30 458
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Paraguay inzake de export en handhaving van socialezekerheidsuitkeringen; Asunción, 22 december 2005

B
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 november 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 24 december 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 22 december 2005 te Asunción totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Paraguay inzake de export en handhaving van socialezekerheidsuitkeringen (Trb. 2006, 35).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

1.1. Wet beperking export uitkeringen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet van 27 mei 1999, Stb. 250, hierna: Wet BEU) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet BEU is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.

Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar landen waarmee bij verdrag afspraken over handhaving bestaan.

1.2. Handhavingsafspraken

Het verdrag met Paraguay voorziet in de handhavingsafspraken die noodzakelijk zijn in het licht van de Wet BEU. Deze afspraken zijn erop gericht om verificatie en controle mogelijk te maken ten aanzien van de volgende aspecten die van belang zijn voor de uitvoering van de socialeverzekeringswetten:

• identiteit

• in leven zijn

• leefvorm

• inkomen van de betrokkene

• inkomen van de partner

• samenloop van uitkeringen

• arbeidsongeschiktheid

• bestaan/leeftijd/inkomen/onderwijs van het kind

• detentie

Daarnaast is afgesproken dat wederzijds de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van de uitvoeringsorganen inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van verschuldigde premies, alsmede opgelegde boeten en maatregelen, worden erkend. Het verdrag verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen en uitspraken in beide landen.

Gelet op de hiervoor aangeduide handhavingsafspraken wordt op grond van het verdrag de exportbeperking ten aanzien van Paraguay opgeheven.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat definities van de in het verdrag gebruikte begrippen.

Artikel 2

In dit artikel is voor beide landen de wetgeving opgenomen die onder de materiële werkingssfeer van het verdrag vallen. Voor Nederland zijn dit de socialeverzekeringswetten waarop de exportbeperking van de Wet BEU betrekking heeft en de Nederlandse wetgeving inzake de sociale bijstand, waaronder de Wet werk en bijstand (WWB). De WWB is onder de materiële werkingssfeer van het verdrag gebracht teneinde te kunnen controleren of bijstandsgerechtigden vermogen bezitten in Paraguay. De bijstand op basis van de WWB is overigens niet exporteerbaar.

Voor de Toeslagenwet (TW) geldt een wettelijk exportverbod. Deze wet valt daarom niet onder de werkingssfeer van het verdrag. Evenmin onder de werkingssfeer van het verdrag vallen de loonbetalingen waarop de werknemer recht heeft bij ziekte (artikel 7:629 Burgerlijk Wetboek). De Wet BEU ziet op uitkeringen en niet op (contractuele) verplichtingen op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3

In dit artikel is geregeld wie onder de personele werkingssfeer van het verdrag vallen. Voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving dienen onder gezinsleden te worden begrepen de partner in verband met de partnertoeslag op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), de halfwees in verband met de halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), en het kind in verband met de kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid, heft de exportbeperking op van de Wet BEU. De voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland dient te wonen, geldt niet voor de in Paraguay wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden. Voor uitkeringsgerechtigden die vóór de inwerkingtreding van de Wet BEU in het buitenland woonden en een Nederlandse uitkering ontvingen voorzag de Wet BEU in een overgangstermijn van drie jaar, zodat de exportbeperking voor deze personen pas inging op 1 januari 2003. Paraguay is één van de twintig landen waarmee de verdragsonderhandelingen ultimo 2002 in een dusdanig vergevorderd stadium waren dat de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 23 september 2002 aan de Tweede Kamer1 heeft toegezegd dat continuering van de uitkeringen na afloop van de overgangstermijn van de Wet BEU gegarandeerd diende te zijn. Derhalve is het verdrag voorzien van een bepaling inzake terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003. Aan de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verzocht om, anticiperend op de inwerkingtreding van het verdrag, uitvoering te geven aan de terugwerkende kracht bepaling. De export van uitkeringen aan de betrokken uitkeringsgerechtigden in Paraguay is derhalve gecontinueerd na 1 januari 2003.

Voor wat betreft de export van uitkeringen op grond van de Ziektewet wordt het volgende opgemerkt. De Wet BEU regelde dat voor uitkeringsgerechtigden die op 31 december 1999 in een niet-verdragsland woonden, uitbetaling van het ziekengeld wordt gecontinueerd. Aangezien de periode waarin ziekengeld kan worden uitbetaald maximaal twee jaar duurt, is vanaf 1 januari 2002 geen ziekengeld meer naar niet-verdragslanden geëxporteerd. Vanaf 1 januari 2003 kan nieuw toe te kennen ziekengeld overeenkomstig bovengenoemde toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weer worden uitbetaald in Paraguay.

Op grond van het tweede lid van artikel 4 is de Nederlandse wetgeving inzake sociale bijstand expliciet van export uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Dit houdt verband met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (RSV 2004/46 en 47) op grond waarvan de TW onder de toepassingssfeer van de bilaterale socialezekerheidsverdragen werd geschaard. Hoewel voor de TW een absoluut exportverbod geldt, acht de regering het, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, niettemin aangewezen om de TW in het onderhavige verdrag met Paraguay expliciet van de export uit te sluiten teneinde elke onduidelijkheid hierover uit te sluiten.

Nederland behoudt zich in het derde lid overigens het recht voor om de export van kinderbijslag op grond van de AKW te beperken.

Artikel 5

In dit artikel is een identificatieverplichting neergelegd voor de betrokkene in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid van betalingen aan hem. Tevens is de procedure geregeld in verband met de identificatie.

Artikel 6

De in dit artikel opgenomen bepalingen bieden de rechtsbasis voor de verificatie van de gegevens zoals hiervoor vermeld onder punt 1.2, en het gegevensverkeer tussen de betrokken instanties. Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen om werkzaamheden in het kader van dit verdrag uit te oefenen.

Artikel 7

Dit artikel bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de uitkeringsgerechtigde of degene die een uitkering aanvraagt.

Artikelen 8 en 9

De bepalingen van deze artikelen strekken ertoe de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van verschuldigde premies, alsmede opgelegde boeten en maatregelen, te vergemakkelijken.

Artikel 10

Dit artikel regelt de bescherming van persoonlijke gegevens die in het kader van het verdrag worden uitgewisseld. Uitgangspunt is dat terzake de wetgeving van het verstrekkende land van toepassing is. Verdere verstrekking, wijziging of vernietiging van deze gegevens is onderworpen aan de wetgeving van het ontvangende land. Gebruik van persoonlijke gegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid is in beginsel onderworpen aan de toestemming van de betrokkene. Voor Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) terzake relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is doorgifte niettemin mogelijk indien o.a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid, onder a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid, onder a, van de Richtlijn). Gelet op het feit dat de Nederlandse bevoegde organen bij de uitvoering van het verdrag de betrokkene vragen schriftelijk te verklaren ermee in te stemmen om zijn gegevens ter verificatie door te geven aan de Paraguayaanse autoriteiten, kan in het midden blijven of Paraguay een passend beschermingsniveau waarborgt.

Overigens is, los van de vraag of Paraguay al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid, onder d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid, onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

Artikel 15

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het verdrag. Tevens is in het tweede lid voorzien in een terugwerkende kracht van de artikelen 4, 5, 6 en 7 (de exportbepaling en handhavingsbepalingen) tot en met 1 januari 2003. Dit is een uitvloeisel van het standpunt dat is ingenomen door de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 23 september 2003 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal1, dat de continuering van de uitkeringen na afloop van de overgangstermijn van de Wet BEU (1 januari 2003) gegarandeerd diende te zijn voor die landen waarmee – op dat moment ten minste op ambtelijk niveau –overeenstemming over een handhavingsverdrag was bereikt. Deze terugwerkende kracht geldt voor de uitkeringen waar de in het verdrag gemaakte handhavingsafspraken betrekking op hebben, derhalve de uitkeringen op grond van de AKW, de Anw, de AOW, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Ziektewet. Aan de uitkerende instanties is gevraagd om op de totstandkoming van het verdrag te anticiperen en vanaf 1 januari 2003 overeenkomstig dit verdrag de desbetreffende uitkeringen uit te betalen (zie tevens de toelichting bij artikel 4).

Om zo spoedig mogelijk een juridische basis te hebben voor de uitbetaling van de uitkeringen in Paraguay en tevens de noodzakelijke handhavingsactiviteiten te kunnen verrichten, is de voorlopige toepassing van artikel 4 (de exportbepaling) en de artikelen 5, 6 en 7 (handhavingsbepalingen) in het derde lid van artikel 15 opgenomen. De voorlopige toepassingsbepaling is ingegaan op 1 februari 2006 (de eerste dag van de tweede maand na ondertekening van het verdrag).

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/2003, 17 050, nr. 236.

XNoot
1

Kamerstukken II 2002/2003, 17 050, nr. 236.

Naar boven