Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2015
Op 24 september 2013 heeft in uw Kamer de behandeling plaatsgevonden van het bovengenoemde
wetsvoorstel.
Naar aanleiding daarvan heb ik uw Kamer op 6 februari 2015 geschreven mij te beraden
op het indienen van een novelle bij de Tweede Kamer en in verband daarmee de voortzetting
van de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer aan te houden.
Naar aanleiding van de behandeling in uw Kamer heb ik gesproken met het Verbond van
Verzekeraars over de vraag die door meerdere fracties werd opgeworpen of onderhavig
wetsvoorstel een wijziging zou kunnen bewerkstelligen in de polisvoorwaarden van verzekeraars
ten aanzien van het uitsluiten van dekking door opzettelijk handelen als gevolg waarvan
de schade is ingetreden. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven het uitgangspunt
van onderhavig wetsvoorstel volledig te kunnen onderschrijven, namelijk dat zoveel
mogelijk bewerkstelligd wordt dat schade vergoed dient te worden door de dader. In
lijn met hetgeen met uw Kamer is gewisseld op 24 september 2013 kon en kan het Verbond
van Verzekeraars echter een eventuele wijziging bij verzekeraars niet voorspellen,
dan wel de mogelijkheid hiertoe bevestigen noch ontkennen.
Ook heb ik naar aanleiding van de overige vragen tijdens de behandeling met het departement
van Veiligheid en Justitie de mogelijkheden besproken om een novelle in te dienen.
Hoewel dit voor een nuttige nadere verdieping in de materie heeft gezorgd, leidde
het aan mijn zijde niet tot de beslissing om ook daadwerkelijk een novelle in te dienen.
De denkbare alternatieven zoals deze ook door diverse fracties werden gesuggereerd
tijdens de behandeling, die allen zagen op een knip ten aanzien van de leeftijdscategorieën
van minderjarigen (waaronder het in de Tweede Kamer ingediende en verworpen amendement
Recourt), stonden naar mijn mening te ver af van het oorspronkelijke uitgangspunt
van onderhavig wetsvoorstel, namelijk dat de schade die door minderjarigen (van welke
leeftijd dan ook) wordt veroorzaakt dient te worden vergoed en moet worden vermeden
dat de gelaedeerde zelf hiervoor opdraait. Het gaat de initiatiefnemer om de implementatie
van een maatschappelijk gedragen norm.
Gelet op het bovenstaande, meen ik dat de tijd rijp is om het wetsvoorstel op een
zo spoedige mogelijk moment in uw Kamer ter stemming te brengen. In theorie bestaat
de mogelijkheid om alvorens tot stemming over te gaan de inhoudelijke behandeling
voort te zetten, welke op 24 september met uw Kamer is afgebroken. Mijn voorkeur gaat
daar niet naar uit omdat dit mijn inziens een herhaling van zetten zou opleveren en
enkel tot een nadere verklaring van mijn kant zou kunnen leiden die gelijk is aan
bovenstaande.
Mevrouw de voorzitter, ik verzoek u dan ook om met welnemen van uw Kamer, mijn initiatiefvoorstel
in stemming te brengen.
P. Oskam