30 532
Wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Arbeidstijdenwet te vereenvoudigen en aldus voor werkgevers en werknemers de mogelijkheden te vergroten om op maat afspraken te maken inzake arbeids- en rusttijden van werknemers met behoud van de noodzakelijke bescherming van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van die werknemers;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Het tweede lid van artikel 1:4 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

B

Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c van het eerste lid komt te luiden:

c. dienst: een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren;.

2. Onderdeel d van het eerste lid komt te luiden:

d. nachtdienst: een dienst waarin meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur;.

3. In onderdeel e van het eerste lid wordt «tijdruimte» vervangen door: periode.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f van het eerste lid door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. consignatie: een periode tussen twee opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.

C

De artikelen 2:6, 5:13 en 7:5 vervallen.

D

Artikel 3:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Ontheffing

2. Het eerste en derde lid vervallen onder vernummering van het tweede en vierde lid, tot eerste en tweede lid.

E

Artikel 3:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing als bedoeld in artikel 3:3» vervangen door: vrijstelling als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid,.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij het stellen van de nadere regels, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, en het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen, dat een kind een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, waarin is begrepen de periode tussen 23.00 uur en 06.00 uur.

F

In artikel 4:1, tweede en derde lid, wordt «arbeidstijdpatronen» telkens vervangen door: arbeids- en rusttijdenpatronen.

G

Artikel 4:1a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Vaststelling arbeids- en rusttijdenpatroon.

2. Het cijfer «1.» voor het eerste lid en het tweede lid vervallen.

H

Artikel 4:2 komt te luiden:

Mededeling arbeids- en rusttijdenpatroon

Artikel 4:2

1. De werkgever die een arbeids- en rusttijdenpatroon voor de bij hem werkzame werknemers vaststelt of opnieuw vaststelt, deelt dit zo tijdig mogelijk aan de werknemers mee. Met betrekking tot de tijdigheid geldt hetgeen daaromtrent bij collectieve regeling is bepaald of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling terzake geen bepaling bevat, telkens met instemming van de betrokken werknemer is bepaald.

2. Indien een bepaling inzake de tijdigheid, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid, ontbreekt, deelt de werkgever het arbeids- en rusttijdenpatroon ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee.

3. Indien in verband met de aard van de arbeid toepassing van het tweede lid onmogelijk is, deelt de werkgever ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 5:5 en 5:6, begint. Tevens maakt hij aan die werknemer ten minste 4 dagen van te voren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.

I

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 5:10» vervangen door: artikel 5:4.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De zwangere werknemer van 18 jaar of ouder kan niet worden verplicht meer arbeid te verrichten dan:

a. 10 uren per dienst;

b. gemiddeld 50 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken, en

c. gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken.

J

Paragraaf 5.2 komt te luiden:

§ 5.2 Arbeids- en rusttijden

Dagelijkse onafgebroken rusttijd

Artikel 5:3

1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, waarin zijn begrepen de uren tussen 23.00 uur en 06.00 uur.

2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

3. De in het eerste of tweede lid bedoelde periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.

Pauzeregeling

Artikel 5:4

1. De werkgever organiseert de arbeid van een jeugdige werknemer zodanig dat, indien hij meer dan 4,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken door een pauze. De pauze bedraagt ten minste 30 minuten, die zonodig kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten.

2. De werkgever organiseert de arbeid van een werknemer van 18 jaar of ouder zodanig, dat indien hij:

a. meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten;

b. meer dan 10 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 45 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten.

3. Bij collectieve regeling kan van het tweede lid worden afgeweken. Daarbij wordt in acht genomen dat de werkgever de arbeid zodanig organiseert, dat indien de werknemer meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 15 minuten. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in dit lid is bepaald, wordt afgeweken van tweede lid, is nietig.

Wekelijkse onafgebroken rusttijd

Artikel 5:5

1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren.

2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste:

a. 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren, of

b. 72 uren in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, welke rusttijd kan worden gesplitst in onafgebroken rustperioden van elk ten minste 32 uren.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde aaneengesloten perioden vangen aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

Arbeid op zondag

Artikel 5:6

1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen.

2. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van het eerste lid worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. De werknemer verricht in de omstandigheden, bedoeld in de vorige zin, uitsluitend arbeid op zondag, indien hij daarmee voor dat geval instemt.

3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer op ten minste 13 zondagen in elke periode van 52 aaneengesloten weken geen arbeid verricht.

4. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het eerste en tweede lid, van het derde lid worden afgeweken. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.

Arbeidstijd

Artikel 5:7

1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer arbeid verricht gedurende ten hoogste:

a. 9 uren per dienst;

b. 45 uren per week, en

c. gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken.

2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder ten hoogste arbeid verricht gedurende:

a. 12 uren per dienst;

b. 60 uren per week, en

c. gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken.

3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder ten hoogste arbeid verricht gedurende gemiddeld 55 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken.

4. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, van het derde lid worden afgeweken. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.

Arbeid in nachtdienst

Artikel 5:8

1. In afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel a, organiseert de werkgever, behoudens het derde lid, de arbeid zodanig, dat een werknemer ten hoogste arbeid verricht gedurende 10 uren per nachtdienst.

2. In elke periode van 16 aaneengesloten weken waarin een werknemer 16 of meer malen arbeid in een nachtdienst verricht organiseert de werkgever, in afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel c, de arbeid zodanig dat ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid wordt verricht in die periode van 16 aaneengesloten weken.

3. In afwijking van het eerste of vierde lid kan de werkgever ten hoogste 5 malen in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, en ten hoogste 22 malen in elke aaneengesloten periode van 52 weken, de arbeid zodanig organiseren dat een werknemer:

a. ten hoogste arbeid verricht gedurende 12 uren in een nachtdienst, en

b. aansluitend op die nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.

4. Indien arbeid in een nachtdienst wordt verricht waarbij die dienst eindigt na 02.00 uur, organiseert de werkgever die arbeid zodanig, dat na die dienst de werknemer, behoudens het derde lid, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

5. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer na het verrichten van een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 46 uren.

6. Indien in een reeks van achtereenvolgende diensten een of meer van deze diensten een nachtdienst betreft, organiseert de werkgever die arbeid zodanig, dat een werknemer gedurende ten hoogste 7 achtereenvolgende diensten arbeid verricht. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het zevende lid, van de vorige zin worden afgeweken. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van dit lid, is nietig.

7. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer ten hoogste 8 achtereenvolgende diensten arbeid verricht, indien een of meer van deze diensten een nachtdienst betreft en de aard van de arbeid of bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

8. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste 36 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het negende lid, van de vorige zin worden afgeweken, indien de aard van de arbeid of bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van dit lid, is nietig.

9. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van:

a. 52 aaneengesloten weken ten hoogste 140 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur, of

b. 2 aaneengesloten weken ten hoogste 38 uren arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

Consignatie

Artikel 5:9

1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat consignatie uitsluitend aan een werknemer van 18 jaar of ouder wordt opgelegd.

2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke aaneengesloten periode van 28 maal 24 uren ten minste:

a. 14 maal een periode van 24 aaneengesloten uren geen consignatie wordt opgelegd, en

b. 2 maal een aaneengesloten periode van 48 uren geen arbeid verricht noch consignatie wordt opgelegd.

3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer geen consignatie wordt opgelegd gedurende:

a. 11 aaneengesloten uren voor elke nachtdienst, en

b. 14 aaneengesloten uren na elke nachtdienst.

4. In aanvulling op artikel 5:7, tweede lid, onderdeel a, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer aan wie consignatie is opgelegd ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren arbeid verricht.

5. In afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel c, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat een werknemer aan wie in een periode van 16 aaneengesloten weken 16 of meer malen consignatie is opgelegd, welke consignatie telkens geheel of gedeeltelijk perioden tussen 00.00 uur en 06.00 uur omvat, in die periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

6. In plaats van het vijfde lid kan de werkgever de arbeid van een werknemer aan wie in een periode van 16 aaneengesloten weken 16 of meer malen consignatie is opgelegd, die telkens geheel of gedeeltelijk perioden tussen 00.00 uur en 06.00 uur omvat, ook zodanig organiseren dat de werknemer:

a. na de laatste oproep die is aangevangen tussen 00.00 uur en 06.00 uur, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren, dan wel, indien zijn dienst aanvangt direct aansluitend op een oproep die is aangevangen tussen 00.00 uur en 06.00 uur, in de direct aaneengesloten periode van 18 uren welke periode begint om 06.00 uur, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren, en

b. in die periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 45 uren arbeid per week verricht.

7. Voor de toepassing van het tweede tot en met zesde lid vangt de arbeid tijdens consignatie aan op het moment van een oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie, opnieuw een dergelijke oproep wordt gedaan, is de tussenliggende tijd arbeid. Indien binnen een half uur een of meer malen arbeid voortvloeiend uit een oproep tijdens consignatie wordt verricht, wordt de arbeid geacht ten minste een half uur te bedragen.

8. De arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie wordt voor de toepassing van de artikelen 5:3, tweede lid, 5:4, tweede of derde lid, 5:5, tweede lid, en 5:8, vijfde en zesde lid, alsmede van de voorschriften bij of krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de rusttijd en de pauze, buiten beschouwing gelaten.

9. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie is artikel 5:8, zesde tot en met negende lid, en de bij of krachtens artikel 5:12 gestelde regels ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.

Plotseling onvoorziene situaties

Artikel 5:10

1. Deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op een werknemer van 18 jaar en ouder die arbeid verricht in verband met een zich plotseling voordoende onvoorziene situatie waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat, of buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel onmiddellijk dreigt te ontstaan, en die arbeid geen uitstel duldt en door andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen. De artikelen 5:6, 5:7, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en 5:9 zijn in afwijking van de eerste zin van toepassing.

2. De eerste zin van het eerste lid geldt slechts voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de in dat lid bedoelde arbeid belemmert.

3. Bij toepassing van dit artikel organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de door een werknemer niet genoten dagelijkse of wekelijkse onafgebroken rusttijd alsnog kan worden genoten.

Artikel 5:11

Gereserveerd.

K

In artikel 5:14, eerste lid, wordt «artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, mits het een bestendig en regelmatig arbeidspatroon betreft» vervangen door: artikel 5:8, achtste en negende lid, mits het een bestendig en regelmatig arbeids- en rusttijdenpatroon betreft.

L

Artikel 5:15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. indien het een werknemer van 18 jaar of ouder betreft, dat hij tijdens die dienst ten hoogste 12 uren arbeid verricht en hij na die dienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

2. Het vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. indien het een werknemer van 18 jaar of ouder betreft, dat hij tussen deze diensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde respectievelijk zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. Bij de toepassing van dit artikel wordt verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PbEG L 370) in acht genomen.

M

In artikel 6:1 wordt «arbeidspatroon» vervangen door: arbeids- en rusttijdenregeling.

N

In de artikelen 7:6, tweede lid, 8:5, tweede lid, 8:6, vierde lid en 9:2, tweede lid, vervalt de zinsnede «en Onze Minister tezamen».

O

Artikel 10:1 komt te luiden:

Aanwijzing beboetbare feiten

Artikel 10:1

Als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3:2, eerste en vierde lid, 3:3, tweede lid, 3:4, 3:5, eerste lid, 4:1, zesde lid, 4:3, eerste lid, 4:6, 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, eerste lid, 5:5, eerste en tweede lid, 5:7, eerste en tweede lid, 5:8, eerste tot en met vijfde lid, zevende en negende lid, 5:9, eerste tot en met zevende lid, 5:14, derde lid, 5:15, zevende lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van dit artikellid een beboetbaar feit oplevert, 8:6, tweede lid, alsmede – voor zover aangeduid als beboetbare feiten – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, 5:12, eerste en tweede lid, en 9:2, eerste lid, ten aanzien van het gebruik van middelen ten behoeve van het installeren, onderzoeken of herstellen van een apparaat als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid.

P

Artikel 11:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «3:3, derde en vierde lid» vervangen door: 3:3, tweede lid.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij arbeid verricht door de in artikel 5:12, tweede lid, bedoelde personen wordt het niet naleven van de artikelen 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, eerste lid, 5:5, eerste en tweede lid, 5:7, eerste en tweede lid, 5:8, eerste tot en met vijfde lid, zevende en negende lid, 5:9, eerste tot en met zevende lid, 5:14, derde lid, 5:15, zevende lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van dit artikellid een beboetbaar feit oplevert alsmede – voor zover aangeduid als beboetbare feiten – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, en 5:12, tweede lid, aangemerkt als strafbaar feit, als daardoor de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.

Q

Hoofdstuk 12 komt te luiden:

HOOFDSTUK 12. SLOTBEPALINGEN

Voordracht

Artikel 12:1

Waar in deze wet niet anders wordt bepaald, wordt de voordracht tot een algemene maatregel van bestuur Ons gedaan door Onze Minister.

Tarifering

Artikel 12:2

1. Onze Minister stelt de vergoeding vast die verschuldigd is voor de kosten van de stukken, opgemaakt op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede de vergoeding, verschuldigd voor de kosten van de behandeling van een ontheffingsaanvraag, tenzij zulks betrekking heeft op de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat stelt de vergoeding vast die verschuldigd is voor de kosten van de stukken, opgemaakt of middelen afgegeven, op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid, alsmede de vergoeding, verschuldigd voor de kosten van de behandeling van een ontheffingsaanvraag voor die onderscheiden categorieën van arbeid.

3. Het aan het goedkeuren, aan het toezicht en aan de erkenning, bedoeld in artikel 9:1, verbonden tarief alsmede de wijze van betaling daarvan worden vastgesteld door de Dienst Wegverkeer en kunnen voor verschillende vormen van toezicht en verschillende soorten van erkenningen verschillend worden gesteld. Artikel 4q, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.

Citeertitel

Artikel 12:3

Deze wet wordt aangehaald als: Arbeidstijdenwet.

ARTIKEL II

De Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de ondernemingsraden komt te luiden:

b. een arbeids- en rusttijdenregeling of een vakantieregeling;.

2. In artikel 35c, derde en vierde lid, en artikel 35d, tweede lid, wordt «werktijdregeling» vervangen door: arbeids- en rusttijdenregeling.

ARTIKEL III

In artikel 670 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «werken op zondag als bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, derde volzin, van de Arbeidstijdenwet» vervangen door: werken op zondag als bedoeld in artikel 5:6, tweede lid, tweede zin, van de Arbeidstijdenwet.

ARTIKEL IV

Na inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling tachograafkaarten mede op artikel 12:2, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet.

ARTIKEL V

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, waarvan de inwerkingtreding ligt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft de Arbeidstijdenwet van toepassing, zoals die wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze wet.

2. In afwijking van het eerste lid geldt de toepassing van Arbeidstijdenwet, zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, slechts tot het tijdstip waarop de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, expireert, doch uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van deze wet.

3. Het eerste of tweede lid geldt niet, indien in de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in de toepassing van deze wet.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven