nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2009
Tijdens de plenaire behandeling op 13 oktober jl. van de wetsvoorstellen
Dijkstal heb ik toegezegd een oplossing te zoeken voor de door verschillende
fracties naar voren gebrachte problematiek inzake het Appa-nabestaandenpensioen.
Een nabestaande komt nu niet in aanmerking voor een nabestaandenpensioen als
de gewezen ambtsdrager overlijdt voor de leeftijd van 65 jaar en deze op dat
moment geen uitkering meer ontvangt.
Mevrouw De Pater-Van der Meer heeft over deze problematiek een motie ingediend
waarin de regering wordt verzocht voorstellen te doen voor een regeling voor
het nabestaandenpensioen op opbouwbasis met terugwerkende kracht vanaf 2002
(kamerstuk 30 424, nr. 22).
Ik heb de Kamer tijdens de plenaire behandeling medegedeeld dat in navolging
van de ABP-regeling, met instemming van de Tweede Kamer, juist in 2003 de
grondslag van het Appa-pensioen is gewijzigd. Het nabestaandenpensioen in
de Appa voor deelnemers beneden de 65 jaar heeft met ingang van 2003 het karakter
van een risicoverzekering gekregen.
Ik heb hierover overleg gevoerd met het ABP. De door uw Kamer geschetste
problematiek is daar ook onderkend. Daarom is recent het pensioenreglement
van het ABP aangepast. Conform mijn beleidslijn de Appa aan te passen als
er wijzigingen zijn doorgevoerd in het ABP-reglement, stel ik voor genoemde
wijziging in het pensioenreglement ook door te voeren in de Appa. Aansluiting
bij de wijziging van het pensioenreglement van het ABP heeft als voordeel
dat een overgang van de Appa naar het ABP in de toekomst niet wordt bemoeilijkt.
Dit vergt nog wel uitwerking van een aantal technische details. Ik zal
u daarom een apart voorstel zenden, waarin ik ook een andere aanpassing in het nabestaandenpensioen van de Appa zal voorstellen. De korting
op het nabestaandenpensioen bij een leeftijdsverschil tussen echtgenoten van
meer dan tien jaar is na een gerechtelijke uitspraak niet meer houdbaar. De
bepaling is in strijd met het verbod op het maken van onderscheid op grond
van geslacht.
De oplossing houdt in dat een betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld
om op het moment dat de uitkering eindigt, door middel van een (beperkte)
premie ten koste van het opgebouwde ouderdomspensioen het risico van overlijden
voor de leeftijd van 65 jaar af te dekken. Dat deze afweging bij een betrokkene
wordt gelegd is reëel omdat iemand ook op een andere manier het risico
kan hebben afgedicht.
De groep die valt onder de risicodekking van het nabestaandenpensioen
is overigens zeer beperkt omdat in veel gevallen vanuit een andere werkkring
pensioen wordt opgebouwd, dan wel aan waardeoverdracht is gedaan of aanspraak
bestaat op een verlengde uitkering. Ook het risico op overlijden in de bewuste
periode is betrekkelijk gering. Maar bij overlijden van een gewezen deelnemer
voor de leeftijd van 65 jaar, kan het inkomenseffect voor de nabestaande op
den duur aanzienlijk zijn. Voor de korte termijn is effect beperkt omdat het
opgebouwde nabestaandenpensioen vóór 2003 wel in stand blijft.
De technische uitwerking luistert nauw bij dit complexe onderwerp en vergt
enige tijd. Ik zal de ministerraad daarna zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel
voorleggen om deze aanpassingen in de Appa te realiseren.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst