30 533
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten in verband met de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen en een aanpassing van de eisen voor beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 9 juni 2006

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
Algemeen1
Beleggingscategorieën2
Risicospreidingseis3
Verdragsbescherming3
Open-end karakter4
Commentaar Nederlandse Orde van Belastingadviseurs5
Overig6

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet vennootschapsbelasting 1968. Deze leden constateren met genoegen de aandacht die de regering op een breed fiscaal front schenkt aan het verbeteren van het vestigingsklimaat van Nederland. Zo is naast dit wetsvoorstel recent ook het wetsvoorstel werken aan winst ingediend. In het verleden heeft de regering ook al het nodige gedaan om het vestigingsklimaat te verbeteren. De leden van de CDA-fractie denken in het kader van dit wetsvoorstel met name ook aan de afschaffing van de kapitaalsbelasting per 1 januari 2006. Met onderhavig voorstel krijgt het vestigingsklimaat voor beleggingsinstellingen na de afschaffing van de kapitaalsbelasting verdere invulling door de invoering van het vrijgestelde beleggingsinstelling. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over dit voorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen de hoofddoelstellingen van onderliggend wetsvoorstel, namelijk het verbeteren van de bewegingsvrijheid van beleggingsinstellingen op de internationale markt. Alvorens de leden van de VVD-fractie haar eindoordeel over dit wetsvoorstel kunnen geven, willen de leden van de fractie graag nog enkele opmerkingen en vragen plaatsen.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of er, naast de versterking van de sector van beleggingsinstelling, nog andere redenen zijn om dit wetsvoorstel in te dienen? Vindt de regering bijvoorbeeld dat het voorgestelde nieuwe stelsel een rechtvaardigere fiscale behandeling van beleggingsfondsen tot gevolg heeft?

De leden van de SP-fractie vragen zich verder af of de regering de mening deelt dat het invoeren van dit nieuwe regime een gevolg is van, en een bijdrage aan, de steeds verder gaande belastingconcurrentie binnen de Europese Unie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt de regering van deze steeds verder gaande belastingconcurrentie en onderneemt hij actie om de belastingconcurrentie tegen te gaan? Verwacht de regering dat andere Europese landen, bijvoorbeeld Luxemburg en Ierland, op de versterking van de sector voor beleggingsinstellingen die het gevolg is van het nieuwe regime zullen reageren door het versterken van hun eigen sector voor beleggingsinstellingen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe zullen zij reageren en is de regering van plan daar weer op te reageren? Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering een inschatting te geven van de grootte van de uitbreiding en/of het behoud van de werkgelegenheid die dit wetsvoorstel tot gevolg zal hebben? Waar baseert zij deze verwachting op?

Beleggingscategorieën

De regering geeft aan dat met name de regimes in Luxemburg en Ierland haar aanleiding bieden om voorstellen te doen zoals in voorliggend wetsvoorstel aan de orde zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in een schematisch overzicht de voor- en nadelen te laten zien van de diverse Nederlandse regimes met betrekking tot de beleggingsinstellingen in vergelijking met de regiems in Luxemburg en Ierland. De nieuwe vrijgestelde beleggingsinstelling mag alleen maar beleggen in financiële instrumenten, waarbij voor de definitie aangesloten wordt bij de definitie die wordt gehanteerd in het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005. Deze definitie is gebaseerd op de definitie die is opgenomen in de icbe-richtlijn. Deze leden vragen zich af of deze beperking ook geldt voor de zogenaamde SICAVs in Luxemburg? Deze leden hebben namelijk vernomen dat in Luxemburg ook SICAVs actief zijn die niet voldoen aan de voorwaarden van de icbe-richtlijn en toch het gunstige Luxemburgse fiscale regiem kunnen genieten. In een dergelijk geval kan de SICAV ook beleggen in alle andere reguliere beleggingscategorieën naast de financiële waarden zoals gedefinieerd in de icbe-richtlijn. Deze leden brengen dit onder andere ook op omdat veel institutionele beleggingsfondsen waaronder ook die welke in aandelen, obligaties, andere effecten en andere reguliere beleggingen beleggen niet of niet helemaal voldoen aan de icbe beleggingseisen. De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de memorie van toelichting niet duidelijk wordt of een lichaam dat kiest voor een subjectieve vrijstelling ook ontslagen wordt van de in de praktijk gevolgde lijn van de aangifteplicht. In de Memorie van Toelichting wordt aangekondigd dat separaat het langverwachte wetsvoorstel zal worden ingediend om een nadere regeling te treffen met betrekking tot het beleggingsbegrip bij vastgoedbeleggingen. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel tegemoet zien?

De leden van de VVD-fractie merken op dat er een grote verscheidenheid aan beleggingsfondsen bestaat die niet voldoen aan de icbe-richtlijn, terwijl het in het onderhavige wetsvoorstel juist een voorwaarde voor vrijstelling is om te beleggen in financiële instrumenten zoals gedefinieerd in de icbe-richtlijn. Kan de regering motiveren waarom het niet mogelijk is ook te kunnen beleggen in andere beleggingscategorieën dan de eerder genoemde financiële instrumenten? Acht de regering het niet problematisch dat de icbe-afgeleide «financiële instrumenten»-opsomming zeer gedetailleerd is, hetgeen in de praktijk makkelijk kan leiden tot verschillen in interpretatie of vrijstelling al dan niet wordt toegekend? Hoe denkt de regering hier in de praktijk mee om te gaan? Het onderhavige wetsvoorstel gaat in de ogen van de leden van de VVD-fractie door deze beperking op de beleggingscategorieën voorbij aan het grote kansrijke segment beleggingsfondsen van institutionele fondsen, waaronder welke in aandelen, obligaties andere effecten en andere reguliere bewegingen. Is de regering het met deze leden eens dat hierdoor de beoogde verbetering van de concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse beleggingsinstellingen minder goed wordt bereikt? Zo zijn bijvoorbeeld in Luxemburg beleggingsinstellingen actief die niet voldoen aan de icbe-richtlijn en toch het gunstige Luxemburgse fiscale regime genieten. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.

Risicospreidingseis

Niet alleen stellen de leden van de VVD-fractie vragen bij de noodzaak van beperking van de beleggingscategorieën, ook vragen deze leden in welke mate de overige voorwaarden bijdragen aan de hoofddoelstelling van het wetsvoorstel? Zo is er het beginsel van risicospreiding. Het is voor de leden van de VVD-fractie onduidelijk of een fonds dat indirect belegt via een ander fonds, voldoet aan het beginsel van risicospreiding van art 6-a wetsontwerp? Kan de regering hier uitsluitsel over geven? Het is in de ogen van de leden van de VVD-fractie een gemiste kans wanneer door de risicospreidingseis de vrijstelling niet beschikbaar is voor vele zogenoemde fund-of funds en feeder funds. Is de regering het met deze leden eens dat deze fondsen juist een segment betreffen waardoor Nederland zich kan onderscheiden van andere potentiële vestigingslanden en dus voor vrijstelling in aanmerking zouden moeten komen? Is de regering er van de op de hoogte dat de risicospreidingseis tevens kan leiden tot ongewenste uitsluiting van veel hedgefondsstijlen? Het laten vervallen van de risicospreidingseis zou in de ogen van deze leden deze ongewenste uitsluiting kunnen voorkomen. Is de regering bekend met het voorstel van de NOB uit het commentaar van 1 juni jl. om het vereiste van risicospreiding te laten vervallen? Voormelde leden vragen de regering hierop te reageren.

Verdragsbescherming

De leden van de CDA-fractie merken op dat de nieuwe vrijgestelde beleggingsinstelling vrijgesteld is van vennootschapsbelasting. Daardoor, zo merkt de regering op, kwalificeert deze entiteit niet als inwoner onder de belastingverdragen. Zien deze leden het goed dat daardoor op dividenden uit buitenlandse aandelenbeleggingen het volle nationale tarief van het betreffende land van toepassing is en niet het onder belastingverdragen veelal gematigde tarief van 15% of lager. Door het wegvallen van de verrekening of teruggave van de belasting bij de entiteit kan in vergelijking met de bestaande regiems een sterke lastenverzwaring optreden. Dit geldt ook voor beleggingen in Nederlandse aandelen omdat in een dergelijk geval op grond van het wetsvoorstel deze Nederlandse dividendbelasting (tot op heden nog 25%) ook niet teruggevorderd kan worden.

Deze leden vragen zich verder af of zij het goed zien dat ook in gevallen dat uit buitenlandse beleggingen geen dividend uitgekeerd wordt en de winsten als het ware worden opgepot, op de vervreemdingswinst bij het van de hand doen van de beleggingen het nationale recht van het betreffende land van toepassing is. Biedt het nieuwe regiem op dit punt dan nog wel voordelen, zo vragen deze leden zich af. Zal dat er ook niet toe leiden dat de nieuwe vrijgestelde beleggingsinstelling niet of nauwelijks gebruikt zal worden voor collectieve beleggingen in aandelen behoudens dan in aandelen in binnenlandse entiteiten die nauwelijks dividend uitkeren maar hun winsten oppotten? Is wat dit betreft enige lering te trekken uit de regimes in Luxemburg en Ierland?

Naast deze algemene vragen hebben deze leden graag op enkele onderdelen nog een verduidelijking. Zo merken zij op dat in artikel III A lid 5 onderdeel a is opgenomen dat de vrijstelling van dividendbelasting onder de in het artikel genoemde voorwaarden niet geldt in de eerste acht maanden nadat een lichaam de status van fiscale beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet Vpb 1969 heeft verruild voor de vrijstelling van artikel 6a van die wet. Hoe dient, zo vragen deze leden, een uitkering van dividend in internationale verhoudingen gezien te worden nu dit lichamen geen inwoner meer is in de zin van de belastingverdragen? Terugvordering van het verschil tussen het nationale tarief en het verdragstarief komt dan niet meer aan de orde. Ook is niet duidelijk hoe de opbrengst gezien dient te worden in het land van de dividendontvanger. Is hierop het zogenaamde saldoartikel onder de verdragen van toepassing? Dat zou dan inhouden dat geen verrekening van de in Nederland geheven dividendbelasting zal plaatsvinden in het andere land. Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat in het wetsvoorstel de aanmerkelijkbelangheffing voor buitenlandse belastingplichtigen niet vervalt? Kan de regering aangeven hoe dit onder het Luxemburgse regiem is geregeld?

De leden van de VVD-fractie merken op dat wanneer een natuurlijk persoon die geen inwoner van Nederland is, tenminste 5% van de aandelen houdt in een in Nederland gevestigde vrijgestelde beleggingsinstelling, deze persoon belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting voor zijn aanmerkelijk belang. Een buitenlands lichaam kan op grond van de bepalingen van de vennootschapsbelasting belastingplichtig worden voor zijn belang indien dit ten minste 5% bedraagt. Is deze belastingplicht beoogd bij het wetsvoorstel? In Luxemburg kent men ten aanzien van een SICAV een dergelijke heffing niet. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze belastingplicht, hierdoor de concurrentiepositie niet ten goede komt? Is de regering bereid in dergelijke gevallen vrijstelling te verlenen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het wetsvoorstel ervoor gekozen is om de vrijgestelde beleggingsinstellingen in de regeling géén verdragsbescherming te verlenen. Voornaamste reden hiervan is dat de vrijgestelde beleggingsinstelling niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting en hiermee automatisch geen verdragsbescherming geniet. Deze leden vragen de regering wat de nadelen zijn van het ontbreken van de verdragsbescherming. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat de vrijgestelde beleggingsinstelling door verdragsbescherming juist aantrekkelijker zou worden dan de Luxemburgse SICAV, hetgeen de concurrentiepositie bevordert? Zou de regering na kunnen gaan wat de mogelijkheden zijn om de vrijgestelde beleggingsinstellingen verdragsbescherming te verlenen?

Open-end karakter

Een bestaande beleggingsinstelling onder artikel 28 Vpb kan slechts een verzoek tot vrijstelling onder het nieuwe wetsvoorstel indienen als deze beleggingsinstelling «open ended» is. Deze leden vragen zich af of een hedge fund aan deze eis voldoet. Wordt ook een beleggingsfonds dat belegd in grondstoffen bij voorbaat uitgesloten van de regeling? Is deze uitsluiting beoogd en zo ja waarom?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering verder denkt over de mogelijkheid om het vereiste van het op verzoek van deelnemers laten inkopen of terugbetalen van aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid (open-end-karakter) te laten vervallen? Hierdoor zouden ondernemingen en «ondernemingsachtige» beleggingsfondsen (zoals private equity fondsen), maar ook beleggingsfondsen die gekozen hebben voor een andere vorm van liquiditeit voor de belegger dan inkoop door het fonds zelf, niet langer uitgesloten worden van de vrijstelling. Is de regering het met deze leden eens dat hiermee het voorgestelde regime van onnodige beperkingen zou worden ontdaan?

Commentaar Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)1 heeft commentaar geleverd op het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering op dit commentaar in te gaan voorzover dit hiervoor niet aan de orde is gekomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bekend is met het commentaar van de NOB van 1 juni jl. waarin ook wordt voorgesteld het open-end karakter te laten vervallen? Hoe denkt de regering over de mogelijkheid die de NOB aandraagt om in plaats van de voorgenoemde eisen en de icbe-financiële instrumenten lijst, aansluiting te zoeken bij de definitie van «beleggingsinstelling» in de Wet toezicht belegginsinstellingen (Wtb)? In het commentaar van de NOB wordt gewezen op de onduidelijkheid die bestaat of bepalingen die in het onderhavige wetsvoorstel zijn ontleend aan de Wtb een eigen fiscale betekenis toekomt dan wel aansluiting gezocht moet worden bij de bepalingen uit de Wtb. Deze leden verzoeken de regering om opheldering hierover.

De leden van de VVD-fractie wijzen er voorts op dat in de artikelsgewijze toelichting op artikel 6 a gesteld wordt dat buitenlandse beleggingsinstellingen in Nederland belastingplichtig kunnen zijn indien zij hier een vaste inrichting hebben. De NOB vraagt zich hierover in het commentaar af in hoeverre bij beleggen sprake kan zijn van een in Nederland gedreven onderneming in de zin van artikel 17, lid 3 Wet Vpb 1969.? Deze leden vragen de regering om een toelichting op dit punt. Hoe denkt de regering met betrekking tot de aandeelhouderseisen over het voorstel van de NOB om het geldende criterium van genoteerd staan aan de Amsterdamse effectenbeurs niet te vervangen, maar aan te vullen met het vergunningscriterium als alternatief voor beursnotering? Op deze wijze blijven beursgenoteerde, maar niet vergunninghoudende, instellingen aan het criterium voldoen?

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een geactualiseerd overzicht te geven van de meerjarige volumeontwikkeling in de Nederlandse fondsen? Kan de regering aangeven hoeveel fondsen Nederland inmiddels verlaten hebben door gunstiger regiems in het buitenland? De aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie vragen zich verder af hoe wordt voorkomen dat in de hopelijk schaars voorkomende gevallen de Belastingdienst en de Autoriteit Financiële Markten een verschillende interpretatie geven van diverse begrippen?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie waarom de regering geen navolging heeft gegeven aan de uitkomsten van zijn toezegging in het persbericht van maart 2005, de uitdelingsverplichting nader te onderzoeken? Kan de regering toelichten waarom in het onderhavige wetsvoorstel op dit punt geen afschaffing/versoepeling wordt voorgesteld?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Aerts


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD), Gerkens (SP) en Rambocus (CDA).

XNoot
1

Brief van 1 juli jl. aan de Vaste Commissie van Financiën.

Naar boven