nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel I wordt in artikel 5.8, eerste lid, na «Onze
Minister» ingevoegd: , gehoord de Tweede Kamer der Staten-Generaal,.
2. In onderdeel I vervalt artikel 5.16, zevende lid.
3. In onderdeel M komt artikel 20.2a te luiden:
Artikel 20.2a
In een rechterlijke procedure ten aanzien van een besluit, andere rechtshandeling
of feitelijke handeling die strekt tot uitvoering van een overeenkomstig artikel
5.16, eerste lid, genomen besluit of toegepast wettelijk voorschrift, kunnen
uitsluitend gevolgen voor de luchtkwaliteit worden aangevoerd voor zover deze
redelijkerwijs niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de orde zijn
of hadden kunnen worden gesteld.
B
Artikel V, tweede volzin, komt te luiden: In een rechterlijke procedure
ten aanzien van een besluit of een ter uitvoering daarvan strekkend besluit,
overige rechtshandeling of feitelijke handeling als bedoeld in de eerste volzin
kunnen uitsluitend gevolgen voor de luchtkwaliteit worden aangevoerd voor
zover deze redelijkerwijs niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de
orde zijn of hadden kunnen worden gesteld.
Toelichting
Met deze nota van wijziging wordt een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel
aangebracht. Ingevolge onderdeel A, subonderdeel 1, wordt het in artikel I,
onder I, voorgestelde artikel 5.8 van de Wet milieubeheer gewijzigd.
Zoals ook onder punt 18 van de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven
vindt dit plaats naar aanleiding van de opmerkingen die de leden van de CDA-fractie
hebben gemaakt bij het eerste lid van dat artikel. Door de toevoeging wordt
(door middel van de hoorplicht) voorzien in betrokkenheid van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal voorafgaand aan het vaststellen van een regeling als bedoeld.
Verder wordt met deze nota van wijziging beoogd te voorzien in de door
de leden van diverse fracties in het verslag, onder 13, geuite bezwaren tegen
de tekst van het voorgestelde artikel 20.2a van de Wet milieubeheer (en de
daarmee samenhangende bepalingen van het voorgestelde artikel 5.16, zevende
lid, van die wet, en de tweede volzin van artikel V van het wetsvoorstel).
Ingevolge onderdeel A, subonderdeel 3, van deze nota van wijziging wordt artikel
20.2a aanzienlijk vereenvoudigd en verduidelijkt, zonder aan de daarmee beoogde
functie tekort te doen. Aldus wordt die bepaling beter leesbaar en begrijpelijk
en ook beter toepasbaar in de bestuurs- en rechtspraktijk. De functie van
deze bepaling – ordening en kanalisatie van toetsing van luchtkwaliteits-aspecten
in rechterlijke procedures – blijft gehandhaafd, omdat deze in het wetsvoorstel
zijn opgenomen op verzoek van onder meer de VNG en mede gezien de rechtspraak
inzake Capelle a/d IJssel1. Voorts vervalt ingevolge
subonderdeel 2 het zevende lid van het voorgestelde artikel 5.16 van de Wet
milieubeheer. Deze bepaling is eveneens heroverwogen en lijkt bij nader inzien
strikt genomen niet nodig. Immers van het voorgestelde artikel 20.2a, als
gewijzigd, zal eveneens een zekere werking op de aan een rechterlijke procedure
voorafgaande besluitvorming uitgaan, in die zin dat de luchtkwaliteitsaspecten
van een project dat meerdere (vervolg)besluiten omvat zo vroegtijdig en volledig
mogelijk aan de orde zullen komen. Omdat van artikel 5.16, zevende lid, een
soortgelijke werking uitgaat als van artikel 20.2a (omdat vervolgbesluiten
doorgang kunnen vinden«onder de paraplu» van het primaire besluit
dat wordt genomen met toepassing van artikel 5.16, hetgeen impliceert dat
er op dat moment al voldoende bekend is over de luchtkwaliteitsaspecten van
dat vervolgbesluit) kan de eerstgenoemde bepaling vervallen.
Zoals ook opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag wordt met
artikel 20.2a een ordening en kanalisatie van toetsing van luchtkwaliteitsaspecten
in rechterlijke procedures beoogd wanneer sprake is van een reeks van opeenvolgende
besluiten in eenzelfde project. Zodanig, dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit
van een project in beginsel eenmalig (tenzij sprake is van gewijzigde of nieuwe
omstandigheden of inzichten) en in zo vroeg mogelijk stadium aan de orde komen
bij de rechter. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een uitwerkingsplan op
basis van een uit te werken bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan geeft aan
volgens welke regels het uitwerkingsplan moet worden vastgesteld binnen de
door het bestemmingsplan geschapen kaders. Bij het uitwerkingsplan komen dan
niet opnieuw de luchtkwaliteitsaspecten bij een toetsing door de rechter aan
de orde.
Doel van de bepaling is met andere woorden te voorkomen dat bij vervolgbesluiten
en handelingen de gevolgen voor de luchtkwaliteit van een project steeds weer
opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. Door de clausule «voor
zover deze niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de orde zijn of
hadden kunnen worden gesteld» wordt bereikt dat, voor zover sprake is
van gewijzigde of nieuwe omstandigheden of inzichten die niet in een eerdere
beroepsprocedure ten aanzien van het betreffende project aan de orde zijn
of hadden kunnen komen, een toetsing door de rechter mogelijk blijft. Het
moet dan wel gaan om wezenlijk gewijzigde of nieuwe omstandigheden of inzichten
die redelijkerwijs niet eerder aan de orde konden worden gesteld. Aldus wordt
de rechtszekerheid niet tekort gedaan en blijft het voor de burger mogelijk om zich ook in dat geval op het beschermingsniveau en het nuttig effect
dat de richtlijnen beogen te geven te beroepen. In verband daarmee wordt tevens
artikel V gewijzigd (onderdeel B).
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel