30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

nr. 29
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 oktober 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 5.12, eerste lid, wordt na «het gevoelen van de ministerraad» ingevoegd: en gehoord de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Artikel 5.16, zesde lid, komt als volgt te luiden:

6. Buiten een periode als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of een in een programma als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, opgenomen periode, blijft het eerste lid, aanhef en onder d, buiten toepassing, met dien verstande dat de uitoefening van een bevoegdheid of de toepassing van een wettelijk voorschrift met betrekking tot een ontwikkeling of voorgenomen besluit dat eerder was genoemd of beschreven in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, ook na het verstrij- ken van de desbetreffende periode mogelijk blijft.

B

In artikel IV, tweede lid, wordt «artikel 5.14, eerste lid,» vervangen door: artikel 5.14.

Toelichting

Onderdeel A, sub 1

Deze wijziging leidt ertoe dat in de voorgestelde wet expliciet wordt vastgelegd dat met de Tweede Kamer overleg plaatsvindt voorafgaand aan de vaststelling van een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

In het wetgevingsoverleg d.d. 25 september 2006 is aan de orde gekomen op welke wijze de Tweede Kamer betrokken wordt bij de totstandkoming van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Door het lid Duyvendak is een amendement ingediend dat voorziet in goedkeuring door de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/2006, 30 489, nr. 21). In mijn op 3 oktober 2006 aan de Tweede Kamer toegezonden brief, waarin wordt ingegaan op de ingediende amendementen en motie, heb ik het betreffende amendement ontraden omdat, samengevat, het NSL tot de uitvoerende taak van de regering behoort, het programma door een goedkeuringsprocedure veel van zijn flexibiliteit zou kwijtraken en de in het programma opgenomen maatregelen via de daarop toegesneden wettelijke en andere kaders aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. In die brief heb ik, om tegemoet te komen aan de wens tot het in de wet vastleggen van betrokkenheid van de Tweede Kamer bij de totstandkoming van het NSL, de wijziging zoals opgenomen in onderdeel A toegezegd.

Onderdeel A, sub 2

Deze wijziging voorziet er in dat het door het lid Spies ingediende amendement (Kamerstukken II 2005/2006, 30 489, nr. 16) in het wetsvoorstel wordt opgenomen. Dit is conform mijn toezegging in het eerdergenoemde wetgevingsoverleg van 25 september 2006 en mijn brief d.d. 3 oktober 2006.

Met deze wijziging wordt er expliciet in voorzien dat de programmaregels en systematiek voor projecten (en daarmee de «kop» die het wetsvoorstel plaatst op de ruimtelijke en andere besluitvorming) alleen van toepassing zijn gedurende de periode waarop een programma betrekking heeft. Buiten die periode kan geen gebruik worden gemaakt van de programmasystematiek en voorziening voor projecten, c.q. kan aan projecten niet worden tegengeworpen dat deze alleen doorgang kunnen vinden op basis van zo’n programma.

De programmasystematiek werkt daardoor voor projecten alleen wanneer die nodig is, dat wil zeggen in perioden met structurele over- schrijdingen van grenswaarden, en daarbuiten niet. De programmasystematiek is immers een noodvoorziening die in perioden van structurele overschrijdingen geldt bovenop de normaliter van toepassing zijnde regels voor ruimtelijk-economische projecten. Zolang er een programma is kan, binnen de periode waarop dat programma betrekking heeft, van die voorziening gebruik worden gemaakt. Buiten die periode niet. Als overal aan de grenswaarden wordt voldaan is ook geen behoefte meer aan een dergelijke voorziening, projecten kunnen dan immers op de reguliere wijze doorgang vinden (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm). Ook behoeft dan geen programma (meer) te worden opgesteld.

De wijziging benadrukt het exceptionele karakter van het wetsvoorstel en kan tot gevolg hebben dat de totstandkoming en uitvoering van het programma eenmalig is. Indien immers aan de grenswaarden wordt voldaan kan de ingewikkelde en centrale aanpak via het programma komen te vervallen.

Het tweede zinsdeel bevat een uitzondering voor reeds in een programma opgenomen projecten, indien de periode waarop zo’n programma betrekking heeft is verstreken. Deze uitzondering is gewenst voor projecten waarmee rekening is gehouden in het programma maar waar vertraging in de besluitvorming is opgetreden of waar verdere besluitvorming plaatsvindt na de betreffende periode. Zonder deze uitzondering kan onduidelijkheid ontstaan over de vraag of en zo ja, onder welke regels dergelijke projecten doorgang kunnen vinden. Indien na het verstrijken van de periode waarop het programma betrekking heeft geen sprake meer is van overschrijdingen kunnen dergelijke projecten desgewenst ook op de reguliere wijze doorgang vinden, zulks ter keuze van het betreffende bestuursorgaan.

Onderdeel B

Dit betreft een technische correctie.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven