Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30532 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30532 nr. 4 |
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 31 maart 2006 en het nader rapport d.d. 14 april 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 14 februari 2006, no. 06.000509, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet, met memorie van toelichting.
In dit wetsvoorstel wordt een aantal wijzigingen in de Arbeidstijdenwet (ATW) voorgesteld teneinde deze wet te vereenvoudigen en transparanter te maken. Met de beperking van de regels omtrent arbeids- en rusttijden wordt onder meer beoogd de werkgelegenheid en het vestigingsklimaat in Nederland gunstig te beïnvloeden.
De Raad onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de doelstelling van het voorstel en de wijze waarop enkele normen gehandhaafd worden. Voorts maakt hij een aantal artikelsgewijze opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 februari 2006, no. 06 000509, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 31 maart 2006, nr. W12.06.0044/IV, bied ik U hierbij aan.
De Raad onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar heeft wel een aantal opmerkingen gemaakt waardoor enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. De opmerkingen van de Raad worden hieronder puntsgewijze behandeld.
1. Doelstelling
Het wetsvoorstel beoogt de ATW te vereenvoudigen en transparanter te maken als onderdeel van een beleid van sociale innovatie ter versterking van de economie en het vestigingsklimaat in Nederland. Uitgangspunt van de wet blijft het belang van veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers, alsmede het mogelijk maken van combinaties van arbeid met zorgactiviteiten en met andere verantwoordelijkheden die liggen buiten de arbeid.
Binnen de mogelijkheden van de internationaalrechtelijke normen wordt meer ruimte geboden voor werkgevers en werknemers om tot maatwerk en flexibele afspraken te komen binnen sectoren en ondernemingen. Ter vereenvoudiging van de ATW wijzigt het wetsvoorstel de huidige systematiek van de dubbele normstelling van standaard- en overlegnormen door een enkelvoudig normenstelstel en wordt het aantal regels omtrent de arbeids- en rusttijden beperkt. Op een aantal punten wordt de materiële normstelling gewijzigd.
De Raad vraagt in verband met deze algemene doelstellingen van het wetsvoorstel en de daartoe voorgestelde aanpassingen van de ATW aandacht voor de volgende drie aspecten.
a. Ten aanzien van de gewenste versterking van het vestigingsklimaat ten opzichte van het buitenland merkt de Raad op dat uit het advies «Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet» van de Sociaal-Economische Raad (SER) van 18 februari 2005 (hierna: SER-advies) blijkt dat er grote variëteit bestaat in de wijze waarop in andere Europese landen richtlijn nr. 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG L 299) is ingevuld. Voorts blijkt daaruit dat de regeling op het gebied van arbeids- en rusttijden ook in andere landen complex is1.
Tegen deze achtergrond adviseert de Raad in de toelichting illustraties te geven waaruit blijkt dat de voorgestelde wijzigingen kunnen bijdragen aan versterking van het vestigingsklimaat.
b. De inhoudelijke wijzigingen in de normstelling worden in de memorie van toelichting vooral toegelicht met verwijzing naar de keuze om het geheel van de normeringen uit het SER-advies over te nemen. Daarbij was een belangrijke overweging dat over deze ingrijpende wijzigingen overeenstemming is bereikt door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers2. Daardoor ontbreekt evenwel bij vele wijzigingen een inhoudelijke motivering van de gekozen balans tussen enerzijds een noodzakelijk geachte publieke normstelling ten behoeve van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers en anderzijds de behoefte aan flexibiliteit en maatwerk. Dit gemis klemt temeer wanneer wijzigingen niet alleen een vereenvoudiging inhouden maar ook een versoepeling van de normering ten opzichte van de huidige ATW, zoals terzake van de normstelling voor de pauze.
Het enkele feit dat binnen de SER overeenstemming bestaat over de voorgestelde wijzigingen, neemt niet weg dat er een inhoudelijke motivering nodig is voor de voorgestelde wijzigingen in de normering van de arbeidstijden.
De Raad adviseert daarin alsnog te voorzien.
c. Wat betreft de beoogde vermindering van het aantal regels merkt de Raad op dat met dit voorstel onduidelijk blijft wat de uiteindelijke vermindering van het aantal regels zal zijn, omdat deze samenhangt met de wijzigingen die in het Arbeidstijdenbesluit (ATB) zullen plaatsvinden. Uit de toelichting blijkt dat een aantal regels in het ATB zal verdwijnen, maar dat er ook nieuwe regels in het ATB nodig zullen zijn. Onduidelijk blijft hoe dit per saldo zal uitwerken.
De Raad adviseert op dit punt de toelichting aan te vullen.
1. Doelstelling
a. Overeenkomstig het advies van de Raad is in de memorie van toelichting thans nader toegelicht waarom het kabinet meent dat de voorgestelde wijzigingen kunnen bijdragen aan een versterking van het vestigingsklimaat voor ondernemingen in ons land. Het verminderen van het aantal wettelijke regels biedt ondernemingen meer mogelijkheden om snel en adequaat in te spelen op veranderende omstandigheden. Dit levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat in het algemeen. De grote verschillen in nationale stelsels maakt een onderlinge vergelijking tussen landen van de inhoudelijke normen niet eenvoudig. Bovendien bestaat er een beperkt inzicht in de in diverse landen toegestane uitzonderingen op de wettelijke hoofdregels. De toelichting is aangevuld met een enkel voorbeeld waarin een vergelijking gemaakt wordt met de regelgeving in andere landen.
b. De SER wijst er in zijn advies op dat zijn voorstellen onderling nauw samenhangen. De betekenis van een norm wordt namelijk mede bepaald door de inhoud van andere normen3. Om die reden is niet bij iedere afzonderlijke norm een aparte inhoudelijke motivering gegeven waarom er sprake is van een juiste balans tussen enerzijds de noodzakelijke geachte publieke normstelling en anderzijds de behoefte aan flexibiliteit en maatwerk. In de brief aan de Tweede Kamer van 23 mei 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 376, nr. 5) heeft het kabinet aangegeven op onderdelen van het advies nog een eigen afweging te zullen maken. Bij deze afweging is enkele keren overleg gevoerd met werkgevers- en werknemersorganisaties. Daarbij is gebleken dat de samenhang tussen de afzonderlijke arbeids- en rusttijdennormen van dien aard is dat een eigen afweging van het kabinet ten aanzien van een afzonderlijke normering tot een aanzienlijke vermindering van het draagvlak voor het gehele wetsvoorstel zou leiden. Om die reden heeft het kabinet uiteindelijk besloten het unanieme advies van de SER als uitgangspunt van het onderhavige wetsvoorstel te nemen. Gevolg daarvan is onvermijdelijk dat niet iedere afzonderlijke norm van een eigen inhoudelijke motivering kan worden voorzien. Wel kan het kabinet nadrukkelijk met het totaalpakket instemmen, mede omdat het totaalpakket door werknemers- en werkgeversorganisaties nauwkeurig is afgewogen, daarmee op een groot draagvlak kan rekenen, blijft binnen de internationale grenzen die in het kader van de veiligheid en gezondheid voor arbeids- en rusttijden zijn gesteld en onmiskenbaar leidt tot vermindering en vereenvoudiging van regels.
c. De memorie van toelichting is aangevuld overeenkomstig het advies van de Raad van State. Naar verwachting zal er per saldo sprake zijn van halvering van de regelgeving in het Arbeidstijdenbesluit.
2. Artikelsgewijze opmerkingen
a. In het wetsvoorstel wordt de bestaande wijze van handhaving grotendeels gecontinueerd, waarbij het uitgangspunt van de regering is dat handhaving door de overheid zich zal «blijven richten op de uiterste grenzen in de wet van die aspecten waarvan het belang voor de veiligheid en gezondheid van werknemers zodanig is dat overheidstoezicht noodzakelijk gevonden wordt.»1
In dit verband wijst de Raad er op dat in artikel I, onderdeel J, met artikel 5:8 wordt voorgesteld de normen voor het maximum aantal nachtdiensten en het maximum aantal achtereenvolgende diensten in een reeks met nachtdiensten (artikel 5:8, zesde lid) niet publiekrechtelijk maar civielrechtelijk te handhaven. De SER adviseert deze normen publiekrechtelijk te handhaven met het oog op het gezondheidsbelang dat hiermee voor de werknemer gemoeid is, vanwege de belasting die nachtarbeid met zich brengt2. De regering beoordeelt deze normen inhoudelijk anders en acht ze niet van zodanig belang voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, dat publiekrechtelijke handhaving nodig is. Deze beoordeling wordt echter niet gemotiveerd.
Gegeven het uitgangspunt ten aanzien van handhaving, acht de Raad het nodig dat deze toelichting alsnog wordt gegeven.
b. In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 5:6 over de arbeid op zondag vervalt de bepaling van het huidige artikel 5:4, vierde lid, dat een jeugdige werknemer ofwel op zaterdag ofwel op zondag geen arbeid verricht. De redenen daartoe zijn in de toelichting aangegeven. Er is evenwel niet ingegaan op de vraag hoe het vervallen van deze bepaling zich verhoudt tot artikel 10, tweede lid, van richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216) (hierna: richtlijn 94/33/EG), welke bepaling stelt dat in beginsel de zondag is begrepen in de minimale rusttijd per week voor adolescenten (jongeren van 15 tot 18 jaar). Nu in het voorgestelde artikel van dit uitgangspunt wordt afgeweken, dient dat gemotiveerd te worden.
De Raad adviseert op dit punt in de toelichting in te gaan.
c. In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 5:7, eerste lid, wordt de arbeidstijd voor de jeugdige werknemer beperkt tot 9 uren per dienst, 45 uren per week en gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken. De Raad wijst er op dat richtlijn 94/33/EG in artikel 8, tweede lid, de arbeidstijd voor adolescenten beperkt tot 8 uur per dag en 40 uur per week. Volgens artikel 8, vijfde lid, van richtlijn 94/33/EG is afwijking alleen mogelijk «bij wijze van uitzondering of wanneer daarvoor objectieve redenen zijn». In de toelichting ontbreekt een motivering waarom de afwijking gerechtvaardigd wordt geacht.
De Raad adviseert artikel 8 van richtlijn 94/33/EG in acht te nemen.
d. In het in artikel I, onderdeel I, voorgestelde artikel 4:5, vierde lid, worden de maxima van te werken uren voor een zwangere werknemer vastgelegd. De toelichting stelt dat de uiterste grens van de arbeidstijd voor zwangere werknemers op het huidige niveau wordt gehandhaafd.
De Raad wijst er echter op dat op grond van het huidige artikel 5:7, derde lid, als uiterste grens een gemiddelde van 45 uren per week in elke periode van 13 aaneengesloten weken geldt. In het voorgestelde artikel 4:5, vierde lid, onderdeel c, is dit een gemiddelde van 45 uren in elke periode van 16 aaneengesloten weken. Daarmee bestaat op dit punt enige discrepantie tussen de wetstekst en de toelichting. De Raad adviseert de toelichting dan wel het voorstel op dit punt aan te passen.
e. In artikel I, onderdeel G, wordt voorgesteld artikel 4:1a te wijzigen. Dit betekent onder andere dat de haakjes rond «afhankelijke» worden weggelaten. Kennelijk is hier een inhoudelijke wijziging beoogd.
De Raad adviseert deze wijziging toe te lichten.
2. Artikelsgewijze toelichting
a. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is de memorie toelichting op het onderdeel van handhaving van de normen voor het maximum aantal nachtdiensten en het maximum aantal achtereenvolgende diensten in een reeks met nachtdiensten opnieuw bezien. Het kabinet heeft een aantal overwegingen om dit onderdeel uit het SER-advies niet onverkort over te nemen. De SER adviseert om voor genoemde aspecten zowel de wettelijke hoofdnorm als de wettelijke afwijkingsnorm publiekrechtelijk te handhaven.
Handhaving door de overheid zal zich conform de huidige systematiek in de Arbeidstijdenwet blijven richten op de uiterste grenzen in de wet van die aspecten waarvan het belang voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer zodanig is dat overheidstoezicht noodzakelijk wordt gevonden. Binnen de systematiek van standaard- en overlegregeling van de huidige wet betekent dit dat overheid de ruimere normen van de overlegregeling (uiterste grenzen) handhaaft en dat naleving van de meer beperkte normen van de standaardregeling langs civielrechtelijke weg moet worden afgedwongen. Hoewel het systeem van de dubbele normstelling van standaarden overlegregeling wordt losgelaten adviseert de SER om voor de hier genoemde aspecten nog wel een dubbele norm in de wet op te nemen waarmee feitelijk voor deze twee aspecten alsnog een systeem van standaard- en overlegnormen wordt ingevoerd. Het kabinet meent dat de handhavingsystematiek voor standaard- en overlegnorm uit de huidige wet dan ook aangewezen is. Daarmee wordt in het wetsvoorstel consequent de lijn aangehouden dat wettelijke normen waarvan bij collectieve regeling kan worden afgeweken civielrechtelijk worden gehandhaafd.
Publiekrechtelijk handhaven van de hoofdnorm zou bovendien betekenen dat de verantwoordelijke inspectiediensten de afspraken in een collectieve regeling tussen werkgevers en werknemers zouden moeten beoordelen, teneinde te kunnen bepalen of zij op de hoofdnorm of de ruimere afwijkingsnorm moeten handhaven. Het beoordelen van dergelijke civielrechtelijke afspraken tijdens een handhavingstraject vindt het kabinet niet wenselijk.
Het kabinet meent voorts dat de overheidstaak zich kan beperken tot het toezicht op de naleving van de afwijkingsnorm zonder dat daarmee de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar komt. Daarvoor zijn de verschillen tussen de hoofdnorm en afwijkingsnorm te beperkt.
De voorgestelde afwijkingsnorm mag voor het maximum aantal nachtdiensten op dit moment al op grond van een aparte regeling in het Arbeidstijdenbesluit (ATB) worden toegepast in een aantal sectoren in afwijking van de wettelijke hoofdnorm in de huidige Arbeidstijdenwet. Ook in deze sectoren beperkt het overheidstoezicht zich tot de afwijkingsnorm in het ATB.
De memorie van toelichting is op dit punt verder verduidelijkt.
b. Het vervallen van de bepaling in het huidige artikel 5:4, vierde lid, waarvan de strekking is dat een jeugdige werknemer die op zondag arbeid verricht op zaterdag geen arbeid verricht, laat de voorwaarden waarop een jeugdige werknemer op zondag mag werken onveranderd. Ook de jeugdige werknemer mag alleen arbeid op zondag verrichten wanneer dit op grond van artikel 5:6, eerste of tweede lid, van de wet is toegestaan. Het wetsvoorstel is naar de mening van het kabinet dan ook in overeenstemming met artikel 10 van richtlijn 93/33/EG. De memorie van toelichting is aangevuld zoals door de Raad is geadviseerd.
c. Artikel 8 van richtlijn 94/33/EG schrijft voor dat de arbeidstijd van jeugdige werknemers beperkt wordt tot 8 uur per dag en 40 uur per week. Daarbij is afwijking alleen mogelijk «bij wijze van uitzondering of wanneer daarvoor objectieve redenen zijn».
Het voorgestelde artikel 5:7, eerste lid, is inhoudelijk gelijk aan het huidige artikel 5:6 van de ATW. Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel zijn de normeringen afgeleid uit de Arbeidswet 1919 (Kamerstukken II 1993/94, 23 646, nr. 3). Daarin was bepaald dat de jeugdige werknemer niet langer mag werken dan 8 uur gedurende 5 dagen per week (40 uur per week). Jeugdige werknemers werken samen met volwassen werknemers. Om die reden is zoveel mogelijk aangesloten bij de standaardregeling voor volwassen werknemers in de huidige wet en mag een jeugdige werknemer maximaal 9 uur per dienst en 45 uur week arbeid verrichten. Dit biedt de mogelijkheid om bij wijze van uitzondering langer door te werken, bijvoorbeeld in het geval van overwerk. De mogelijkheden daartoe zijn echter beperkt en feitelijk alleen aanwezig indien de gewone dagelijkse arbeidstijd minder is dan 8 uur per dag, aangezien over een periode van 4 weken de arbeidstijd gemiddeld niet meer mag bedragen 40 uur. Daarmee wordt voldaan aan artikel 8 van genoemde richtlijn dat afwijking alleen mogelijk is bij wijze van uitzondering of wanneer daarvoor objectieve redenen zijn.
d. De discrepantie tussen de wettekst en de memorie van toelichting is opgeheven door aan aanvulling op te nemen in de memorie van toelichting. De maximaal toegestane gemiddelde arbeidstijd van 45 uur per week voor zwangere werknemers blijft gelijk aan de norm in de huidige wet. Wel wordt de referentieperiode, conform de uniforme vereenvoudigde systematiek in het wetsvoorstel, gesteld op 16 weken in plaats van 13 weken. Dit is slechts van beperkte invloed op het de maximaal toegestane arbeidstijd per week en leidt daarmee niet wezenlijk tot een aantasting van het beschermingsniveau.
e. Aangezien er geen inhoudelijke wijziging is beoogd, maar deze mogelijk wel uit het oorspronkelijke voorstel kon worden afgeleid is artikel I, onderdeel G, aangepast. Daardoor blijft de tekst van artikel 4:1a, eerste lid, ATW ongewijzigd.
3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
3. Redactionele kanttekeningen
De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt. Daarbij wordt nog het volgende opgemerkt. Op grond van het voorgestelde artikel 5:4, derde lid, kan bij collectieve regeling de duur van de pauze worden beperkt tot 15 minuten, ongeacht de lengte van de dienst. Anders dan de Raad veronderstelt is dit ook de bedoeling. Hiermee wordt de mogelijkheid geopend om af te spreken dat de werknemer meerdere korte pauzes van bijvoorbeeld 10 minuten neemt. Het feit dat deze afspraak alleen in collectief overleg gemaakt kan worden moet verhinderen dat de werkgever eenzijdig de duur van een pauze beperkt tot 15 minuten zonder er overigens voor te zorgen dat de dienst wordt onderbroken door voldoende rustmomenten.
De Raad geeft tenslotte in overweging om ook voor artikel 4:3, vijfde lid, de gezamenlijke verantwoordelijkheid (medeondertekening) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Verkeer en Waterstaat te laten vervallen.
Deze overweging is niet overgenomen om te voorkomen dat mogelijk verschillende regels zouden kunnen gaan gelden voor algemene registratieverplichtingen die zowel in het kader van het ATB als het Arbeidstijdenbesluit vervoer van toepassing zijn (bewaren van gegevens en bescheiden e.d.).
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.06.0044/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.
– In artikel I, onderdeel B, na «onderdeel c», «onderdeel d», «onderdeel e» en «onderdeel f» de komma weglaten.
– In artikel I, onderdeel D, «2. Het eerste en derde lid vervalt» vervangen door: 2. Het eerste en het derde lid vervallen.
– Teneinde de formulering van artikel 3:5 van de ATW consequent te laten zijn, in artikel I, onderdeel E, toevoegen: In het tweede lid «als bedoeld in artikel 3:3 wordt te allen tijde in acht genomen» vervangen door: als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen.
– In artikel I, onderdeel L, «Artikel 5.15» vervangen door: Artikel 5:15.
– In artikel I, onderdeel P en onderdeel O, «voorzover het niet naleven» wijzigen in: voor zover het niet naleven.
– Artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:4, derde lid, tweede volzin, zodanig wijzigen dat daaruit ook blijkt hoeveel uren pauze de werknemer die meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht in totaal moet hebben. (De huidige formulering kan zo worden gelezen dat dit slechts 15 minuten in totaal is bij meer dan 5,5 uren arbeid per dienst, hetgeen blijkens de toelichting niet de bedoeling is.)
– In artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:7, eerste lid, aanhef, «dat de jeugdige werknemer ten hoogste arbeid verricht gedurende» vervangen door: dat de jeugdige werknemer arbeid verricht gedurende ten hoogste.
– In artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:7, vierde lid, artikel 5:8, zesde en achtste lid, «een andere wijze dan in dit lid is bepaald» vervangen door: een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald.
– In artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:8, negende lid, «ten hoogste 38 uren in arbeid verricht» vervangen door: ten hoogste 38 uren arbeid verricht.
– In artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:9, zevende lid, «de toepassing van het derde tot en met zesde lid» vervangen door: de toepassing van het tweede tot en met het zesde lid.
– Artikel I, onderdeel J, zodanig aanpassen dat de regeling van 5:10 niet van toepassing is op artikel 5:6 (arbeid op zondag) en artikel 5:9 (consignatie), tenzij dat wel de bedoeling is. In het laatste geval de toelichting aanpassen.
– In artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 5:10, eerste lid, «en die arbeid door andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen» vervangen door: en die arbeid geen uitstel duldt en door andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen.
– In artikel I, onderdeel K, «artikel 5:8, zevende tot en met tiende lid» vervangen door: zevende tot en met negende lid.
– In artikel I, onderdeel N, voor «7:6, tweede lid» invoegen: artikel 4:3, vijfde lid,.
(In dit artikel is namelijk ook sprake van regels omtrent registratiemiddelen op het gebied van de vervoerssector.)
– In artikel I, onderdeel O, in het voorgestelde artikel 10:1 voor «alsmede» invoegen: artikel 8:6, tweede lid,.
(Deze aanmerking als beboetbaar feit is overeenkomstig het huidige artikel 10:1. Als dat niet langer de bedoeling is, de wijziging toelichten.)
– In artikel I, onderdeel P, in het voorgestelde artikel 11:3, derde lid, voor «5:15, zevende lid» invoegen: 5:14, derde lid,.
(Deze strafbaarstelling is overeenkomstig het huidige artikel 11:3, derde lid. Als dat niet langer de bedoeling is, die wijziging toelichten.)
– In artikel I, onderdeel Q, in het voorgestelde artikel 12:2, tweede lid, «opgemaakt, op grond van deze wet» vervangen door: opgemaakt of middelen afgegeven, op grond van deze wet.
– In artikel II, onderdeel 2, «In artikelen 35c, tweede lid, en 35d, tweede lid,» vervangen door: In artikel 35c, derde en vierde lid, en artikel 35d, tweede lid,.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
«Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet» van de Sociaal-Economische Raad van 18 februari 2005, publicatienummer 3 (hierna: SER-advies 2005/03), blz. 34–37.
Memorie van toelichting, 4. Inhoud van het wetsvoorstel. 4.1 Het wetsvoorstel op hoofdlijnen. Handhaving van de wettelijke normen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30532-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.