30 425
Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties

nr. 11
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 juli 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het opschrift vervalt: de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement,.

2

In de considerans vervalt «de leden van de Tweede Kamer, de leden van het Europees Parlement,» en «en dat leden van de Eerste Kamer hun nevenfuncties openbaar maken».

3

Artikel I wordt vervangen door:

ARTIKEL I

De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden 1 tot en met 3 komen te luiden:

1. De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman wordt bepaald op € 10 325,86 per maand.

2. De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald op € 9 691,95 per maand.

3. De bezoldiging van de overige staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen wordt bepaald op € 9 098,26 per maand.

2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

7. Indien de bezoldiging van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, en wordt bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, worden de in het eerste, tweede en derde lid genoemde bedragen bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

B

In artikel 8 vervalt «, met dien verstande dat, indien het bij koninklijke boodschap van 3 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II 2005/06, 30 426) tot wet is of wordt verheven en de artikelen Ia en Ib van die wet later in werking treden dan deze wet, na inwerkingtreding van die artikelen, artikel 1, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964 en artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman, vanaf 1 januari 2008 tot het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, luiden zoals in voormelde artikelen Ia en Ib is bepaald».

C

Artikel 11 vervalt.

D

Artikel 12 vervalt.

4

De artikelen II en III vervallen.

5

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

a

In onderdeel A komt het tweede lid te luiden:

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een gedeputeerde maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het provinciehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.

b

Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

Na het vijfde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. Tot vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de gedeputeerde neerlegt bij beëindiging van het ambt.

7. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Indien de gedeputeerde zijn functie in deeltijd vervult, wordt in artikel 3, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer «een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling» gelezen als een bedrag gelijk aan 14% van het bedrag van de bezoldiging van een gedeputeerde met een volledige functie, vermeerderd met het verschil tussen het bedrag van de bezoldiging van een gedeputeerde met een volledige functie en de bezoldiging van de gedeputeerde» en wordt «ten hoogste 35% van de schadeloosstelling» gelezen als: ten hoogste 35% van het bedrag van de bezoldiging van een gedeputeerde met een volledige functie.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de gedeputeerde gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

Ab

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

Na het vijfde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. Tot vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de commissaris neerlegt bij beëindiging van het ambt.

7. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de commissaris gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

c

In onderdeel B vervalt het tweede lid.

d

Onderdeel C komt te luiden:

C

Na artikel 281 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 282

Artikel 43, zesde tot en met achtste lid, onderscheidenlijk artikel 65, zesde tot en met achtste lid, is niet van toepassing op de bij inwerkingtreding van die bepalingen zittende gedeputeerde onderscheidenlijk commissaris van de Koning, zolang deze zonder onderbreking zijn ambt vervult in dezelfde provincie.

6

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

a

In onderdeel A komt het tweede lid te luiden:

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een wethouder in een gemeente met meer dan 18 000 inwoners maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het gemeentehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.

b

Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te vervallen.

2. Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

5. Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de wethouder neerlegt bij beëindiging van het ambt.

6. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vierde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Indien de wethouder zijn functie in deeltijd vervult, wordt in artikel 3, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer «een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling» gelezen als een bedrag gelijk aan 14% van het bedrag van de bezoldiging van een wethouder met een volledige functie, vermeerderd met het verschil tussen het bedrag van de bezoldiging van een wethouder met een volledige functie en de bezoldiging van de wethouder» en wordt «ten hoogste 35% van de schadeloosstelling» gelezen als: ten hoogste 35% van het bedrag van de bezoldiging van een wethouder met een volledige functie.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de wethouder gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

Ab

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

5. Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de burgemeester neerlegt bij beëindiging van het ambt.

6. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vierde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de burgemeester gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

c

In onderdeel B vervalt het tweede lid.

d

Onderdeel C komt te luiden:

C

Na artikel 290 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 291

Artikel 44, vijfde tot en met zevende lid, onderscheidenlijk artikel 66, vijfde tot en met zevende lid, is niet van toepassing op de bij inwerkingtreding van die bepalingen zittende wethouder onderscheidenlijk burgemeester, zolang deze zonder onderbreking zijn ambt vervult in dezelfde gemeente.

7

Artikel VI komt te luiden:

ARTIKEL VI

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te vervallen.

2. Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

5. Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die het lid van het dagelijks bestuur neerlegt bij beëindiging van het ambt.

6. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vierde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Indien het lid van het dagelijks bestuur zijn functie in deeltijd vervult, wordt in artikel 3, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer «een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling» gelezen als een bedrag gelijk aan 14% van het bedrag van de bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur met een volledige functie, vermeerderd met het verschil tussen het bedrag van de bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur met een volledige functie en de bezoldiging van het lid van het dagelijks bestuur» en wordt «ten hoogste 35% van de schadeloosstelling» gelezen als: ten hoogste 35% van het bedrag van de bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur met een volledige functie.

7. Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de wijze waarop het lid van het dagelijks bestuur gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

B

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt als volgt te luiden:

3. De voorzitter maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt, en de inkomsten uit die functies openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op de secretarie van het waterschap uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. De voorzitter geniet geen vergoedingen, onder welke benaming ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties die hij vervult uit hoofde van zijn ambt, ongeacht of die vergoedingen ten laste van het waterschap komen. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de kas van het waterschap.

5. Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de voorzitter neerlegt bij beëindiging van het ambt.

6. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vierde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

7. Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de wijze waarop de burgemeester gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt.

C

Artikel 49, vierde lid, vervalt.

D

Na artikel 172 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 173

Artikel 44, vierde tot en met zesde lid, onderscheidenlijk artikel48, zesde en zevende lid, is niet van toepassing op het bij inwerkingtreding van die bepaling zittende lid van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter van het dagelijks bestuur van een waterschap, zolang deze zonder onderbreking zijn ambt vervult in hetzelfde waterschap.

8

Artikel VI (oud) vervalt.

9

In artikel VII vervalt: , met dien verstande dat artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel C, terugwerken tot en met 1 januari 2006.

TOELICHTING

Algemeen

In deze nota van wijziging worden de noodzakelijke aanpassingen aangebracht ter uitwerking van de beleidsbrief die separaat aan de Staten-Generaal is aangeboden. De aanpassingen worden hieronder artikelsgewijs toegelicht.

Artikelsgewijs

1 en 2

Het opschrift en de considerans zijn aangepast in verband met de overheveling van alle bepalingen betreffende Kamerleden en leden van het Europees Parlement naar het voorstel van wet tot invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers (Kamerstukken II, 30 693).

3

Met de intrekking van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II, 30 426) zijn enige wijzigingen noodzakelijk geworden in de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman (Stb. 2008, 494). Met betrekking tot de bezoldiging van leden van de hoge colleges van staat is in artikel 1 van deze wet uitgegaan van inwerkingtreding van de voorgenomen wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatsecretarissen. In artikel 11 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman was een voorziening getroffen voor het geval de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman eerder in werking zou treden als de wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatsecretarissen. In artikel 8 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman is een voorziening opgenomen die zorg draagt voor de doorwerking van de terugwerkende kracht van de wijziging van Wet rechtspositie ministers en staatsecretarissen tot 1 januari 2008. Nu de Wet rechtspositie ministers en staatsecretarissen niet zal worden gewijzigd, wordt in artikel 1 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman de huidige regeling opgenomen, met de bedragen zoals die luiden sinds 1 april 2009. Tevens wordt aan artikel 1 toegevoegd het huidige artikel 11, derde lid, op grond waarvan de bezoldiging kan worden aangepast aan de algemene verhoging van de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk. De genoemde bepalingen in artikel 8 en 11, alsmede het uitgewerkte artikel 12 komen te vervallen.

Nu het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II, 30 426) zal worden ingetrokken, is ervoor gekozen de noodzakelijke wijziging van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman op te nemen in een ander voorstel van wet dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen ter implementatie van de adviezen van de Commissie Dijkstal.

4, 8 en 9

In de artikelen I, II en III zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de openbaarmaking van neveninkomsten van leden van de Eerste en Tweede Kamer en leden van het Europees Parlement. Besloten is deze bepalingen onder te brengen in het voorstel van wet tot invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers (Kamerstukken II, 30 693). Artikel I wordt met onderhavige nota van wijziging gebruikt voor de hierboven toegelichte wijziging van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman. De artikelen II en III vervallen.

De overgangsbepaling in artikel VI volgt de verplaatsing van de regeling van de reiskostenvergoeding van leden van de Tweede Kamer naar het voorstel van wet tot invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers.

In de inwerkingtredingsbepaling (artikel VII) is tevens de verwijzing naar bepalingen in artikel I en II geschrapt.

5, 6 en 7

Deze wijzigingen houden verband met het overbrengen van bepalingen uit het voorstel van wet tot invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers die niet zien op Kamerleden. Het betreft bepalingen over de inkomsten uit nevenfuncties van commissarissen der Koning, gedeputeerden, wethouders, burgemeesters en voorzitters van het dagelijks bestuur van een waterschap. Deze bepalingen zijn inhoudelijk niet gewijzigd. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele wijzigingen redactioneel aan te passen aan reeds in werking getreden wetten.

De verrekening van neveninkomsten voor benoemde politieke ambtsdragers zoals voorgesteld door de commissie Dijkstal leidt tot uiteenlopende verrekeningswijzen. Het voorstel was om neveninkomsten uit publieke kas terug te storten in de kas van het eigen bestuursorgaan en inkomsten uit private kas anders dan uit «q.q.-functies» te verrekenen op de wijze waarop nu alle neveninkomsten van leden van de Tweede Kamer in mindering op de schadeloosstelling worden gebracht.

Het kabinet stelt thans een uniforme verrekeningssystematiek voor. Voor alle ambtsdragers (met uitzondering van ministers en staatssecretarissen, die geen nevenfuncties hebben) gaat met betrekking tot inkomsten die niet afkomstig zijn van q.q.-functies de verrekeningssystematiek van de leden van de Tweede Kamer gelden.

Voor deze systematiek geldt een vrijstelling van 14% van de bezoldiging. Boven deze 14% wordt de bezoldiging verminderd met de helft van de neveninkomsten. Deze vermindering bedraagt echter nooit meer dan 35% van de bezoldiging. Neveninkomsten betreffen:

– winst uit onderneming

– belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid en

– belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

De oorspronkelijk in het wetsvoorstel opgenomen definitie van neveninkomsten in de artikelen 40b, vijfde lid, en 66, vierde lid, van de Provinciewet en de artikelen 41b, vijfde lid, en 67, vierde lid, van de Gemeentewet die uitsluitend verwijst naar de Wet op de loonbelasting wijkt af van de definitie die in de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt gehanteerd. Daarom wordt nu voorgesteld deze bepalingen nu te schrappen, zodat overal in de Provinciewet en de Gemeentewet hetzelfde begrip voor neveninkomsten van toepassing is.

Bij deze systematiek is het wel reëel een onderscheid te blijven maken tussen q.q.-functies en andere nevenfuncties. Inkomsten uit q.q.-functies dienen in de kas van het bestuursorgaan te worden gestort.

Het kabinet acht het onderscheid tussen neveninkomsten uit publieke en private bron niet logisch en niet nodig. Eén verrekeningsmethode vergroot de helderheid en transparantie. Deze verrekeningssystematiek betekent dat niet alle inkomsten voor verrichte werkzaamheden worden afgeroomd, maar slechts een deel in die gevallen dat de neveninkomsten een bepaalde grens overschrijden. Er blijft dus wel sprake van een bepaald voordeel als iemand werkzaamheden verricht. Door de verrekening van de helft van inkomsten wordt anderszins rekening gehouden met het feit dat een ambtsdrager al een inkomen uit zijn hoofdfunctie ontvangt. In deze verrekeningssystematiek blijven bescheiden neveninkomsten (tot 14% van het inkomen uit de hoofdfunctie) buiten beschouwing. Dat komt de uitvoerbaarheid van de regeling ten goede. Voor ambten die in deeltijd worden uitgeoefend (gedeputeerden, wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een waterschap), geldt dat pas de verrekeningsystematiek pas van toepassing wordt als de neveninkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de bezoldiging van een voltijdsfunctie en de bezoldiging die de betrokken ambtsdrager in deeltijd ontvangt.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven