30 487
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de masteropleiding geneeskunde, klinisch onderzoeker

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 5 april 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Achtergrond 2

3. Waarom deze wetswijziging? 2

4. Financiële consequenties 3

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot het mogelijk maken van de start van vierjarige masteropleidingen geneeskunde, klinisch onderzoeker voor studenten met een niet-medische bachelor. De afgestudeerden zijn zowel arts als klinisch onderzoeker; het zijn dokters-plus. Deze leden vinden dat deze opleiding een interessante aanvulling biedt op de bestaande medische opleidingen en ertoe kan bijdragen dat de interactie tussen wetenschap en zorg verbetert. Zij onderschrijven de noodzaak van een vierjarige master vanwege het feit dat deze studenten met een verwante, niet-medische bachelor extra medische bijscholing nodig hebben. Het feit dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) de voorliggende opleiding heeft goedgekeurd, biedt voor deze leden voldoende waarborgen om in te kunnen stemmen met de wetswijziging. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben geen bezwaar tegen het onderhavige wetsvoorstel, maar hebben enige twijfel bij het budgettair neutrale karakter van de invoering.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van genoemde wetten, in verband met de masteropleiding geneeskunde, klinisch onderzoeker. Deze leden hebben daar enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemde wetsvoorstel. Als deze opleiding in een behoefte voorziet, is het gerechtvaardigd de mogelijkheid daartoe te creëren. Toch hebben de leden van deze fractie nog wel een aantal vragen.

2. Achtergrond

De leden van de VVD-fractie vinden dat de specifieke masteropleiding geneeskunde, die studenten opleidt tot arts en klinisch onderzoeker, een aanwinst binnen het bestel kan zijn. Vanuit de overtuiging dat meer differentiatie en de ontwikkeling van topopleidingen in het hoger onderwijs van groot belang zijn voor het hoger onderwijs, staan deze leden positief ten opzichte van een dergelijke uitdagende en zware opleiding. De politiek gaat in beginsel echter niet over nieuw in te richten opleidingen. Zeker gezien de huidige ontwikkeling naar een meer vraaggestuurd systeem, moeten deze keuzen overgelaten worden aan de instellingen. Wel zijn deze leden van mening dat een dergelijke topopleiding een meerwaarde moet bieden voor de studenten, die dan ook bereid zijn daar zelf in te investeren. De opleiding zou niet moeten dienen als alternatieve route voor studenten die zijn uitgeloot voor de reguliere geneeskundeopleiding. De opleiding wordt kostbaarder dan de reguliere opleiding geneeskunde, omdat deze master een periode van vier jaar beslaat. De leden van deze fractie zijn echter nog niet overtuigd van de meerwaarde die de extra kosten voor de staat moet rechtvaardigen. Kan de regering aangeven wat die meerwaarde is, afgezet tegen de mogelijkheden van de reguliere opleiding geneeskunde, zo vragen deze leden. Ook met de huidige opleiding geneeskunde kunnen afgestudeerden zich verder bekwamen in het klinisch onderzoek, bijvoorbeeld door – op eigen kosten of met een beurs – een wetenschappelijke stage te doen.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de ervaringen die in het buitenland zijn opgedaan met een «two cycle» graduate-entry systeem naast de reguliere medische opleiding. Leidt het voorgestelde systeem bijvoorbeeld niet tot verdringing of marginalisering van de reguliere medische opleiding, zo vragen deze leden.

3. Waarom deze wetswijziging?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten met welke verwante niet-medische bachelors studenten kunnen instromen in een dergelijke masteropleiding. Deze leden begrijpen dat studenten niet automatisch toegang tot deze master kunnen krijgen en dat er toelatingseisen gesteld mogen worden. Het is deze leden niet duidelijk waarom bij de voorliggende opleiding in Utrecht behalve de inhoudelijke eisen ook eisen aan de motivatie worden gesteld. Is het normaal voor de toegang tot een dergelijke master de eis van «zeer gemotiveerd» te stellen, zo vragen deze leden. Zij vragen wie er eisen stelt aan de capaciteit van de opleiding. Is dat de overheid of de instelling zelf? Geldt bij het stellen van capaciteitseisen aan deze opleiding de bestaande numerus fixus regeling of wordt hier gebruik gemaakt van een andere regeling, zo vragen de leden van deze fractie. Graag horen zij ook wat meer over de ervaringen met dergelijke masteropleidingen in het buitenland.

De leden van de D66-fractie concluderen dat de bedoeling van het wetsvoorstel is om WO-bachelors die een «verwante opleiding» hebben gevolgd, in te kunnen laten stromen in een vierjarige masteropleiding geneeskunde, klinisch onderzoeker, waarbij de instelling de toelatingsvereisten vaststelt in de onderwijs- en examenregeling. De leden van deze fractie zouden graag een indicatie zien wat voor soort opleidingen straks waarschijnlijk als «verwant» beschouwd zullen worden.

4. Financiële consequenties

De leden van de PvdA-fractie vragen wie de kosten gaat betalen, als het verwachte effect van een verminderde instroom in de bacheloropleiding geneeskunde niet optreedt.

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de extra kosten voor studiefinanciering. Volgens de regering worden die kosten gecompenseerd door vermindering van de meerkosten bacheloropleiding geneeskunde (reductie instroom in de bacheloropleiding geneeskunde). Het aantal studenten, in welke bachelor dan ook, blijft echter gelijk en de kosten daarmee ook. Kan de regering aangeven hoe de meerkosten van de opleiding gecompenseerd kunnen worden door reductie in de instroom geneeskunde, bij een gelijkblijvend studentenaantal in de bachelorfase, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vinden de financiële onderbouwing van het wetsvoorstel onvoldoende. Er wordt gesteld dat de invoering van de selectieve masteropleiding arts/klinisch onderzoeker voor het Rijk budgettair neutraal zal zijn, omdat de meerkosten van een vierde jaar masteropleiding worden gecompenseerd door vermindering van de meerkosten bacheloropleiding geneeskunde. Met andere woorden, financiering vindt plaats door een reductie van de instroom in de bacheloropleiding geneeskunde. Deze leden hebben grote bedenkingen tegen de wenselijkheid van dit laatste. Om dit te kunnen beoordelen is inzicht nodig in de ongesaldeerde meerkosten van de selectieve masteropleiding arts/klinisch onderzoeker, die noodzakelijkerwijs corresponderen met de voorgestelde bezuiniging op de instroom in de bacheloropleiding geneeskunde. Deze leden vragen hoe groot, in aantallen studenten, de verwachte instroomdaling bij de bacheloropleiding geneeskunde eigenlijk is. Zij vragen hoe het aantal aanmeldingen voor de bachelor geneeskunde zich thans verhoudt tot het aantal beschikbare plaatsen. Welke doorstroom vindt plaats in het vervolg van de geneeskundestudie en hoe verhoudt dit zich, meerjarig, tot de (verwachte) vraag naar artsen, zo vragen de leden van deze fractie.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

Naar boven