30 420
Emancipatiebeleid

nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2007

In het Algemeen Overleg van 10 oktober jl. over het internationaal emancipatiebeleid heeft u mij verzocht u, vóór het nota-overleg van 7 november a.s. over de Emancipatienota, nader te informeren over de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het kabinet op het terrein van emancipatie. Ik heb u toegezegd dit te zullen doen.

Mijn taken als minister voor Emancipatie zijn de volgende:

1. een agenderende rol in het opstellen van het algemene kader van het emancipatiebeleid;

2. een ondersteunende rol bij de verankering van het emancipatiebeleid bij de departementen;

3. een aanjagende en ondersteunende rol bij het bevorderen van het emancipatieproces in de samenleving;

4. een coördinerende rol in de uitvoering door Nederland van het VN-Vrouwenverdrag en het Beijing Platform for Action en in de internationale vertegenwoordiging van Nederland op het terrein van emancipatie;

5. een ondersteunende rol door het bieden van een goede kennisinfrastructuur op het gebied van emancipatie; en

6. een monitorende en toetsende rol aangaande de voortgang op het terrein van emancipatie in Nederland.

Hierna beschrijf ik de verschillende rollen.

Als minister voor Emancipatie ben ik in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opstellen van het algemene kader voor het emancipatiebeleid en heb hiermee een agenderende rol. Dit kader treft u aan in de kabinetsnota «Meer Kansen voor Vrouwen.» Emancipatiebeleid 2008–2011.

Over de uitwerking van de prioriteiten van het kabinet op het terrein van emancipatie, zoals neergelegd in het coalitieakkoord, heb ik met mijn collega’s afspraken gemaakt.

De inhoudelijke thema’s die het kabinet heeft vastgesteld als prioriteiten voor het emancipatiebeleid en die in de Emancipatienota zijn uitgewerkt, vormen de terreinen waarop de meeste winst in het emancipatieproces valt te boeken. De primaire verantwoordelijkheid voor het bereiken van de in de Emancipatienota opgenomen doelstellingen en het uitvoeren van het beleid op de verschillende terreinen ligt ondubbelzinnig bij de vakdepartementen, die daarop ook aanspreekbaar zijn.

Naast de inhoudelijke prioritaire thema’s die in de Emancipatienota aan de orde komen, is het van belang structurele aandacht voor emancipatiebeleid op andere beleidsterreinen te bevorderen. Op mijn verzoek hebben dan ook al mijn collega’s in het kabinet inzichtelijk gemaakt op welke wijze zij het emancipatiebeleid binnen hun eigen domein verder zullen vormgeven. Ik heb met hen afgesproken dat zij deze overzichten van hun bijdragen aan het emancipatiebeleid en hun reactie op de eindrapportage van de Visitatiecommissie Emancipatie ieder afzonderlijk naar de Tweede Kamer zullen sturen. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht die ieder departement afzonderlijk heeft. De bijdragen vormen een aanvulling op de Emancipatienota die zich beperkt tot de prioritaire thema’s.

Als mijn tweede taak zie ik het ondersteunen van de departementen bij de verankering van het emancipatieproces. Op de prioritaire thema’s uit de Emancipatienota wil ik, waar nodig of gewenst, een bijdrage leveren. Dit betekent dat ik op onderdelen samenwerkingsafspraken met de verantwoordelijke departementen heb gemaakt om (tijdelijk) te ondersteunen en bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen. Ik ben in staat om met mijn eigen middelen een extra impuls te geven. Een voorbeeld hiervan is de Taskforce DeeltijdPlus, die onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van SZW valt en waar ik met kennis, deskundigheid en personele inzet aan bijdraag. Dit is een initiatief in aanvulling op het reguliere arbeidsmarktbeleid. Een ander voorbeeld van een extra impuls is het project 1001 Kracht waarbij het ministerie van OCW tijdelijk een voortrekkersrol heeft en samenwerkt met de ministeries van VWS, SZW en VROM (WWI). De doelstelling van het project om 50 000 allochtone vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar vrijwilligerswerk toe te leiden, is een op vrouwen gerichte aanvulling op het reguliere integratiebeleid (dat onder de verantwoordelijkheid van de minister voor WWI valt) in de periode tot 2010.

Verder stel ik mij actief op waar het gaat om het agenderen van nieuwe thema’s binnen de door het kabinet benoemde prioriteiten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verkenning naar effecten van de seksualisering van de maatschappij op jongeren. In deze verkenning heb ik een voortrekkersrol, maar als het uiteindelijk gaat om daaruit voortvloeiende beleidsmaatregelen, zal ik daarover afspraken maken met de eerstverantwoordelijke collega’s. Ook neem ik het initiatief voor een werkconferentie over deskundigheidsbevordering van professionals in het signaleren van geweld. Hier geldt eveneens dat beleidsontwikkeling naar aanleiding van de uitkomsten een verantwoordelijkheid is van de vakdepartementen en ik daarover nadere afspraken met hen zal maken.

De resultaatsverplichting voor het behalen van de doelstellingen ligt bij de vakdepartementen, maar ik ben mede aanspreekbaar op de onderdelen waarop wordt samengewerkt. Bij dergelijke samenwerkingsprojecten kan ik dus, samen met de beleidsverantwoordelijke bewindspersoon, worden aangesproken op de voortgang en de resultaten van deze projecten.

Bij het bevorderen van het emancipatiebeleid op de departementen wil ik de rol van minister voor Emancipatie actiever gaan invullen. Ik zal met de departementen afspraken op maat maken over samenwerking en ondersteuning bij de versterking van het emancipatieproces, zowel op nationale als op internationale dossiers. Te maken afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over de versterking van de emancipatiedeskundigheid of de wijze van departementale verkenningen. Ik spoor mijn collega’s daarbij aan om instrumenten als bijv. een Emancipatie Effect Rapportage (EER) of een Gender Budget Analyse (GBA) toe te passen. Of deze instrumenten worden toegepast is echter de verantwoordelijkheid van ieder vakministerie. De ondersteuning van de departementen wordt gefinancierd met het extra geld voor emancipatiebeleid.

Daarnaast heb ik met mijn collega’s de afspraak gemaakt, dat het kabinet in 2010 een «midterm review» uitvoert op het emancipatiebeleid op de departementen. De review zal door de departementen zelf worden uitgevoerd en zal ingaan op de resultaten die in deze kabinetsperiode zijn geboekt. Tevens zal de review een verkenning van nieuwe kansen bevatten.

Ten derde heb ik een aanjagende en ondersteunende rol bij het bevorderen van het emancipatieproces in de samenleving. Zo streef ik naar samenwerkingsafspraken met minimaal 25 gemeenten die zullen worden ondersteund bij de ontwikkeling en uitvoering van emancipatiebeleid. Maatschappelijke instellingen, emancipatiebureaus, vrouwenorganisaties en zelforganisaties kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Voor deze impuls op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau trek ik extra financiële middelen uit.

Ten vierde ben ik verantwoordelijk voor de internationale vertegenwoordiging op het terrein van emancipatie en heb ik een coördinerende rol in de uitvoering door Nederland van het VN-Vrouwenverdrag en het Beijing Platform for Action. Ook hier geldt overigens weer onverkort dat de inhoudelijke verantwoordelijkheid op de diverse beleidsterreinen bij de betreffende vakdepartementen ligt. Ik coördineer het opstellen van de nationale rapportages aan de VN over de voortgang van het emancipatiebeleid in Nederland. Reacties van de VN op deze rapportages verspreid ik onder mijn collega’s. Deze reacties kunnen soms weer aanleiding geven tot bijstelling van het beleid op departementen.

Mijn vijfde taak is het bieden van een goede kennisinfrastructuur op het gebied van emancipatie. Zoals ik in de Emancipatienota heb aangegeven wil ik nader bekijken hoe ik de taken van E-Quality en het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) zo kan inrichten dat zowel de kwaliteit als de efficiency verbeterd kunnen worden.

Tot slot ben ik in algemene zin verantwoordelijk voor de monitoring en toetsing van de voortgang op het terrein van emancipatie in Nederland (de stand in het land). In dit verband laat ik tweejaarlijks de Emancipatiemonitor opstellen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven