Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30435 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30435 nr. 6 |
Vastgesteld 3 april 2006
De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. Algemeen
Noodzaak en strekking van het wetsvoorstel
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Afdoening buiten zitting
De schriftelijke ingebrekestelling
Dwangsomprocedure
Artikel I
Onderdeel C (artikel 4:15)
Onderdeel D(artikel 6:12)
Noodzaak en strekking van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij delen voor 100% de doelstellingen van het wetsvoorstel, zij vinden de gekozen uitwerking echter niet praktisch en te omslachtig.
Met de benadering in de memorie van toelichting zijn deze leden het eveneens geheel eens: een bekwame en efficiënt werkende overheid (hier bedoeld, zowel nationaal, provinciaal als lokaal, alsmede een groot aantal zelfstandige bestuursorganen) zou een dergelijke sanctie niet nodig moeten hebben. De aan het woord zijnde leden delen de opvatting van de regering dat vele verbeteringen in de werkwijzen van de diverse overheden in gang zijn gezet en dat er reeds de nodige positieve verbeteringen te melden zijn.
Wanneer echter onverhoopt een overheid (inclusief de zbo’s) niet tijdig tot een besluit kan komen op een aanvraag van een burger of een bedrijf dienen deze laatste over een eenvoudig doch doeltreffend rechtsmiddel te beschikken om deze beslissing alsnog snel tot stand te brengen c.q. af te dwingen.
Alvorens nader op de voorgestelde procedure in te gaan, maken deze leden twee prealabele opmerkingen.
Allereerst merken de leden van de CDA-fractie op dat zij zich in het verleden reeds meerdere malen hebben uitgesproken voor het zogenaamde «Spaanse model», ook wel de «silencio positivo» genaamd, waarbij een burger een vergunning van rechtswege wordt verleend na het verstrijken van een al dan niet wettelijke beslistermijn (vgl. de motie Koopmans de Krom (29 383, 3H)).
In de memorie van toelichting (onderaan blz. 2) van het thans voorliggende wetsvoorstel spreekt de regering wel over de «figuur van de fictieve positieve beslissing» als stok achter de deur, maar verder dan een wettelijke prikkel in een zeer beperkt aantal gevallen komt de regering niet.
Ten tweede merken deze leden op dat bij hun beoordeling ook het initiatiefwetsvoorstel van de leden Wolfsen en Luchtenveld (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen, Kamerstuk 29 934) een grote rol speelt. De leden van de CDA-fractie hebben sterk de indruk dat dit initiatiefwetsvoorstel leidt tot een eenvoudiger procedure om het betreffende overheidsorgaan tot en tijdige beslissing aan te zetten. Kan de regering deze conclusie onderschrijven? En kan de regering ter onderbouwing van haar standpunt kort in gaan op de verschillen in benaderingswijze tussen beide wetsvoorstellen?
Nu, met deze twee prealabele opmerkingen in het achterhoofd, kenschetsen de aan het woord zijnde leden de procedure van dit wetsvoorstel als omslachtig.
Bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan is de burger (en/of een rechtspersoon) aan drie (rechts-) handelingen onderworpen om alsnog een beslissing te verkrijgen:
a. hij moet het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen,
b. de rechter doet, in principe weliswaar zonder zitting, binnen acht weken een uitspraak,
c. als het bestuursorgaan vervolgens nog niet tijdig beslist, kan de burger via de voorzieningenrechter alsnog een dwangsom doen op leggen. Deze procedure is wel vrijgesteld van griffierecht!
De leden van de CDA-fractie vragen waarom dit niet eenvoudiger kan. Daarnaast vinden zij de termijn van acht weken waarbinnen de rechter het verzoek zonder zitting (!) behandelt aan de zeer ruime kant.
In het hierboven genoemde initiatiefwetsvoorstel is stap b achterwege gelaten en krijgt het bestuursorgaan in stap c min of meer automatisch een dwangsom opgelegd c.q. wordt de dwangsom verbeurd verklaard voor elke dag dat het bestuursorgaan de beslissing nog langer uitstelt.
De overige onderdelen van het wetsontwerp zijn – behoudens enkele kleine correcties van de Awb – grotendeels terug te voeren op deze hoofdvraag. De leden van de CDA-fractie hebben daar voor dit moment dan ook geen specifieke vragen over.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet beroep niet tijdig beslissen. Zij zijn verheugd dat ook de regering zich het probleem van te trage besluitvorming ter harte neemt. Een voorontwerp van wet was al vanaf maart 2002 bekend en bovendien zijn de adviezen over dit voorontwerp ook al in dat jaar gegeven. Waarom heeft het tot nu moeten duren eer het wetsontwerp is ingediend?
In dit verband hebben deze leden al met vreugde kennisgenomen van een eerder wetsvoorstel, namelijk het wetsvoorstel Dwangsom bij niet-tijdigbeslissen van de leden Wolfsen en Luchtenveld. Naar de mening van deze leden kan het voorgestelde in de Wet beroep bij niet tijdig beslissen eventueel bestaan naast het voorgestelde in het genoemde initiatief van de leden Wolfsen en Luchtenveld. De leden van de PvdA-fractie zouden graag de mening van de regering hierover willen vernemen.
In de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel wordt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie terecht meerdere malen gewezen op het belang van het programma Andere Overheid als het gaat om het versnellen van besluitvorming door het bestuur. De leden Wolfsen en Luchtenveld hebben in hun initiatiefwetsvoorstel in verband met de nauwe samenhang met het programma Andere Overheid de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties als eerst verantwoordelijke aangemerkt. Waarom heeft de regering dat in het geval van het onderhavige wetsvoorstel niet gedaan? Hoe ziet de regering de rol van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties als het gaat om het versnellen van besluitvorming door het bestuur in het algemeen en als het om het onderhavige wetsvoorstel gaat in het bijzonder? Is dit niet juist primair meer een kwestie van vernieuwend besturen, dan van nieuwe wetgeving?
In de memorie van toelichting wordt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie terecht geconstateerd dat de burger een effectiever rechtsmiddel tegen te trage besluitvorming door het bestuur nodig heeft. Blijkbaar schiet het huidige rechtsmiddel van bezwaar en beroep tekort. Gesteld wordt dat bezwaarschriften niet altijd tot een versnelling van de bestuurlijke besluitvorming leiden. Kan – bij voorkeur in procenten van het aantal ingediende bezwaarschriften – worden aangegeven in welke mate bezwaarschriften wel tot een dergelijke versnelling leiden? Kan op dezelfde wijze worden aangegeven hoe vaak – het liefst ook uitgedrukt in een percentage van het aantal bezwaarschriften – er na het indienen van een bezwaarschrift alsnog een beroep op de rechter wordt gedaan om het bestuur tot snellere besluitvorming aan te zetten?
De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat de oplossing voor het probleem van trage besluitvorming primair gevonden moet worden in organisatorische maatregelen. In dat verband wordt er gewezen op het actieprogramma «Andere Overheid». Binnen welke termijn moeten de gewenste organisatorische maatregelen vruchten gaan afwerpen in de zin van dat besluitvorming door het bestuur wordt versneld? Dezelfde vraag willen deze leden stellen als het gaat om het «actieplan professioneel omgaan met brieven en elektronische berichten». Mede in het licht van de constatering van de Nationale Ombudsman dat door de rijksoverheid het belang van het halen van beslistermijnen is erkend, maar dat dit nog niet heeft geleid tot een structurele verbetering van de doorlooptijden van bezwaarschriften, vragen deze leden op welke termijn deze cultuuromslag en acties daadwerkelijk vruchten gaan afwerpen.
Deze leden delen de mening van de regering dat de figuur van de fictieve positieve beslissing een prikkel verdient. Op welke termijn kunnen concrete voorstellen op dit gebied worden verwacht?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet beroep bij niet tijdig beslissen. Deze leden onderschrijven de noodzaak om maatregelen te nemen tegen bestuursorganen die zich niet houden aan wettelijk voorgeschreven beslistermijnen. Het komt regelmatig voor dat bestuursorganen de wettelijke termijnen voor het nemen van beslissingen overschrijden. Dit leidt bij aanvragers van een beschikking dan wel een vergunning terecht tot veel ergernis. Het is goed dat er naar een instrument wordt gezocht om iets te doen aan trage bestuursorganen. In dat kader wijzen de leden van de VVD-fractie dan ook op het initiatiefwetsvoorstel van de leden Wolfsen en Luchtenveld, de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen. De initiatiefnemers staan een andere oplossing dan de regering voor. Zij kiezen voor een dwangsom, na een ingebrekestelling. De leden van de VVD-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om beide wetsvoorstellen te integreren. Beide wetsvoorstellen zijn immers niet tegenstrijdig, maar eerder complementair.
Is het mogelijk om het instrument «afschaffen van de bezwaarfase» te incorporeren in het hiervoor genoemde initiatiefwetsvoorstel? De lijn zou dan als volgt kunnen zijn: na een ingebrekestelling door een aanvrager is er de mogelijkheid van een dwangsom, te betalen door het bestuursorgaan, en zonder dat de rechter er aan te pas komt om deze op te leggen. Mocht het bestuursorgaan dan nog geen besluit hebben genomen, dan kan de burger direct beroep bij de rechter instellen, zonder eerst een bezwaarschrift te hebben ingediend. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie hierover het oordeel van de regering.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen graag nog enige vragen erover stellen.
Deze leden menen dat de verzoeker baat heeft bij een snelle en duidelijke rechtsgang bij het niet tijdig beslissen van een bestuursorgaan. Deze leden constateren dat er nog altijd twee rechterlijke uitspraken aan te pas komen alvorens een organisatie onder voelbare (d.w.z. financiële) druk kan komen te staan. Deze leden menen dat dit nog simpeler en effectiever kan. Zij zouden het wenselijk vinden om van tevoren duidelijkheid te hebben over beslistermijnen, zoals nu in enkele maar nog niet alle situaties al het geval is, mede op grond van bestaande jurisprudentie. Als deze termijn niet door de organisatie wordt gehaald, kan er een bepaalde verlenging van bijvoorbeeld de helft van de oorspronkelijke termijn worden aangevraagd. Als de tweede termijn niet wordt gehaald, wordt er automatisch een schadevergoeding toegekend, evenredig met de overschrijding, waarna de verzoeker van rechtswege in het gelijk wordt gesteld. Kan de regering ingaan op de merites van dit voorstel?
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering aan te geven wat de reikwijdte van het wetsvoorstel is, in de zin dat zij concreet toelicht op welke organisaties het van toepassing zal zijn. Twee voorbeelden waar deze leden zeer geïnteresseerd in zijn, zijn de huurcommissie en de rechtspositie van asielzoekers. Kan de regering aangeven of deze regeling ook van toepassing zal zijn op huurcommissies? Kan de regering ingaan op de praktische consequenties voor asielzoekers waar een besluit op hun status uitblijft?
Kan de regering aan de leden van de SP-fractie de ratio toelichten van het eerst in gebreke stellen van een orgaan alvorens er overgegaan kan worden tot een beroep? Leidt dit niet tot onnodige bureaucratie in het vaststellen van duidelijke rechten?
Het valt de leden van de SP-fractie op dat dit wetsvoorstel sterke gelijkenis in strekking en doel vertoont met het wetsvoorstel dwangsom bij niet tijdig beslissen. Kan de regering aangeven wat de overeenkomsten en verschillen zijn?
De leden van de SP-fractie constateren dat een aantal organisaties aandringt op het oplossen van de termijnoverschrijdingen door organisatorische maatregelen. De aan het woord zijnde leden kunnen zich dit wel voorstellen, en willen de regering verzoeken in te gaan op de vraag welke versnelling gerealiseerd zou kunnen worden hiermee. Is de regering van mening dat er extra personeel aangetrokken dient te worden, of menen zij dat deze maatregel tot versnelling zal leiden. Hoeveel verbetering acht de regering denkbaar zonder extra personeel aan te nemen?
De leden van de SP-fractie verzoeken informatie van de regering over de hoogte van de dwangsom die kan worden opgelegd.
De leden van de SP-fractie constateren dat er niet expliciet wordt ingegaan op de financiële gevolgen van het wetsvoorstel. Een aantal maatregelen, zoals het feit dat er wellicht minder rechtszittingen zullen zijn en het feit dat dwangsommen kunnen worden opgelegd, heeft echter wel degelijk financiële gevolgen. Dat geldt ook in het geval mocht blijken dat de enige manier om de termijnoverschrijdingen te reduceren, het aannemen van extra personeel is. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering om meer aandacht te schenken aan de financiële gevolgen van het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij verwelkomen dit initiatief als een poging om de besluitvorming van het openbaar bestuur te bespoedigen en de rechtspositie voor burgers bij niet tijdig beslissen te verbeteren. Wel hebben zij nog enige vragen hierover. Het valt deze leden op dat het voorontwerp van dit wetsvoorstel al uit 2002 stamt. Zij vragen wat de redenen zijn dat het wetsvoorstel de Kamer nu pas bereikt. Voorts horen zij graag of er tussentijds nog informatie van de adviserende organisaties bekend is geworden die van belang is voor de Kamer.
Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie komen uit de toelichting van de regering twee argumenten naar voren voor het invoeren van een beroep bij niet tijdig beslissen. Enerzijds beoogt het voorstel de mogelijkheden van burgers en bedrijven te verbeteren om te worden gecompenseerd voor niet tijdige beslissingen. Dit aspect juichen de aan het woord zijnde leden toe. Anderzijds lijkt te worden verondersteld dat van deze verbeterde rechtspositie een «preventieve» werking voor wat betreft het overschrijden van beslissingstermijnen van bestuursorganen zal uitgaan. De kracht van dit laatste argument moet, volgens deze leden, niet worden overschat. Immers, zoals de regering ook stelt, ligt aan het niet voldoen aan beslistermijnen een complex probleem ten grondslag. In het kader van het programma Andere overheid zijn een groot aantal veranderingen ingezet om deze problematiek aan te pakken die zijn effect nog moet sorteren.
Dit laat voor de leden van de D66-fractie onverlet dat het door de Raad van State gesuggereerde opnemen van een overzicht van (de overschrijding van) de beslistermijn in de burgerjaarverslagen een interessant voorstel is. Transparantie zou in dit opzicht een heilzame werking kunnen hebben. Graag een reactie van de regering.
Indien burgers in de wet gestelde termijnen overschrijden, dan heeft dit dikwijls grotere consequenties dan een boete. Ook na de invoering van voorgestelde beroepsmogelijkheden zal de onevenwichtigheid in het gewicht van de gevolgen van termijnoverschrijding ten opzichte van bestuursorganen blijven bestaan. De leden van de D66-fractie zien de plannen van de regering om andere figuren, zoals de fictieve positieve beslissing in te voeren dan ook met belangstelling tegemoet.
De leden van de D66-fractie willen voorts graag van de regering vernemen hoe het onderhavige voorstel zich verhoudt tot de regel- en wetgeving in de ons omringende landen.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voorgestelde directe beroep alleen mogelijk moet worden in situaties waarin het bestuursorgaan de aanvrager niet heeft laten weten de wettelijke beslistermijn of, bij het ontbreken daarvan, de termijn van acht weken te zullen halen. Deze leden constateren dat hiermee is afgestapt van algemene gelding van het wetsvoorstel, terwijl daar in het voorontwerp van wet nog wel sprake van was. Deze leden betreuren dat zeer. Zo kan het enkel sturen van een uitstelbriefje het bestuur legitimeren stil te zitten, zonder dat daar een concrete reden voor hoeft te zijn. De leden van de PvdA-fractie zijn enerzijds gevoelig voor het argument dat zal moeten worden bezien in welke mate de voorgestelde beperkte regeling een belasting van de rechterlijke macht vormt. Deze leden menen echter anderzijds dat het geven van de mogelijkheid van direct beroep niet anders dan kan leiden tot een zwaardere belasting van de rechterlijke macht omdat immers in veel gevallen de bezwaarfase zal komen te vervallen. Deze leden zijn van mening dat het in het licht van het belang dat ook de regering hecht aan het geven van een effectiever rechtsmiddel tegen trage besluitvorming, dat belang prevaleert boven een eventuele zwaardere belasting van de rechterlijke macht. Kan de regering hierop ingaan? Bovendien zijn deze leden van mening dat door het scheppen van de mogelijkheid dat bestuursorganen vrijwillig de regeling van direct beroep in kunnen stellen, het argument van belasting van de rechterlijke macht niet lijkt te zijn meegewogen. Dit geldt temeer daar de regering de hoop uitspreekt dat veel bestuursorganen de regeling zelf van toepassing verklaren. Deelt de regering deze mening?
De regering stelt terecht dat als het bestuursorgaan zowel de beslistermijn overschrijdt en daar bovendien de burger niet van op de hoogte stelt, dat dan sprake is van een dubbel stilzitten. De burger zal dit «waarschijnlijk als bijzonder ergerlijk ervaren» wordt gesteld. De leden van de PvdA-fractie menen echter dat het niet alleen om de mate van ergernis zou moeten gaan, maar dat het vooral van belang is dat de burger niet krijgt waar hij recht op heeft, namelijk een beslissing binnen de daarvoor gestelde termijn. Daarom zijn deze leden van mening dat ook bij enkel het overschrijden van de beslistermijn de burger in beroep zou moeten kunnen gaan met overslaan van de bezwaarfase. Kan de regering hierop ingaan? Waarom moet er eerst sprake zijn van «dubbel stilzitten» voordat de burger gebruik kan maken van deze regeling?
De leden van de PvdA-fractie constateren voorts dat door het beperkte toepassingsbereik van de voorgestelde regeling er twee rechtsgangen naast elkaar zullen ontstaan. In sommige gevallen verandert het huidige regime van eerst bezwaar en daarna beroep niet, in andere gevallen is er direct beroep mogelijk. Naar de mening van deze leden kan hierdoor een situatie ontstaan die weliswaar in juridische zin duidelijk zal kunnen zijn, maar voor de burger toch tot een onduidelijke situatie zal leiden. Kan de regering hier op ingaan?
Het gestelde dat een mededeling van het bestuursorgaan dat een termijn niet wordt gehaald, niet betekent dat de beslistermijn wordt verlengd is uiteraard formeel juist. Toch menen deze leden dat door het maken van onderscheid tussen het termijnoverschrijdingen waar wel of niet een dergelijke mededeling sprake is, dit er in de praktijk toe zal leiden dat onduidelijkheid zal ontstaan over de «hardheid» van beslistermijnen. Deelt de regering deze mening? Zo ja, hoe denkt de regering deze onduidelijkheid te kunnen voorkomen? Zo neen, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie merken op dat aangegeven wordt dat het wetsvoorstel uit vier hoofdelementen bestaat. Bij het niet tijdig beslissen, kan de belanghebbende direct beroep bij de rechter instellen, zonder eerst bezwaar te maken. Het is dan wel nodig dat de belanghebbende het bestuursorgaan eerst schriftelijk in gebreke stelt. De kans is groot dat de hier gekozen oplossing leidt tot een toenemende druk op de rechter. Hoe beoordeelt de regering dat, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hierbij merken zij op dat in het initiatiefwetsvoorstel er ook een rechtsgang mogelijk blijft, maar de rechter er pas in een later stadium aan te pas kan komen. Verdient dat niet de voorkeur boven een directe gang naar de rechter teneinde een verdere belasting van de rechterlijke macht te voorkomen? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering ervoor heeft gekozen het onderhavige voorstel eerst in een beperkt aantal situaties in te voeren om de te verwachten effecten beter te kunnen overzien alvorens tot een algemene invoering over te gaan. Dit roept wel de vraag bij deze leden op of reeds van tevoren is vastgesteld bij het voldoen aan welke ijkpunten zal worden overgegaan tot algemene invoering; of aan welke criteria moet worden voldaan om tot een positief besluit te komen.
Voorgesteld wordt, dat, als het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de rechtbank binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen, uitspraak doet. De leden van de VVD-fractie vragen waarop deze termijn is gebaseerd. De regering merkt terecht op dat beroepen wegens niet tijdig beslissen voor de rechter als regel eenvoudig zijn. Er kan immers snel worden geconstateerd of een bestuursorgaan een termijn heeft overschreden of niet. Gelet hierop menen de leden van de VVD-fractie dat de termijn van acht weken na ontvangst van het beroepschrift nog tamelijk lang is. Is het mogelijk om de rechter binnen vier weken een uitspraak te laten doen? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.
De schriftelijke ingebrekestelling
De leden van de D66-fractie merken op dat het begrip «redelijkerwijs» wordt gehanteerd bij het omschrijven van een legitieme reden voor het onnodig zijn van een ingebrekestelling. In de toelichting wordt de spoedeisendheid van een zaak vermeld als een voorbeeld van een oorzaak die onder dit begrip valt. Zou de regering een uitgebreide opsomming kunnen geven van redenen die onder «redelijkerwijs» kunnen vallen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel een regeling biedt voor het opleggen van een dwangsom indien het bestuursorgaan ook na veroordeling door de rechtbank nalatig blijft te beslissen. Waarom is er pas sprake van het opleggen van een dwangsom op het moment dat er een rechterlijke uitspraak is? Waarom is een rechterlijke uitspraak voor een dwangsom nodig, terwijl dit voor de vaststelling dat een wettelijke beslistermijn is overschreden niet per se nodig is? In hoeverre is een dergelijke dwangsom complementair aan de door de leden Wolfsen en Luchtenveld voorgestelde dwangsomregeling bij niet tijdig beslissen? In hoeverre komt de door de regering voorgestelde dwangsomregeling naast of zelfs in de plaats van een eventuele schadevergoeding?
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een onnodige cumulatie van termijnen kan worden voorkomen. Zie bijvoorbeeld het nieuw voorgestelde artikel 4:14 lid 3 (acht weken), artikel 8:55b lid 1 (acht weken), artikel 8:55c lid 1 (twee weken) en artikel 8:55e lid 1 opleggen dwangsom. Hetgeen betekent dat de burger in uitzonderlijke gevallen meer dan 20 weken moet wachten voor dat hij of zij weet waar hij of zij aan toe is.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze het hier bedoelde overmacht criterium wordt omschreven. Is dit ter beoordeling en vaststelling van het betreffende bestuursorgaan of wordt hier een door het bestuursrecht (bijvoorbeeld d.m.v. jurisprudentie) nader ingeperkt begrip overmacht gehanteerd?
De leden van de D66-fractie zouden de regering willen verzoeken om uitgebreider uit een te zetten wat de redenen zijn om de suggestie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak om voorlichting over de beroepsmogelijkheden niet verplicht te stellen niet over te nemen. Voorts vragen zij de regering of zij nader kan beargumenteren waarom zij ervoor heeft gekozen de suggestie van de Nederlandse Orde van Advocaten om het begrip «onredelijk laat» te preciseren niet op te volgen.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GL), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Lambrechts (D66), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA) en Vergeer (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30435-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.