‘30 513
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 januari 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 15d als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit:

1°. ernstige bezwaren of een veroordeling terzake van een misdrijf;

2°. gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf;.

2. In het eerste lid vervalt onderdeel c.

3. In het eerste lid worden de onderdelen d tot en met f geletterd c tot en met e.

4. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), vervalt de zinsnede «gericht tegen de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen».

5. In het zesde lid komt de eerste volzin te luiden: De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank.

B

In artikel I, onderdeel A, komt artikel 15l te luiden:

Artikel 15l

1. In afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan Onze Minister van Justitie bepalen dat voor een bepaalde periode en voor bepaalde categorieën gedetineerden de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen.

2. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant. Van de plaatsing in de Staatscourant wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

3. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling met niet meer dan drie maanden vervroegd.

4. De periode, bedoeld in het eerste lid, is niet langer dan zes maanden. De toepassing van het eerste lid kan door Onze Minister van Justitie te allen tijde worden beëindigd. Indien Onze Minister van Justitie voortzetting van de toepassing van het eerste lid noodzakelijk acht, kan de periode worden verlengd met zes maanden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

C

Aan artikel VI wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien een veroordeelde zowel een vrijheidsstraf heeft te ondergaan die is uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet, als een vrijheidsstraf die is uitgesproken na de inwerkingtreding van deze wet, is artikel 15, vijfde lid, tweede volzin, niet van toepassing.

Toelichting

Algemeen

Door middel van deze nota van wijziging worden enkele inhoudelijke en redactionele verbeteringen in het wetsvoorstel voorwaardelijke invrijheidstelling aangebracht. Het gaat om wijzigingen van de bepalingen over uit- en aftstel van voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15d), over vervroeging van het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met capaciteitstekort (artikel 15l) en het overgangsrecht (artikel VI).

Voor de inhoudelijke wijzigingen is mede aanleiding gevonden in het verslag van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 5). Een toelichting op de redenen voor deze wijzigingen wordt gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag. Voor het overige worden de wijzigingen hieronder toegelicht.

Onderdeelsgewijs

Onderdeel A

Onderdeel A betreft wijzigingen van de bepalingen inzake uiten afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De onderdelen b en c van het eerste lid van artikel 15d zijn samengevoegd tot één grond voor uitstel of afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege blijven indien de veroordeelde zich tijdens detentie ernstig misdraagt. Deze misdraging kan bestaan uit ernstige bezwaren of een veroordeling terzake van een misdrijf, dan wel uit gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Deze wijziging van artikel 15d heeft tot gevolg dat voor het uitstellen of afstellen van voorwaardelijke invrijheidstelling niet langer is vereist dat de veroordeelde een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Evenmin is vereist dat een veroordeling terzake van een misdrijf onherroepelijk is. Het gebruik van de term «ernstige bezwaren» geeft aan dat voorwaardelijke invrijheidstelling ook kan worden uit- of afgesteld, indien de veroordeelde wordt vervolgd voor een misdrijf, maar er nog geen veroordeling in eerste aanleg is. De enkele verdenking van een misdrijf is daarbij niet voldoende. Het gebruik van de term «ernstige bezwaren» verzekert dat in een dergelijk geval de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts dan kan worden uitgesteld of afgesteld, indien een rechter heeft geoordeeld dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de betrokkene voor het bevelen van voorlopige hechtenis. Het criterium van het begaan van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten blijft derhalve relevant voor het geval dat uit- of afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt gevorderd op grond van een misdrijf waarvoor nog geen veroordeling in eerste aanleg is.

Ernstige misdraging kan verder bestaan uit gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Misdragingen tijdens detentie worden primair via disciplinaire bestraffing op grond van het penitentiaire recht afgedaan. Herhaaldelijke ernstige misdraging kan echter reden zijn om niet te volstaan met disciplinaire bestraffing, maar om tevens uit- of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen.

De eigen verantwoordelijkheid voor het gedrag is tevens de reden om een wijziging aan te brengen in de grond voor uit- en afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling die betrekking heeft op het recidiverisico. Het vereiste vervalt dat het recidiverisico betrekking heeft op misdrijven gericht tegen de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat niet alleen het gevaar dat een veroordeelde nog vormt voor de samenleving aanleiding kan zijn voor uit- of afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar meer in het algemeen de hoogte van het risico dat de veroordeelde zich na invrijheidstelling opnieuw schuldig zal maken aan misdrijven. Kan het recidiverisico door het stellen van bijzondere voorwaarden niet voldoende worden ingeperkt, dan kan dat aanleiding zijn voor het uitstellen of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling.

Voornoemde verruimingen van de gronden voor uit- en afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling sluiten aan op het beleid van de regering inzake de modernisering van de sanctietoepassing en het terugdringen van recidive om gedetineerden meer aan te spreken op de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag en hen de consequenties te laten merken van dat gedrag.

Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om een redactionele onduidelijkheid in artikel 15d, zesde lid, te herstellen. De verbeterde formulering maakt duidelijk dat de vordering tot uit- of afstel van voorwaardelijke invrijheidstelling dertig dagen voor het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt ingediend, ook als de voorwaardelijke invrijheidstelling al eerder is uitgesteld en het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer het tijdstip is als bepaald in artikel 15, eerste en tweede lid.

Onderdeel B

Onderdeel B betreft enkele wijzigingen van artikel 15l dat voorziet in de mogelijkheid van vervroeging van het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met acute capaciteitstekorten in het gevangeniswezen.

In het eerste lid van artikel 15l is tot uitdrukking gebracht dat de toepassing van dit lid door de minister van Justitie tot gevolg heeft dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden. Of een individuele gedetineerde ook daadwerkelijk vervroegd voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, hangt af van de toetsing aan de bij de toepassing van dit lid te formuleren voorwaarden en contra-indicaties.

In het tweede lid is toegevoegd dat de beide Kamers der Staten-Generaal worden geïnformeerd over de toepassing van artikel 15l door de minister van Justitie.

In het nieuwe derde en het nieuwe vierde lid is de toepassing van vervroeging van het v.i.-tijdstip nader geclausuleerd. Het v.i.-tijdstip kan met niet meer dan drie maanden worden vervroegd. Het bepalen van een maximum biedt de mogelijkheid van een gedifferentieerde vervroeging van het v.i.-tijdstip. Zo kan aan de hand van bijvoorbeeld de lengte van de opgelegde straf (en daarmee de lengte van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend) worden bepaald met welke tijd het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt vervroegd. Denkbaar is ook dat het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling van een «first offender» in een situatie van capaciteitstekort meer zal kunnen worden vervroegd dan in het geval van een persoon met een strafblad met daarop ernstige strafbare feiten.

De toepassing van het eerste lid is voorts gebonden aan een periode van niet meer dan zes maanden. In deze periode zal gezocht blijven worden naar meer structurele manieren om het capaciteitstekort op te lossen. Doet het capaciteitstekort zich na zes maanden echter nog steeds voor, dan kan de minister van Justitie de periode waarin het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden vervroegd, verlengen met zes maanden.

Met het karakter van noodmaatregel hangt samen dat de toepassing van artikel 15l te allen tijde door de minister van Justitie kan worden beëindigd. Deze beëindiging heeft geen gevolgen voor personen die al vervroegd voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld: een grond voor herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling doet zich immers niet voor.

Zowel van de beëindiging als van de verlenging van de toepassing van het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant en worden de beide Kamers der Staten-Generaal op de hoogte gesteld.

Onderdeel C

Deze wijziging betreft het overgangsrecht en geeft een regeling voor de gevallen waarin een persoon vrijheidsstraffen heeft te ondergaan die vóór en na inwerkingtreding van de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling zijn uitgesproken. Het nieuwe derde lid van artikel VI vloeit voort uit het eerste lid, waarin is aangegeven dat de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die vóór de inwerking van deze regeling zijn uitgesproken.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven