30 480
Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten om tijdelijk ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Strekking van de voorgestelde wetswijziging

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).De mede namens de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties voorgestelde wetswijziging, verruimt de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het verlenen van een ontheffing van het wettelijke vereiste van ingezetenschap voor wethouders. Een overeenkomstige aanpassing vindt plaats met betrekking tot de overeenkomstige bevoegdheid van provinciale staten. De hier gegeven toelichting geldt mutatis mutandis ook voor die aanpassing.

Artikel 36a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de vereisten voor het lidmaatschap van de gemeenteraad, bedoeld in artikel 10, ook gelden voor het wethouderschap. Eén van deze vereisten betreft het ingezetenschap.

Het tweede lid van het huidige artikel 36a geeft de raad de bevoegdheid voor de duur van ten hoogste een jaar ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap. Dit in verband met het feit dat sinds 2002 wethouders ook van buiten de gemeenteraad, en dus mogelijk ook van buiten de gemeente kunnen worden benoemd, en in laatstgenoemde situatie niet geëist kan worden dat de nieuwbenoemde wethouder terstond woonruimte binnen de gemeente betrekt.

2. Aanleiding voor de voorgestelde wetswijziging

In enkele gemeenten doet zich de situatie voor dat de ontheffingstermijn van een jaar voor buiten de gemeente woonachtige wethouders verstreken is zonder dat zij inmiddels zijn verhuisd naar de gemeente waar zij wethouder zijn. Ingevolge artikel 47, eerste lid, dient een wethouder dan onmiddellijk ontslag te nemen. Doet hij dat niet, dan dient de raad hem op grond van artikel 47, tweede lid, juncto artikel 46, tweede lid, ontslag te verlenen. Voorzover bekend, heeft geen van de betrokken wethouders zelf ontslag genomen. De betreffende gemeenteraden hebben deze wethouders evenmin ontslag verleend. Dat betekent dat wethouders, die overigens kennelijk het vertrouwen van hun raad genieten, in afwijking van de wet aanblijven.

Deze beschreven situatie kan zich zowel voordoen bij buiten de gemeente woonachtige wethouders die onmiddellijk na de verkiezingen benoemd worden, als bij tussentijds aantredende wethouders. Naarmate een tussentijdse benoeming later gedurende een zittingsperiode van de raad plaatsvindt, zal het moeilijker worden van wethouders te eisen dat zij nog voor een relatief korte periode verhuizen.

Hoewel het aantal gemeenten waarin de beschreven problematiek zich daadwerkelijk voordoet, vooralsnog beperkt is tot een twintigtal, moet worden onderkend dat de problematiek van blijvende aard zal zijn. De wethouder «van buiten» heeft immers definitief zijn intrede gedaan in het lokaal bestuur.

3. Aard en achtergrond van de voorgestelde wetswijziging

Al diegenen die lokale bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen, behoren deel uit te maken van de lokale gemeenschap. Dit uitgangspunt wordt breed gedragen. Het vindt zijn wettelijke vertaling in het woonplaatsvereiste voor raadsleden, burgemeesters en – sinds de dualisering – wethouders. Een lokale bestuurder moet binding en voeling hebben met de lokale gemeenschap, omdat hij of zij een bestuurder vóór en in het belang van de gehele lokale bevolking is. De huidige ontheffingsbevoegdheid van de raad doet dan ook niet af aan het algemene uitgangspunt van binding van wethouders aan de lokale gemeenschap, maar beoogt tegemoet te komen aan praktische bezwaren. Persoonlijke omstandigheden en de praktische onmogelijkheid om in korte tijd nieuwe woonruimte te vinden, kunnen het soms onmogelijk maken voor wethouders om al onmiddellijk bij hun aantreden aan de wettelijke eis van het ingezetenschap te voldoen. Nu in de praktijk blijkt, dat de termijn van een jaar soms niet toereikend is om deze problemen op te lossen, terwijl de betreffende wethouders onverminderd het vertrouwen van hun raad genieten, krijgt de termijn van een jaar onbedoeld het karakter van een valbijlconstructie. Daarmee is geen enkel belang gediend. De overgangstermijn van een jaar is immers bedoeld om het reëel mogelijk te maken aan de wettelijke eis van het ingezetenschap te voldoen. In bijzondere gevallen kan evenwel blijken dat de termijn van een jaar door zijn absolute karakter zijn doel voorbijschiet. Bijvoorbeeld in het geval van een wethouder die binnen enkele maanden na het overschrijden van de termijn van een jaar aan het eind van zijn ambtstermijn is gekomen. Of in het geval van een wethouder die aantoonbaar binnen enkele maanden na het verstrijken van de termijn een woning gaat betrekken binnen de gemeente. Daarom wordt voorgesteld de raad de bevoegdheid te verlenen om in bijzondere gevallen de duur van de ontheffing met telkens maximaal een jaar te verlengen. De raad is immers het best in staat om op basis van de concrete feiten en omstandigheden de afweging daartoe te maken. De maximale termijn van een jaar garandeert dat steeds opnieuw een expliciete beoordeling van de concrete situatie plaatsvindt.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) hebben bij brief van 28 februari 2006 respectievelijk van 31 januari 2006 ingestemd met dit voornemen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven