nr. 130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2008
U hebt mij onlangs verzocht om de door mij toegezegde notitie over de
juridische werkingssfeer van het VN-Vrouwenverdrag alsnog tijdig aan uw Kamer
te doen toekomen, met het oog op het Algemeen Overleg Emancipatiebeleid dat
gepland staat voor 17 december a.s.
Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 10 oktober 2007 (30 420,
nr. 98) heb ik met u gesproken over de juridische status van het VN-Vrouwenverdrag.
U heeft mij toen gevraagd de informatie nog eens schriftelijk aan u te doen
toekomen, voorafgaand aan het Notaoverleg over de Emancipatienota op 7 november
2007. Met mijn brief van 5 november 2007 heb ik deze toezegging gestand
gedaan (Kamerstuk 2007–2008, 30 420, nr. 65). Ik ga in deze brief
in op de bepalingen van het VN-Vrouwenverdrag en concludeer dat de vraag of
de bepalingen van het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking hebben, zich
niet in algemene zin laat beantwoorden. Deze brief (bijgevoegd) geeft mijn
standpunt ter zake nog altijd goed weer.
In het Notaoverleg van 12 november 2007 (30 420, nr. 106) heeft
u vervolgens gevraagd om een schriftelijke reactie op de brief van het Netwerk
VN-Vrouwenverdrag van 7 november 2007, inzake de juridische werkingssfeer
van het VN-Vrouwenverdrag. Zoals ik in mijn brief met aanvullende informatie
naar aanleiding van de vragen in het AO van 12 november 2007 heb aangekondigd,
ben ik in de vijfde Nederlandse voortgangsrapportage over de implementatie
van het VN-Vrouwenverdrag in Nederland ingegaan op álle aanbevelingen
van het CEDAW-comité en het VN-Vrouwennetwerk. De betreffende vragen
van het netwerk VN-Vrouwenverdrag zijn daarin meegenomen.
Het Netwerk VN-Vrouwenverdrag stelt in zijn brief van 17 november
2008 aan uw Kamer, die ik in afschrift mocht ontvangen, dat ik niet op alle
gevraagde punten ben ingegaan. Het betreft:
– de standpunten die de Landsadvocaat heeft ingenomen, bijvoorbeeld in de SGP-zaak en in de zaak inzake de zwangerschaps- en bevallingsuitkering
van vrouwelijke zelfstandigen;
– de standpunten die de Staat inneemt inzake drie bij het CEDAW
ingediende klachten;
– een samenvatting van de discussies hierover in de juridische literatuur,
respectievelijk de noten die op de rechterlijke uitspraken zijn verschenen.
Ik kan u in dit verband als volgt informeren:
– In de vijfde rapportage ben ik uitgebreid ingegaan op de SGP-zaak
en het oordeel van de Landsadvocaat (zie pagina 63 en volgende) en is tevens
aangegeven dat de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen
weer is ingevoerd;
– De drie bij het CEDAW ingediende klachten zijn inmiddels niet
ontvankelijk verklaard;
– Ik zie het niet als mijn taak een samenvatting te geven van de
discussies in de juridische literatuur respectievelijk de noten op de rechterlijke
uitspraken. Ik heb mijn standpunt reeds duidelijk gemaakt in mijn brief van
5 november 2007. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
Het Netwerk VN-Vrouwenverdrag verzoekt in zijn brief van 17 november
2008 ook tot het terugdraaien van het besluit om geen tussentijdse nationale
rapportages meer op te stellen en de reeks verdiepende studies voort te zetten.
Het kabinet heeft in 2003 besloten om de tussentijdse nationale rapportages
een andere vorm te geven en te beperken tot telkens een bepaald thema. Ik
verwijs u naar de aanbiedingsbrief bij de kabinetsreactie op de 2e nationale
rapportage van mijn voorganger aan de Tweede Kamer (22 december 2003).
De keuze voor één thema biedt de mogelijkheid om de rapportage
een verdiepend karakter te geven. De reeks verdiepend studies wordt op deze
wijze door het kabinet voortgezet. Over een reeks van jaren zullen deze nationale
rapportages, samen met andere documenten die de Kamer zal ontvangen, een volledig
beeld opleveren van de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag. De laatste
nationale rapportage betrof het rapport «Ongezien onderscheid in het
onderwijs». Dit rapport heeft u op 17 juli 2007 ontvangen (Kamerstukken
2006–2007, 30 420, nr. 47). Een inhoudelijke reactie van mij op
dit rapport heeft u 21 maart 2008 ontvangen (Kamerstukken 2007–2008,
30 420, nr. 116). Ik zou graag aan deze ingezette lijn willen vasthouden.
Het kabinet vindt de opvattingen van de NGO’s over de implementatie
van het VN-Vrouwenverdrag belangrijk. Om de lijn van schaduwrapportages in
stand te houden, heb ik het Netwerk VN-Vrouwenverdrag opdracht gegeven voor
het maken van een schaduwrapportage over de 5e regeringsrapportage aan het
CEDAW-comité.
Ik hecht aan een goed overleg met uw Kamer over de implementatie van het
VN-Vrouwenverdrag in Nederland. Het beste moment om daarover met elkaar van
gedachten te wisselen is het moment dat het CEDAW-comité zijn zogenaamde «concluding
comments» naar aanleiding van de regeringsrapportage heeft opgeleverd.
Daaruit blijkt immers op welke beleidsonderdelen het comité beleidsverbeteringen
in Nederland noodzakelijk acht. Wanneer dit zal zijn is nog moeilijk te zeggen,
omdat de bespreking van de vijfde regeringsrapportage nog niet is ingepland
door het CEDAW-comité.
Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk