30 420
Emancipatiebeleid

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2007

Op 28 maart 2007 heb ik het verslag van het Committee on the Elimination of Discrimination against Women (CEDAW-comité) naar de Tweede Kamer gestuurd (30 420, nr. 41).

Dit verslag is door het CEDAW-comité opgesteld naar aanleiding van de bespreking van de vierde Nederlandse voortgangsrapportage over de implementatie van het VN Vrouwenverdrag op 24 januari jl. Het verslag bevatte 46 conclusies en aanbevelingen.

In mijn brief van 28 maart jl. heb ik tevens toegezegd dat ik inhoudelijk op het verslag en de aanbevelingen zal reageren. In deze brief zal ik, mede namens de ministers van Justitie, SZW, BZK, VWS, EZ, WWI en BZ en de staatssecretarissen van Justitie, VWS en EZ, ingaan op het verslag en op de aanbevelingen van het CEDAW-comité.

Op de aanbevelingen aangaande de juridische status van het VN Vrouwenverdrag in Nederland kom ik terug in de vijfde rapportage over het VN Vrouwenverdrag die voor augustus 2008 naar het CEDAW-comité wordt gezonden.

Het verslag en de aanbevelingen

Het CEDAW-comité is positief over de inspanningen van de Nederlandse regering om het VN Vrouwenverdrag te implementeren bij het aannemen van wetten, het opstellen van beleidsregels en het opzetten van programma’s, waaronder het Meerjarenbeleidsplan 2000–2010. Tevens is het CEDAW-comité te spreken over de Nederlandse ontwikkelingsamenwerkingsprogramma’s die de rechten van vrouwen bevorderen en beschermen. Ook de Nederlandse inzet op nationaal en internationaal niveau voor de implementatie van de VN Veiligheidsresolutie 1325 wordt door het CEDAW-comité geprezen. Het bezwaar dat Nederland consequent maakt tegen de voorbehouden die andere landen maken bij de ratificatie van het VN Vrouwenverdrag wordt ook door het CEDAW-comité gewaardeerd.

Het CEDAW-comité had naast de hierboven genoemde positieve punten tevens punten van kritiek.

Brede verspreiding van de aanbevelingen van het CEDAW-comité

Het CEDAW-comité is van mening dat Nederland zorg dient te dragen voor de brede verspreiding van de aanbevelingen van het CEDAW-comité onder de overheid, de maatschappelijke organisaties en bij het publiek. De recente aanbevelingen van het comité heb ik naar de Tweede Kamer en alle bewindspersonen verzonden. Voorts zijn de aanbevelingen van het CEDAW-comité op de website www.emancipatieweb.nl geplaatst . Ik zal tevens zorgdragen voor een vertaling van de aanbevelingen.

In de brief aan mijn collega’s heb ik speciale aandacht gevraagd voor de kritiek van het comité dat in voorgaande Nederlandse voortgangsrapportages statistische gegevens uitgesplitst naar sekse en etniciteit ontbraken. Alle ministeries is gevraagd hiervoor aandacht te besteden in de relevante onderzoeken.

Emancipatiebeleid

Het CEDAW-comité heeft kritiek op de wijze waarop het emancipatiebeleid bij de Nederlandse rijksoverheid is vormgegeven. Het comité is van mening dat één ministerie verantwoordelijk moet zijn voor dit beleid. Dit ministerie moet er tevens voor zorgen dat de monitoring en de evaluatie van het gendermainstreamingbeleid bij de andere ministeries is gewaarborgd.

Het Kabinet heeft in het coalitieakkoord een Emancipatienota aangekondigd waarin de gezamenlijke ambities op het terrein van het emancipatiebeleid zullen worden beschreven. Daarin zal ook de verantwoordelijkheidsverdeling op rijksniveau worden aangegeven.

Het comité is daarnaast kritisch over het feit dat NGO’s voor subsidie afzonderlijke projectvoorstellen moeten indienen onder de nieuwe emancipatie subsidieregeling. Het comité beveelt aan deze regeling te evalueren. Deze evaluatie vindt in 2007 plaats.

De Nederlandse Antillen en Aruba

Kritisch was het CEDAW-comité over het ontbreken van een rapportage van de Nederlandse Antillen. Het comité vraagt de Nederlandse Antillen alsnog met een rapport te komen in augustus 2008. Dit verzoek is door het ministerie van Buitenlandse Zaken onder de aandacht gebracht van het betrokken ministerie van de Nederlandse Antillen.

Aruba had wel een separate, eigen rapportage ingediend die gelijktijdig met de Nederlandse rapportage is behandeld. Vertegenwoordigers van Aruba waren aanwezig bij de behandeling. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Arubaanse regering om de aanbevelingen die op Aruba betrekking hebben mee te nemen in het eigen nationale beleid.

SGP

Het CEDAW-comité roept de Staat op om het hoger beroep in de zaak over de uitsluiting van vrouwen door de SGP in te trekken. De Staat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag in deze zaak, omdat het een zeer principiële kwestie betreft, waarbij verschillende grondrechten en de relatie tussen wetgever en rechter in het geding zijn. Het kabinet is van oordeel dat om die reden een uitspraak in hoger beroep is aangewezen. De openbare zitting in hoger beroep zal in dit najaar zijn.

Discriminatie en geweld tegen vrouwen

Het CEDAW-comité maakt zich zorgen over de positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland. Zo vindt het comité dat er maatregelen dienen te worden genomen om discriminatie van deze vrouwen te elimineren. Nederland kent ten aanzien van de arbeidsmarkt geen specifiek antidiscriminatiebeleid dat enkel gericht is op zwarte, migranten-en vluchtelingenvrouwen. Aan deze groep wordt aandacht besteed in het kader van het algemene antidiscriminatiebeleid. Een voorbeeld van een recente beleidsmaatregel van algemene aard is de instelling van een landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen. Het Kabinet stelt hiervoor vanaf 2006 jaarlijks € 6 miljoen beschikbaar. Kerntaken van deze voorzieningen zijn klachtondersteuning, klachtafhandeling en registratie en monitoring. Momenteel wordt gewerkt aan een wettelijke regeling om gemeenten te verplichten om hun burgers toegang te bieden tot een professionele en laagdrempelige antidiscriminatievoorziening. Naar verwachting zal deze algemene maatregel positief uitwerken voor zwarte, migrantenen vluchtelingenvrouwen. Hierdoor komt immers op gemeentelijk niveau een antidiscriminatievoorziening beschikbaar, waardoor de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de voorziening voor de genoemde groep wordt vergroot. Ook in het kader van het arbeidsmarktbeleid ligt de nadruk op algemene maatregelen waar iedereen van kan profiteren, gecombineerd met maatwerk op individueel niveau. Aanvullende initiatieven zijn altijd tijdelijk en innovatief. Met het oog op de lage arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen zijn de laatste jaren verschillende specifieke maatregelen voor zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen ontplooid. Meest in het oog springende initiatief is de instelling van de commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PAVEM) en – in het verlengde daarvan – de Regiegroep Allochtone Vrouwen en Arbeid (RAVA) in februari 2006. De regiegroep speelt een rol bij het vertalen van afspraken die tussen 2003 en 2005 door PAVEM zijn gemaakt met gemeenten en werkgevers over de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen naar resultaten. De regiegroep experimenteert daarnaast samen met acht gemeenten met methodieken om allochtone vrouwen te begeleiden naar werk. De leden gaan aan de slag met de instrumenten zoals coaching, het ontsluiten van netwerken, empowermenttrainingen etc. en laten momenteel onderzoeken welke instrumenten het meest effectief zijn voor de doelgroep.

Het initiatief van de commissie PaVEM om met behulp van organisaties voor vrijwilligerswerk de maatschappelijke participatie van allochtone vrouwen te stimuleren is opgenomen in het Beleidsprogramma van het kabinet. Het doel is de komende jaren 50 000 allochtone vrouwen via het project te activeren.

Voorts zou er volgens het CEDAW-comité een wettelijke klachtenregeling voor werknemers moeten komen zodat werknemers gevallen van discriminatie kunnen melden in bedrijven en instellingen.

Er is in Nederland geen wettelijk klachtrecht voor individuele werknemers. Dat betekent echter niet dat werknemers nergens terecht kunnen met hun klachten. Iedere werknemer, die meent dat hij of zij gediscrimineerd is, kan namelijk een verzoek tot onderzoek doen bij de Commissie gelijke behandeling. De Commissie onderzoekt en beoordeelt vervolgens of in strijd met de gelijke behandelingswetgeving is gehandeld. De procedure bij de Commissie is toegankelijk. Procesvertegenwoordiging is niet verplicht en er zijn geen kosten aan verbonden.

Daarnaast kan de werknemer zijn klacht melden bij één van de antidiscriminatiebureaus. Het antidiscriminatiebureau kan een bemiddelende rol vervullen bij de oplossing van de klacht of de werknemer ondersteunen bij een verdere procedure bij de Commissie gelijke behandeling of rechter.

Het is van belang dat veel CAO’s bepalingen over klachtenregelingen bevatten. In het rapport Individueel klachtrecht, dat op 24 mei 2004 aan de Tweede kamer is aangeboden, is nader ingegaan op de aard en het voorkomen van klachtregelingen in CAO’s.

Vooral grotere ondernemingen en instellingen zijn overgegaan tot het instellen van interne klachtenregelingen en klachtencommissies, waar werknemers terecht kunnen met klachten over discriminatie en (seksuele) intimidatie. Voorbeelden daarvan zijn de klachtenregeling Seksuele intimidatie, agressie, geweld en discriminatie van een aantal universiteiten en de klachtenregelingen van een aantal gemeenten.

Geweld

Het CEDAW-comité heeft zijn zorgen uitgesproken over het sekseneutrale beleid ten aanzien van huiselijk geweld. Nederland zou op systematische wijze statistische data moeten verzamelen, waarin sekse, etniciteit en type geweld worden vermeld zodat de effecten van beleid gericht op voorkoming van geweld tegen vrouwen in beeld gebracht kunnen worden.

Begin 2008 gaat een landelijk onderzoek naar de aard en omvang van huiselijk geweld van start. Het is de bedoeling dit onderzoek op later tijdstip te herhalen, zodat eventuele veranderingen in de tijd kunnen worden waargenomen. De TK ontvangt binnenkort informatie over nadere beleidsontwikkelingen op het gebied van geweldsbestrijding.

Ook beveelt het CEDAW-comité Nederland aan bewustmakingscampagnes op te zetten.

In april 2007 is een grote publiekscampagne huiselijk geweld van start gegaan.

Het CEDAW-comité heeft Nederland aangespoord gratis rechtsbijstand voor alle slachtoffers van huiselijk geweld mogelijk te maken.

Buiten de algemene waarborg van kosteloze rechtsbijstand van minder draagkrachtigen, is in april 2006 een wettelijke bepaling in werking getreden, op grond waarvan slachtoffers van een zeden- of geweldmisdrijf, ongeacht draagkracht, gratis rechtsbijstand wordt toegekend. Als voorwaarde geldt dat slachtoffers ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben opgelopen. Bij zedenmisdrijven wordt er doorgaans van uitgegaan dat er sprake is van ernstig geestelijk letsel. Daarnaast kan in dit kader erop worden gewezen dat er een wetsvoorstel ter beoordeling van de Tweede Kamer ligt dat voorziet in verbetering van de positie van het slachtoffer in het strafproces.

Het Cedaw-comité heeft aanbevolen dat in de volgende rapportage cijfers worden opgenomen met betrekking tot wegens huiselijk geweld verleende verblijfsvergunningen (regulier en asiel). Dit soort gedetailleerde informatie kan niet rechtstreeks uit het registratiesysteem van de IND gehaald worden en het verkrijgen ervan vergt dus een extra inspanning. Deze aanbeveling wordt in zoverre opgevolgd dat de op dat moment beschikbare cijfers met betrekking tot reguliere zaken waarin op grond van huiselijk geweld verblijf is verleend gemeld zullen worden en dat voor wat betreft asiel zal worden bezien of het mogelijk is zaken te tellen waarin huiselijk geweld de doorslag heeft gegeven bij het verlenen van asiel en wat hier voor nodig is.

Prostitutiebeleid

Het Comité heeft Nederland aangespoord een onafhankelijk onderzoek te doen naar de effecten van de opheffing van het bordeelverbod op met name buitenlandse prostituees, waarbij de aandacht met name zou moeten uitgaan naar gewelds- en gezondheidsrisico’s.

Inmiddels heeft een tweede evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod plaatsgevonden. Dit, door onafhankelijke bureaus uitgevoerde, onderzoek bestond uit drie deelonderzoeken (niet legale prostitutie, gemeentelijk beleid en de sociale positie van de prostituees). De resultaten van deze deelonderzoeken zijn samengevoegd in een overkoepelend rapport van het WODC (Kamerstukken II 2006–2007, 25 437, nr. 54).

Slachtoffers van mensenhandel

Het CEDAW-comité beveelt aan dat bescherming en hulp geboden moet worden aan alle slachtoffers van mensenhandel, ondermeer door het verstrekken van tijdelijke verblijfsvergunningen. Dit moet ook gelden voor slachtoffers die niet bereid zijn om mee te werken aan een strafzaak tegen de daders.

De B9-regeling is een verblijfsregeling die gekoppeld is aan de strafrechtelijke procedure. Daarom wordt het recht op verblijf in deze regeling afhankelijk gesteld van de vraag of het slachtoffer meewerkt met de autoriteiten ten behoeve van de opsporing en de vervolging van de verdachte.

Het Nederlandse vreemdelingenbeleid kent daarnaast evenwel de mogelijkheid om op humanitaire gronden een verblijfsvergunning te verlenen. Voor een slachtoffer dat niet bereid of in staat is mee te werken aan de strafrechtelijke procedure, maar voor wie het moeten terugkeren naar het land van herkomst een onevenredige hardheid zou opleveren, bestaat de mogelijkheid in afwijking van de B9-regeling verblijf te verkrijgen om humanitaire redenen. Het beleid kent geen algemeen recht op verblijf toe op basis van slachtofferschap als zodanig, maar biedt wel de mogelijkheid tot weging van humanitaire aspecten, waaronder slachtofferschap. Op grond van deze verblijfstitel, die naar zijn aard niet tijdelijk is, kan bescherming en hulp worden geboden.

Stereotype seksegerelateerde rolpatronen

Het CEDAW-comité doet aangaande dit thema de volgende aanbevelingen:

1. er moeten speciale maatregelen worden genomen om te zorgen dat vrouwen een gelijkwaardige positie bereiken in het openbare, politieke, private en bedrijfsleven, met name in hoge topposities;

2. mannen zouden moeten worden aangemoedigd hun verantwoordelijkheid in de verzorging van de kinderen te nemen;

3. verschillen tussen mannen- en vrouwenberoepen moeten worden aangepakt;

4. het moet voor vrouwen mogelijk worden gemaakt om meer voltijd te werken.

Ad 1.

Om de doorstroom van vrouwen naar topposities te bevorderen ondersteunt EZ samen met OCW – tot 2006 samen met SZW – sinds 2001 het Ambassadeursnetwerk Glazen Plafond. Het Ambassadeursnetwerk Glazen Plafond is een jaarlijks wisselende groep prominente bestuurders, voornamelijk werkzaam binnen het bedrijfsleven, maar ook wel binnen de overheid en non-profit sector. Deze ambassadeurs zetten zich een jaar lang in om de doorstroom van vrouwen naar hogere en topfuncties een extra impuls te geven. Inmiddels zijn bestuurders van meer dan 50 bedrijven en instellingen direct actief geweest in het Ambassadeursnetwerk. Dit jaar zijn weer 16 bestuurders onder leiding van Sybilla Dekker aan de slag gegaan met het vormgeven van diversiteitsbeleid in hun eigen organisatie. Ook op andere manieren worden bedrijven gestimuleerd zelf meer werk te maken van het benutten van vrouwelijk talent, onder andere door de glazenplafondindex (een digitaal zelfscreeningsinstrument, met cijfers en tips) en het handboek Diversiteit m/v, ontwikkeld in een Europees project samen met bedrijven.

In het Beleidsprogramma van het kabinet is aangegeven dat het aandeel vrouwen in leidinggevende posities binnen het Rijk (de ABD) in 2011 25% zou moeten zijn. In de Emancipatienota zal de voorbeeldrol van de Rijksoverheid eveneens worden belicht.

Wetenschap

Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is vanaf 2000 gestegen van 6 naar bijna 10 procent. Het streven is dat 15 procent van de hoogleraren in 2010 vrouw is. Dat betekent dat er nog veel moet gebeuren bij de instellingen. Continue aandacht voor dit onderwerp blijft noodzakelijk om urgentie aan te geven. Nederland loopt achter ten opzichte van andere Europese landen. Getroffen maatregelen zijn:

• het stimuleringsprogramma Aspasia nieuwe stijl, dat wil zeggen dat universiteiten een premie ontvangen als zij door NWO voorgedragen kandidaten bevorderen tot universitair hoofddocente of hoogleraar (totaal 20 plaatsen per jaar);

• het stimuleringsprogramma Vernieuwingsimpuls heeft een aparte component gekregen waarbij vrouwen die wel subsidiabel waren maar net buiten de financiële boot vielen nu toch gefinancierd kunnen worden;

• financiering van onderzoek naar selectiemechanismen alsook financiering van kennisnetwerken;

• aanspreken van universiteiten en onderzoeksinstellingen op hun verantwoordelijkheid voor diversiteitbeleid en vertegenwoordiging van vrouwen in hogere wetenschappelijke en bestuurlijke functies.

Ad 2+4

Een belangrijk speerpunt van het kabinetsbeleid ten aanzien van emancipatie is arbeid en economische zelfstandigheid. In het beleidsprogramma van het kabinet zijn fiscale maatregelen aangekondigd met het doel om vrouwen meer uren te laten werken. Deze maatregelen zijn verhoging van de aanvullende combinatiekorting en geleidelijke afbouw van de overdraagbare heffingskorting.

Belangrijk zijn daarnaast de inspanningen om het aantal brede scholen te vermeerderen.

Voor goed op elkaar aansluitende voorzieningen voor ieder kind past ook de verplichting per 1 augustus 2007 voor scholen om voor- en naschoolse te laten organiseren. Per 1 augustus moeten alle scholen aansluiting met de buitenschoolse opvang bieden voor ouders die dit wensen. Doel hiervan is om organisatorische problemen voor ouders weg te nemen zodat deze dan meer tijd zullen hebben voor betaalde arbeid en hun arbeidsdeelname mogelijk willen en kunnen verhogen.

Door dit beleid wordt het eenvoudiger voor vrouwen en mannen om arbeid en zorg te combineren. Immers de schooltijden hoeven niet langer de werktijden van ouders te bepalen. Daarnaast wordt momenteel uitwerking gegeven aan het programma Dagarrangementen en Combinatiefuncties (2006–2008). Doel van dit tweejarige project is om de combinatie van zorg en arbeid makkelijker te maken. De plannen richten zich vooral op het creëren van nieuwe arrangementen in de naschoolse opvang en op het verbeteren van de bestaande tussenschoolse- en voorschoolse opvang (kinderopvang en peuterspeelzaalwerk).

Ad 3.

Gelijke beloning

Eind oktober 2006 zijn aan de Tweede Kamer de laatste cijfers over beloningsverschillen aangeboden. In 2004 daalde het ongecorrigeerde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven ten opzichte van 2002 van 22% tot 21%. Wordt dit gecorrigeerd voor de verschillen in achtergrondkenmerken tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven, dan is het gecorrigeerde beloningsverschil in 2004 gelijk gebleven aan dat in 2002, namelijk 7%. Het ongecorrigeerde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen bij de overheid is tussen 2002 en 2004 met één procent gedaald van 15% naar 14%. Voor deze categorie is het gecorrigeerde beloningsverschil toegenomen van 3% naar 4%. Het eerstvolgende rapport verschijnt eind 2008.

In maart 2007 heeft de werkgroep «Gelijke beloning, dat werkt!» het eindrapport en de aanbevelingen aangeboden. Deze aanbevelingen zijn breed verspreid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 11 juni jl. een brief aan de Tweede Kamer verzonden waarin een reactie wordt gegeven op de aanbevelingen van de werkgroep (zevende Voortgangsrapportage gelijke beloning, Kamerstukken II 2006–2007, 27 099, nr. 18).

Onderwijs

Ten aanzien van het doorbreken van de stereotype beeldvorming is een sterk accent komen te liggen op de beïnvloeding van de beeldvorming bij meisjes en vrouwen over exacte en technische vakken en opleidingen. Instrumenten om de beeldvorming te beïnvloeden zijn:

1. Het Platform Bèta-Techniek richt zich op de vakkenpakket- en studiekeuze in het algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs door middel van bewustwordingsactiviteiten bij bèta-docenten en schoolleiders over de keuzeprocessen bij meisjes en door middel van de inzet van vrouwelijke rolmodellen. Hierbij is het Expertisecentrum Vrouwen en Technisch onderwijs (VHTO) betrokken.

2. Het Deltaplan Bèta/techniek is ingezet om in het kader van de Lissabon doelstellingen te bereiken, de instroom in het hoger onderwijs (HBO + WO) in 2007 te vergroten naar 15% zodat in 2010 een uitstroom van gediplomeerden uit hogere bèta- en technische opleidingen kan worden bereikt van 15%. In 2006/2007 wordt in het kader van de uitvoering van Deltaplan Bèta-Techniek zowel praktisch als beleidsmatige de bevordering voor de keuze voor Bèta-Techniek richtingen voortgezet op alle onderwijsniveaus.

3. Programma Verbreding Techniek in het basisonderwijs

Het programma «Verbreding Techniek in het basisonderwijs (VTB)», stimuleert bijvoorbeeld scholen in het primair onderwijs, om bèta en techniek een structurele plek te geven in het onderwijs aan leerlingen van groep 1 tot en met 8.

4. Sciencecenters

In Nederland en Vlaanderen hebben zich vijftien science centers verenigd in de Vereniging Science Centra. Met science centers wil men al van jongsaf kinderen en jongeren stimuleren hun talenten te ontwikkelen en m.n. meisjes jong te laten kennismaken met techniek, op een leeftijd dat hun interesse zich nog aan het vormen is. Ook het techniekonderwijs moet worden aangeboden op een manier die bij de leefwereld van meisjes (en allochtonen) aansluit.

5. In het project «De Glazen muur» worden onder de minister van OCW (eerder minister van SZW) instrumenten en procedures ontwikkeld om op diverse keuzemomenten in de onderwijs- en beroepsloopbaan van meisjes en vrouwen de optie van een keuze voor studierichtingen en beroepen met een mannelijk imago te bevorderen en mogelijk te maken. Naast regionale proefprojecten worden andere activiteiten opgezet om stereotiepe denkbeelden bij werkgevers, docenten, ouders en meisjes zelf te doorbreken, zoals bijeenkomsten met sleutelfiguren, een ontwerpwedstrijd, een chatlijst voor deelneemsters en het doorlichten van wervingsmateriaal van bedrijven en opleidingen.

Zwangerschapsuitkering voor zelfstandig ondernemers

Het CEDAW-comité is van mening dat er een regeling voor een zwangerschapsuitkering moet komen voor zelfstandig ondernemers. Het Kabinet is de mogelijkheid van een uitkeringsregeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandigen en meewerkende partners aan het bezien.

Recht op keuze naam kind

Het Comité herhaalt de aanbeveling dat het namenrecht (keuze naam kind) moet worden herzien in overeenstemming met het bepaalde in het VN Vrouwenverdrag. Het Comité stelt dat het huidige Nederlandse naamrecht zou inhouden dat, als de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de naam van hun kind, de vader uiteindelijk beslist. Dit is geen correcte weergave van het huidige Nederlandse naamrecht. De wet bepaalt dat in dat geval het binnen het huwelijk geboren kind de naam van de vader krijgt. Volgens het Nederlandse recht verklaren de gehuwde ouders gezamenlijk – voor of ter gelegenheid van de geboorteaangifte – of hun kind de achternaam van de vader of van de moeder zal hebben. Kiezen zij voor de achternaam van de vader, dan is deze verklaring niet nodig. Immers, wordt door de ouders geen naamskeuze gedaan, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand als achternaam van het kind de achternaam van de vader in de geboorteakte op. Het Comité geeft bij zijn aanbeveling om het Nederlandse naamrecht op dit punt te wijzigen geen nadere uiteenzetting waarin wordt ingegaan op de vraag of voor de voorkeur in het Nederlandse recht voor de naam van de vader in het geval van ontbreken van overeenstemming, een objectieve en redelijke grond bestaat.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft aan die vraag wel uitdrukkelijk aandacht besteed, met als conclusie dat van discriminatie (artikel 8 jo. 14 EVRM) geen sprake is (Bijleveld tegen Nederland, 27 april 2000, appl. no. 42973/98). Staten die partij zijn bij het VN-Vrouwenverdrag komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij dit sterk door nationale tradities bepaalde onderwerp. De evaluatie uit 2002 van het sinds 1 januari 1998 geldende naamrecht laat zien dat onder de Nederlandse bevolking een duidelijke voorkeur bestaat voor een keuzestelsel waarin kinderen de naam van de vader of van de moeder krijgen. Bovendien is het in het belang van het kind dat het, wanneer de ouders geen overeenstemming bereiken over de vraag welke achternaam het kind zou moeten krijgen, geen achternaam wordt onthouden. Tot slot, als de ouders niet gehuwd zijn, krijgt het kind, ook als de vader het kind heeft erkend, de achternaam van de moeder. Willen de ongehuwde ouders dat het kind de achternaam van de vader krijgt, dan zullen zij dit gezamenlijk moeten verklaren ten tijde van de erkenning.

Reproductieve gezondheid

Het CEDAW-comité betreurt het dat de kosten van anticonceptie niet gedekt worden door zorgverzekering. De effecten van het feit dat de kosten van anticonceptie niet gedekt worden door de zorgverzekering voor vrouwen boven de 21 moeten worden gemonitord. Voorts moet de volgende rapportage informatie bevatten over de gevolgen hiervan voor de seksuele reproductieve rechten en gezondheid van vrouwen.

Binnen de (nieuwe) monitor seksuele gezondheid is vastgelegd dat het anticonceptiegebruik om de twee jaar gemeten wordt. Aan de hand hiervan kan worden bezien of de maatregel invloed heeft gehad op het pilgebruik. Tevens worden elk jaar het aantal tienermoeders en abortussen onder vrouwen gemeten. Deze gegevens geven ook aan hoe het gesteld is met het pilgebruik. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen voor negatieve effecten. Met ingang van 1 januari 2008 vervalt de beperking die nu geldt voor de onder de zorgverzekering vallende anticonceptiemiddelen. Deze beperking houdt in dat deze middelen alleen onder de te verzekeren prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet vallen indien de verzekerde jonger is dan 21 jaar. Met het vervallen van die leeftijdsgrens zijn de anticonceptiemiddelen voor iedereen weer in het basispakket opgenomen.

Ik hoop u hiermee vooralsnog voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven