30 532
Wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 29 mei 2006

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat te hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgaveblz.
   
1.Inleiding2
1.1.Algemeen2
1.2Evaluatie Arbeidstijdenwet4
2.Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet5
2.1Advisering door de SER5
3.Internationaal kader werknemers 18 jaar en ouder5
4.Inhoud van het wetsvoorstel6
4.1Het wetsvoorstel op Hoofdlijnen6
 Het stelsel van normen voor arbeids- en rusttijden6
 Handhaving7
4.2Normering arbeids- en rusttijden per onderwerp8
 Pauze8
 Arbeid op zondag9
 Arbeidstijd10
 Nachtarbeid11
 Consignatie12
4.3Overige wijzigingen13
 Mededeling arbeidspatroon13
 Toepassingsbereik van de wet13
4.4.Invoering van de gewijzigde arbeidstijdenwet14
5Gevolgen voor het bedrijfsleven15
5.1Bedrijfseffecten15
5.2Administratieve lasten15
   
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING15
Artikel I, onderdeel J15
Artikel V16

1. INLEIDING

1.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie merken op dat doelstelling van het wetsvoorstel om de Arbeidstijdenwet (ATW) te vereenvoudigen en transparanter te maken uiteraard van harte wordt ondersteund. Dit wetsvoorstel past in het kabinetsbeleid om door sociale innovatie de economie te versterken en het vestigingsklimaat in Nederland te verbeteren.

Tegelijkertijd is het van belang dat de uitgangspunten van de ATW in acht worden genomen. Deze hebben betrekking op de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemers in relatie tot hun arbeids- en rusttijden en op het bevorderen van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken en andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid.

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat het kabinet er goed in is geslaagd om een evenwichtige balans te vinden tussen enerzijds de doelstelling van deregulering en anderzijds het uitgangspunt van de bescherming van de werknemer. Daarbij speelt een belangrijke rol dat het kabinet ervoor heeft gekozen om het geheel van normeringen uit het unanieme SER-advies over te nemen. Dit betekent dat het draagvlak onder werknemers en werkgevers groot is, hetgeen van belang is voor een goede uitvoering van de wet.

Toch hebben deze leden nog enige vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet.

Een vereenvoudiging, zeker als dat ook lastenvermindering tot gevolg heeft is altijd positief. Over de onveranderde doelstelling van de Arbeidstijdenwet zijn deze leden zeer positief. De wet ziet op de veiligheid en gezondheid en het welzijn van werknemers in relatie tot hun arbeids- en rusttijden. En op de bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken en andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid.

De leden van de PvdA-fractie hechten ook veel waarde aan het unanieme SER-advies.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Hoewel zij de doelstelling van het voorstel onderschrijven hebben zijn toch een aantal vragen aan het kabinet.

Het kabinet geeft aan dat zij streeft naar een versterking van de economie onder andere door middel van het vernieuwen van arbeidsorganisaties en daarmee het verbeteren van bedrijfsprestaties. Het wegnemen van belemmeringen rond regels inzake arbeids- en rusttijden vormt hier een onderdeel van. Kan het kabinet de bijdrage die onderhavig voorstel levert aan bovenstaande doelstelling nader kwantificeren? Kan het kabinet tevens toelichten in welke mate het voorstel bijdraagt aan de doelstelling van het kabinet om deze kabinetsperiode de administratieve lasten met 25% voor burgers en bedrijfsleven terug te dringen? En kan het kabinet toelichten hoe in andere EU-landen omgegaan wordt met regels inzake arbeidsrusttijden? Op welke punten wijkt regelgeving in deze landen af van hetgeen het kabinet nu voorstelt?

Kan het kabinet schematisch weergeven wat nu precies de veranderingen zijn die met onderhavig voorstel worden bewerkstelligd? Kan zij dit afzetten tegen de huidige wet?

Kan het kabinet toelichten in hoeverre het in de toekomst mogelijk is om de Arbeidstijdenwet nog verder te dereguleren? Kan het kabinet daarbij tevens ingaan op welke ruimte internationale regelgeving en afspraken hier nog voor bieden?

De Raad van State vraagt in de toelichting bij het voorstel illustraties te geven waaruit blijkt dat voorgestelde wijzigingen van de arbeidstijdenwet kunnen bijdragen aan versterking van het vestigingsklimaat. Het kabinet motiveert daarop dat voorgestelde wijzigingen bijdragen aan een versterking van het vestigingsklimaat omdat ondernemingen meer hebben om snel en adequaat in te spelen op veranderende omstandigheden. Daarnaast geeft het kabinet aan dat de grote verschillen in nationale stelsels een onderlinge vergelijking tussen landen van inhoudelijke normen niet eenvoudig maakt. Bovendien bestaat er een beperkt inzicht in de diverse landen toegestane uitzonderingen op de wettelijke hoofdregels. De toelichting is aangevuld met een enkel voorbeeld waarin een vergelijking wordt gemaakt met de regelgeving in andere landen. Kan het kabinet toelichten waarom er beperkt inzicht bestaat in de diverse landen toegestane uitzonderingen op de wettelijke hoofdregels? Hoe gaat het kabinet meten of het vestigingsklimaat is verbeterd. Wat zijn de indicatoren? Gaat het kabinet op enig moment evalueren of door de wijziging van de Arbeidstijdenwet aan de doelstellingen is voldaan?

De leden van de SP-fractie zijn van oordeel dat het wetsvoorstel weliswaar een vereenvoudiging is, maar dat die vereenvoudiging ten koste gaat van de bescherming van de gezondheid en een tendens inluidt tot langere werktijden. Volgens het wetsvoorstel worden nu de uiterste grenzen van de overlegregeling in de huidige Arbeidstijdenwet de enige en dominante norm. De Arbeidstijdenwet kent standaarden (bij voorbeeld een maximale werkdag van 9 uur, maximale werkweek van 45 uur, nachtdienst van 9 uur) die in het wetsvoorstel worden verruimd tot een maximale werkdag van 12 uur, een maximale werkweek van 60 uur en nachtdienst van 10 uur. Daar waar de Arbeidstijdenwet voorziet in overleg tussen werkgevers en werknemers om af te wijken van de standaarden uit de wet, ontbreekt dat in het wetsvoorstel. Uit een evaluatie van de Arbeidstijdenwet in 2001 bleken geen problemen met uitvoering van de wet. Het toenmalige kabinet oordeelde dat er geen reden was voor ingrijpende wijzigingen. De leden van de SP-fractie zien daarom geen enkele aanleiding voor verruiming van de wettelijke standaarden voor de arbeids- en rusttijden.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet te onderbouwen waarom beperking van de regels voor arbeids- en rusttijden een strategische keuze is voor de toekomstige werkgelegenheid en het vestigingsklimaat. Welke strategie gaat schuil achter deze keuze? Kan het kabinet kwantificeren of schatten wat de werkgelegenheidseffecten van het wetsvoorstel zijn? En wat de effecten op het vestigingsklimaat zijn? Zijn daar studies naar verricht? En zo ja, wat zijn de resultaten daarvan?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de verruiming van de normen kan bijdragen aan een betere combinatie van werk en privé. Wat is de rechtspositie van de individuele werknemer om arbeidstijden met de werkgever overeen te komen die passen bij zijn persoonlijke omstandigheden? Welke rechten heeft hij of zij om zonder negatieve gevolgen de werkgever te bewegen om een rooster op te stellen dat tegemoet komt aan zijn of haar persoonlijke omstandigheden? Hoe kan bij voorbeeld een werknemer bereiken dat hij in een week 60 uur kan werken en in de volgende week 20 uur en zijn partner het omgekeerde?

De leden van de SP-fractie vragen in navolging van de Raad van State waarom het kabinet (met uitzondering van ploegenarbeid) geen inhoudelijke motivering geeft voor de normen voor de arbeidstijden met oog op veiligheid en gezondheid van de werknemer in relatie tot de behoefte aan flexibiliteit van de werkgever. Waarom volstaat het kabinet met verwijzing naar het SER-advies en een vermeend groot draagvlak. Is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel de wetenschappelijke literatuur over de relatie tussen arbeidstijden, gezondheid, bedrijfsongevallen en ongevallen in het woon-werkverkeer geraadpleegd? En zo ja, wat zijn de bevindingen? Waarom is de Gezondheidsraad niet om advies gevraagd, terwijl bescherming van de gezondheid een hoofddoelstelling van het wetsvoorstel is?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet. Zij constateren met instemming dat voorliggend voorstel op hoofdlijnen een vertaling is van het SER-advies op dit onderwerp. Bij het voorstel van wet hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel voor vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet. Deze leden staan positief tegenover vereenvoudiging van de arbeidstijdenwetgeving. Grote groepen werknemers zijn in beginsel mondig en sterk genoeg om, individueel dan wel in georganiseerd verband of via medezeggenschap, zelf een goede regeling met hun werkgever te treffen. Dit biedt betrokkenen de meeste flexibiliteit. Dat is niet alleen gunstig met het oog op de bedrijfsvoering, maar ook voor veel werknemers (bijvoorbeeld als ze arbeid en zorg willen combineren) en voor de fileproblematiek.

Het is de leden van de D66-fractie, om een voorbeeld te noemen, niet duidelijk waarom de wetgever in detail zou moeten voorschrijven of, wanneer en hoe lang werknemers pauze nemen als diezelfde werknemers daar zelf wellicht heel anders over denken. Wetgeving zou vooral gericht moeten zijn op bescherming van zwakkeren die moeilijk voor zichzelf op kunnen komen. Ook is wetgeving nodig als de veiligheid (bijvoorbeeld in het verkeer) in het geding is. In ieder geval zou de wetgeving mogelijk moeten maken dat de samenleving niet alleen van maandag tot en met vrijdag van 9:00–17:00 uur draaiende wordt gehouden.

De leden van de D66-fractie vinden het moeilijk om te beoordelen in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel aan de geschetste uitgangspunten voldoet. Er is sprake van een aantal vereenvoudigingen, maar dat neemt niet weg dat alleen al de Memorie van Toelichting 38 bladzijden nauwelijks te doorgronden juridisch proza omvat. Erg eenvoudig komt de vereenvoudigde Arbeidstijdenwet daardoor vooralsnog niet over.

De leden van de fractie van D66 verzoekt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag in te gaan op de conclusies uit het rapport «Innovatiever omgaan met verlofdagen», dat onlangs is uitgebracht door de Stichting Maatschappij en Onderneming (SMO) in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. In het rapport worden de mogelijkheden geschetst van het flexibeler en innovatiever omgaan met verlof. Kan het kabinet toelichten welke wettelijke belemmeringen daar thans voor zijn, bijvoorbeeld in de arbeidstijdenwetgeving?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen in de Arbeidstijdenwet. Bij een aantal voorgestelde wijzigingen hebben deze leden hun bedenkingen en zouden zij graag een nadere toelichting ontvangen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden vinden het positief dat de Arbeidstijdenwet wordt vereenvoudigd en transparanter wordt gemaakt.

1.2 Evaluatie Arbeidstijdenwet

De leden van de CDA-fractie steunen het voorstel om de werking van het dubbele normenstelsel van standaard- en overlegregeling in los te laten, aangezien uit de evaluatie van de Arbeidstijdenwet in 2001 is gebleken dat de werking van dit dubbele normenstelsel in de praktijk als complex wordt ervaren. Dit geldt in het bijzonder de voorwaarden waaronder op ondernemingsniveau de overlegregeling kan worden toegepast.

Het toenmalige kabinet stelde daarom voor om voor de toepassing van de Arbeidstijdenwet schriftelijke afspraken inzake arbeids- en rusttijden tussen werkgever en de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging gelijk te stellen met afspraken in een CAO. De SER adviseerde unaniem positief over dit voorstel. Het is volgens deze leden dan ook goed dat dit voorstel in het huidige wetsvoorstel is verwerkt.

2. VEREENVOUDIGING ARBEIDSTIJDENWET

2.1 Advisering door de SER

De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) met betrekking tot de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet overneemt. Kan het kabinet schematisch weergeven op welke punten zij het voorliggende wetsvoorstel afwijkt van het SER-advies. Er is immers sprake van het niet integraal overnemen, maar grote delen.

Kan het kabinet ingaan op het commentaar dat men weliswaar de keuze van het kabinet ondersteunt om het geheel van de normeringen uit het SER-advies in het wetsvoorstel op te nemen, maar minder gelukkig is met het feit dat de uitwerking van dit voornemen op onderdelen niet helemaal consistent heeft plaatsgevonden en daardoor tot complicaties in de praktische toepassing van de voorschriften kan leiden. Het betreft de voorschriften tot het inkorten van de dagelijkse rust en de rust na een nachtdienst, tot het verlengen van de dienstreeksen met nachtdiensten, en voor het opleggen van consignatie.

3. INTERNATIONAAL KADER WERKNEMERS 18 JAAR EN OUDER

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er in het SER-advies helaas geen aandacht is geschonken aan mogelijke en eventuele strijdigheid met de Europese wet- en regelgeving. Met het ingediende wetsvoorstel is deze leemte niet ingevuld. Reden waarom kortheidshalve en volledigheidshalve verwezen wordt naar het artikel Kanttekeningen bij het SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet1 waarvan de vragen en opmerkingen met betrekking tot strijdigheid met Europese regelgeving hier als herhaald en ingelast kunnen worden beschouwd.

Naar aanleiding van het Jaegerarrest wordt de EU richtlijn aangepast. Wat is de stand van zaken omtrent die aanpassing? Waarom is er met indiening van dit wetsvoorstel niet gewacht tot de nieuwe arbeidstijdenrichtlijn er zou zijn?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het Europese Hof van Justitie op 9 september 2003 een uitspraak heeft gedaan in de zaak Jaeger over de arbeidstijdenrichtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van arbeids- en rusttijden. Het Hof heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de door artsen aan wachtdiensten bestede tijd in zijn geheel als arbeidstijd moet worden aangemerkt als de fysieke aanwezigheid van artsen in het gezondheidscentrum is vereist. Het Hof is van mening dat een nationale regeling van een lidstaat waarin een beschikbaarheiddienst als rusttijd wordt aangemerkt, strijdig is met Richtlijn 93/104/EG. Op dit moment is een voorstel van de Europese Commissie in behandeling tot wijziging van de richtlijn in behandeling met betrekking tot de problematiek rondom aanwezigheidsdiensten die is ontstaan na deze uitspraak. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de wijziging van de EU-richtlijn naar aanleiding van het Jaegerarrest? Wat is de reden geweest om niet de voorstellen met betrekking tot de nieuwe arbeidstijdenrichtlijn af te wachten bij de indiening van dit wetsvoorstel?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen opheldering over de Europese discussie over de arbeidstijden en de invloed hiervan op voorliggend wetsvoorstel. Kan het kabinet toelichten wanneer de discussie die in EU-verband wordt gevoerd naar aanleiding van het Jaeger-arrest, tot een afronding komt? Kan daarnaast precies worden aangegeven wat de inzet is van de Nederlandse kabinet als het gaat om de definiëring van arbeids- en rusttijden? En kan inzicht worden verschaft in de (financiële) gevolgen van deze wijzigingen in Arbeidstijdenwet en -besluit voor onder meer de brandweer, de politie en de zorg?

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet systematisch en schematisch aan te geven:

– wat op grond van internationale verdragen minimaal wettelijk geregeld zou moeten worden;

– wat hiervoor geregeld is in de huidige wetgeving;

– wat het kabinet nu voorstelt;

– welke onderdelen van de arbeidstijdenregelgeving niet op grond van internationale verdragen geregeld hoeven worden.

De leden van de D66-fractie willen zich graag laten informeren over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wetsvoorstel voor wat betreft de consignatie. Zou het kabinet op overzichtelijke wijze op een rij willen zetten wat de jurisprudentie hierover zegt, wat er in Nederland geregeld is/wordt, en welke ontwikkelingen er momenteel in Europa spelen? Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de wijziging van de EU-richtlijn naar aanleiding van het Jaeger-arrest?

4. INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL

4.1 Het wetsvoorstel op hoofdlijnen

Het stelsel van normen voor arbeids- en rusttijden

Het is de leden van de CDA-fractie nog niet duidelijk geworden wat de uiteindelijke vermindering van het aantal regels zal zijn, omdat deze samenhangt met de wijzigingen die in het Arbeidstijdenbesluit (hierna: ATB) zullen plaatsvinden. Uit de toelichting blijkt dat een aantal regels in het ATB zal verdwijnen, maar dat er ook nieuwe regels in het ATB nodig zullen zijn. Onduidelijk is hoe dit uiteindelijk zal uitwerken. In de Memorie van Toelichting wordt weliswaar aangegeven dat er per saldo sprake zal zijn van halvering van de regelgeving in het Arbeidstijdenbesluit, niet duidelijk is waarop deze bewering is gebaseerd. Kan het kabinet hier wat specifieker, zo mogelijk met voorbeelden, op ingaan?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet een schematisch overzicht kan geven welke regels kom te vervallen in het Arbeidstijdenbesluit en welke erbij komen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de Memorie van Toelichting is te lezen dat met dit wetsvoorstel een belangrijke vermindering van het aantal afwijkende regels in het Arbeidstijdenbesluit worden gerealiseerd. Het Arbeidstijdenbeluit kent thans naast enige algemene afwijkingen en aanvullingen met name bijzondere afwijkingen en aanvullingen voor 27 sectoren. Deze afwijkingen kunnen in belangrijke mate komen te vervallen door de ruimere normen in de Arbeidstijdenwet. Het kabinet verwacht dat het aantal regels in het Arbeidstijdenbesluit, dat thans circa 150 artikelen kent, kan worden gehalveerd. De verwachting van het kabinet is voorts dat in de toekomst nog nauwelijks nieuwe uitzonderingen aan het arbeidsbesluit zullen moeten worden toegevoegd, omdat in de meeste gevallen de verminderde en de verruimde normen van de wet voldoende mogelijkheden bieden. Het Arbeidstijdenbesluit zal in zijn geheel aan dit wetsvoorstel worden aangepast. Kan de het kabinet schematisch weergeven welke regels komen te vervallen in het Arbeidstijdenbesluit en welke regels erbij komen? Krijgt de Kamer nog de gelegenheid om op dit aangepaste arbeidstijdenbesluit te reageren?

Het is de leden van de D66-fractie opgevallen dat nogal wat regels uiteindelijk in het Arbeidstijdenbesluit zullen worden vastgesteld. Dit maakt het moeilijk om een oordeel te vellen over de nieuwe Arbeidstijdenwet. Kan het kabinet daarom schematisch weergeven welke regels komen te vervallen in het Arbeidstijdenbesluit en welke regels erbij komen? Welke procedure geldt voor de totstandkoming van dit besluit?

Door de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO)1 zijn nog enkele kritiekpunten op het wetsvoorstel aangedragen over:

– de inkorting van de dagelijkse rust;

– het verlengen van dienstreeksen met nachtdiensten;

– de consignatieregeling;

– onvoorziene situaties;

– de overgangsregeling.

De leden van de D66-fractie willen graag een goede afweging kunnen maken, en verzoekt het kabinet daarom puntsgewijs op de brief van de RCO te reageren.

Handhaving

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de huidige Arbeidstijdenwet de afbakening tussen de civielrechtelijk publiekrechtelijk te handhaven normen op hoofdlijnen is uitgezet door middel van het onderscheid tussen de standaard- en de overlegregeling. De overheid richt zich op de handhaving van de uiterste grenzen in de wet (overlegnormen). Via toezicht en opsporing wordt de overtreder via de bestuurlijke of in sommige gevallen zelfs via de strafrechtelijke weg aansprakelijk gesteld.

De handhaving van de overige normen is een civielrechtelijke aangelegenheid. Dit betekent dat bij overschrijding van deze normen de belanghebbende zelf, wellicht met ondersteuning van een vakbond, naleving van deze normen zal moeten afdwingen, desnoods met inschakeling van een rechter. In het wetsvoorstel wordt de bestaande wijze van handhaving grotendeels gecontinueerd, waarbij het uitgangspunt van het kabinet is dat handhaving door de overheid zich zal «blijven richten op de uiterste grenzen in de wet van die aspecten waarvan het belang voor de veiligheid en gezondheid van werknemers zodanig is dat overheidstoezicht noodzakelijk gevonden wordt» zo lezen deze leden in de Memorie van Toelichting. In dit verband is het opmerkelijk dat wordt voorgesteld om de normen voor het maximum aantal nachtdiensten en het maximum aantal achtereenvolgende diensten in een reeks met nachtdiensten (artikel 5:8 zesde lid) niet publiekrechtelijk, maar civielrechtelijk te handhaven. De SER adviseert deze normen juist wel publiekrechtelijk te handhaven met het oog op het gezondheidsbelang dat hiermee voor de werknemer gemoeid is door de belasting die nachtarbeid met zich meebrengt. In de memorie van toelichting geeft het kabinet aan consequent de lijn aan te houden dat wettelijke normen waarvan bij collectieve regeling kan worden afgeweken civielrechtelijk moeten worden gehandhaafd. Het kabinet is van oordeel dat de overheidstaak zich kan beperken tot het toezicht op de naleving van de afwijkingsnorm zonder dat daarmee de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar komt. Kan het kabinet deze stelling nader onderbouwen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de handhaving van de nieuwe wet wat vragen oproept. In de voorgestelde constructie wordt het mogelijk dat sociale partners zelf de vrijheid krijgen om de grenzen van de bestuursrechtelijke sanctionering op te schuiven, wat een onmogelijkheid is. De ontheffing- of vrijstellingregeling is dan de aangewezen weg. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de motivering is achter deze handhaving. Is het wel nodig dat sociale partners kunnen afwijken van de nieuwe voorgestelde norm?

In het wetsvoorstel wordt het SER-advies op een belangrijk punt niet gevolgd. Het kabinet wil de uiterste norm van 140 uur nachtdiensten per jaar door de overheid laten handhaven en de wettelijke hoofdnorm van 36 nachtdiensten per 16 weken langs civielrechtelijke weg laten afdwingen. Het kabinet miskent daarmee het belang van normering van de nachtdiensten om de werknemer te beschermen tegen de schadelijke effecten van die arbeid welke op lange termijn kan leiden tot schade aan de gezondheid. Onderzoek wijst uit dat de kans op gezondheidsschade groter is naarmate de omvang van de nachtarbeid toeneemt. De SER heeft daarom ook de hoofdnorm vastgesteld op 36 nachtdiensten per 16 weken1 met daaraan gekoppeld de bestuursrechtelijke handhaving. De afwijkingsnorm van 140 nachtdiensten is 30% ruimer en bevat een ruimere referentieperiode en kent een zeer ruime urennorm die ruimte biedt voor zeer flexibele vormen van nachtarbeid. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat het SER advies, 36 nachtdiensten per 16 weken als hoofdnorm met handhaving door de overheid, op dit punt werd overgenomen.

Daarnaast is het de arbeidsinspectie die het toezicht op de handhaving van de norm zou moeten gaan houden. Het is bekend dat de arbeidsinspectie op het terrein van de arbeidstijden nu al een zeer beperkte capaciteit en te weinig mankracht heeft. Is het kabinet van plan deze uit te breiden ten behoeve van de handhaving op het specialistische terrein van de Arbeidstijdenwet, gezien de uitlatingen van de minister dat er minder regels zullen zijn maar deze wel strenger zullen worden gehandhaafd? Dit vraagt natuurlijk wel om toereikende capaciteit

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan ingaan op het feit dat het SER-advies niet is gevolgd op het punt van de handhaving van de wettelijke norm voor het maximumaantal nachtdiensten. In de wet wordt een hoofdnorm voorgeschreven van maximaal 36 nachtdiensten per 16 weken. Van deze norm kan bij collectieve regeling worden afgeweken tot maximaal 140 nachtdiensten in 52 weken of 38 uur arbeid per 2 weken tussen 0:00 uur en 6:00 uur. De SER adviseert om deze beide normen publiekrechtelijk te handhaven met het oog op het gezondheidsbelang dat hiermee voor de werknemer gemoeid is, vanwege de belasting die nachtarbeid met zich meebrengt. Het kabinet kiest er voor om niet de hoofdnorm maar slechts de uiterste norm publiekrechtelijk te handhaven, omdat van de hoofdnorm – net als in de huidige systematiek van de Arbeidstijdenwet – bij collectieve regeling kan worden afgeweken.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toelichten wat op dit moment de ervaringen zijn met de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet. Wanneer wordt deze wet geëvalueerd?

4.2 Normering arbeids- en rusttijden per onderwerp

Pauze

De leden van de SP-fractie vragen waarom het wettelijke regime voor pauzeregelingen bij collectieve regelingen beperkt kan worden. Is het de bedoeling dat de totale pauzeduur kan worden beperkt of dat de totale pauzeduur in meer kortere pauzes kan worden verdeeld? Kan bij collectieve regelingen de totale pauzeduur ook worden uitgebreid?

De leden van de SP-fractie vragen waarom het mogelijk gemaakt moet worden dat bij «alleen-arbeid» pauzes geheel achterwege blijven. Het kabinet noemt het werk van de brugwachter en schept een beeld dat tussen het openen en sluiten van de brug er genoeg ruimte is voor pauze. Is het kabinet bekend met het feit dat dit idyllische beeld van de brugwachter steeds meer verleden tijd wordt en de brugwachter op afstand steeds meer bruggen bedient? Kan van de werkgever gevraagd worden dat hij het alleen-werk zodanig organiseert dat tijdens de dienst pauzes kunnen worden genomen?

Arbeid op zondag

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het wetsvoorstel het beginsel dat op zondag geen arbeid wordt verricht ongewijzigd laat. Deze leden wagen dat enigszins te betwijfelen. De omstandigheden waaronder op zondag wel arbeid mag worden verricht, ondergaan geen verandering, evenals het instemmingsrecht van de werknemer wanneer arbeid op zondag noodzakelijk is vanwege de bedrijfsomstandigheden. Tevens is de bepaling gehandhaafd, op grond waarvan er ten minste 13 vrije zondagen dienen te zijn in een periode van 52 weken. De leden van de CDA-fractie hebben met deze regelgeving ingestemd. Op advies van de SER wil het kabinet echter nog verder gaan door het mogelijk te maken, dat hiervan bij collectieve regeling kan worden afgeweken. Deze leden betwijfelen de noodzaak hiervan. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie moet de zondag in beginsel een rustdag blijven. Er is inmiddels ruimte genoeg om indien nodig op zondag te werken, om die ruimte nóg groter te maken door ruimte te geven voor collectieve regelingen die minder dan 13 vrije zondagen mogelijk maken, is voor deze leden een stap te ver en maakt inbreuk op het beginsel dat op zondag geen arbeid wordt verricht.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet nader kan motiveren waarom zij ervoor kiest om het beginsel dat op zondag geen arbeid wordt verricht ongewijzigd te laten. Hoe verhoudt dit uitgangspunt zich met een flexibele invulling van de arbeidstijd?

De leden van de D66-fractie zijn tevreden over de verruiming die het mogelijk maakt dat 16- en 17-jarige vakantiewerkers in vakantietijd onder randvoorwaarden zowel op zaterdag als op zondag werken. Dit maakt een betere inzet in bijvoorbeeld de horeca mogelijk, en ook voor de betrokkenen zelf lijkt dat voordelig. De leden willen wel weten wat precies onder «vakantietijd» wordt verstaan.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn blij dat er in beginsel nog steeds geen arbeid wordt verricht op zondag. Deze leden onderschrijven het belang van een collectieve rustdag, de zondag is hiervoor de meest aangewezen dag. Het is hierom goed te kunnen constateren dat het kabinet is afgestapt van het idee om geen minimum aantal vrije zondagen in de wet op te nemen. In de wet wordt nog steeds uitgegaan van 13 vrije zondagen per jaar (Art. 5.6, derde lid). Toch is er ten opzichte van de oude Arbeidstijdenwet (ATW 1995) een bepaling over arbeid op zondag verdwenen. Wat heeft het kabinet doen besluiten om niet meer in de wet op te nemen dat ten minste 4 weken in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen arbeid mag worden verricht op zondagen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie (ATW 1995, Art. 5.4, eerste lid). Daarnaast is ervoor gekozen om het aantal van 13 vrije zondagen, met inachtneming van Artikel 5:6, eerste en tweede lid, te kunnen verminderen door middel van een collectieve regeling. Dit is een verruiming ten opzichte van ATW 1995, waar het slechts mogelijk was om bij collectieve regeling het aantal vrije zondagen per jaar te verminderen van 4 per 13 weken naar 13 per 52 weken. Waarom heeft het kabinet deze verruimingsmogelijkheid in de wet een plaats gegeven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden het niet wenselijk dat 16- en 17-jarigen op zondag werken. Het laten vervallen van ATW 1995, Art 5.4, lid 4 vinden deze leden om deze reden ook geen goed voorstel. Het laten vervallen van Art 5.4, lid 4 verruimt voor deze leeftijdsgroep de mogelijkheden om op zondag te werken. Waarom heeft het kabinet ertoe besloten desbetreffend lid geen plaats meer te geven in de nieuwe Arbeidstijdenwet?

De leden van de SGP-fractie hebben bedenkingen bij de verruiming van de zondagsarbeid voor jeugdigen. Waarom is er niet voor gekozen jeugdigen alleen arbeid op zaterdag toe te staan, waardoor de rusttijd op zondag wordt gehandhaafd? De aan het woord zijnde leden delen de kritiek van de Raad van State dat de voorgestelde bepaling strijdig is met artikel 10, tweede lid, van de richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk. Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of deze bepaling ook niet strijdig is met ILO-Verdrag nr 106 betreffende de wekelijkse rusttijd in handel en op kantoren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de oude bepaling «De werknemer verricht op zondag geen arbeid» is vervangen door «De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht». De aan het woord zijnde leden vragen waarom de redactie van deze zin is gewijzigd? Zij vrezen dat de bestaande verbodsbepaling voor de werknemer gewijzigd lijkt te worden in een inspanningsverplichting voor de werkgever.

Arbeidstijd

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het wetsvoorstel nog maar vier regels over de maximum arbeidstijd staan. De nieuwe wet schrijft een maximum arbeidstijd voor van 12 uur per dienst en 60 uur per week. In een periode van 4 weken mag een werknemer onder de nieuwe wet gemiddeld maximaal 55 uur per week werken en per 16 weken gemiddeld 48 uur. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet meer uitvoerig kan motiveren waarom voor deze uitgangspunten gekozen is?

De leden van de SP-fractie vragen waarom bij de motivering voor ruime normen op de korte termijn wel de wisselingen in het werkaanbod worden genoemd en niet de mogelijke wensen van werknemers om in een week lang te werken en in een volgende week juist kort.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de maximale werkweek van 45 uur als standaard in de Arbeidstijdenwet wordt vervangen door een gemiddeld maximum van 48 uur over 16 weken. Wat is de rechtvaardiging voor uitbreiding van de wekelijkse arbeidstijd met gemiddeld 3 uur? Beoogt het kabinet dat de feitelijke arbeidstijd wordt uitgebreid?

De leden van de SP-fractie vragen wat de bezwaren zouden kunnen zijn om in aanvulling op de voorgestelde normen in het wetsvoorstel een jaarnorm op te nemen waarbij de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd 40 uur bedraagt met als referentieperiode 52 weken minus de collectief of individueel overeengekomen vakantieperiode.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij collectieve regeling kan worden afgeweken van de maximumnorm van 60 uur over 4 weken. Deze leden zien graag meer duidelijkheid over wat hier onder een «collectieve regeling» wordt verstaan. Is het juist dat hieronder ook de medezeggenschap valt, zoals uit het op bladzijde 18 gestelde zou kunnen worden geconcludeerd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in het wetsvoorstel het kabinet ervoor kiest om het verschil tussen «arbeidstijd» en «arbeidstijd inclusief overwerk» te laten vervallen. Dit levert een aanzienlijke vereenvoudiging van de wet op. Is dit de enige reden om dit verschil niet meer op te nemen in de wet, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Gaan er geen ongewenste effecten uit van deze samenvoeging? Het kabinet stelt nog uitsluitend grenzen aan de totale arbeidstijd. Wat zijn de gevolgen hiervan met betrekking tot de keuzen die gemaakt kunnen worden op het gebied van de combinatie van arbeid en zorg?

Mede als gevolg van het samenvoegen van de begrippen «arbeidstijd» en «arbeidstijd inclusief overwerk» gaat het maximaal toegestane aantal arbeidsuren per dag van 9 uur naar 12 uur en per week van 45 uur naar 60 uur. Kunnen werknemers hierdoor verplicht worden meer dan 9 uur per dag te werken, of meer dan 45 uur per week, terwijl zij hiertoe onder de oude Arbeidstijdenwet niet verplicht waren? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is dat onder de nieuwe Arbeidstijdenwet overwerk structureel van aard wordt, door de toename van het maximaal toegestane aantal te werken uren? Is het incidentele karakter van overwerk niet beter gewaarborgd wanneer er een onderscheid wordt gemaakt tussen «arbeidstijd» en «arbeidstijd inclusief overwerk»?

Nachtarbeid

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet nader kan ingaan op de onderzoeken die zouden bevestigen dat nachtarbeid ten opzichte van reguliere arbeid een grotere gezondheidsschade zou opleveren. Kan het kabinet de conclusies van deze onderzoeken beknopt presenteren?

De dubbele norm bij nachtarbeid blijft in het wetsvoorstel gehandhaafd. Kan het kabinet meer uitvoerig motiveren waarom zij hiervoor gekozen heeft? Dit terwijl zij alle andere huidige dubbele normen niet meer in het wetsvoorstel opneemt.

De leden van de SP-fractie vragen wat de gezondheidskundige en veiligheidskundige rechtvaardiging is om de maximale lengte van een nachtdienst te verlengen van 9 naar 10 uur. Kan het kabinet een overzicht geven van de lengte van de nachtdiensten die nu in CAO’s is overeengekomen? En wat de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd is voor mensen die in volcontinu-ploegendiensten werken en/of mensen die op reguliere basis nachtarbeid verrichten?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de grens voor het aantal nachtdiensten van 36 in een periode van 16 weken een afwijkingsmogelijkheid krijgt van 140 nachtdiensten in 52 weken. Het gaat om minder dan een extra dienst per twee weken. Welke problemen worden hiermee opgelost? Waarvoor is de afwijkingsmogelijkheid nodig?

De leden van de SP-fractie vragen of er een tendens is dat de nachtarbeid toeneemt. En welk beleid het kabinet voert om nachtarbeid terug te dringen gezien de evidente gezondheidsrisico’s.

De leden van de SP-fractie vragen waarom regels ontbreken om conform de arbeidstijdenrichtlijn1 categorieën werknemers aan te wijzen waarvoor de nachtdienst beperkt moet worden tot 8 uur op grond van grote lichamelijke of geestelijke inspanning. Het kabinet verwijst naar de risico-inventarisatie en -evaluatie. Hoe wordt in de huidige instrumenten, die worden gebruikt om de risico’s te inventariseren, bepaald of en hoe de nachtdienst beperkt moet worden tot 8 uur. Welke criteria worden daarbij toegepast?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom op het punt van de nachtdiensten is afgeweken van het advies van de SER. Kan worden gereageerd op de brief2 van de vakcentrales FNV, CNV en MHP op dit punt van de nachtdiensten en de mogelijk negatieve gevolgen van niet-handhaving op de gezondheid en veiligheid van werknemers?

De leden van de D66-fractie merken op dat het kabinet voorstelt het dubbele normenstelsel af te schaffen, behalve voor nachtdiensten. De leden van de D66-fractie verzoeken het kabinet deze uitzondering nog eens te motiveren. Is de regeling niet te complex?

De nieuw voorgestelde regeling voor nachtdiensten (blz. 31) maakt permanente nachtarbeid in beginsel onmogelijk. Aan de ene kant vinden de leden van de D66-fractie dat er bescherming van werknemers nodig is, zodat ze niet tegen hun wil gedwongen kunnen worden om permanent ’s nachts te werken. Daar staat tegenover dat deze leden naar aanleiding van het wetsvoorstel reacties hebben gekregen van werknemers die met veel voldoening permanente nachtarbeid verrichten, op die manier beter in hun levensonderhoud kunnen voorzien en aangeven daardoor geen beroep op kinderopvang te hoeven doen. Wat voor de ene werknemer een welkome bescherming is, wordt door de andere beschouwd als hinderlijk paternalisme. Het is dus zoeken naar evenwicht. Zou het kabinet nader op deze afweging in willen gaan?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de kans op gezondheidsschade toeneemt naarmate de omvang van de nachtarbeid groter wordt. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen de definitie van nachtdienst te herformuleren. In het nieuwe wetsvoorstel is een nachtdienst een dienst waarin meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 en 06.00. Dit biedt mogelijkheden om tot 01.00 door te werken en om 05.00 te beginnen zonder dat dit als werk binnen een nachtdienst wordt aangemerkt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dat werken in nachtdiensten – evenals werken op zondag – zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Deelt het kabinet deze mening?

In de Memorie van Toelichting staat dat de kans op gezondheidsschade toeneemt naarmate de duur van de nachtarbeid toeneemt. Wat zijn de gevolgen voor de volksgezondheid van de mensen die door deze wijziging extra uren in de nacht zullen gaan werken?

De nieuwe regeling voor nachtdiensten betekent dat permanente nachtarbeid in beginsel uitgesloten blijft. De thans bestaande uitzondering die als overgangsmaatregel is opgenomen in het ATB zal bij inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel worden ingetrokken. Wat is het gevolg voor mensen die onder deze overgangsmaatregel nu permanent in de nacht werken, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Lopen deze personen kans hun baan te verliezen? Zo ja, wat is het kabinet voornemens voor deze mensen te doen?

In zeer specifieke gevallen is het kabinet bereidt uitzonderingen te maken op het gebied van nachtdiensten. Het kabinet noemt als voorbeeld personeel werkzaam in sommige delen van de horeca. Is dit een uitputtende opsomming van werksituaties waarin sprake is van structurele knelpunten, of zijn er nu al andere branches bekend waarvoor de nu voorliggende Arbeidstijdenwet problemen zal opleveren?

Consignatie

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor wat betreft de consignatieregeling op één belangrijk punt wordt afgeweken van het unanieme SER-advies. Het betreft het tweede lid van artikel 5:9. Waar het SER-advies het opleggen van consignatie beperkt tot maximaal 14 etmalen per 28 etmalen, beperkt het wetsvoorstel in dit artikel het opleggen van consignatie tot maximaal 10 etmalen per 28 etmalen. Daarmee wordt het veel voorkomende schema’s van «week op week af» onmogelijk gemaakt. Waarom is hier het advies van de SER niet gevolgd?

4.3 Overige wijzigingen

Mededeling arbeidspatroon

De leden van de SP-fractie vragen hoe een werknemer kan bewerkstelligen dat de «mededeling over het arbeidstijdpatroon» voor de komende periode kan worden aangepast als het niet overeenkomt met zijn persoonlijke omstandigheden. In de Memorie van Toelichting wordt alleen gesproken over de voorspelbaarheid zodat de werknemer daar rekening mee kan houden bij zijn andere activiteiten. Hoe wordt er in voorzien dat de werkgever bij het opstellen van het rooster rekening houdt met die andere activiteiten?

Toepassingsbereik van de wet

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van toelichting een passage over de consequenties van dit wetsvoorstel voor vrijwilligers, die na hun werktijd nog vrijwilligerswerk verrichten. Om duidelijkheid te verkrijgen over deze consequenties verzoekend de leden van de CDA-fractie het kabinet om op een tweetal voorbeelden te reageren.

Voorbeeld 1: Johan is voltijds onderwijzer aan de basisschool. Verder doet hij vrijwilligerswerk bij de sportvereniging: onder toezicht van de beheerder runt hij de kantine op zaterdag. Daarvoor ontvangt hij een jaarindeling. In zijn kerk doet hij vrijwilligerswerk als koster: door het kerkbestuur worden hem een aantal zondagen toegewezen. Op die zondagen verricht hij dus werk in de kerk en volgt hij de aanwijzingen van de dominee op.

Zijn schema ziet er als volgt uit: hij werkt alle dagen 8 uur op school. Het eerste weekend: zaterdag 10–16 uur in de kantine, zondag 8.30–12.00 uur koster.

Het tweede weekend idem. Het derde weekend: zaterdag 10–16 uur in de kantine. Het vierde weekend is hij vrij.

Voorbeeld 2: Marieke werkt als administratief medewerkster vier dagen per week, 8,5 uur tot 18.00 uur (zij heeft een uur pauze). Haar werkdagen zijn maandag tot en met donderdag. Donderdag werkt ze overigens van 8.00 tot 17.00 uur. Verder is zij vrijwilligerster bij tafeltje dekje. Elke donderdagavond werkt ze van 17.00 tot 21.00, eerst door maaltijden rond te brengen en daarna om bij de organisatie nog andere werkzaamheden te verrichten. Hiervoor wordt zij ingeroosterd.

Tot nu toe kunnen jongeren beneden de 16 jaar niet meedoen aan vrijwilligerswerk op zondag, ook niet t.b.v. een sportevenement of theateruitvoering. Is dat volgens het voorliggende wetsvoorstel nog steeds het geval?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat over vrijwilligers met geen woord wordt gerept. Zouden vrijwilligers onder de Arbeidstijdenwet moeten vallen of mag voor hun een uitzondering gelden? Voor andere groepen van werknemers worden ook uitzonderingen gemaakt. Vrijwilligersorganisaties kennen ook een administratieve lastendruk (registreren van uren/roosters etc) die met deze wetswijziging niet worden verlicht. Wil het kabinet dit gaan oplossen? Zo ja, hoe?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toelichten waarom bij deze wetswijziging het vrijwilligerswerk niet wordt uitgesloten. Dit zou zorgen voor meer duidelijkheid en het terugdringing van veel administratieve lasten.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het wetsvoorstel niet van toepassing is op werknemers die meer dan driemaal het minimumloon ontvangen. Wat is de logica van deze grens? Gaat het hier om driemaal het bruto- of het netto-minimumloon? Op werknemers die meer dan driemaal het minimumloon ontvangen maar risicovolle arbeid verrichten is het wetsvoorstel wel van toepassing. Wat is in dit verband de definitie van risicovolle arbeid?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet kan toelichten wat de mogelijkheden zijn voor het opleggen van regels over arbeidstijden aan mensen zonder werkgever, zoals zelfstandigen-zonder-personeel of freelancers. Kan beargumenteerd worden aangegeven of de kabinet het al dan niet wenselijk vindt om bijvoorbeeld chauffeurs zonder arbeidsrelatie op deze manier in bescherming te nemen en tegelijkertijd oneerlijke concurrentie tegen te gaan?

De leden van de D66-fractie merken op dat het kabinet aankondigt in het Arbeidstijdenbesluit het advies van de SER over te nemen om de toepassing van de wet niet te laten gelden voor werknemers die ten minste driemaal het minimumloon verdienen voorzover zij geen risicovolle arbeid of arbeid in nachtdienst verrichten. Deze leden hebben hierover de volgende vragen. Waarom wordt het toepassingsbereik niet in de Arbeidstijdenwet zelf vastgelegd?

Kan schematisch worden aangegeven welke bepalingen onder de huidige resp. de voorgestelde regels van toepassing zijn op welke doelgroep?

De leden van de D66-fractie verzoeken het kabinet in te gaan op de toepassing van de Arbeidstijdenwet op vrijwilligers, en daarbij met name op de punten die in een e-mail van het Landelijk servicecentrum Scouting Nederland1 naar voren zijn gebracht. Als knelpunten worden ervaren:

– dat organisaties moeten registreren wanneer iemand vrijwilligerswerk doet;

– dat vrijwilligers gebonden zijn aan maximale arbeidstijden, waardoor (in het geval de wet wordt nageleefd, hetgeen bij zulke bizarre voorschriften te betwijfelen valt) mensen met een fulltime baan officieel nauwelijks vrijwilligerswerk mogen doen;

– de extra beperkingen beneden bepaalde leeftijden (bijv. vrijwilligerswerk op zondag voor jongeren onder de 16).

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet een overzicht te verstrekken van de voor vrijwilligers geldende regels met betrekking tot arbeidstijden. Deze leden zijn van mening dat vrijwilligerswerk op vrijwillige basis gebeurt en dat vrijwilligers zelf moeten kunnen uitmaken wanneer en hoe lang ze dat werk verrichten, tenzij dat onverantwoorde veiligheidsrisico’s met zich mee zou brengen. In – pakweg – het geval van een fulltime werkende vader die in zijn vrije tijd leider is van het voetbalelftal van zijn zoontje, is dat weinig aannemelijk. De hoofdregel moet dan ook zijn dat de overheid hiervoor niet allerlei betuttelende regels opstelt, met alle administratieve lasten van dien. Deze leden verzoeken het kabinet het wetsvoorstel bij nota van wijziging in deze richting aan te passen.

4.4 Invoering van de gewijzigde Arbeidstijdenwet

De leden van de VVD fractie missen een passage in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over wijze van voorlichting omtrent dit wetsvoorstel. Hoe gaat de het kabinet werknemers en werkgevers voorlichting over de veranderingen die de arbeidstijdenwet heeft ondergaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan of er aan invoering van de gewijzigde Arbeidstijdenwet nog financiële gevolgen zijn verbonden, bijvoorbeeld ten aanzien van handhaving of voorlichting.

5. GEVOLGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

5.1 Bedrijfseffecten

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet de bedrijfseffecten als gevolg van dit wetsvoorstel nader kan kwantificeren.

5.2 Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie merken op dat uit de Memorie van Toelichting valt op te maken dat het administratieve lastenniveau van de huidige Arbeidstijdenwet 21, 5 miljoen Euro bedraagt. Wat zal het administratieve lastenniveau bedragen van de gewijzigde Arbeidstijdenwet? Is aan Actal advies gevraagd? Kan het kabinet een overzicht verschaffen welke regels precies zijn verdwenen, welke vereenvoudiging dit met zich meebrengt en wat de effecten hiervan zijn? En begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat deze dereguleringsoperatie wel eens in het geheel geen vermindering van de financiële lasten voor het bedrijfsleven zou kunnen sorteren?

De leden van de D66-fractie vinden het nogal merkwaardig dat de beoogde vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet niet voor een vermindering van de administratieve lasten zorgt. Kan het kabinet iets zeggen over het administratieve-lastenniveau van de nieuwe Arbeidstijdenwet? Ook zijn deze leden benieuwd naar het oordeel van Actal over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben daarnaast altijd begrepen dat de definitie van «administratieve lasten» die het kabinet hanteert, betrekking heeft op de wettelijke informatieverplichtingen. De kosten van naleving, implementatie en handhaving zitten er dus niet in. Kan het kabinet toelichten wat het effect van het wetsvoorstel is als deze kostencategorieën wel in de beschouwing worden betrokken?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel J

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel de inkorting van de rust telkens (art. 5:3 tweede lid, art. 5:8, vierde lid en art. 5: 15 derde en vierde lid) wordt gekoppeld aan het vereiste dat «de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich mee brengen». In de toelichting op het wetsvoorstel wordt gesteld, dat deze formulering noodzakelijk is vanwege artikel 17 van de Europese arbeidstijdenrichtlijn. De leden van de CDA-fractie zien echter in de gekozen formulering een inperking van de huidige mogelijkheden van de wet met betrekking tot het inkorten van de rusttijd. Dit knelt temeer daar in de praktijk inkortingen worden toegepast om organisatorische redenen die niet noodzakelijkerwijs zijn terug te voeren op de aard van de arbeid of op de bedrijfsomstandigheden. Dat kan te maken hebben met innovatieve vormen van arbeidstijdmanagement om de arbeidsproductiviteit te verhogen, dan wel met het mogelijk maken van het combineren van werk en privé, één van de doelstellingen van de wet. Zien deze leden het goed, dat de oorzaak van de inkorting op grond van de gekozen formulering, straks uitsluitend uit het werk zelf mag voortvloeien?

De leden van de CDA-fractie achten dit ongewenst en verzoeken het kabinet om te bezien of het genoemde artikel 17 een ruimere formulering toelaat. Is het bijvoorbeeld mogelijk om bij wettelijke bepaling afwijkingen van de rusttijd toe te staan, onder voorwaarde dat gelijkwaardige compenserende rusttijd wordt geboden, zoals wordt voorgesteld door de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties? De raad stelt voor om te volstaan met het voorschrijven van een compensatie van de ingekorte rust, zoals dat ook in artikel 5:10 van het wetsvoorstel is gedaan. Graag een reactie van het kabinet op dit voorstel.

Artikel V

In artikel V van het wetsvoorstel wordt de overgang van de bestaande Arbeidstijdenwet naar de vereenvoudigde Arbeidstijdenwet geregeld. De leden van de CDA-fractie merken op dat de in het wetsvoorstel geformuleerde overgangsbepaling uitsluitend toeziet op collectieve arbeidsovereenkomsten. Waarom worden overige collectieve regelingen, zoals rechtspositieregelingen van overheidspersoneel, buiten beschouwing gelaten? In deze regeling is toch ook sprake van dezelfde overgangsproblematiek? Kan niet beter gesproken worden over collectieve regelingen in de zin van artikel 1:3 van de Arbeidstijdenwet?

Bij de invoering van de Arbeidstijdenwet was een moment voor evaluatie ingebouwd. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat bij dit wetsvoorstel eveneens een evaluatiemoment, na bijvoorbeeld 5 jaar, wordt ingebouwd. Deelt het kabinet de mening dat het verstandig is om na 5 jaar de vereenvoudiging en de gevolgen te evalueren?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan ingaan op de vormgeving van het overgangsrecht. Het wetsvoorstel geeft collectieve arbeidsovereenkomsten een jaar de tijd om hun afspraken op basis van de «oude» wet om te zetten naar afspraken op basis van de «nieuwe» wet. Waarom ziet de in het wetsvoorstel geformuleerde overgangsbepaling uitsluitend toe op collectieve arbeidsovereenkomsten.

De voorzitter van de commissie,

Smits

Adjunct-giffier van de commissie,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GL), Omtzigt (CDA), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD), Vacature (algemeen) en Aptroot (VVD).

XNoot
1

Sociaal Recht 2005-12 nr. 78 Kanttekeningen bij het SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, Jellinghaus, Van Drongelen en Korver.

XNoot
1

Brief van de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) d.d. 18-5-2006 aan de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Wetsvoorstel Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, briefnummer 06/11594/06–068/RB1/Gau.

XNoot
1

SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijden blz. 58.

XNoot
1

Richtlijn/2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG, L299).

XNoot
2

Brief d.d. 12 februari 2004.

XNoot
1

E-mail Landelijk servicecentrum Scouting Nederland d.d. 16-5-2006 (mede namens NOV, NOC*NSF en het Nederlandse Rode Kruis) aan de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nr. SZW06-342.

Naar boven