nr. 30
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:
I1
Aan artikel 20a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
kan een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in
artikel 15, onder b, tevens intrekken wanneer de ontmanteling van die inrichting
is voltooid.
B
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten is voor
wat betreft de zinsnede met betrekking tot artikel 15f, eerste en zesde lid,
van de Kernenergiewet niet van toepassing op de houder van een vergunning
als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet voor het buiten
gebruik stellen van een inrichting waarin kernenergie kon worden vrijgemaakt,
indien de inrichting op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds
buiten gebruik is gesteld.
Toelichting
Onderdeel A
Het eerste lid van artikel 20a van de Kernenergiewet biedt de mogelijkheid
om een Kernenergiewetvergunning in te trekken, indien dat noodzakelijk is
ter bescherming van de in artikel 15b genoemde belangen. Voorts is het wenselijk
om een ontmantelingsvergunning voor een nucleaire inrichting te
kunnen intrekken wanneer de ontmanteling is voltooid. De huidige wet biedt
die mogelijkheid echter niet. Indien is komen vast te staan dat alle radioactieve
stoffen van het terrein van de betrokken inrichting zijn verwijderd en ook
anderszins aan alle verplichtingen van de ontmantelingsvergunning is voldaan,
is er geen reden meer om de ontmantelingsvergunning te laten voortbestaan.
Het is uiteindelijk aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer om te beoordelen of dit het geval is. De intrekking van de
ontmantelingsvergunning maakt dan duidelijk dat de voormalige vergunninghouder
geen verplichtingen op grond van de Kernenergiewet meer heeft en dat de betrokken
locatie daarmee wordt vrijgegeven voor nieuwe bestemmingen.
Onderdeel B
Artikel II van dit wetsvoorstel regelt, via een aanvulling van de Wet
op de economische delicten, de strafbaarstelling van overtreding van de verplichting
tot het stellen van financiële zekerheid voor de kosten van de buitengebruikstelling
en ontmanteling van kerncentrales. Ten gevolge van de overgangsbepaling in
het voorgestelde artikel IIA geldt deze strafbaarstelling niet voor kerncentrales
die op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging van de Kernenergiewet
reeds buiten gebruik zijn gesteld. De verplichting tot het stellen van financiële
zekerheid voor de kosten van ontmanteling blijft overigens onverkort van kracht.
Reeds buiten gebruik gestelde kerncentrales beschikken niet over de meest
voor de hand liggende mogelijkheid om aan de voor de financiële zekerheid
benodigde middelen te komen, namelijk de opbrengsten uit de bedrijfsvoering
van de centrale. Dit in tegenstelling tot centrales die nog enige tijd in
gebruik zullen zijn. Indien mocht blijken dat de beschikbare middelen ontoereikend
zijn voor de ontmanteling van een nu reeds buiten gebruik gestelde centrale,
is de vergunninghouder mogelijk afhankelijk van derden voor de aanvulling
van de benodigde middelen. In een dergelijke situatie past het niet dat de
vergunninghouder of bestuurders daarvan strafrechtelijk kunnen worden vervolgd,
indien het onmogelijk is alsnog aan voldoende middelen te komen. Deze bepaling
is van belang voor GKN, de vergunninghouder van de buiten gebruik gestelde
kerncentrale Dodewaard.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer