30 433
Wijziging van de wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van enkele inhoudelijke wijzigingen in de Telecommunicatiewet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Mijnbouwwet en enkele andere daarmee verbandhoudende wetten, de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001, de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en diverse andere wetten (Veegwet EZ 2005)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 april 2006

I. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken. Hieronder zal ik op de vragen van de leden van de CDA-fractie ingaan. Ik hoop dat de beantwoording mag bijdragen aan een voortvarende afhandeling van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kan dat over een dergelijke voor de provincies belangrijke bevoegdheidskwestie geen overleg heeft plaatsgevonden. Voorts willen zij weten welke maatregelen de regering heeft genomen om herhaling van dergelijke kwesties te voorkomen.

Het betreft hier een betreurenswaardig incident. Door de uiteenlopende aard van de wijzigingen in het wetsvoorstel is het initiëren van een consultatieronde over dit specifieke deel met provincies of IPO aan de aandacht ontsnapt. Intern heb ik de opdracht gegeven met grotere nauwgezetheid de bestaande en overigens adequate regels aangaande afstemming met provincies te bewaken zodat provincies tijdig zullen worden betrokken bij conceptwetsvoorstellen die hun belangen raken. Nu het hier om een incident gaat acht ik het niet noodzakelijk nog aanvullende maatregelen te nemen. Voor de volledigheid merk ik op dat geen belangen van gemeenten werden geraakt; overleg met VNG of gemeenten was daarom niet geboden.

De leden van de fractie van het CDA gaan in op het amendement op stuk nr. 5. Alvorens inhoudelijk te reageren hecht ik er aan het volgende op te merken. Artikel 97, eerste lid, van het Reglement van Orde van Uw Kamer eist een rechtstreeks verband tussen de materie van het amendement en de materie van het wetsvoorstel. De door dit artikel beschermde belangen lijken mij zwaarwegend en te omschrijven als ordelijkheid en doelmatigheid van besluitvorming en vergaderorde. In een denkbeeldige situatie zonder de beperking van artikel 97 RvO II zou immers iedere kwestie bij gelegenheid van ieder wetsvoorstel (opnieuw) aan de orde gesteld kunnen worden.

In dit geval is mijns inziens sprake van een ingrijpend en zeer specifiek amendement tot wijziging van de Gaswet op een novelle die uitsluitend strekt tot het schrappen van een in het wetvoorstel voor de Veegwet opgenomen wijziging van de Wet milieubeheer. Materieel bevat het wetsvoorstel geen nieuwe wetgeving, er wordt slechts een artikel geschrapt om zo voortvarend tegemoet te komen aan een terecht in de Eerste Kamer gerezen bezwaar. Hoewel het oordeel over de toelaatbaarheid van een amendement niet aan mij is, meen ik dat in dit geval sprake is van een te ver verwijderd verband om nog recht te kunnen doen aan de strekking van artikel 97, eerste lid, van het Reglement van Orde.

Ook inhoudelijk heb ik grote bezwaren tegen dit amendement. Artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Gaswet bepaalt dat de landelijke netbeheerder (hierna: GTS) flexibiliteitsdiensten moet aanbieden, voor zover Gasunie T&S B.V. (hierna T&S) beschikt over een economische machtspositie op de markt voor flexibiliteitsdiensten. De toelichting op deze bepaling vermeldt op dit punt: «(...) Teneinde het functioneren van de gasmarkt te bevorderen en daarmee de positie van kleinverbruikers op een geliberaliseerde gasmarkt te versterken wordt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet (GTS) verplicht flexibiliteitsdiensten (tolerantiedienst, uur-, dag- en weekflexibiliteit) aan te bieden.(...)» (Kamerstukken II 2003/04 29 372, nr. 60, p. 2). Gelet op die toelichting en artikel 15 van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden gas (Stcrt. 2005, 9) moeten «flexibiliteitsdiensten» in dit verband aan drie cumulatieve eisen voldoen: (1) de dienst heeft betrekking op een periode in de toekomst, (2) die periode heeft een duur van maximaal één week, en (3) de dienst is per saldo volumeneutraal. Kortweg, zijn dit diensten die een netgebruiker (ook genoemd «shipper») in staat stellen om invoeding en onttrekking van gas aan het gastransportnet op elkaar af te stemmen. Deze flexibiliteitsdiensten met een korte termijn karakter (uur, dag en week) kunnen ook wel tolerantiediensten worden genoemd. Flexibiliteitsdiensten met een lange termijn karakter, waaronder seizoensflexibiliteit, zijn niet mogelijk omdat die niet aan de eis van volumeneutraliteit voldoen. Het meergenoemd methodebesluit van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit van 5 december 2005 is volledig in lijn met artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Gaswet en met artikel 15 van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas. GTS biedt deze flexibiliteitsdiensten voor 2006 inmiddels overeenkomstig het Methodebesluit ook daadwerkelijk aan.

De leden van de fractie van het CDA onderscheiden naast voornoemde flexibiliteitsdienst nog een tweede «flexibiliteitsdienst», te weten een dienst die tot doel heeft gasverbruikers in staat te stellen fluctuaties in het gasafnamepatroon op te vangen, zoals uur-, dag-, week- en seizoensflexibiliteit, vooral gecontracteerd door tuinders, zakelijke gasverbruikers en leveranciers die geen transportdiensten voor hun klanten verzorgen. Ook deze dienst valt volgens deze leden onder het begrip «flexibiliteitsdiensten» als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Gaswet.

Ik deel de mening van voornoemde leden niet. Ik merk allereerst op dat aan het gebruik van het begrip «een ieder» in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Gaswet niet de betekenis kan worden toegekend die de leden van de CDA-fractie daaraan hechten. Immers, GTS zal de flexibiliteitsdiensten vanuit het landelijk net moeten leveren (en niet bijvoorbeeld in het regionale net of in het buitenland). Om de flexibiliteitsdienst ergens te kunnen ontrekken aan het landelijk net, moet hoe dan ook ergens in het landelijk net exitcapaciteit worden geboekt. Uiteraard zal degene die de flexibiliteitsdienst gekocht heeft deze exitcapaciteit moeten betalen. Deze kosten (transport fee) komen uiteraard bovenop het tarief voor de flexibiliteitsdienst zelf. Omdat de flexibiliteitsdienst volumeneutraal moet zijn, zal onder deze dienst afgenomen gas ook weer moeten worden teruggeleverd aan GTS. Hiervoor zal ook entrycapaciteit in het landelijk net moeten worden geboekt. Het vorenstaande betekent dat degene die de flexibiliteitsdienst van GTS koopt altijd netgebruiker (oftewel «shipper») moet zijn. Het betoog van de leden van de fractie van het CDA is reeds hierom niet juist, maar ook om andere redenen is het betoog onjuist. Ten eerste is deze flexibiliteitsdienst, voor zover zij ook seizoensflexibiliteit – het opvangen van variaties in het gasafnamepatroon van een gasverbruiker ten gevolge van seizoensverschillen (zomer/winter) – omvat niet volumeneutraal te leveren (anders gezegd: er zal sprake zijn van netto gaslevering). Dit kan om zeer hoge volumes en een substantieel marktaandeel gaan. Om een idee te krijgen: in de periode 2006–2007 zal naar verwachting alleen al op de binnenlandse markt van november tot en met april (winterseizoen) circa 30 miljard m3 en van mei tot en met oktober circa 15 miljard m3 (zomerseizoen) gas worden afgenomen. De omvangrijke wintervolumes die op basis van de seizoensflexibiliteitsdienst in de zomer aan GTS zouden moeten worden teruggeleverd, kunnen niet door GTS worden geabsorbeerd omdat daarvoor een opslagmogelijkheid ontbreekt. Dit betekent onontkoombaar dat GTS grote volumes gas moet gaan leveren of verhandelen, hetgeen niet in overeenstemming is met de tweede gasrichtlijn (richtlijn nr. 2003/55/EG van 26 juni 2003, PbEG L176) en de Gaswet, die juist een scheiding beogen tussen gastransport enerzijds en gashandel en -levering anderzijds. Het verdraagt zich voorts niet met het karakter van een dienst. Immers, het leveren van gas is niet het verrichten van een dienst, maar het leveren van een goed.

Met het opleggen van een wettelijke taak die mede het aanbieden van seizoensflexibiliteit omvat, zou GTS al met al met een taak worden belast die in strijd is met communautaire en nationale regelgeving en die voorts de taken van een voor het landelijk gastransportnet verantwoordelijke netbeheerder ver te buiten gaat.

De flexibiliteitsmarkt is verder een vrije markt. Die markt moet niet gemonopoliseerd worden door GTS. Daardoor worden private initiatieven, gericht op investeringen in flexibiliteitsmaatregelen ontmoedigd.

Ten slotte dreigt een toenemende buitenlandse vraag naar dit soort flexibiliteitsdiensten. GTS zal onder andere seizoensflexibiliteit aan een ieder moeten aanbieden, ongeacht of deze flexibiliteit voor een Nederlandse of een buitenlandse gasverbruiker bestemd is. Omdat seizoensflexibiliteit – of beter gezegd: seizoenscapaciteit – voor het merendeel alleen geleverd kan worden door het Groningenveld, dreigt er een versnelde depletie uit het Groningenveld.

Ik meen met vorenstaande voldoende uitgelegd te hebben waarom ik de opvatting van de leden van de CDA-fractie, zoals verwoord in het verslag, niet deel. Ik zie dan ook geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van deze leden de toelichting op artikel 15 van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas te wijzigen. Tevens moge uit het vorenstaande blijken dat ik het amendement op stuk nr. 5 sterk ontraad.

De leden van de fractie van het CDA gaan in op het door hen ingediende amendement op stuk nr. 4. Dit amendement betreft het herstel van een onjuiste verwijzing in het door die leden ingediende amendement op stuk nr. 10 op het wetsvoorstel voor een Veegwet 2005 (Kamerstukken II 2004/05, nrs. 1–2 e.v.).

Evenals in mijn reactie in dit verslag op het betoog van de leden van de CDA-fractie over amendement nr. 5 vraag ik mij af of dit amendement wel voldoende rechtstreeks verband houdt met het onderwerp van dit wetsvoorstel. Het oordeel hierover berust bij Uw Kamer. Inhoudelijk heb ik geen bezwaren tegen dit amendement. Het betreft inderdaad alleen het herstel van een onvolkomenheid in een door Uw Kamer aangenomen amendement.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven