30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

nr. 26
AMENDEMENT VAN HET LID DE KROM

Ontvangen 3 oktober 2006

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 5.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. Een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het desbetreffende gebied die in betekende mate van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht in dat gebied, op basis van de krachtens het zevende lid verstrekte gegevens, alsmede de effecten van die ontwikkelingen op de luchtkwaliteit;

2. In het derde lid, onderdeel d, vervalt: «of besluiten».

3. In het derde lid, onderdeel e, vervalt «en besluiten».

4. In het zesde lid, onderdeel b, vervalt: «, voorgenomen besluiten».

5. In het zevende lid vervalt: «en besluiten».

6. In het negende lid vervalt telkens: «en besluiten».

7. In het tiende lid, onderdelen a en b, vervalt telkens: «, voorgenomen besluiten».

8. Het twaalfde lid komt te luiden:

12. In plaats van een in het programma genoemde of beschreven maatregel kan of kunnen na een daartoe strekkende melding door de desbetreffende bestuursorganen aan Onze Minister, binnen een krachtens het derde lid aangewezen gebied een of meer andere maatregelen worden toegepast, voor zover deze andere maatregelen een vergelijkbaar of positiever effect op de luchtkwaliteit hebben. Bij de melding wordt aangegeven welke maatregelen het betreft en op welke termijn deze worden getroffen en worden de effecten op de luchtkwaliteit met overeenkomstige toepassing van art. 5.19 aangegeven. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing.

II

Artikel 5.14 komt te luiden:

Artikel 5.14

De daartoe in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, aangewezen bestuursorganen rapporteren jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister over de voortgang en de uitvoering van een programma en de daarin opgenomen maatregelen en ontwikkelingen, alsmede over de effecten daarvan op de luchtkwaliteit.

III

Artikel 5.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, komt te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in:

a. de artikelen 8.2, 8.8, 8.11, derde lid, 8.40, eerste lid en 8.44, eerste lid;

b. de artikelen 13, 16, 43, 48 en 53 van de Wet inzake de luchtverontreiniging.

2. Het derde lid vervalt.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe de koppeling tussen ruimtelijke ordeningsbesluiten en de grenswaarden voor luchtkwaliteit te vereenvoudigen. In artikel 5.12, eerste lid, is bepaald dat het op te stellen programma, waarin zowel de te treffen maatregelen als de te verwachten ontwikkelingen en besluiten worden opgenomen, gericht dient te zijn op het bereiken van de grenswaarden genoemd in bijlage 2. Een vergelijkbare bepaling treft men aan in artikel 5.13, eerste lid.

Aldus wordt bereikt dat het samengestelde geheel van maatregelen en ontwikkelingen wordt getoetst aan het bereiken van de grenswaarden. Daarnaast is het volgens de Memorie van Toelichting niet goed denkbaar dat, zeker in situaties waarin een reeds geldende grenswaarde wordt overschreden, een toetsing door het bestuur achterwege zou kunnen blijven, ofwel aan het programma of aan de grenswaarde. In het wetsvoorstel is dus in feite een dubbele toetsing opgenomen: direct van individuele besluiten en daaronder liggende projecten aan de grenswaarden, én via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Dit amendement beoogt de gekozen systematiek te vereenvoudigen door de rechtstreekse toetsing van individuele besluiten te laten vervallen, maar de toetsing van het NSL aan de grenswaarden in stand te laten. Aangezien in de programma’s alle redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen zullen worden betrokken is er geen reden om afzonderlijke ruimtelijke ordeningsbeslissingen nog te toetsen aan de grenswaarden.

Dit wordt bereikt door de voorgestelde wijziging van artikel 5.16. Het is dan ook niet meer nodig dat in de programma’s de te nemen besluiten worden genoemd. Voldoende is dat de te treffen maatregelen wordt beschreven alsmede de te verwachten ontwikkelingen die van invloed zijn op het behalen van de grenswaarden.

Met dit voorstel verminderen de bestuurlijke lasten verband houdend met de opstelling van de programma’s. De schijnzekerheid die in het wetsvoorstel wordt geboden door te suggereren dat een absolute grens van 3% in de praktijk kan worden gehanteerd, wordt vermeden. Saldering van individuele projecten is niet meer nodig. Indien het behalen van de grenswaarden in gevaar zou komen, moeten in de programma’s extra maatregelen worden opgenomen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Aldus blijft de koppeling in stand, maar vervalt de meerwaarde van toetsing van individuele besluiten aan de grenswaarden. De rechtstreekse toetsing wordt ongedaan gemaakt voor onder meer de volgende besluiten:

• Provinciale milieuverordening

• Regionale en gemeentelijke milieubeleidsplannen

• Bevoegdheden op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals het bestemmingsplan

• Bevoegdheden op grond van de Tracéwet, de Planwet Verkeer en Vervoer en de Spoedwet Wegverbreding

• Bevoegdheden op grond van de Wet op de stads en dorpvernieuwing

Dergelijke besluiten worden niet meer individueel beoordeeld op hun invloed op de luchtkwaliteit, maar wél in totaliteit en in samenhang via de programma’s.

De in dit amendement voorgestelde systematiek past ook in de van toepassing zijnde Europese Richtlijnen, die geen directe toetsing of koppeling vereisen, maar wél het behalen van de grenswaarden. De Europese Richtlijnen laten de wijze waarop en de middelen waarmee het resultaat wordt bereikt, over aan de lidstaten. Dit amendement sluit ook aan bij de systematiek in veel landen waarbij het primaat voor planvorming geldt, gericht op het bereiken van de grenswaarden maar waarbij de grenswaarden zelf bij de beoordeling van individuele projecten een secundaire rol spelen.

De rechtszekerheid van de burger wordt niet aangetast. In geval van beroep kan de bestuursrechter niet meer rechtstreeks besluiten aan de grenswaarden toetsen. Dit laat onverlet dat een beroep kan worden gedaan op o.m. artikel 10 van de Wet Ruimtelijke Ordening. Dit geeft de bestuursrechter de mogelijkheid te toetsen of een ontwikkeling strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader kunnen alle ruimtelijk relevante aspecten in de belangenafweging worden betrokken.

Deze systematiek sluit aan bij de wijze van implementatie van de Europese Richtlijn in andere landen, waar een veel minder strikt regime geldt, aldus de Memorie van Toelichting. Bovendien sluit de systematiek aan bij die van kleine projecten die «niet in betekenende mate» bijdragen. Deze projecten behoeven eveneens niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. Wel zijn de projecten als «autonome ontwikkeling» opgenomen in het NSL. Aldus wordt ook hier een impliciete koppeling, of een «koppeling op afstand» bereikt. Het amendement bouwt voort op deze systematiek.

De Krom

Naar boven