30 415
Voorstel van wet van de leden K.G. de Vries, Van de Camp, Griffith en Van der Staaij houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 200.)

nr. 11
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 september 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

1. Een gewezen minister of gewezen staatssecretaris verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister-President medewerking aan vorderingen van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

2. Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister wie het aangaat medewerking aan een vordering van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

2. In artikel 19, tweede lid, wordt de zinsnede «door de minister ten behoeve van wie de betrokken persoon werkzaam is of is geweest, dan wel, indien betrokken persoon niet ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, door Onze Minister die het aangaat» vervangen door: door Onze Minister wie het aangaat.

3. Artikel 42, onderdeel A, komt te luiden:

A

In artikel 5, eerste lid, onder 1, wordt voor «197a» ingevoegd: 192a, 192b, 192c,.

Toelichting

1. De wijziging van artikel 16 strekt er in de eerste plaats toe in het wetsvoorstel te voorzien in een regeling voor de verstrekking van schriftelijke informatie aan de enquêtecommissie door voormalige bewindspersonen. Hiertoe is aan het artikel een nieuw eerste lid toegevoegd. Voor zover het betreft schriftelijke informatie met betrekking tot hun ambtsvervulling, kunnen bewindspersonen deze informatie op grond van het nieuwe eerste lid alleen door tussenkomst van de minister-president aan de enquêtecommissie verstrekken. De initiatiefnemers achten het met het oog op de ministeriële verantwoordelijkheid gewenst dat gewezen bewindspersonen uitsluitend door tussenkomst van een zittend lid van het kabinet aan de enquêtecommissie schriftelijke informatie met betrekking tot hun ambtsperiode kunnen verstrekken. De verstrekking van de informatie dient te geschieden door de minister-president, en niet door de eerstverantwoordelijke minister. Hiervoor is gekozen vanwege de centrale positie die de minister-president binnen het kabinet vervult. Bovendien sluit dit aan bij artikel 19, derde lid, van het wetsvoorstel op grond waarvan een beroep van gewezen bewindspersonen op de verschoningsgrond «belang van de staat», door de minister-president dient te worden bevestigd.

Het (nieuwe) tweede lid van artikel 16 met betrekking tot de schriftelijke informatieverstrekking van (gewezen) ambtenaren bevat geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de oorspronkelijke tekst van artikel 16. Door de vervanging van de «betrokken minister» door «Onze Minister wie het aangaat» wordt buiten twijfel gesteld dat de informatie wordt verstrekt door de minister die ten tijde van de enquête in functie is (en niet de minister ten tijde dat de gewezen ambtenaar bij het ministerie werkzaam was). Daarnaast is de tekst van het tweede lid afgestemd op de tekst van het eerste lid van artikel 16.

2. Met de wijziging van artikel 19, tweede lid, wordt eveneens buiten twijfel gesteld dat het beroep op het belang van de Staat bevestigd dient te worden door de meest betrokken minister die op het moment van de enquête in functie is.

3. Artikel 42 van het wetsvoorstel bevat een wijziging van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht. Laatstgenoemd artikel is gewijzigd bij de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (Stb. 2006, nr. 11). De voorgestelde wijziging strekt ertoe artikel 42 van het wetsvoorstel hiermee in overeenstemming te brengen.

K. G. de Vries

Van de Camp

Griffith

Van der Staaij

Naar boven