nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 februari
2006 en het nader rapport d.d. 6 maart 2006, aangeboden aan de Koningin
door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 25 januari 2006, no. 06.000190, heeft
Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met
openstellen van het recht op een langdurigheidstoeslag in de situatie waarin
enige inkomsten zijn ontvangen, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 januari
2006, nr. 06.000190, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 6 februari 2006, nr. W12.06.0017/IV, bied ik U
hierbij aan.
Op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) komen personen
die gedurende vijf jaar een inkomen hebben dat niet hoger is dan de bijstandsnorm én
die in deze periode geen inkomen uit of in verband met arbeid hebben ontvangen,
in aanmerking voor een zogenoemde langdurigheidstoeslag. Met het wetsvoorstel
wordt deze doelgroep uitgebreid met personen die in deze vijf jaar wel inkomsten
uit of in verband met arbeid hebben gehad, maar die, gelet op de zeer geringe
hoogte en de zeer geringe duur van deze inkomsten, feitelijk evenmin arbeidsmarktperspectief
hebben.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt de volgende kanttekening bij de memorie van toelichting.
Op grond van artikel 69, eerste lid, onderdeel b, van de WWB wordt ook
de langdurigheidstoeslag gefinancierd uit het zogenoemde inkomensdeel van
het macrobudget WWB. In hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de memorie van
toelichting bij het onderhavige voorstel wordt met betrekking tot de financiële
gevolgen gesteld dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor de omvang van
het inkomensdeel van het macrobudget WWB. Ter verklaring hiervoor wordt opgemerkt
dat op grond van artikel 69, tweede lid, tweede volzin, van de WWB het uitgangspunt
bij de vaststelling van het inkomensdeel van het macrobudget WWB is dat dit
deel toereikend is voor de voor het betreffende jaar geraamde kosten.
Deze verklaring kan echter niet op voorhand leiden tot de conclusie dat
het voorstel geen gevolgen behoeft te hebben voor de omvang van het inkomensdeel
van het macrobudget WWB. Met het voorstel wordt immers de doelgroep
voor de langdurigheidstoeslag uitgebreid. Het is evident dat daarmee de kosten
voor de gemeenten zullen stijgen. Naar het oordeel van de Raad vloeit uit
artikel 69, tweede lid, tweede volzin, in samenhang met artikel 108, derde
lid, van de Gemeentewet, voort dat de gemeenten voor deze extra kosten moeten
worden gecompenseerd, middels een evenredige verhoging van het inkomensdeel.
Deze bepaling impliceert namelijk dat bij het vaststellen van het macrobudget
zo nodig ook rekening wordt gehouden met kosten die voortvloeien uit landelijke
beleidswijzigingen die de gemeenten hebben uit te voeren, zoals het onderhavige
wetsvoorstel. Bij de raming van de kosten zal daarom het financiële effect
van de uitbreiding van de doelgroep voor de langdurigheidstoeslag moeten worden
meegenomen. De Raad onderkent dat de budgettering in de WWB met zich meebrengt
dat de gemeenten in beginsel het risico dragen voor kosten die hoger zijn
dan de vastgestelde budgetten. Het moet hierbij echter wel gaan om door de
gemeentebesturen beïnvloedbare kosten; die situatie doet zich hier niet,
of hooguit ten dele, voor.
De Raad adviseert de toelichting overeenkomstig het voorgaande aan te
passen. Daarbij ware ook inzicht te geven in de uitkomsten van het overleg,
in verband met de Code Interbestuurlijke Verhoudingen, met de VNG ten aanzien
van het punt van de compensatie.
Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies
behorende bijlage.
Er is geen geoormerkt budget langdurigheidstoeslag. De middelen voor de
langdurigheidstoeslag maken onderdeel uit van het inkomensdeel van het macrobudget
WWB. In relatie tot de hoogte van het macrobudget zal het financiële
beslag van dit wetsvoorstel van dien aard zijn dat dit geen aanleiding geeft
tot een verhoging van het macrobudget WWB. Voor een toename van de uitkeringslasten
worden de gemeenten bovendien achteraf gecompenseerd. De werkelijke uitgaven
aan bijstandsuitkeringen en langdurigheidstoeslagen vormen immers een van
de basisingrediënten van de raming van het inkomensdeel van het macrobudget
WWB van het jaar daarop. Gegeven het bovenstaande ontbreekt de noodzaak om,
zoals de Raad de State voorstelt, op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen,
met de VNG overleg te voeren ten aanzien van het punt van de compensatie.
De redactionele opmerkingen van de Raad van State zijn overgenomen.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.06.0017/IV
met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.
– In artikel I, in de voorgestelde wijziging van artikel 36, eerste
lid, onderdeel b, van de WWB «inkomsten uit arbeid» vervangen
door «inkomsten uit of in verband met arbeid» en «van de
arbeid» door: van deze arbeid.
– Artikel II toelichten.
– In hoofdstuk 1 van de toelichting «29 870» vervangen
door: 28 870.