30 420
Emancipatiebeleid

nr. 119
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2008

Tijdens het nota overleg van 7 en 12 november 2007 (Kamerstukken 30 420, nrs. 97 en 106) heb ik toegezegd u inzicht te geven in de resultaten van de omslag van instellingssubsidiëring naar activiteitensubsidiëring. Tevens heb ik toegezegd u te zullen informeren over de uitkomsten van de evaluatie van de emancipatiesubsidieregeling die is gedaan om de opbrengst en effectiviteit van de subsidieprojecten in kaart te brengen. Omdat deze twee onderwerpen een relatie met elkaar hebben komen ze beide in deze brief aan de orde. Als bijlagen treft u aan het rapport «Evaluatie projecten subsidieregeling Emancipatiesubsidies» van Ecorys1 en een notitie «Subsidies»1 waarin de vergelijking is gemaakt tussen de subsidies voor instellingen en voor activiteiten.

Inzet van het emancipatiebeleid in de afgelopen jaren is geweest om de beschikbare subsidiemiddelen zoveel mogelijk en ook zo rechtstreeks mogelijk ten goede te laten komen aan de emancipatie van kwetsbare en kansarme vrouwen. De verhouding tussen instituutsubsidies en projectsubsidies heeft zich de afgelopen jaren veranderd ten gunste van de projectsubsidies. Dit is gericht beleid geweest aangezien projectmatige subsidies ingezet kunnen worden voor de prioritaire thema’s van het emancipatiebeleid en direct gericht zijn op de doelgroep. Ik ondersteun deze onder het vorige kabinet ingezette lijn omdat ook blijkt dat de keuze om subsidie te verlenen aan activiteiten en niet aan belangenorganisaties tot een groter en direct bereik van kwetsbare vrouwen heeft geleid. Deze lijn is in 2004 ingezet met het stopzetten van subsidiëring van een aantal vrouwenorganisaties en het instellen van de emancipatiesubsidieregeling. Voor een aantal instituten ging het om een tijdelijke ondersteuning en was de beëindiging gepland. Verder zijn de subsidies aan belangenorganisaties beëindigd omdat het toenmalige kabinet zich op het standpunt stelde dat belangenorganisaties niet alleen moreel maar ook materiaal gedragen moesten worden door de achterban zelf. De Nederlandse Vrouwenraad is zelfstandig doorgegaan en de Vrouwenalliantie heeft zich aansluitend opgeheven. De middelen die vrijkwamen zijn besteed aan de emancipatiesubsidieregeling die kwetsbare vrouwen als doelgroep had en waarvan het meerjarige budget in 2004 is verdrievoudigd van 6 miljoen euro naar 18 miljoen euro. In 2004 is voor het eerst het percentage projectsubsidies hoger dan het aandeel dat naar de instellingen ging. Het aandeel van de instellingensubsidies is dit jaar ongeveer 35% van het totale budget. Dit loopt in de komende jaren in verhouding verder af door de extra middelen voor emancipatie.

Het afgelopen half jaar zijn de emancipatieprojecten die in het kader van de Subsidieregeling Emancipatiesubsidies liepen geëvalueerd. De volgende vraagstelling stond daarbij centraal:

Welke resultaten zijn behaald in de projecten die in het kader van de Subsidieregeling Emancipatieprojecten gefinancierd zijn?

Welke werkwijzen binnen de projecten leiden tot succes en onder welke voorwaarden kunnen deze verspreid worden?

In het kader van de «Subsidieregeling Emancipatieprojecten» is van 2004 tot en met 2007 ruim 18 miljoen euro verplicht. Deze regeling was in omvang dus drie keer zo groot als de regeling die hieraan vooraf ging. Bovendien was door cofinanciering het totale bedrag dat omging in de projecten 30 miljoen. De regeling die hier aan vooraf ging, liep van 1998 tot en met 2003 stelde ruim 6 miljoen euro beschikbaar aan bijna 200 projecten. Het ging hier meestal om relatief kleine projecten met een korte looptijd, minder dan 1 jaar en een bedrag van gemiddeld 30 000 euro. Producten waren: onderzoek, websites, brochures, conferenties, voorlichting en cursussen.

Onder de «nieuwe» subsidieregeling hebben 163 projecten subsidie ontvangen. Het waren over het algemeen grotere projecten met een meerjarige looptijd en een gemiddelde omvang van ongeveer 110 000 euro per project. Op de teldatum van 1 november 2007 telden onderzoekers dat 35 projecten afgerond waren en nog eens 31 projecten dichtbij afsluiting waren. Bij de selectie van projecten die verder verspreid konden worden, was het onvermijdelijk dat projecten vooral uit deze groep kwamen. De selectie is gedaan op basis van overdraagbaarheid, kosten per deelnemer, gerealiseerde deelname en inbedding. Dit betekent dat andere projecten niet per definitie minder succesvol zijn maar wel minder goed te verspreiden. Er zijn 18 projecten uit deze selectie naar voren gekomen, deze zijn beschreven in de bijlage bij het rapport. Deze projecten geven een goed beeld van de grote variatie aan initiatieven die de regeling heeft opgeleverd.

De realisatie van de projecten ligt gemiddeld op driekwart van het opgegeven aantal vrouwen. Uitgaande van dit reëel bereik zullen na afloop van de regeling de projecten gezamenlijk ongeveer 120 000 vrouwen bereikt hebben. Het grootste deel van de projecten richt zich op allochtone vrouwen en meisjes. De gesubsidieerde projecten zijn verspreid over het hele land. Ongeveer eenderde van de projecten vindt plaats in de Randstad, eenderde buiten de Randstad en eenderde heeft meer een landelijke impact. Met een uiteenlopend aantal thema’s zijn grote aantallen meiden en vrouwen bereikt. Vaak ging het om thema’s die gevoelig liggen, zoals eerwraak of om het activeren van vrouwen die nog nauwelijks deelnemen aan de maatschappij.

De evaluatie is gedaan op een moment dat nog niet alle projecten afgerond zijn. De reden hiervoor is dat het in deze kabinetsperiode de bedoeling is om te komen tot een landelijke verankering van deze «best practices». Om goede voorbeelden te kunnen uitrollen, dienen we deze te kennen. Om projecten die nog lopen daarin ook een kans te geven, ben ik voornemens om voor een tweede oogst van overdraagbare projecten bovenstaande vraagstelling, na afronding van alle projecten in 2010, te herhalen. Ik wil bekijken op welke wijze ik deze projecten en later dus ook de projecten die uit de tweede oogst naar voren komen, landelijk kan verspreiden en zorg kan dragen voor verankering in het lokale emancipatiebeleid. Ik zal relevante projecten onder de aandacht brengen van collega’s en meegeven in de activiteiten die er zijn ten behoeve van het lokale emancipatiebeleid. In aanvulling daarop zal ik een aanpak uitwerken ter stimulering van de overdracht, verspreiding en inbedding en ik stel hiervoor vanaf 2009 middelen beschikbaar, optellend tot in totaal 5 miljoen euro. Tevens houd ik conform de Emancipatienota de mogelijkheid open om op kleine schaal innovatieve projecten te honoreren middels incidentele subsidies; hiervoor heb ik voor 2010 en 2011 in totaal 1 miljoen euro gereserveerd. De komende maanden wordt een subsidieregeling uitgewerkt waarin deze onderdelen opgenomen zijn.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven