30 475
Regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ten behoeve van zorgvuldig graven in de ondergrond wenselijk is te voorzien in betere informatie-uitwisseling betreffende de ligging van netten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;

c. graafwerkzaamheden: het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond;

d. graaflocatie: de locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht;

e. net: een ondergrondse kabel of leiding, daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

f. opdrachtgever: degene die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht;

g. grondroerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;

h. beheerder: degene die een net beheert;

i. gebiedseenheid: het ingevolge artikel 20, eerste lid, onderdeel a, door het bestuur van de Dienst vastgestelde gebied;

j. liggingsgegevens: de gegevens omtrent de ligging van een net in een bepaalde gebiedseenheid met als referentie een uniforme topografische basiskaart;

k. net met gevaarlijke inhoud: één of meer buisleidingen die behoren tot een krachtens artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie;

l. gebiedsinformatie: het geheel van informatie die door beheerders, ingevolge artikel 10, eerste lid, aan de Dienst is verstrekt over een bepaalde gebiedseenheid.

HOOFDSTUK 2. PREVENTIE VAN GRAAFSCHADE

Artikel 2

1. De opdrachtgever draagt er zorg voor dat de graafwerkzaamheden waartoe hij opdracht geeft, op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.

2. De grondroerder verricht de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.

3. Ter uitvoering van het tweede lid zorgt de grondroerder ten minste dat:

a. vóór aanvang van de graafwerkzaamheden melding als bedoeld in artikel 8 is gedaan,

b. onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en

c. op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.

Artikel 3

1. De aanleg, de instandhouding en de opruiming van netten door een beheerder geschieden op zodanige wijze dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt.

2. De beheerder die in strijd handelt met het eerste lid, neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van het betreffende onderdeel van zijn net, waaronder zonodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid onverwijld een einde te maken.

HOOFDSTUK 3. ELEKTRONISCH INFORMATIESYSTEEM

Artikel 4

Er is een elektronisch informatiesysteem waarmee informatie tussen beheerders enerzijds en opdrachtgevers en grondroerders anderzijds wordt uitgewisseld.

Artikel 5

1. De Dienst is belast met het beheer van het elektronische informatiesysteem.

2. De Dienst verstrekt op verzoek gebiedsinformatie aan:

a. opdrachtgevers en grondroerders ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden en het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden;

b. bestuursorganen voor zover deze gebiedsinformatie noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.

Artikel 6

1. De Dienst registreert per gebiedseenheid ten behoeve van het uitwisselen van informatie over deze netten:

a. welke beheerders een net beheren, en

b. welke gemeenten ingevolge artikel 16, vierde lid, informatie hebben ontvangen.

2. Een beheerder meldt uiterlijk twintig werkdagen voorafgaande aan de wijziging aan de Dienst:

a. dat hij een net zal beheren in een gebiedseenheid waar tot dan toe geen net door hem werd beheerd;

b. dat hij geen net meer zal beheren in een gebiedseenheid waar tot dan toe wel een net door hem werd beheerd.

HOOFDSTUK 4. INFORMATIE-UITWISSELING TEN BEHOEVE VAN GRAAFWERKZAAMHEDEN

Artikel 7

1. Een opdrachtgever of een grondroerder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden.

2. Een bestuursorgaan kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak.

Artikel 8

Een grondroerder meldt de Dienst ten hoogste twintig werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de graafwerkzaamheden het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden, tenzij het grond betreft die in zijn eigendom of beheer is en hij weet dat er sinds de voorafgaande melding aan de ligging van de netten in de grond niets is veranderd.

Artikel 9

De Dienst stelt vast op welke gebiedseenheid de melding of het verzoek betrekking heeft en bericht hierover onverwijld alle beheerders die in deze gebiedseenheid zijn geregistreerd.

Artikel 10

1. Onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag na verzending van een bericht als bedoeld in artikel 9 verstrekt een beheerder via het elektronische informatiesysteem in ieder geval de volgende informatie aan de Dienst:

a. de liggingsgegevens,

b. de relevante eigenschappen van zijn net in de betreffende gebiedseenheid,

c. in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, zijn getroffen, en

d. zijn contactgegevens.

2. Indien een beheerder de termijn, genoemd in het eerste lid, overschrijdt, doet de Dienst daarvan mededeling aan Onze Minister.

Artikel 11

1. De Dienst verstrekt gebiedsinformatie via het elektronische informatiesysteem onverwijld na ontvangst van alle informatie als bedoeld in artikel 10, maar uiterlijk twee werkdagen na verzending van een bericht als bedoeld in artikel 9, aan degene die het verzoek, bedoeld in artikel 7, of de melding, bedoeld in artikel 8, heeft gedaan.

2. Indien degene die het verzoek of de melding heeft gedaan geen gebruik maakt van het elektronische informatiesysteem, verstrekt de Dienst gebiedsinformatie op andere wijze onverwijld na ontvangst van alle vereiste informatie, maar uiterlijk drie werkdagen na verzending van een bericht als bedoeld in artikel 9.

3. Indien de Dienst niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, van alle beheerders de gebiedsinformatie heeft ontvangen, doet de Dienst daarvan mededeling bij het verstrekken van de gebiedsinformatie.

Artikel 12

Indien het verzoek of de melding betrekking heeft op grond die in beheer is bij Onze Minister van Defensie:

a. verstrekt Onze Minister van Defensie, in afwijking van artikel 10, geen liggingsgegevens die hij beheert aan de Dienst;

b. verstrekt de Dienst, indien Onze Minister van Defensie niet de grondroerder is, de gebiedsinformatie aan Onze Minister van Defensie, die deze gebiedsinformatie, samen met relevante liggingsgegevens over netten waarvan Onze Minister van Defensie beheerder is, verstrekt aan de grondroerder.

Artikel 13

1. De beheerder van een net met gevaarlijke inhoud treft voorzorgsmaatregelen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht. Deze voorzorgsmaatregelen betreffen in ieder geval de aanwijzing ter plaatse van de exacte ligging van dat net door de beheerder.

2. De beheerder van een net met een grote waarde kan voorzorgsmaatregelen treffen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht.

3. Indien de beheerder heeft aangegeven dat hij voorzorgsmaatregelen treft, vangt de grondroerder de graafwerkzaamheden niet aan dan nadat de beheerder deze voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.

4. De beheerder treft de voorzorgsmaatregelen binnen drie werkdagen nadat de grondroerder contact met hem heeft opgenomen, tenzij hij in overleg met de grondroerder andere afspraken maakt.

5. Indien een beheerder voorzorgsmaatregelen treft, treft de grondroerder eveneens de nodige voorzorgsmaatregelen. Hij legt deze schriftelijk vast en brengt deze voor aanvang van de graafwerkzaamheden ter kennis van de betrokken beheerder.

Artikel 14

1. De beheerder rapporteert aan de Dienst telkens in januari het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

2. Het bestuur van de Dienst neemt een overzicht op van het aantal schadegevallen in het jaarverslag, bedoeld in artikel 25 van de Organisatiewet Kadaster.

Artikel 15

1. Indien de ligging van een net afwijkt van de liggingsgegevens die aan de grondroerder zijn verstrekt, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.

2. Van de melding, bedoeld in het eerste lid, doet de Dienst onverwijld mededeling aan de betrokken beheerder. De beheerder treft binnen tien werkdagen de als gevolg daarvan noodzakelijke maatregelen.

Artikel 16

1. Indien de grondroerder een net aantreft dat niet in de door de Dienst verstrekte liggingsgegevens is vermeld of waarvan niet duidelijk is wie de beheerder is, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.

2. De Dienst bericht onverwijld alle beheerders die in de betreffende gebiedseenheid een net beheren dat er een net is aangetroffen, waarover geen liggingsgegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 10.

3. Indien er een beheerder van het net is, meldt deze zich onverwijld bij de Dienst.

4. Indien de Dienst niet binnen twee weken na het bericht, bedoeld in het tweede lid, een melding als bedoeld in het derde lid ontvangt, geeft de Dienst de liggingsgegevens , bedoeld in het eerste lid, door aan de gemeente in wiens grondgebied dat net zich bevindt.

Artikel 17

Op een gemeente die liggingsgegevens heeft ontvangen door toepassing van artikel 16, vierde lid, zijn de artikelen 9, 10 en 15, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de gemeente de liggingsgegevens, bedoeld in artikel 16, vierde lid, verstrekt en eventuele correcties ingevolge 15, tweede lid, verwerkt.

Artikel 18

De Dienst bewaart informatie over het verzoek, bedoeld in artikel 7, de melding, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 8, 14, eerste lid, 15, eerste en tweede lid, en 16, eerste, derde en vierde lid, en het bericht, bedoeld in de artikelen 9, 16, tweede lid, en 17.

HOOFDSTUK 5. NADERE REGELGEVING

Artikel 19

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatie die op grond van artikel 10 wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën netten verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die informatie wordt verstrekt.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de situatie dat de beheerder vanwege de door een calamiteit geboden spoed niet de in hoofdstuk 4 beschreven procedure kan volgen, waarbij voor zover nodig van de bepalingen van dat hoofdstuk kan worden afgeweken.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

a. het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid;

b. verzoeken als bedoeld in artikel 7 en meldingen als bedoeld in artikel 8;

c. de voorzorgsmaatregelen en de inachtneming daarvan, bedoeld in artikel 13, eerste, tweede en vijfde lid;

d. vaststelling van gebiedseenheden als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

a. meldingen als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 8, 14, eerste lid, 15, eerste lid, en 16, eerste en derde lid;

b. de uniforme topografische basiskaart, bedoeld in artikel 1, onderdeel j;

c. het bewaren en verstrekken van de informatie, bedoeld in artikel 18;

d. toegang tot en aansluiting op het informatiesysteem.

Artikel 20

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van artikel 11 aan de grondroerder wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën graafwerkzaamheden verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die gebiedsinformatie wordt verstrekt.

2. Bij regeling van het bestuur van de Dienst:

a. worden de gebiedseenheden vastgesteld;

b. worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de registratie van beheerders, bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaatsvindt.

3. Bij regeling van het bestuur van de Dienst kunnen regels worden gesteld omtrent de tijden gedurende welke verzoeken als bedoeld in artikel 7 en meldingen als bedoeld in artikel 8 kunnen worden gedaan.

HOOFDSTUK 6. HANDHAVING

Artikel 21

1. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 2, 6, tweede lid, 8, 10, eerste lid, 13, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 14, eerste lid, 15, en 16, eerste en derde lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 22

Onze Minister is bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, 6, tweede lid, 10, eerste lid, 13, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 14, eerste lid, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 23

1. Ingeval van overtreding van de artikelen 2 en 13, derde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000.

2. Ingeval van overtreding van de artikelen 6, tweede lid, 8, 10, eerste lid, 13, eerste, vierde en vijfde lid, 14, eerste lid, 15 en 16, eerste en derde lid, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100 000.

3. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt Onze Minister in ieder geval rekening met de aard, de ernst en de duur van de overtreding.

4. Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 25

1. Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is overleden.

2. Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

Artikel 26

Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien:

a. aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd;

b. een kennisgeving als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, is bekendgemaakt;

c. een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of

d. het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht dan wel ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

Artikel 27

1. De bevoegdheid van Onze Minister tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

2. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 28

1. Indien een ambtenaar als bedoeld in artikel 21, eerste lid vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 23 is begaan, maakt hij een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt en verder geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld, treedt dit voor de toepassing van dit artikel in de plaats van het rapport.

Artikel 29

1. Indien aan een handeling van Onze Minister redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging een verklaring omtrent de overtreding af te leggen.

2. De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken.

Artikel 30

1. Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. Voorzover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 31

1. Onze Minister stelt de overtreder in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Het rapport wordt reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt. Indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, zorgt Onze Minister voor bijstand door een tolk.

2. Indien Onze Minister, nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:

a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of

b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 32

Onze Minister beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete.

Artikel 33

De beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete vermeldt in ieder geval:

a. indien een last onder dwangsom wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

b. indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. het bedrag van de boete;

c. de overtreding ter zake waarvan de last of de bestuurlijke boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijke voorschrift.

Artikel 34

1. Een bestuurlijke boete wordt betaald aan Onze Minister binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt.

3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

4. De werking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 35

1. Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 34, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

HOOFDSTUK 7. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETGEVING

Artikel 36

De Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen g tot en met k worden geletterd h tot en met l.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. het bevorderen van de kenbaarheid van de ligging van ondergrondse kabels en leidingen;.

B

In artikel 117 wordt, onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. De Dienst is aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door een vergissing, verzuim of andere onregelmatigheid van de Dienst, door hem begaan bij de registratie, bedoeld in artikel 6, en de uitwisseling of de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 9, 11, 12, 15, 16 en 17 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten. De Dienst is niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit het door de Dienst verstrekken van informatie die afkomstig is van derden en inhoudelijk onjuist blijkt te zijn, of het niet tijdig ontvangen of kunnen verstrekken van informatie die afkomstig is van derden door handelen of nalaten van die derden.

Artikel 37

De Organisatiewet Kadaster wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, tweede lid, wordt na «krachtens de Kadasterwet», ingevoegd: of enige andere wet.

B

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 3, eerste lid, onderdelen c, f, h, i en j, van de Kadasterwet» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onderdelen c, f, g, i, j en k, van de Kadasterwet.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Tot de personen die zitting hebben in de gebruikersraad behoren in elk geval een vertegenwoordiger van:

a. notarissen;

b. tussenpersonen in onroerende zaken;

c. iedere minister die gebruik maakt van geografische gegevens;

d. provincies;

e. gemeenten;

f. waterschappen;

g. grondroerders als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten en

h. beheerders als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

3. Het zesde lid komt te luiden:

6. Het bestuur regelt nader bij reglement:

a. de samenstelling van de gebruikersraad;

b. de wijze waarop de organisaties van gebruikers van door de Dienst geleverde diensten gerechtigd zijn een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger in een of beide kamers van de gebruikersraad aan te wijzen en

c. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een kamer van de gebruikersraad voor een of meer taken een commissie kan instellen.

C

Aan artikel 16a wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien een kamer van de gebruikersraad voor een of meer taken een commissie heeft ingesteld, kan die commissie overeenkomstig het derde lid het bestuur in kennis stellen van de binnen die commissie levende standpunten over die taak of taken.

Artikel 38

1. Indien artikel I, onderdeel B, artikel 5.9, van het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr. 2) tot wet wordt verheven en in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 3 van deze wet in werking treedt, vervalt artikel 5.9 van de Telecommunicatiewet op het moment dat artikel 3 in werking treedt.

2. Indien artikel 3 van deze wet tot wet is verheven en in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel I, onderdeel B, artikel 5.9, van het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr. 2) tot wet wordt verheven, vervalt artikel 5.9 van de Telecommunicatiewet op het moment dat de voornoemde wijziging van de Telecommunicatiewet in werking treedt.

Artikel 39

In artikel 174 lid 2 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt «bij leidingen op de leidingbeheerder, behalve voor zover de leiding zich bevindt in een gebouw of werk» vervangen door: bij kabels en leidingen op de kabel- en leidingbeheerder, behalve voor zover de kabel of leiding zich bevindt in een gebouw of werk.

Artikel 40

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, de artikelen 2, tweede en derde lid, en 13.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 41

Deze wet laat onverlet dat de gemeenteraad in het belang van de openbare orde en veiligheid bij verordening voorschriften kan geven omtrent het verrichten van graafwerkzaamheden, waaronder het binden van graafwerkzaamheden aan het hebben van een vergunning.

Artikel 42

1. Binnen drie maanden na inwerkingtreding van artikel 6, eerste lid, meldt een beheerder bij de Dienst in welke gebiedseenheden hij een net beheert, met uitzondering van netten die een verbinding vormen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken.

2. De liggingsgegevens van de netten die een verbinding vormen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, meldt een beheerder bij de Dienst binnen acht jaar na inwerkingtreding van artikel 6, eerste lid, dan wel op een eerdere, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen datum.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 43

1. Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, is de Dienst belast met de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten.

2. Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, verstrekt, in afwijking van artikel 10, eerste lid, de beheerder de informatie, bedoeld in artikel 10, aan de degene die het verzoek of de melding heeft gedaan.

3. In afwijking van de artikelen 10, en 12, onderdeel b, kunnen tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het aanleveren van informatie door beheerders. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

a. welke informatie wordt verstrekt;

b. aan wie de informatie wordt verstrekt;

c. de wijze waarop de informatie wordt verstrekt;

d. de termijnen waarbinnen deze informatie wordt verstrekt.

4. In afwijking van artikel 14 rapporteren de beheerders gedurende vier jaar na inwerkingtreding van dit artikel in de maanden januari en juli het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in de voorafgaande zes maanden.

Artikel 44

1. Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, verstrekt de Dienst, in afwijking van artikel 11, aan degene die het verzoek of de melding heeft gedaan onverwijld een overzicht van de beheerders die een net beheren in de gebiedseenheid waarin de graaflocatie is gelegen.

2. In afwijking van artikel 11, eerste en tweede lid, kunnen tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het aanleveren van informatie door de Dienst aan degene, die een verzoek als bedoeld in artikel 7 of een melding als bedoeld in artikel 8 heeft gedaan. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

a. welke informatie wordt verstrekt;

b. de wijze waarop de informatie wordt verstrekt;

c. de termijnen waarbinnen deze informatie wordt verstrekt.

Artikel 45

1. In afwijking van artikel 15, eerste lid, doet een grondroerder tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, de melding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, bij de beheerder indien hij gegevens ingevolge artikel 43, tweede lid, rechtstreeks van de beheerder heeft verkregen. In dat geval is artikel 15, tweede lid, niet van toepassing.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop een melding als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan.

Artikel 46

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede invoering van deze wet tot 3 jaar na inwerkingtreding van artikel 4 regels worden gesteld, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bepaalde in deze wet.

2. Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in deze wet, wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien één van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

3. Tot 5 jaar na inwerkingtreding van deze wet kan Onze Minister bij regeling aan daarbij aan te geven categorieën van beheerders vrijstelling verlenen van de verplichtingen van artikel 6, tweede lid, 10, eerste lid, 42 en 43.

Artikel 47

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 2) tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervallen de artikelen 23, derde en vierde lid, en 24 tot en met 35 van deze wet.

Artikel 48

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 49

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 50

Deze wet wordt aangehaald als: Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven