30 495 Toekomstig internationaal klimaatbeleid

Nr. 10 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2010

Met deze brief informeer ik uw Kamer mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de hoofdlijnen van de Nederlandse en Europese inzet tijdens de jaarlijkse VN-klimaatconferentie, dit jaar in Cancún, Mexico. De conferentie duurt twee weken (29 november – 10 december), waarbij tijdens de laatste drie dagen het high level segment plaatsvindt – het politieke en besluitvormende sluitstuk van de bijeenkomst.

De Conferentie staat in het teken van de onderhandelingen over nieuwe, mondiale klimaatafspraken. Wereldwijde klimaatactie is nodig om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat gevaarlijke klimaatverandering tegengaat en onherstelbare schade aan mens, milieu en economie voorkomt. Het streven van de Europese Unie is om de, in het Kopenhagen-akkoord overeengekomen, doelstelling van een maximale temperatuurstijging van 2 graden (de «2-graden doelstelling») binnen bereik te houden.

Het huidige regime volstaat niet langer en is toe aan een grondige revisie. Zo lopen de huidige afspraken onder het Kyoto-protocol over emissiereducties door ontwikkelde landen eind 2012 af. Daarnaast is duidelijk dat de huidige situatie niet toekomstbestendig is – verschillende grote economieën, met name China en de VS, hebben zich onder de huidige afspraken internationaal immers niet gecommitteerd aan emissiereducties of afrekenbare klimaatinspanningen. Nieuwe afspraken zijn dus nodig om een effectief en evenwichtig internationaal antwoord te formuleren op het klimaatvraagstuk. Ik hecht daaraan, omdat het ook in ons belang is om het klimaatvraagstuk op mondiale schaal aan te pakken. Een mondiale aanpak is de beste manier om een gelijk speelveld voor het internationale bedrijfsleven te waarborgen.

Zoals neergelegd in de brief aan uw Kamer d.d. 1 oktober jl. (Kamerstukken II, 2010–2011, 30 495, nr. 9), lopen de klimaatonderhandelingen stroef. Terecht zijn de verwachtingen voor de conferentie in Cancún dan ook niet hoog gespannen. Toch zal de bijeenkomst belangrijk zijn en enig resultaat moeten opleveren – een redelijke tussenstap in Cancún is noodzakelijk om volgend jaar, stap voor stap, toe te werken naar een effectief internationaal raamwerk. Zonder een betekenisvolle tussenstap in Cancún lopen wij het risico zicht te verliezen op een dergelijk mondiaal antwoord. Dat is in het Nederlandse noch in het Europese belang.

De Nederlandse inzet voor Cancún is er dan ook op gericht om, als Europese Unie, (mee) te werken aan een set van besluiten op verschillende kernthema’s in de onderhandelingen zoals:

  • Een besluit over mitigatie, waarin afspraken zijn neergelegd over de omvang en aard van nationale emissiereducties in ontwikkelde landen en in de grote opkomende economieën op basis van hetgeen in Kopenhagen politiek is overeengekomen. Pragmatische vormen van internationale consultaties en rapportage om wederzijds inzicht te krijgen in de nationale implementatie van zulke afspraken zijn daarbij van belang.

  • Een besluit over de ontwikkeling van het nieuwe internationale klimaatfonds waar regeringsleiders in Kopenhagen toe hebben besloten om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het uitvoeren van goede en effectieve klimaatacties. Over bijdragen aan dat fonds in de toekomst zal dit besluit nog niet gaan. Duidelijkheid over fast start finance is ook van belang. Om de transparantie over financiering te vergroten heeft Nederland het initiatief genomen tot het opzetten van een internationale, digitale portal (www.faststartfinance.org) waarin landen informatie delen over lopende klimaatfinanciering. Wat de Nederlandse bijdrage betreft, bedraagt de korte termijn klimaatfinanciering 300 miljoen euro voor de periode 2010–2012. Zoals in het regeerakkoord is vastgelegd, worden de internationale klimaatuitgaven vanaf 2012 onder de 0,7% ODA gebracht.

  • Een besluit over adaptatie, met afspraken tussen Partijen om aanpassing aan klimaatverandering te realiseren of te ondersteunen.

  • Een besluit over de aanpak om de CO2-emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDDplus) terug te dringen, waarbij Nederland inzet op de ontwikkeling van een stimulerend en kosteneffectief marktmechanisme.

  • Een besluit over technologie, waarbij ik inzet op nieuwe vormen van institutionele samenwerking tussen landen op internationaal niveau, zonder daarbij de grote en onmisbare rol van private marktpartijen te miskennen.

Voortgang door middel van een set besluiten moet de basis vormen om in 2011 over verdere stappen te onderhandelen richting een breder, alomvattend internationaal raamwerk.

Naast deze vijf kernbesluiten, hecht ik er ook belang aan om in Cancún voortgang te boeken op het terrein van:

  • Nieuwe marktmechanismen, mede ten behoeve van de noodzakelijke internationale transitie van projectgebaseerde klimaatinstrumenten zoals CDM, naar meer opgeschaalde, sectorale perspectieven die de innovatiekracht van het bedrijfsleven mobiliseren;

  • Verdere verbetering van het CDM, zeker waar het de aanpak betreft van mogelijk perverse of onbedoelde prikkels, met het oog op vergroting van de milieu-effectiviteit van dit instrument;

  • Lucht- en scheepvaart, waarbij ik voorstander ben van een wereldwijde sectorale benadering welke voor alle partijen geldt en die consistent is met de 2-graden doelstelling;

  • Klimaatgerelateerde aspecten van landbouw met als doel verdere samenwerking tussen landen op het gebied van zowel mitigatie als adaptatie in de landbouwsector, mede met het oog op het bereiken van doelstellingen op het vlak van voedselzekerheid, biodiversiteitsbehoud en waterbeschikbaarheid. Tegen deze achtergrond kan Nederland ook de resultaten van de in Den Haag gehouden internationale conferentie «landbouw, voedselzekerheid en klimaatverandering» terugkoppelen in Cancún. Staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal uw Kamer verslag doen van deze conferentie in Den Haag.

Ook van belang in Cancún is de verhouding tussen de twee sporen in de onderhandelingen: het spoor onder het Kyoto-protocol en dat onder het Klimaatverdrag. Dit blijft een belangrijke oorzaak van de trage vooruitgang in het onderhandelingsproces. Partijen conditioneren afspraken in het Kyoto-spoor (verdere emissiereducties van ontwikkelde landen) aan afspraken in het Verdragsspoor (met de overige ontwikkelde landen vergelijkbare reducties voor de VS en klimaatacties van ontwikkelingslanden) – en vice versa. Tegelijk maken ontwikkelingslanden hun acties afhankelijk van financiering door ontwikkelde landen. Nederland en de EU zijn bereid verplichtingen in het Kyoto-spoor te overwegen als onderdeel van een bredere uitkomst waarin er perspectief is op een mondiaal en alomvattend klimaatraamwerk waaraan alle grote economieën meedoen.

Hoewel veel Partijen, waaronder de EU, een nieuw bindend instrument als uiteindelijke uitkomst nastreven, zijn landen in deze fase helaas nog niet toe aan een totaalafspraak. Daarom kies ik voor een stap-voor-stap benadering waarbij ik me – samen met het Kabinet – in Cancún richt op een set operationele besluiten op belangrijke thema’s en op een juiste balans tussen de belangen van de verschillende partijen. Mijn inzet is om in 2011 de onderhandelingen voort te zetten richting een breder, alomvattend internationaal raamwerk. Voortgang in Cancún moet daar de basis voor leveren.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven