30 420
Emancipatiebeleid

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2006

Hierbij doe ik u toekomen1 het tussenrapport van de Visitatiecommissie Emancipatie voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). In dit rapport geeft de commissie haar voorlopig beeld van de stand van zaken rondom emancipatie en gender mainstreaming op de beleidsterreinen van OCW. Eind 2006 zal de commissie haar eindrapport opleveren.

In deze brief zet ik uiteen hoe ik binnen de beleidsterreinen van OCW vorm geef aan emancipatie en gender mainstreaming. Voorts ga ik op hoofdlijnen in op de bevindingen van de commissie.

Gender mainstreaming maar ook specifiek beleid

Binnen het ministerie van OCW wordt al sinds 1998 via het principe van gender mainstreaming gewerkt. Gender mainstreaming wil zeggen duurzame integratie van emancipatiedoelstellingen in alle geledingen van het reguliere beleid. Het aspect emancipatie dient met andere woorden in het reguliere beleid te worden meegenomen.

Om de gestelde emancipatoire doelstellingen van mijn beleid te bereiken is er daarnaast additioneel beleid ingezet op onder meer:

– het beperkte aandeel (allochtone) meisjes/vrouwen binnen de bèta & technische sectoren van het onderwijs;

– het tekort aan vrouwelijke schoolleiders;

– de achterblijvende deelname van vrouwen en allochtonen aan onderzoek en wetenschap;

– de gelijke behandeling en veiligheid van meisjes in het onderwijs; en

– culturele diversiteit.

In het bijzonder wil ik u wijzen op mijn inspanningen op het terrein van de brede school. Dit concept heeft onder invloed van OCW-beleid een grote vlucht genomen. De commissie stelt vast dat dit concept de emancipatie ondersteunt. Daarnaast is er de Operatie Jong die zich richt op een sluitende keten jeugdvoorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Binnen een verder reikend kabinetsperspectief van goed op elkaar aansluitende voorzieningen voor ieder kind past ook de uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos door het ministerie in samenwerking met het ministerie van SZW. De uitwerking van de motie Van Aartsen/Bos heeft tot doel dat ouders met kinderen op de basisschool per 1 januari 2007 een aanspraak krijgen dat deze scholen tussen 7.30 uur en 18.30 uur de voor- en naschoolse opvang van hun kinderen laten organiseren. Dit leidt onder meer tot een sluitend dagarrangement voor ouders die dat wensen.

Met de Operatie Jong en de uitwerking van de motie Van Aartsen/Bos draagt het OCW-beleid nog verder bij aan een van de speerpunten van het kabinetsbeleid ten aanzien van emancipatie, namelijk arbeid en economische zelfstandigheid. Deze constatering had ik graag terug gezien ik in de tussenrapportage van de commissie.

De commissie constateert terecht dat emancipatie-aspecten op het terrein van OCW in een groot aantal dossiers relevant zijn. De thema’s die de commissie daarbij noemt zijn de thema’s waar ik met mijn beleid reeds op inzet. Ik verwijs daarbij naar hetgeen ik hierover eerder in deze brief heb opgemerkt. Ik verwonder mij daarom over de algemene conclusie van de commissie dat er in mijn beleid weinig expliciete aandacht is voor het gender perspectief en kleurrijk talent. Ik deel die conclusie van de commissie niet.

Deregulering, autonomie versus verantwoordelijkheid rijksoverheid

Een belangrijk thema als het gaat om emancipatie en gender mainstreaming is de relatie tussen deregulering, autonomie van het veld en de eigen verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het realiseren van de doelstellingen van het (rijksbrede) emancipatiebeleid. Ook de visitatiecommissie constateert dit in haar tussenrapport. Een aantal aanbevelingen die de commissie doet ter versterking van gender mainstreaming binnen mijn ministerie, zoals bijvoorbeeld het maken van prestatie-afspraken met instellingen, sluit echter niet goed aan bij de besturingsfilosofie zoals ik die in mijn governancebrief van 7 juli 2005 aan u uiteen heb gezet. Graag ga ik de komende periode met de commissie in gesprek over hoe kan worden omgegaan met deregulering en autonomie van het veld in relatie tot de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het realiseren van de doelstellingen van het emancipatiebeleid. Vooruitlopend op dit gesprek wijs ik erop dat het mijn doelstelling is om te dereguleren en instellingen meer autonomie te geven. Uitgaande van de governanceprincipes zoals uiteengezet in mijn brief van 7 juli jl. hebben de schoolbesturen een eigen verantwoordelijkheid t.a.v. de beleidsontwikkeling en hun activiteiten op het terrein van gender mainstreaming. In dit nieuwe besturingsmodel is het bovendien in de eerste plaats een taak van het intern toezichtorgaan om te verankeren dat gender mainstreaming binnen de instellingen voldoende aandacht krijgt.

Ouders, leerlingen en bedrijven, maar ook gemeenten kunnen op dit punt hun invloed desgewenst aanwenden. Het is mijn bedoeling om in de geharmoniseerde wet voor het onderwijs deze taken en rollen van alle betrokkenen in het onderwijsveld helder vast te leggen. Ik heb u reeds toegezegd dat ik nog vóór de begrotingsbehandeling van 2006 een proeve van deze wet aan u zal voorleggen. Tijdens het AO over governance dat aanstaande is, kom ik nader met u over dit onderwerp te spreken.

Wet Evenredige Vertegenwoordiging

Op grond van de WEV moeten scholen, waarin geen sprake is van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies, eenmaal in de 4 jaar een plan met streefcijfers opstellen, gericht op een vergroting van het aandeel van vrouwen in het management. De commissie noemt de Wet Evenredige Vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs (WEV) als een goed voorbeeld van een expliciet emancipatiedoel, waarvoor OCW de partners in het veld ook concrete instrumenten in handen geeft om dat doel te realiseren.

De werking van de WEV is voor de eerste maal geëvalueerd in 2001. Omdat op basis van de uitkomsten van dat onderzoek nog geen conclusies konden worden getrokken over de werking en effectiviteit van deze wet, is in 2001 besloten de WEV te verlengen en pas na een uitgebreide vervolgevaluatie van de WEV in 2005 te bezien of het zinvol is om deze wet te continueren, dan wel deze wet zou kunnen worden ingetrokken. Deze vervolgevaluatie heeft in 2005 plaatsgevonden. Het eindrapport van dit onderzoek is onlangs opgeleverd. Ik zal u in het eerste kwartaal van 2006 dit eindrapport en mijn beleidsreactie daarop doen toekomen.

Aanbevelingen

De commissie doet een aantal aanbevelingen ten aanzien van specifieke beleidsonderwerpen die in de periode tussen de twee visitatierondes reeds opgepakt dienen te worden. Hieronder zal ik op deze aanbevelingen ingaan.

Cultuurbeleid

De commissie adviseert om op het terrein van cultuurbeleid ook aandacht te besteden aan inhoudelijke onderwerpen, zoals het bevorderen van een pluriforme beeldvorming naar sekse, etniciteit, leeftijd etcetera in persmedia en omroepproduct en het stimuleren van de maatschappelijke discussie over excessen in de huidige beeld- en muziekcultuur.

Op het gebied van het bevorderen van een pluriforme beeldvorming en diversiteit in persmedia en omroepproduct worden door het ministerie al veel acties ondernomen. De publieke omroep heeft de wettelijke taak om alle groepen uit de samenleving te bereiken. De monitor diversiteit geeft inzicht in de «zichtbare» televisiepopulatie (zowel publiek als commercieel), met betrekking tot gender, etniciteit en leeftijd. Deze monitor vormt een belangrijk instrument in de verantwoording van de publieke omroep.

Ook worden regionale initiatieven door het ministerie ondersteund. Te denken valt hierbij aan FunX, een radiostation dat zich richt op grootstedelijke jongeren en MTNL, Multiculturele Televisie Nederland. Ook wordt een aantal kleinere projecten ondersteund, zoals Perslink, waarbij beeldvorming in de journalistiek aandacht krijgt.

Daarnaast stelt de visitatiecommissie voor dat het ministerie maatschappelijke discussie over excessen in de huidige beelden muziekcultuur stimuleert. Ik ben er zeker voor dat een dergelijke discussie plaatsvindt en zal dit dan ook meenemen in mijn gesprekken met het veld. Daarbij moeten we er wel voor uitkijken dat deze discussie niet óver maar dóor jongeren wordt gevoerd. In de praktijk blijkt dit overigens ook al wel te gebeuren. Zo ontstond laatst op het forum van de soap Onderweg naar Morgen een discussie over groepsverkrachting naar aanleiding van scènes in deze serie.

Monitoring

Bij de uitvoering van het beleid ten aanzien van de beroepsen volwasseneneducatie dienen de ontwikkelingen langs de lijnen van gender en etniciteit worden gemonitord, aldus de commissie. Hierbij wil ik opmerken dat een dergelijke monitoring reeds plaatsvindt. Door middel van een tweejaarlijkse kwaliteitsmonitor onder de deelnemers in het MBO (ODIN) wordt inzicht verkregen in de kwaliteit van het onderwijs vanuit het oogpunt van de deelnemer. Hierbij worden ook gegevens over gender en etniciteit verkregen.

In het algemeen beveelt de commissie aan om de systematische registratie op sekse en etniciteit waar nodig te bevorderen. Naar mijn mening echter zijn er voldoende gegevens beschikbaar om eventuele knelpunten in (de uitvoering van) het beleid zichtbaar te maken. De prestaties van leerlingen worden naar sekse en etniciteit gevolgd. Prestatiegegevens van leerlingen worden bovendien geanalyseerd in relatie tot achtergrondkenmerken. Grote internationaal vergelijkende assessment onderzoeken zoals PIRLS1, TIMSS2, PISA3 verzamelen bovendien ook gegevens oversekse en land van herkomst leerlingen en ouders.

Innovatie

Bij de uitwerking van innovatieplannen in het voortgezet onderwijs dient volgens de commissie rekening te worden gehouden met culturele en sekseverschillen, en worden aangegeven hoe die zijn meegenomen in de aanpak. Het uitgangspunt van het innovatiebeleid in het voortgezet onderwijs is echter dat scholen zelf innoveren. Tal van scholen en instellingen werken aan vernieuwing van hun onderwijs, in een beweging van onderop. Deze innovatiebeweging vertoont een grote diversiteit. Wat bij alle scholen en instellingen centraal staat is dat ze in hun aanpak uitgaan van een herbezinning op het leren van jongeren. De vraag die daarbij centraal staat is: «Hoe kunnen de jongeren maximaal worden uitgedaagd?». Een vraag die daar direct aan verbonden wordt, is: «Wanneer en hoe moet je differentiëren tussen verschillende typen leerlingen?» Het kan dan gaan om verschillende leerstijlen, maar zeker ook om verschillende culturen en om sekse.

Het moderne innovatiebeleid leent zich echter niet bij uitstek voor een directe aansturing op emancipatiedoelstellingen. De sector en de scholen doen dit immers zelf, daar zit de kracht van de innovatiebeweging. De commissie beveelt aan om bij de uitwerking van innovatieplannen van de scholen rekening te houden met culturele en sekseverschillen. In 2006 zal vanuit mijn departement echter geen directe stimulatieregeling als Vooruit! worden uitgegeven. Ik heb met Schoolmanagers_VO afgesproken dat zij de innovatiestimulering in 2006 zelfstandig initiëren en regelen. Ik zal daarom de aanbeveling van de commissie graag meegeven aan Schoolmanagers_VO en aan de jury, opdat zij er in hun beoordelingscriteria rekening mee kunnen houden.

Bèta en techniek

Volgens de commissie zou ik de nuttige inzichten en methodieken die genderdeskundigen hebben ontwikkeld, meer dan tot dusver, structureel moeten opnemen in het beleid ter vergroting van het aandeel (allochtone) meisjes en vrouwen aan beta- en techniekonderwijs. Hierover wil ik opmerken dat samen met het expertisebureau VHTO een genderanalyse is uitgevoerd over het beleidskader 2004/2005 van het Platform Bèta/techniek. Dit heeft geleid tot aanpakken die zijn geïncorporeerd in het beleidskader 2005/2006 dat in november 2005 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met VHTO worden afspraken gemaakt om zowel de praktische en beleidsmatige aanpak voor de toekomst verder vorm te geven. Dit zal zijn beslag krijgen in het beleidskader 2006/2007.

Ten aanzien van bèta- en techniekonderwijs beveelt de commissie in haar rapport aan goed na te denken over het effect van basale verschillen tussen mannen en vrouwen. De commissie neemt daarbij de naamkeuze van de profielen van de Tweede Fase als voorbeeld. In de Tweede Fase kunnen leerlingen kiezen voor twee exacte profielen, het profiel Natuur & Techniek en het profiel Natuur & Gezondheid. De commissie merkt op in haar rapport dat meisjes meer kiezen voor het profiel Natuur & Gezondheid dan voor Natuur & Techniek. Dat klopt inderdaad, ik wil daarbij echter wel benadrukken dat Natuur & Gezondheid een net zo exact profiel is als Natuur & Techniek. Ik ben dan ook blij dat het profiel Natuur & Gezondheid veel meisjes trekt. Overigens kiezen op het havo evenveel jongens als meisjes voor het profiel Natuur & Gezondheid, op het vwo keizen zelfs meer meisjes dan jongens dit profiel.

Leven Lang Leren

De commissie mist in het Leven Lang Leren beleid aandacht voor (allochtone) vrouwen met een onderbroken werk- en leerloopbaan. Dat in het leven lang leren beleid niet apart aandacht wordt besteed aan vrouwen met een onderbroken loopbaan, is op zich genomen juist. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat deze groep niet aan bod komt: het beleid in deze is gericht op een stevige intensivering voor alle groepen van werkenden en werkzoekenden, zodat ook vrouwen met een onderbroken loopbaan volop van initiatieven op dit beleidsterrein zullen kunnen profiteren.

Stageproblematiek

De commissie wijst er op dat meisjes met een hoofddoek stageproblemen ondervinden. Ik herken het probleem dat allochtone jongeren moeilijker aan een stageplaats komen dan autochtone jongeren. Ik constateer echter dat dit probleem speelt voor zowel allochtone jongens als meisjes. Uit een nadere analyse van de JOB-monitor 2005 (ODIN 3) komt zelfs naar voren dat allochtone jongens verhoudingsgewijs meer moeite hebben bij het vinden van een stageplaats dan allochtone meisjes. Mijn conclusie is daarom dat bij het zoeken naar oplossingen voor de stageproblematiek van allochtone jongeren de aanpak gericht dient te zijn op zowel jongens als meisjes. Tijdens de werktop van 1 december hebben Kabinet en de sociale partners zich gecommitteerd aan een aantal acties dat erop gericht is de stageproblematiek tot een oplossing te brengen. Werkgevers zullen zich nadrukkelijk inspannen om in overleg met scholen gemaakte afspraken over de beschikbaarheid van stageplekken waar te maken en discriminatie bij het gunnen van een plek uit te bannen.

Het kabinet stelt daarbij € 20 miljoen beschikbaar aan het MBO om 20 000 stages voor moeilijk plaatsbare leerlingen intensief te kunnen werven en begeleiden. Het kabinet stelt € 15 miljoen beschikbaar voor het MBO om meer simulatie stage/werkplaatsen te kunnen creëren voor leerlingen die er ondanks alle inspanningen niet in slagen om een «reguliere» stageplaats te verwerven.

Vervolgtraject

Het tussenrapport van de visitatiecommissie geeft, zoals gezegd, een voorlopig beeld van de stand van zaken rondom emancipatie en gender mainstreaming binnen mijn ministerie. Een definitief oordeel geeft de commissie in het najaar van 2006. Gezien het belang dat ik hecht aan emancipatie en gender mainstreaming werk ik in de periode tot het definitieve rapport graag samen met de commissie aan verbeteringen in mijn beleid op dit terrein.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Progress in International Reading Literacy Study.

XNoot
2

Trends in International Mathematics and Science Studies.

XNoot
3

Programm for International Student Assessment.

Naar boven