Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30419 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30419 nr. 9 |
Ontvangen 16 juni 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel 1 vervalt, onder vernummering van de onderdelen 2 en 3 tot de onderdelen 1 en 2.
Onderdeel 2 (nieuw) komt te luiden:
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:
r. overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van aandeelhouders van een naamloze vennootschap;
s. personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
t. doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;
u. aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld.
Onderdeel 4 vervalt.
In artikel I wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën van natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden aangewezen als persoon die geacht worden in onderling overleg te handelen als bedoeld in artikel 1, onderdeel s.
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «een rechtspersoon» vervangen door: een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon.
2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt na «Burgerlijk Wetboek» toegevoegd: of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij.
3. In het tweede lid wordt «eerste lid, aanhef en onderdeel c» vervangen door: eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
Artikel 6c, eerste lid, komt te luiden.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van het belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 6b, eerste lid, onderdeel e, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
Artikel 6d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien artikel 6a wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, een houder van aandelen van de doelvennootschap, een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het vierde tot en met het zesde lid wordt twee leden ingevoegd, luidende:
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van een in het eerste lid genoemde persoon of degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 27 van de Mededingingswet en de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
Aan artikel 6e wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Artikel 6f wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
Artikel 6g wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod, en.
2. Het derde lid vervalt.
Na artikel 6k wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt na de aankondiging van het verplichte bod effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens artikel 6ka, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek kan tot uiterlijk twee weken nadat het bod is uitgebracht worden ingediend. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 6ka, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 6ka, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
Na artikel 6l wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een krachtens artikel 6b, tweede lid, 6g, tweede lid, 6ka, derde of vierde lid, 6kb, vijfde lid, of 6l, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
In Artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door een punt.
2. Onderdeel f vervalt.
In Artikel I, onderdelen F en G, wordt «6e, eerste lid,» telkens vervangen door: 6e, eerste en vierde lid,.
In Artikel I, onderdeel J, wordt na de zinsnede « «6e, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «5»,» ingevoegd: «6e, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4»,.
Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 359b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel e, worden geschrapt de woorden «voor elk maal dat het nominale bedrag van het kleinste aandeel is begrepen in het nominale bedrag van het aandeel».
2. In het tweede lid komt de laatste zin te luiden: In de vergadering geeft elk aandeel ten aanzien van dat besluit recht op één stem en gelden statutaire beperkingen van de uitoefening van het stemrecht en beperkingen van de uitoefening van het stemrecht die tussen de vennootschap en haar aandeelhouders of tussen aandeelhouders onderling zijn overeengekomen niet.
Artikel 359c vervalt.
In artikel 359d, zesde lid, worden in de vierde zin de woorden «In afwijking van de derde of vierde zin» vervangen door: In afwijking van de tweede of derde zin.
In artikel 359e, zevende lid, wordt de verwijzing naar artikel 359d vervangen door: 359c
De artikelen 359d en 359e worden vernummerd tot 359c en 359d.
Artikel II, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
De verwijzingen naar artikel 391, vierde lid, in artikel 392, eerste lid, onderdeel e en vierde lid, worden vervangen door: artikel 391 lid 5.
Onderdeel C wordt gewijzigd in onderdeel D.
Onderdeel C komt te luiden:
Artikel 391 wordt gewijzigd als volgt:
In het zesde lid wordt de verwijzing naar het vierde lid vervangen door: lid 5.
Artikel VI, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel 1 wordt onder vernummering van de onderdelen 2 tot en met 5 tot 3 tot en met 6 een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. Na de definitie van bewindvoerder wordt een definitie ingevoegd, luidende:
bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
De definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld komt te luiden:
personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
Na Artikel VI, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 1:95 wordt de zinsnede «een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:71, zesde of zevende lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:71, tweede en derde lid, bepaalde» vervangen door: een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:77, eerste lid, 5:81, tweede lid, of terzake van het in gevolge artikel 5:76, tweede lid, bepaalde.
Artikel VI, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:71 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «een rechtspersoon» vervangen door: een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon.
2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt na Burgerlijk Wetboek toegevoegd: of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij.
3. In het tweede lid wordt «eerste lid, aanhef en onderdeel c» vervangen door: eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
Artikel 5:72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van een belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 5:71, eerste lid, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2. In het vierde lid wordt «artikel 5:71, onderdeel i,» vervangen door: 5:71, eerste lid, onderdeel h.
Artikel 5:73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien artikel 5:70 wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, een houder van aandelen van de doelvennootschap, iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van een in het eerste lid genoemde persoon of degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
Artikel 5:74 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: en in elke bekendmaking van het openbaar bod naar het biedingsbericht wordt verwezen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Artikel 5:75 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
Artikel 5:76 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «alsmede tot het verlangen van een vertaling van een biedingsbericht vervangen» door: alsmede met betrekking tot het verschaffen van een biedingsbericht.
3. Het derde lid vervalt.
Na artikel 5:80 wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens artikel 5:80a, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek wordt ingediend tot twee weken nadat het bod is uitgebracht. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 5:80a, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
Artikel 5:81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78, eerste lid of artikel 5:79» vervangen door: artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78 of 5:79.
2. Het derde lid vervalt.
Na artikel 5:81 wordt drie artikelen ingevoegd, luidende:
Een krachtens artikel 5:71, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde of vierde lid, 5:80b, vijfde lid, of 5:81, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
1. Een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 6e, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 die is verleend op grond van artikel 6l, tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, berust vanaf dat tijdstip op artikel 5:81, tweede lid.
2. Een ontheffing van de vereisten, bedoeld in artikel 6e, 6g, eerste of tweede lid, 6i of 6j van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, berust vanaf dat tijdstip op artikel 5:81, tweede lid.
Na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit openbare biedingen op de artikelen 5:70, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde en vierde lid, 5:80b, vijfde lid, en 5:81, derde lid.
Artikel VI, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd: In de bijlage bij artikel 1:61 wordt «artikel 5:74, eerste lid» vervangen door: artikel 5:74, eerste en vierde lid.
Artikel VII, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel 1 wordt onder vernummering van de onderdelen 2 tot en met 5 tot 3 tot en met 6 een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. Na de definitie van bewindvoerder wordt een definitie ingevoegd, luidende: bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
De definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld komt te luiden:
personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
Na Artikel VII, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 1:95 wordt de zinsnede «een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:71, zesde of zevende lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:71, tweede en derde lid, bepaalde» vervangen door: een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:77, eerste lid, 5:81, tweede lid, of terzake van het in gevolge artikel 5:76, tweede lid, onderdeel c, bepaalde.
Artikel VII, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:71 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «een rechtspersoon» vervangen door: een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon.
2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt na Burgerlijk Wetboek toegevoegd: of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij.
3. In het tweede lid wordt «eerste lid, aanhef en onderdeel c» vervangen door: eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
Artikel 5:72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van een belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 5:71, eerste lid, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2. In het vierde lid wordt «artikel 5:71, onderdeel i,» vervangen door: 5:71, eerste lid, onderdeel h.
Artikel 5:73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien artikel 5:70 wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap, iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan een degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid genoemde personen en degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
Artikel 5:74 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: en in elke bekendmaking van het openbaar bod naar het biedingsbericht wordt verwezen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Artikel 5:75 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
Artikel 5:76 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «alsmede tot het verlangen van een vertaling van een biedingsbericht vervangen» door: alsmede met betrekking tot het verschaffen van een biedingsbericht.
3. Het derde lid vervalt.
Na artikel 5:80 wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij kan worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 5:80a, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek wordt ingediend tot twee weken nadat het bod is uitgebracht. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 5:80a, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
Artikel 5:81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78, eerste lid of artikel 5:79» vervangen door: artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78 of 5:79.
2. Het derde lid vervalt.
Na artikel 5:81 wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
Een krachtens artikel 5:71, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde of vierde lid, 5:80b, vijfde lid, of 5:81, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of de vereisten, bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 die is verleend op grond van artikel 6c, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 5:83, tweede lid.
Artikel VII, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
In de bijlage bij artikel 1:61 wordt «artikel 5:74, eerste lid» vervangen door: artikel 5:74, eerste en vierde lid.
Bij de aanduiding van de voor het wetsvoorstel verantwoordelijke bewindspersonen wordt de Minister van Economische Zaken vervangen door de Staatssecretaris van Economische Zaken.
Dit onderdeel strekt tot aanpassing van de voorgestelde wijzigingen in artikel 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995). De omschrijving van «personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld» in onderdeel s wordt op drie punten aangepast. De onderdelen r (overwegende zeggenschap), t (doelvennootschap) en u (aanmeldingstermijn) zijn ongewijzigd gebleven.
Het eerste punt betreft de samenwerking tussen personen met als doel om een aangekondigd bod te dwarsbomen. Die samenwerking kan alleen kwalificeren als «handelen in onderling overleg» indien de samenwerking (mede) plaatsvindt met de doelvennootschap. Dit toegevoegde vereiste is ontleend aan de overnamerichtlijn waar in artikel 2, onderdeel d, wordt gesproken van samenwerking met de bieder of met de doelvennootschap. Het element «samenwerking met de bieder» is niet aan de definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld toegevoegd, omdat het onwaarschijnlijk wordt geacht dat een bieder zal samenwerken met personen met als doel een door hem zelf aangekondigd bod te dwarsbomen.
Het tweede punt betreft het feit dat samenwerking tussen personen om een aangekondigd openbaar bod te dwarsbomen (slechts) zal leiden tot een biedplicht als de samenwerking betrekking heeft op het dwarsbomen van een reeds (concreet) aangekondigd openbaar bod op de doelvennootschap.
Het derde punt betreft het schrappen van onderdeel 4. Dit onderdeel is namelijk voldoende ondervangen door onderdeel s, onder 2. Ten slotte vervalt het voorgestelde tweede lid van artikel 1. De in dat lid vervatte bepaling is overgeheveld naar een nieuw artikel 1a van de Wte 1995.
Dit onderdeel omvat het aanvankelijk voorgestelde artikel 1, tweede lid, van de Wte 1995. Gebleken is dat de toevoeging van een tweede lid aan artikel 1 aanpassing van vele verwijzingen in andere wetgeving zou vergen. Om dat voorkomen is ervoor geopteerd om een nieuw artikel 1a in de Wte 1995 te introduceren.
Dit onderdeel bevat twee wijzigingen in het voorgestelde artikel 6b. Overeenkomstig onderdeel c wordt in dit onderdeel eveneens voor een rechtspersoon die met medewerking van de vennootschap certificaten heeft uitgegeven (stichting administratiekantoor) vereist dat (het bestuur van) die rechtspersoon onafhankelijk van de doelvennootschap is. Aan het vereiste van onafhankelijkheid kan op grond van het tweede lid, dat overeenkomstig is aangepast, bij algemene maatregel van bestuur nadere invulling worden gegeven. In de tweede plaats is onderdeel e verruimd in die zin dat ook een overdracht van overwegende zeggenschap van moedermaatschappijen aan dochtermaatschappijen of omgekeerd – hoewel niet kan worden gesproken van overdrachten binnen een groep – onder de vrijstelling van onderdeel e kan vallen.
Dit onderdeel bevat een aangepast eerste lid van het voorgestelde artikel 6c van de Wte 1995. De oorspronkelijke tekst sloot niet uit dat een persoon die overwegende zeggenschap verkrijgt op relatief eenvoudige wijze van zijn biedplicht kan afkomen door zijn overwegende zeggenschap binnen de periode van dertig dagen over te dragen aan een op grond van artikel 6b, eerste lid, onderdeel e, van de Wte 1995, van de biedplicht uitgezonderde natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap. Stel dat een biedplichtige rechtspersoon die 32% heeft verkregen in een vennootschap als bedoeld in artikel 6a, dit belang geheel zou overdragen aan een andere groepsmaatschappij binnen de termijn van dertig dagen, dan zou dit op grond artikel 6b, onderdeel e, juncto artikel 6c, eerste lid, van de Wte 1995, leiden tot het vervallen van de biedplicht. In materiële zin zal de verkregen overwegende zeggenschap binnen de groep alsmede de achtergestelde positie van de minderheidsaandeelhouders echter gewoon blijven bestaan. Met de voorgestelde wijziging wordt die omissie ondervangen. Alleen als de overdracht van een belang dat tot overwegende zeggenschap leidt, geschiedt aan personen die niet zijn vrijgesteld op grond van artikel 6b van de Wte 1995 vervalt de biedplicht op grond van artikel 6c, eerste lid van de Wte 1995. Een persoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel reeds overwegende zeggenschap had, kan na dat tijdstip zijn overwegende zeggenschap wel overdragen aan op grond van artikel 6b van de Wte 1995 vrijgestelde anderen. Op die eerstbedoelde persoon is immers de biedplicht van artikel 6a, eerste lid, van de Wte 1995, geheel niet van toepassing, aangezien hij na het inwerkingtredingstijdstip van de wet geen overwegende zeggenschap verkrijgt. Hij had deze zeggenschap reeds op dat tijdstip.
Dit onderdeel strekt tot wijziging van het voorgestelde artikel 6d van de Wte 1995. In de eerste plaats is een nieuw eerste lid opgenomen. Wanneer in een verzoekschriftprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (OK) is komen vast te staan dat artikel 6a van de Wte 1995 is overtreden is de OK in beginsel gehouden een bevel op te leggen dat een openbaar bod moet worden uitgebracht. Bij de behandeling van een verzoekschrift dient de OK het bepaalde bij of krachtens het voorgestelde Hoofdstuk IIa van de Wte 1995 in acht te nemen. Dit betekent onder meer dat de OK in de procedure rekening kan houden met het feit dat een biedplichtige persoon de mogelijkheid heeft om binnen de periode, bedoeld in artikel 6c, eerste of tweede lid, zijn belang terug te brengen waardoor de biedplicht vervalt. Ook kan de OK rekening houden met een op grond van artikel 6c, derde lid, van de Wte 1995 ingediend verzoekschrift dat met betrekking tot dezelfde biedplichtige persoon is ingediend en strekt tot het laten vervallen vanwege de financiële toestand van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming. Indien daarvoor termen aanwezig zijn kan de OK beide verzoeken voegen op de grondslag van artikel 285 van de Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het nieuw voorgestelde tweede lid bevat de maatregelen die de OK bij een gebleken biedplicht op verzoek kan opleggen naast een bevel tot uitbrengen van een biedplicht als bedoeld in het eerste lid. Deze maatregelen waren op één na reeds opgenomen in het aanvankelijk voorgestelde eerste lid van artikel 6d van de Wte 1995. Nieuw is de maatregel, bedoeld in onderdeel d. Deze betreft de bevoegdheid van de OK om op verzoek wanneer een biedplicht is vastgesteld besluiten van de algemene vergadering te schorsen of te vernietigen. Hiervoor kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als een dergelijk besluit tot stand is gekomen met instemming of onder invloed van de (biedplichtige) persoon die over overwegende zeggenschap beschikte ten tijde van de besluitvorming.
In het nieuw voorgestelde derde lid is een regeling getroffen voor de samenloop van het verplichte bod en het (Europese) concentratietoezicht. Een verplicht uit te brengen overnamebod kan namelijk onderhevig zijn aan Europees concentratietoezicht of nationaal concentratietoezicht. Dit is het geval als het overnamebod, na gestanddoening tot een concentratie leidt of zal leiden als bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEGL 24) (EG-concentratieverordening) of in artikel 27 van de Mededingingswet. Ingevolge artikel 4, eerste lid van de EG-concentratieverordening dient een voorgenomen concentratie met een «communautaire dimensie» bij de Europese Commissie te worden aangemeld (Europees concentratietoezicht). Het vierde en vijfde lid van bedoeld artikel 4 bevatten uitbreidingen en beperkingen van het toezicht door de Europese Commissie. Als een concentratie is aangemeld, geeft de Commissie een beschikking waarin zij verklaart of de concentratie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Dit volgt uit artikel 6 of 8 van de EG-concentratieverordening. Tijdens de aanmeldingsprocedure, in afwachting van de beschikking van de Commissie, dienen bieder en doelvennootschap zich te houden aan de regels van artikel 7 van de EG-concentratieverordening. De verhouding tussen het Europese concentratietoezicht en het nationale concentratietoezicht is in hoofdzaak geregeld in artikel 21, derde lid, van de EG-concentratieverordening, dat een afbakening bevat tussen de bevoegdheden van de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten. Het nationale concentratietoezicht is voor Nederland geregeld in Hoofdstuk 5 van de Mededingingswet. Op grond van artikel 39, eerste lid van de Mededingingswet dient een (verplicht) uit te brengen openbaar bod die tot een concentratie in de zin van artikel 27 van de Mededingingswet leidt, te worden gemeld bij de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa). De NMa dient ingevolge artikel 37 van die wet binnen vier weken aan degene die gemeld heeft mede te delen of een vergunning is vereist. Indien een vereiste vergunning na aanvraag wordt geweigerd heeft dit als gevolg dat de concentratie die ten gevolge van het verplichte bod tot stand komt of kan komen niet toegestaan is. Dit volgt uit artikel 41 juncto artikel 39, tweede lid, van de Mededingingswet. Er kan dan voor een persoon met overwegende zeggenschap een complexe situatie ontstaan. Enerzijds verplicht artikel 6a van de Wte 1995 hem een bod uit te brengen. Anderzijds verbiedt artikel 41 van de Mededingingswet de concentratie die ten gevolge van het verplichte bod tot stand komt en, indien deze reeds tot stand is gebracht, gebiedt artikel 39, tweede lid, onderdeel a, om deze ongedaan te maken. Om bedoelde impasse te doorbreken kan de OK op verzoek bepalen dat de persoon die overwegende zeggenschap heeft het belang dat tot overwegende zeggenschap heeft geleid moet terugbrengen, opdat de verplichting tot het uitbrengen van een bod komt te vervallen. De OK kan een dergelijk bevel ook geven als een op grond van artikel 37 van de Mededingingswet vereiste vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd dan wel in een geval waarin de aanvraag is ingetrokken. Het gevolg daarvan is namelijk, op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel a van de Mededingingswet, eveneens dat de concentratie die het gevolg kan zijn van het verplichte bod niet is toegestaan en ongedaan gemaakt dient te worden. Voor alle duidelijkheid kan worden opgemerkt dat het begrip «zeggenschap» in het mededingingsrecht anders wordt beoordeeld dan het begrip «overwegende zeggenschap» in de overnamerichtlijn.
Dit onderdeel betreft een wijziging van het voorgestelde artikel 6e van de Wte 1995. Anders dan in het voorgestelde artikel 5:74, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) was in artikel 6e van de Wte 1995 aanvankelijk niet opgenomen dat in elke openbare mededeling naar het goedgekeurde biedingsbericht moet worden verwezen. Met deze wijziging is die omissie hersteld. In afwijking van het oorspronkelijk voorgestelde artikel 5:74, eerste lid, van de Wft is echter het vereiste van een verwijzing naar de openbare mededeling niet opgenomen in de verbodsbepaling van het eerste lid maar in een apart (vierde) lid. Opname in het eerste lid zou namelijk tot de onwenselijke situatie kunnen leiden dat een bieder waarvan een biedingsbericht is goedgekeurd en gepubliceerd maar die, al dan niet per abuis, heeft verzuimd in enige openbare mededeling te verwijzen naar het goedgekeurde biedingsbericht het niet toegelaten is een openbaar bod uit te brengen. Overtreding van het nieuwe vierde lid kan door de AFM met een bestuurlijke boete of last onder dwangsom op grond van artikel 48b of 48c van de Wte 1995 worden gesanctioneerd (zie hiervoor onderdeel E van deze nota van wijziging).
In dit onderdeel is geregeld dat het tweede lid van 6f van de Wte 1995 vervalt. Uit het oogpunt van eenheid van wetgevingssystematiek is besloten deze bepaling over te hevelen naar het Besluit openbare biedingen waar ook andere bepalingen zijn opgenomen die verband houden met de verhouding tussen het aankondigen en uitbrengen van openbare biedingen en artikel 47 van de Wte 1995.
Dit onderdeel bevat enkele wijzigingen van het voorgestelde artikel 6g van de Wte 1995. Het aanvankelijk voorgestelde tweede lid was taalkundig niet helemaal juist en is daarom opnieuw geredigeerd. Het derde lid vervalt, omdat in het nieuw voorgestelde artikel 6m van de Wte 1995 een generieke bepaling is opgenomen met betrekking tot het bij de Staten-Generaal «voorhangen» van een op grond van Hoofdstuk IIA van de Wte 1995 vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
Dit onderdeel bevat twee artikelen, die beide betrekking hebben op de zogeheten billijke prijs waartegen een verplicht bod dient te worden uitgebracht. Aanvankelijk was het voornemen deze bepalingen op te nemen in het voorgenomen Besluit openbare biedingen. Echter, mede gelet op het belang van de materie is gemeend dat het beter past de bepalingen bij formele wet te regelen. Omdat uit artikel 4, tweede lid, onderdeel e, van de overnamerichtlijn volgt dat aangelegenheden in verband met de geboden vergoeding worden behandeld volgens de voorschriften van de lidstaat van de bevoegde toezichthoudende autoriteit, zijn deze nieuwe artikelen opgenomen in paragraaf 3 van Hoofdstuk IIA van de Wte 1995.
De eerste bepaling betreft het voorgestelde artikel 6ka van de Wte 1995. In het eerste lid is geregeld dat de bieder bij een verplicht bod een billijke prijs betaalt voor de effecten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de overnamerichtlijn. De hoogte van de billijke prijs wordt berekend op de wijze, zoals voorgeschreven in de richtlijn. Aan de lidstaten is daarbij een keuze gelaten voor de vaststelling van de periode (zes of twaalf maanden) die in ogenschouw moet worden genomen voor het bepalen van de hoogte van de billijke prijs. In het tweede lid is gekozen voor een periode van een jaar omdat daarmee de positie van minderheidsaandeelhouders het beste beschermd wordt. Het derde lid biedt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur voor twee specifieke situaties te bepalen dat een alternatieve billijke prijs geldt. In het vierde is geregeld dat het bod dient te luiden in geld of (omgerekend) in effecten. Een combinatie van beide is ook mogelijk. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent mede ter uitvoering van artikel 5, vijfde lid, tweede tot en met vierde alinea, van de overnamerichtlijn nadere regels worden gesteld.
Dit artikel omvat de mogelijkheid om de OK te verzoeken een alternatieve billijke prijs vast te stellen. Het verzoek kan worden ingediend door de degene waarop de biedplicht rust, de doelvennootschap of een houder van aandelen of effecten in de doelvennootschap. Het artikel geldt ter uitvoering van artikel 5,vierde lid, tweede alinea, van de overnamerichtlijn. De OK dient voor de uitvoering van die bepaling als «toezichthoudende autoriteit» in de zin van de richtlijn te worden aangemerkt. Daaruit valt niet het gevolg te trekken dat de OK ten aanzien van bedoelde bevoegdheid als een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. Integendeel, uit artikel 1:1, tweede lid, onderdeel c, van de Awb volgt dat de OK geen bestuursorgaan is.
Het tweede lid bevat enkele procedurele bepalingen in aanvulling op Boek 1, derde titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zo kan het verzoek tot twee weken na het uitbrengen van het bod worden ingediend. Dit impliceert dat het verzoek ook voorafgaand aan het uitbrengen van het bod kan worden ingediend, bijvoorbeeld in de periode die gelegen is tussen de aankondiging van het verplichte bod en het uitbrengen daarvan. In het derde lid is een ontvankelijkheidseis voor de verzoeker opgenomen. Indien de ingevolge artikel 6ka, tweede of derde lid, van de Wte 1995 bepaalde billijke prijs minder dan 10% afwijkt van de gemiddelde beurskoers in de drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek is het bod niet ontvankelijk. Het vierde lid bevat de materiële eis waaraan de OK dient te toetsen. De OK dient het verzoek alleen dan toe te wijzen ingeval de verzoeker door de billijke prijs als bedoeld onevenredig is zijn belang wordt getroffen. Vanzelfsprekend dient de OK bij zijn beslissing omtrent het verzoek ook de belangen van de andere betrokken belanghebbenden mee te wegen. In het vijfde lid is tot slot geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van een toewijzing van een verzoek voor onder andere het biedingproces.
Dit onderdeel bevat een nieuw voorgesteld artikel 6m. In het artikel is geregeld dat een algemene maatregel van bestuur, alvorens inwerking te treden, dient te worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Dit onderdeel bewerkstelligt dat in Artikel I van het wetsvoorstel een nieuw onderdeel Ba wordt ingevoegd waarin wordt voorgesteld artikel 11, eerste lid onderdeel f, van de Wte 1995 te laten vervallen. Artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wte 1995 is overbodig geworden door het voorgestelde artikel 6k, eerste lid, van de Wte 1995.
Deze wijzigingen houden verband met het nieuw voorgestelde vierde lid van artikel 6e.
Het voorgestelde artikel 2:359b BW wordt met onderdeel G gewijzigd. In artikel 11 lid 3 en lid 4 van de overnamerichtlijn wordt niet gerefereerd aan de nominale waarde van aandelen in verband met een doorbraak van meervoudig stemrecht. De richtlijn gaat uit van de toepassing van het «one share, one vote» beginsel, onafhankelijk van die nominale waarde. Het wetsvoorstel wordt hiermee in lijn gebracht. In artikel 2:359b BW, lid 1, onderdeel e, en lid 2, is de verwijzing naar de nominale waarde van de aandelen geschrapt.
Aan artikel 2:359b lid 2 BW is een zinsnede toegevoegd ten einde duidelijk te maken dat in de algemene vergadering waarin bijzondere rechten ten aanzien van de benoeming of het ontslag van bestuurders en commissarissen niet gelden, ook statutaire en contractuele beperkingen van de uitoefening van het stemrecht niet gelden. Dergelijke beperkingen van het stemrecht zouden een belemmering kunnen zijn voor de bieder om een wijziging in het bestuur of de raad van commissarissen door te voeren. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangekondigd en toegelicht vervalt de automatische doorbraakregel van artikel 2:359c BW. Ook is een aantal foutieve verwijzingen in onderdeel G gecorrigeerd. Hetzelfde geldt voor onderdeel H.
Deze onderdelen bevatten aanpassingen in de voorgestelde artikelen VI en VII, waarin de bepalingen opgenomen om de overnamerichtlijn in de Wet op het financieel toezicht om te zetten (hierna: Wft). De voorgestelde aanpassingen zijn voor het overgrote deel identiek aan de aanpassingen van de bepalingen die strekken tot wijziging van de Wte 1995 (Onderdelen A, B, D en E). Verder zijn enkele aanpassingen opgenomen die specifiek verband houden met de Wft. Zo is wordt aan artikel 1:1 van de Wft een omschrijving van het begrip «bieder» toegevoegd. Anders dan de Wte 1995, bevatte de Wft die begripsomschrijving niet. Daarnaast zijn in de onderdelen K, onder i, en onderdeel O, onder i, enkele overgangsrechtelijke bepalingen toegevoegd, naast de bepaling dat een algemene maatregel van bestuur voor inwerkingtreding moet worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Terzake de ondertekening van het wetsvoorstel wordt de Minister van Economische Zaken vervangen door de Staatssecretaris van Economische Zaken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30419-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.