30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

nr. 16
AMENDEMENT VAN HET LID SPIES

Ontvangen 25 september 2006

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5.16, zesde lid, komt als volgt te luiden:

6. Buiten een periode als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of een in een programma als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, opgenomen periode, blijft het eerste lid, aanhef en onder d, buiten toepassing, tenzij het betreft de uitoefening van een bevoegdheid of de toepassing van een wettelijk voorschrift met betrekking tot een ontwikkeling of voorgenomen besluit dat is genoemd of beschreven in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, en de periode waarop dat programma betrekking heeft is verstreken.

Toelichting

Met deze wijziging wordt er expliciet in voorzien dat de programmaregels en systematiek voor projecten (en daarmee de «kop» die het wetsvoorstel plaatst op de ruimtelijke en andere besluitvorming) alleen van toepassing zijn gedurende de periode waarop een programma betrekking heeft. Buiten die periode kan geen gebruik worden gemaakt van de programmasystematiek en voorziening voor projecten, c.q. kan aan projecten niet worden tegengeworpen dat deze alleen doorgang kunnen vinden op basis van zo’n programma.

De programmasystematiek werkt daardoor voor projecten alleen wanneer die nodig is, dat wil zeggen in perioden met structurele overschrijdingen van grenswaarden, en daarbuiten niet. De programmasystematiek is immers een noodvoorziening die in perioden van structurele overschrijdingen geldt bovenop de normaliter van toepassing zijnde regels voor ruimtelijk-economische projecten. Zolang er een programma is kan, binnen de periode waarop dat programma betrekking heeft, van die voorziening gebruik worden gemaakt. Buiten die periode niet. Als overal aan de grenswaarden wordt voldaan is ook geen behoefte meer aan een dergelijke voorziening, projecten kunnen dan immers op de reguliere wijze doorgang vinden (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm). Ook behoeft dan geen programma (meer) te worden opgesteld.

Het amendement benadrukt het exceptionele karakter van het wetsvoorstel en kan tot gevolg hebben dat de totstandkoming en uitvoering van het programma eenmalig is. Indien immers aan de grenswaarden wordt voldaan kan de ingewikkelde en centrale aanpak via het programma komen te vervallen.

Het tweede zinsdeel bevat een uitzondering voor reeds in een programma opgenomen projecten, indien de periode waarop zo’n programma betrekking heeft is verstreken. Deze uitzondering is gewenst voor projecten waarmee rekening is gehouden in het programma maar waar vertraging in de besluitvorming is opgetreden of waar verdere besluitvorming plaatsvindt na de betreffende periode. Zonder deze uitzondering kan onduidelijkheid ontstaan over de vraag of en zo ja, onder welke regels dergelijke projecten doorgang kunnen vinden. Indien na het verstrijken van de periode waarop het programma betrekking heeft geen sprake meer is van overschrijdingen kunnen dergelijke projecten desgewenst ook op de reguliere wijze doorgang vinden, zulks ter keuze van het betreffende bestuursorgaan.

Spies

Naar boven