30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

nr. 28
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2006

Bij brief van 3 oktober jl. heb ik u geïnformeerd over mijn standpunten ten aanzien van amendementen die tijdens en na het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) op 25 september jl. zijn ingediend. In aanvulling daarop doe ik u hierbij mijn reactie toekomen op een amendement van het lid Van Velzen (30 849, nr. 26) dat op 2 oktober jl. is ingediend. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om u de derde nota van wijziging op het wetsvoorstel aan te bieden. In mijn brief van 3 oktober heb ik aangegeven het amendement van het lid Spies (30 849, nr 16.) over te zullen nemen en naar aanleiding van het amendement van het lid Duyvendak (30 849, nr. 21) de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij de totstandkoming van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) nadrukkelijk in artikel 5.12, eerste lid, te verankeren. Met de derde nota van wijziging wordt aan deze toezeggingen invulling gegeven.

Amendement van het lid Van Velzen (30 489, nr. 24)

Dit amendement beoogt om vast te leggen dat het met het maatregelenpakket zoals dat vastgelegd zal worden in het NSL voldaan zal worden aan de Europese grenswaarden binnen de daarvoor gestelde termijnen, verlengd met de nog vast te stellen derogatietermijnen. Dit amendement heeft een strekking die vergelijkbaar is aan die van het amendement 20 van het lid Duyvendak, zij het dat rekening gehouden wordt met toekomstige derogatietermijnen. Er van uitgaande dat de voorgestelde wet van kracht zal worden onder de vigeur van de bestaande luchtkwaliteitsrichtlijnen, dus zonder dat nieuwe derogatietermijnen zijn vastgesteld, houdt echter ook amendement 24 in dat meteen moet worden voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof, die per 2005 zijn ingegaan en per 2010 aan de grenswaarden voor NO2. Hiermee ontstaat dezelfde situatie (strijdigheid NSL met de wet en daaruit voortvloeiende patstellling) als die ik in mijn brief van 3 oktober bij mijn reactie op de amendementen 20 en 23 uiteen heb gezet. Dit heeft tot gevolg dat mijn reactie dezelfde moet zijn als op de amendementen 20 en 23: ook dit amendement wordt ten stelligste ontraden. Daarnaast merk ik nog op dat in het amendement wordt verwezen naar door het Europees Parlement vastgestelde derogatietermijnen. Formeel is het echter zo dat de toegestane derogatietermijnen gezamenlijk door Raad en Parlement worden vastgesteld en vastgelegd in een richtlijn, waarna lidstaten er gebruik van kunnen maken, mits aan de daarvoor vast te stellen criteria wordt voldaan.

Ik hoop u met deze standpuntbepaling en de derde nota van wijziging voldoende geïnformeerd te hebben om tot een spoedige afronding van de behandeling van dit wetsvoorstel te kunnen komen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven