30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 334 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2019

De vaste commissie OCW heeft tijdens het Algemeen Overleg Emancipatie van 18 juni jl. gevraagd om geïnformeerd te worden over de opvolging van het Programma Economische Zelfstandigheid (PEZ) en daarbij ook de koppeling met intersectionaliteit te maken (Kamerstuk 30 420, nr. 329).

Ik heb u hierover op hoofdlijnen reeds geïnformeerd in de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting van Artikel 25 (emancipatie) en de Voortgangsrapportage Emancipatie1. In deze brief ga ik nader in op de stand van zaken van het beleid met betrekking tot vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

1. Aanpak economische zelfstandigheid

Het kabinet heeft zich ten doel gesteld dat het percentage vrouwen dat economisch zelfstandig en financieel onafhankelijk is, stijgt2. Uit recente cijfers van het CBS blijkt dat het aantal vrouwen dat economisch zelfstandig is met 2% is gestegen; van 60% in 2017 naar 62% in 2018. Ook de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is toegenomen; van 50% in 2017 naar 51,5% in 2018. Vooral onder vrouwen met een partner en minderjarige kinderen is sprake van een toename. Van de mannen is ruim 80% economisch zelfstandig. Door de sterkere groei bij vrouwen is het verschil in economische zelfstandigheid tussen mannen en vrouwen afgenomen, maar nog altijd fors. In 2018 waren 1,8 miljoen vrouwen en 933.000 mannen niet economisch zelfstandig. Vrouwen zijn vaker dan mannen werkzaam zonder economisch zelfstandig te zijn.3

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk, waaronder vrouwen. Met het oog daarop kregen de gemeenten via het Programma Economische Zelfstandigheid (PEZ) de beleidsvrijheid om zelf een aanpak te kiezen die het beste aansloot bij de situatie en de behoefte in de eigen arbeidsmarktregio. Echter, uit de beleidsdoorlichting 2018 bleek dat de aanpak van het Programma Economische Zelfstandigheid niet volledig aansloot bij mijn ambities. De borging in het reguliere beleid van gemeenten en het zicht op de effectiviteit kan worden verbeterd.

Daarbij komt dat het, naast het voeren van generiek beleid, een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om gemeenten en het UWV in staat te stellen hun werk te doen en maatwerk te leveren. De huidige aanpak richt zich daarom op de ontwikkeling en verspreiding van bewezen effectieve interventies binnen gemeenten. Ik verwacht meer vrouwen te bereiken en uiteindelijk effectiever te zijn door samen met SZW op te trekken in de ondersteuning van de gemeenten bij de uitvoering van het re-integratiebeleid.

2. Uitgangspunten beleid

Een individu moet keuzes kunnen maken in het leven. Over relatie, werk, gezin en over hoe het leven in te richten. Die vrijheid wordt gevoed door financiële onafhankelijkheid. Werk brengt daarbij ook structuur in het leven, men draagt bij aan de samenleving, leert ervan en heeft sociaal contact.

De overheid dient enerzijds aandacht te hebben voor dilemma’s die breed spelen rond de keuze om al dan niet (meer uren) te gaan werken. Bijvoorbeeld met betrekking tot kinderopvang en het verlies van eventuele toeslagen. Omdat generiek beleid niet elke groep in dezelfde mate bereikt, is het daarnaast zaak om maatwerk te leveren aan specifieke groepen vrouwen die op achterstand staan. Dat maatwerk kan het beste geleverd worden door de gemeenten en het UWV, die mensen helpen hun positie te verstevigen. In paragraaf 4 worden de concrete maatregelen beschreven.

Gemiddeld is 62% van de vrouwen economisch zelfstandig, tegenover 80% van de mannen. Vooral vrouwen met weinig opleiding en vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond staan op achterstand en hebben extra aandacht nodig. Van de groep hoogopgeleide vrouwen is 80,6% economisch zelfstandig, tegenover respectievelijk 63,6% en 32,6% van de middelbaar en laagopgeleide vrouwen. Voor de groep hoogopgeleide mannen geldt dat 88,8% economisch zelfstandig is, tegenover respectievelijk 82,8% en 64,9% van de middelbaar en laagopgeleide mannen. Bij vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond ligt het percentage van economisch zelfstandige vrouwen rond de 44%. Dit ten opzichte van 62,1% van de mannen met een niet-westerse migratieachtergrond. Bij vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond is sprake van een groter aantal factoren dat leidt tot arbeidsmarktachterstanden, zoals discriminatie op de arbeidsmarkt.

Daarnaast maken mensen vaak keuzes onder invloed van institutionele en gendergerelateerde4 factoren, zoals sociale normen ende keuze voor bepaalde opleidingen en het werken in deeltijd. Vrouwen realiseren zich vaak onvoldoende dat dit invloed heeft op hun economische zelfstandigheid.

Ik wil dan ook graag het bewustzijn hiervan vergroten. Niet in de laatste plaats aangezien deze factoren veel invloed kunnen hebben op de arbeidsmarktpositie van vrouwen. In mijn beleid houd ik daarnaast ook nadrukkelijk rekening met de specifieke achtergrondkenmerken van de verschillende groepen vrouwen en de wijze waarop deze op elkaar inwerken (intersectionaliteit).

3. Relatie met het IBO Deeltijdwerk

De totale groep niet economisch zelfstandige vrouwen bestaat uit vrouwen die niet werken en vrouwen die met hun werk minder dan 70% van het minimumloon verdienen. Deeltijdwerk biedt kansen om toe te treden op de arbeidsmarkt, maar tegelijkertijd leidt werken in (kleine) deeltijdbanen niet altijd tot economische zelfstandigheid. Het IBO-Deeltijdwerk gaat in op de arbeidsurenkeuze van alle vrouwen en mannen in Nederland en de institutionele en maatschappelijke factoren die bijdragen aan de huidige prevalentie van deeltijdwerk. Het onderzoek resulteert in een rapport waarin verschillende beleidspakketten worden uitgewerkt die een impact hebben op de beslissing van mannen en vrouwen om meer of minder uren te gaan werken. Het kabinet streeft ernaar begin 2020 het rapport en de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer te sturen.

4. Maatregelen

• NWA programma «economische veerkracht van vrouwen»

Het programma «economische veerkracht van vrouwen» – gestart in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) – richt zich op het krijgen van meer inzicht in het vergroten van de economische veerkracht van vrouwen. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de rol van instituties en de bijdrage van verschillende partners in het «ecosysteem» rondom de vrouw.

Veerkracht gaat over de mate waarin vrouwen in staat zijn economisch zelfstandig te blijven bij veranderingen in hun persoonlijke omstandigheden. Te denken valt aan het overlijden van een partner, een scheiding of de toenemende kosten van opgroeiende kinderen.

Het onderzoek heeft tot doel te komen tot aanbevelingen voor (rijks) beleid en concrete handvatten voor gemeenten, UWV, werkgevers en andere actoren in het ecosysteem van de vrouwen. De financiering van het programma loopt tot en met 2022. Ik zal, samen met de bewindslieden van SZW, te zijner tijd de Kamer informeren over de uitkomsten en eventuele vervolgstappen.

• 6e ronde Vakkundig aan het Werk

Om de uitvoeringspraktijk van gemeenten te versterken, is het kennisprogramma Vakkundig aan het Werk ontwikkeld, dat uitgevoerd wordt door ZonMw. Dit programma is onderdeel van een bredere beweging in de sector werk en inkomen om meer methodisch en evidence based te werken. In verschillende subsidierondes worden onderzoeksprojecten uitgevoerd naar de effectiviteit van instrumenten en methoden («wat werkt voor wie en waarom») bij re-integratie en bij schulden en armoedevraagstukken.

De 6de ronde van dit programma richt zich op effectieve werkwijzen bij gemeenten ter bevordering van economische zelfstandigheid van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat om grote projecten met uitgebreide evaluaties naar de effecten, het proces en de implementatie- en opschalingsmogelijkheden. De subsidieronde wordt in het voorjaar van 2020 opengesteld. Op basis van de resultaten zal ik beslissen over de wenselijkheid van een vervolg. Succesvolle methodes zullen verder worden verspreid onder gemeenten.

• Aanbod voor laaggeletterde vrouwen

Een taalachterstand kan een barrière vormen om weer aan het werk te komen. De stap naar economische zelfstandigheid is voor vrouwen met een taalachterstand groot. OCW biedt daarom gemeenten de mogelijkheid om deel te nemen aan het project EVA (Educatie voor Vrouwen met Ambitie), gericht op het vergroten van de basisvaardigheden van vrouwen en het zetten van stappen naar werk. EVA is onderdeel van het interdepartementale programma Tel Mee Met Taal. In maart heeft de Kamer een brief ontvangen over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid en extra investeringen hierin. Inmiddels zijn met gemeenten bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitwerking hiervan, waarbij specifiek oog is voor vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt.

• Pilots Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)

Het programma VIA is opgezet om de arbeidsparticipatie en arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. VIA richt zich met acht verschillende pilots op momenten in een loopbaan waarop vaak achterstanden ontstaan, de zogenaamde meersporenaanpak. Bij implementatie van de effectief gebleken aanpakken kunnen achterstanden uiteindelijk sneller en beter teruggedrongen worden. In de evaluaties van de acht pilots die het Ministerie van SZW binnen het programma VIA de komende twee jaar laat uitvoeren, zal waar mogelijk en nuttig ook het genderperspectief worden meegenomen. Effectief gebleken aanpakken zullen in een volgend stadium verder worden uitgerold onder gemeenten, werkgevers en onderwijsinstellingen.5

• Pilots vrouwelijke gezinsmigranten en na-reizigers

In aanloop naar de inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel ondersteunt SZW gemeenten bij de voorbereiding op de implementatie van de wet, onder andere door de inzet van 39 pilots verdeeld over zes thema’s. In deze pilots worden nieuwe instrumenten en werkwijzen van gemeenten uitgetest en geëvalueerd, ten behoeve van een lerend stelsel. Een van de pilotthema’s is de integratie van vrouwelijke nareizigers en gezinsmigranten. In de zomer zijn er zes pilots rond dit thema gestart. De nadruk hierbij ligt op toeleiding naar betaald werk of andere vormen van participatie door middel van trajecten specifiek gericht op vrouwen. De pilots worden gedurende de looptijd van 1 jaar vanaf augustus 2019 gemonitord en eind 2020 geëvalueerd. De geleerde lessen worden breed verspreid onder gemeenten.6

5. Conclusie

Het stimuleren van economische zelfstandigheid draagt bij aan de financiële weerbaarheid en zelfredzaamheid van mensen. Ook kan een groter dienstverband een positief effect hebben op carrièreperspectief, pensioenopbouw en de economische groei.

Ik ben blij dat de economische zelfstandigheid van vrouwen én mannen is toegenomen en dat ook steeds meer moeders ervoor kiezen om na de geboorte van hun eerste kind (evenveel uren) te blijven werken. Dit neemt niet weg dat er nog steeds te veel vrouwen niet economisch zelfstandig zijn.

Ik ben ervan overtuigd dat met bovengenoemde maatregelen opnieuw stappen vooruit kunnen worden gezet.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 31 511, nr. 31 en Kamerstuk 30 420, nr. 300

X Noot
2

Voor economische zelfstandigheid ligt de grens op 70 procent van het minimumloon, voor financiële onafhankelijkheid op 100 procent.

X Noot
4

Gender verwijst naar een sociaal en cultureel proces waarbij aan mannen en vrouwen verschillende gedragingen en rollen toegeschreven worden.

X Noot
5

Zie verder ook de voortgangsbrief: Kamerstuk 29 544, nr. 960

X Noot
6

Kamerstuk 32 824, nr. 223

Naar boven