30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 mei 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel I wordt in artikel 5.8, eerste lid, na «Onze Minister» ingevoegd: , gehoord de Tweede Kamer der Staten-Generaal,.

2. In onderdeel I vervalt artikel 5.16, zevende lid.

3. In onderdeel M komt artikel 20.2a te luiden:

Artikel 20.2a

In een rechterlijke procedure ten aanzien van een besluit, andere rechtshandeling of feitelijke handeling die strekt tot uitvoering van een overeenkomstig artikel 5.16, eerste lid, genomen besluit of toegepast wettelijk voorschrift, kunnen uitsluitend gevolgen voor de luchtkwaliteit worden aangevoerd voor zover deze redelijkerwijs niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de orde zijn of hadden kunnen worden gesteld.

B

Artikel V, tweede volzin, komt te luiden: In een rechterlijke procedure ten aanzien van een besluit of een ter uitvoering daarvan strekkend besluit, overige rechtshandeling of feitelijke handeling als bedoeld in de eerste volzin kunnen uitsluitend gevolgen voor de luchtkwaliteit worden aangevoerd voor zover deze redelijkerwijs niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de orde zijn of hadden kunnen worden gesteld.

Toelichting

Met deze nota van wijziging wordt een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht. Ingevolge onderdeel A, subonderdeel 1, wordt het in artikel I, onder I, voorgestelde artikel 5.8 van de Wet milieubeheer gewijzigd. Zoals ook onder punt 18 van de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven vindt dit plaats naar aanleiding van de opmerkingen die de leden van de CDA-fractie hebben gemaakt bij het eerste lid van dat artikel. Door de toevoeging wordt (door middel van de hoorplicht) voorzien in betrokkenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorafgaand aan het vaststellen van een regeling als bedoeld.

Verder wordt met deze nota van wijziging beoogd te voorzien in de door de leden van diverse fracties in het verslag, onder 13, geuite bezwaren tegen de tekst van het voorgestelde artikel 20.2a van de Wet milieubeheer (en de daarmee samenhangende bepalingen van het voorgestelde artikel 5.16, zevende lid, van die wet, en de tweede volzin van artikel V van het wetsvoorstel). Ingevolge onderdeel A, subonderdeel 3, van deze nota van wijziging wordt artikel 20.2a aanzienlijk vereenvoudigd en verduidelijkt, zonder aan de daarmee beoogde functie tekort te doen. Aldus wordt die bepaling beter leesbaar en begrijpelijk en ook beter toepasbaar in de bestuurs- en rechtspraktijk. De functie van deze bepaling – ordening en kanalisatie van toetsing van luchtkwaliteits-aspecten in rechterlijke procedures – blijft gehandhaafd, omdat deze in het wetsvoorstel zijn opgenomen op verzoek van onder meer de VNG en mede gezien de rechtspraak inzake Capelle a/d IJssel1. Voorts vervalt ingevolge subonderdeel 2 het zevende lid van het voorgestelde artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling is eveneens heroverwogen en lijkt bij nader inzien strikt genomen niet nodig. Immers van het voorgestelde artikel 20.2a, als gewijzigd, zal eveneens een zekere werking op de aan een rechterlijke procedure voorafgaande besluitvorming uitgaan, in die zin dat de luchtkwaliteitsaspecten van een project dat meerdere (vervolg)besluiten omvat zo vroegtijdig en volledig mogelijk aan de orde zullen komen. Omdat van artikel 5.16, zevende lid, een soortgelijke werking uitgaat als van artikel 20.2a (omdat vervolgbesluiten doorgang kunnen vinden«onder de paraplu» van het primaire besluit dat wordt genomen met toepassing van artikel 5.16, hetgeen impliceert dat er op dat moment al voldoende bekend is over de luchtkwaliteitsaspecten van dat vervolgbesluit) kan de eerstgenoemde bepaling vervallen.

Zoals ook opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag wordt met artikel 20.2a een ordening en kanalisatie van toetsing van luchtkwaliteitsaspecten in rechterlijke procedures beoogd wanneer sprake is van een reeks van opeenvolgende besluiten in eenzelfde project. Zodanig, dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit van een project in beginsel eenmalig (tenzij sprake is van gewijzigde of nieuwe omstandigheden of inzichten) en in zo vroeg mogelijk stadium aan de orde komen bij de rechter. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een uitwerkingsplan op basis van een uit te werken bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan geeft aan volgens welke regels het uitwerkingsplan moet worden vastgesteld binnen de door het bestemmingsplan geschapen kaders. Bij het uitwerkingsplan komen dan niet opnieuw de luchtkwaliteitsaspecten bij een toetsing door de rechter aan de orde.

Doel van de bepaling is met andere woorden te voorkomen dat bij vervolgbesluiten en handelingen de gevolgen voor de luchtkwaliteit van een project steeds weer opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. Door de clausule «voor zover deze niet in een eerdere rechterlijke procedure aan de orde zijn of hadden kunnen worden gesteld» wordt bereikt dat, voor zover sprake is van gewijzigde of nieuwe omstandigheden of inzichten die niet in een eerdere beroepsprocedure ten aanzien van het betreffende project aan de orde zijn of hadden kunnen komen, een toetsing door de rechter mogelijk blijft. Het moet dan wel gaan om wezenlijk gewijzigde of nieuwe omstandigheden of inzichten die redelijkerwijs niet eerder aan de orde konden worden gesteld. Aldus wordt de rechtszekerheid niet tekort gedaan en blijft het voor de burger mogelijk om zich ook in dat geval op het beschermingsniveau en het nuttig effect dat de richtlijnen beogen te geven te beroepen. In verband daarmee wordt tevens artikel V gewijzigd (onderdeel B).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

In een geding tegen een door de gemeente Capelle uitgevoerde wegverbreding oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2005, dat ook feitelijk handelen ter uitvoering van een onherroepelijk bestemmingsplan getoetst moet worden aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Deze uitspraak heeft tot ongeruste reacties geleid. Ook al is de uitspraak inmiddels bij arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 9 februari 2006 vernietigd, het is wenselijk dat de wetgever ter zake zoveel mogelijk duidelijkheid schept.

Naar boven