het hen niet meer dan logisch dat er ook een Europese postzegel komt, die je overal in Europa kunt gebruiken. Met het geld in hun portemonnee kunnen deze leden overal in Europa uit de voeten. De Nederlandse euro is van Spanje tot Duitsland te gebruiken. Zo zou ook de Beatrixzegel – per slot van rekening ook een waardedocument – in heel Europa te gebruiken moeten zijn? Zo’n gemeenschappelijke postzegel bevordert het Europese postverkeer aanzienlijk, het maakt naar de mening van deze leden de diensten en de prijzen transparant en overzichtelijk. Graag een reactie van de regering.

7. Handhaving en toezicht

De vereisten en randvoorwaarden moeten naar de mening van de leden van de CDA-fractie in deugdelijke wetgeving neerslaan. Daarbovenop is een sluitend systeem van handhaving en toezicht van eminent belang. Genoemde leden hebben nog enkele vragen inzake het voorgestelde handhaving- en toezichtsysteem.

Toezicht en handhaving komen op de schouders van de OPTA en de NMa, waarbij – gezien de aard van de postmarkt – ervoor gekozen is om het zwaartepunt bij de NMa te leggen. Is deze constatering juist? En zo ja, wat is daarvan de reden, zo vragen deze leden?

Gekozen is voor een registratiesysteem en niet voor een vergunningensysteem voor toetredende postvervoerbedrijven. Voordeel is dat de administratieve lasten aanzienlijk minder zijn dan bij een vergunningen systeem; er hoeft per slot van rekening niet voorzien te worden in een groot ex-ante controleapparaat. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de extra noodzaak van een gedegen controle achteraf nu men wil volstaan met een registratiesysteem. Graag ook een uitleg op de wijze waarop deze controle achteraf geregeld is.

De OPTA en de NMa hebben een taak met betrekking tot handhaving en toezicht. De OPTA ziet toe op de naleving van het bepaalde bij of krachtens voorliggende wet. Terwijl de NMa toeziet op de naleving van de algemene mededingingsregels. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het van belang is dat het college overeenstemming bereikt met de NMa over de invulling van algemene mededingingsbegrippen bij de toepassing van sectorspecifieke regels. Hoe wordt hieraan vorm gegeven, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

8. Inwerkingtreding

Kan de Minister verwoorden hoe de noodremprocedure precies werkt? Uit de wettekst kunnen de leden van de CDA-fractie dat onvoldoende opmaken.

Tenslotte, het valt de leden van de CDA-fractie op dat de titel van het wetsvoorstel luidt «Postwet 20..». Dit getuigt van weinig ambitie. Wat is de reden van deze weinig overtuigende titel?

9. Administratieve lasten

De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom de stadspostbedrijven niet automatisch onder de regels van deze wet vallen. Hebben zij kenmerken die anders zijn dan bij de andere postbedrijven? Is er zicht op het aantal stadspostbedrijven en het marktaandeel?

10. Bedrijfseffectentoets

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of er op dit moment al iets te zeggen is over de effecten van de verlaging van de monopoliegrens tot 50 gram?

Volgens de toelichting is het de verwachting dat de kosten van het toezicht beperkt zullen blijven. Worden ze hoger dan in de huidige situatie? Wat zal de hoogte van het bedrag naar verwachting zijn?

Binnen de verschillende postvervoerbedrijven zijn enkele tienduizenden Nederlanders werkzaam. Het is belangrijk dat er op een zorgvuldige wijze met deze werkgelegenheid wordt omgesprongen. Het is niet wenselijk dat er een race-to-the-bottom plaats zal gaan vinden met betrekking tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Welke ontwikkeling verwacht de minister op dit gebied, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

De definitie van brief wordt naar de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie aanzienlijk gewijzigd ten opzichte van de Postwet. Hierdoor kan er geen verschil meer gemaakt worden tussen brieven en brieven die vallen onder het zogenaamde drukwerkbegrip. Op brieven is het briefgeheim van toepassing, in hoeverre was het briefgeheim ook van toepassing op het zogenaamde drukwerk in de Postwet, zo vragen deze leden.

Artikel 8 lid 1 en toelichting op artikel 8

De leden van de CDA-fractie willen dat de liberalisering van de postmarkt tot lagere prijzen leidt, zodat afnemers profiteren. Om dat doel te bereiken moeten de toetredingsdrempels verlaagd worden. De leden van de CDA-fractie menen dat TPG Post in artikel 8 verplicht moet worden om concurrenten toegang tot haar netwerk te geven. Deze leden betwijfelen of artikel 8 deze strekking heeft en hebben enkele vragen. Tot welke punten van de keten van postbezorging biedt TPG Post klanten en concurrenten nu al toegang? Tot welke punten van de keten van postbezorging kunnen concurrenten op grond van artikel 8 toegang afdwingen? Deelt de regering de conclusie dat, indien TPG Post klanten op dit moment geen toegang biedt tot lagere punten in de keten van postbezorging, TPG Post op grond van artikel 8 zelf kan bepalen of er toegang tot een lager punt van het netwerk aan concurrenten wordt gegeven? Is de regering bereid om artikel 8 aan te passen zodat TPG Post verplicht wordt om klanten en concurrenten onvoorwaardelijk toegang tot alle punten van haar netwerk te verlenen?

Artikel 8 lid 2

De leden van de CDA-fractie vragen of toegang tot alle punten van het netwerk van TPG Post op grond van dit lid afgedwongen kan worden?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Haan

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), de Haan (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), van As (LPF), van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), Van Hijum (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), Atsma (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).

Naar boven