Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2010
In het voorlopig verslag met betrekking tot het initiatiefwetsvoorstel van het lid Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten)
is door de leden van de fractie van GroenLinks ook een aantal vragen aan de regering gesteld. Bijgaand zend ik u, mede namens
de minister van Justitie, het antwoord op deze vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke opstelling de regering kiest bij de onderhandelingen over het voorstel
van de Europese Commissie voor een Richtlijn betreffende consumentenrechten (COM (2008) 614 def.). In dat verband stellen
zij de vraag of de regering zich zal inzetten om het initiatiefwetsvoorstel zodanig in de richtlijn op te nemen dat dit onderdeel
uitmaakt van de Europese harmonisatie, en zo nee, waarom niet.
Het raakvlak van het initiatiefwetsvoorstel met het voorstel van de Europese Commissie voor een Richtlijn betreffende consumentenrechten
(hierna: het richtlijnvoorstel) betreft de regeling inzake algemene voorwaarden (Hoofdstuk V van het richtlijnvoorstel). Bijlagen
II en III bij het richtlijnvoorstel bevatten een zwarte en grijze lijst van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden.
Indien het initiatiefwetsvoorstel tot wet wordt verheven, zal het deel uit maken van het Nederlandse recht. Tijdens de onderhandelingen
vormt het Nederlandse recht een belangrijk referentiepunt en wordt steeds kritisch bekeken in hoeverre de voorstellen uit
de richtlijn hiervan afwijken en in hoeverre dit bezwaarlijk is.
Reeds op dit moment heeft de regeling van de algemene voorwaarden de volle aandacht, omdat de bedingen zoals deze zijn opgenomen
in de artikelen 236 (onredelijk bezwarend, zwarte lijst) en 237 (bedingen die vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn,
grijze lijst) van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek preciezer zijn geformuleerd en ook uitgebreider zijn dan de bedingen genoemd
in de Bijlagen II en III van het richtlijnvoorstel. Tegen deze achtergrond zal tijdens de onderhandelingen op vergelijkbare
wijze rekening worden gehouden met de in het initiatiefwetsvoorstel vervatte bepalingen met inachtneming van de kanttekeningen
die het kabinet daarbij heeft geplaatst (TK 2009–2010, 30 520, nr. 18).
In algemene zin kan worden gezegd dat de Nederlandse inzet betreffende het richtlijnvoorstel is gericht op een juist evenwicht
tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en het verbeteren van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven en
op het voorkomen van onnodige regeldruk, zoals verwoord in de kabinetsreactie op het SER-advies «Consumentenrechten in de
interne markt».1
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het effect is voor de harmonisatie en voor de Nederlandse wetgeving, als
het wetsvoorstel wordt aangenomen, maar niet wordt opgenomen in het richtlijnvoorstel.
Het uitgangspunt van het richtlijnvoorstel is volledige harmonisatie. Dit betekent dat lidstaten geen wettelijke bepalingen
mogen behouden of invoeren die een verdergaande consumentenbescherming bieden dan de richtlijn.
Gelet op de voordelen van volledige harmonisatie, is de inzet van het kabinet ten algemene hierop gericht. Hierbij hecht het
kabinet zoals gezegd onder andere aan een hoog niveau van consumentenbescherming. Indien volledige harmonisatie leidt tot
onvoldoende consumentenbescherming, sluit het kabinet niet uit dat met betrekking tot dit onderdeel van de richtlijn volledige
harmonisatie niet gewenst is.
Indien de uiteindelijke richtlijn inderdaad het karakter van volledige harmonisatie krijgt, betekent dit voor de zwarte en
grijze lijsten bij het richtlijnvoorstel dat deze na de totstandkoming van de richtlijn één op één moeten worden overgenomen
in de nationale wetgeving en niet meer kunnen worden uitgebreid met nationale bedingen. Indien het initiatiefwetsvoorstel
tot wet wordt verheven en vervolgens het richtlijnvoorstel wordt aanvaard zonder dat het de bepalingen in het initiatiefwetsvoorstel
dekt, kunnen die bepalingen niet in het Nederlands Burgerlijk Wetboek worden gehandhaafd. Indien voor dit onderdeel van de
richtlijn wordt gekozen voor minimumharmonisatie, geldt dat lidstaten de mogelijkheid hebben om verdergaande consumentenbepalingen
in te voeren.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven