nr. 11
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 september 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 16
1. Een gewezen minister of gewezen staatssecretaris verleent ten
aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling
uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister-President medewerking aan vorderingen
van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.
2. Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of
is geweest, verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de
periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister
wie het aangaat medewerking aan een vordering van de commissie als bedoeld
in artikel 5 of 6.
2. In artikel 19, tweede lid, wordt de zinsnede «door de minister
ten behoeve van wie de betrokken persoon werkzaam is of is geweest, dan wel,
indien betrokken persoon niet ten behoeve van een minister werkzaam is of
is geweest, door Onze Minister die het aangaat» vervangen door: door
Onze Minister wie het aangaat.
3. Artikel 42, onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 5, eerste lid, onder 1, wordt voor «197a» ingevoegd:
192a, 192b, 192c,.
Toelichting
1. De wijziging van artikel 16 strekt er in de eerste plaats toe
in het wetsvoorstel te voorzien in een regeling voor de verstrekking van schriftelijke
informatie aan de enquêtecommissie door voormalige bewindspersonen.
Hiertoe is aan het artikel een nieuw eerste lid toegevoegd. Voor zover het
betreft schriftelijke informatie met betrekking tot hun ambtsvervulling,
kunnen bewindspersonen deze informatie op grond van het nieuwe eerste lid
alleen door tussenkomst van de minister-president aan de enquêtecommissie
verstrekken. De initiatiefnemers achten het met het oog op de ministeriële
verantwoordelijkheid gewenst dat gewezen bewindspersonen uitsluitend door
tussenkomst van een zittend lid van het kabinet aan de enquêtecommissie
schriftelijke informatie met betrekking tot hun ambtsperiode kunnen verstrekken.
De verstrekking van de informatie dient te geschieden door de minister-president,
en niet door de eerstverantwoordelijke minister. Hiervoor is gekozen vanwege
de centrale positie die de minister-president binnen het kabinet vervult.
Bovendien sluit dit aan bij artikel 19, derde lid, van het wetsvoorstel op
grond waarvan een beroep van gewezen bewindspersonen op de verschoningsgrond «belang
van de staat», door de minister-president dient te worden bevestigd.
Het (nieuwe) tweede lid van artikel 16 met betrekking tot de schriftelijke
informatieverstrekking van (gewezen) ambtenaren bevat geen inhoudelijke wijziging
ten opzichte van de oorspronkelijke tekst van artikel 16. Door de vervanging
van de «betrokken minister» door «Onze Minister wie het
aangaat» wordt buiten twijfel gesteld dat de informatie wordt verstrekt
door de minister die ten tijde van de enquête in functie is (en niet
de minister ten tijde dat de gewezen ambtenaar bij het ministerie werkzaam
was). Daarnaast is de tekst van het tweede lid afgestemd op de tekst van het
eerste lid van artikel 16.
2. Met de wijziging van artikel 19, tweede lid, wordt eveneens buiten
twijfel gesteld dat het beroep op het belang van de Staat bevestigd dient
te worden door de meest betrokken minister die op het moment van de enquête
in functie is.
3. Artikel 42 van het wetsvoorstel bevat een wijziging van artikel
5 van het Wetboek van Strafrecht. Laatstgenoemd artikel is gewijzigd bij de
Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht
en de Wegenverkeerswet, in verband met de herijking van een aantal wettelijke
strafmaxima (Stb. 2006, nr. 11). De voorgestelde wijziging strekt ertoe artikel
42 van het wetsvoorstel hiermee in overeenstemming te brengen.
K. G. de Vries
Van de Camp
Griffith
Van der Staaij