30 413 Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet)

Nr. 145 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2010

Per brief van 10 juni 2010 (2010Z09293/2010D25270) heeft uw vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht om mijn visie op de parameters, zoals voorgesteld in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader in verband met vaststelling van de parameters voor fondsen (Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 143), tegen de achtergrond van bijgevoegd pensioenakkoord dat sociale partners in de Stichting van de Arbeid op 4 juni 2010 hebben gesloten1.

Dit akkoord bevat voorstellen voor de toekomstbestendigheid van de AOW in de eerste pijler en afspraken over noodzakelijke aanpassingen van de arbeidspensioenen in de tweede pijler. Het akkoord voorziet erin dat zowel bij de AOW als de arbeidspensioenen rekening wordt gehouden met het feit dat wij gemiddeld langer leven. Met dit akkoord is er een breed draagvlak voor een verhoging van de AOW-leeftijd. Daarmee zal dit akkoord onderwerp van gesprek kunnen zijn tijdens de komende kabinetsformatie.

Het kabinet is verheugd dat sociale partners tot gezamenlijke conclusies zijn gekomen rond de houdbaarheid van ons pensioenstelsel. Het kabinet verwelkomt dat sociale partners consensus hebben bereikt over het verhogen van de AOW-leeftijd en dat zij de noodzaak onderkennen dat de arbeidspensioenen aanpassing behoeven teneinde de fundamentele kenmerken van ons stelsel – collectiviteit, solidariteit en de verplichtstelling – te kunnen behouden. Het akkoord vormt daarmee een belangrijk uitgangspunt voor de gesprekken tussen overheid en sociale partners over de toekomstige inrichting van de tweede pijler zoals aangegeven in de kabinetsinzet van 7 april 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 142). Daarnaast constateert het kabinet dat sociale partners ook de lijn omarmen gericht op mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers, zoals verwoord in brief over het arbeidsmarktbeleid van 12 maart 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 29 544, nr. 238). Zij beklemtonen immers eveneens dat belang, parallel aan de door hen voorgestelde wijzigingen in het pensioenstelsel.

Ten aanzien van de aanvullende pensioenen onderschrijven sociale partners de analyses van de commissies Frijns en Goudswaard en sluiten daarmee aan bij de kabinetsinzet van 7 april 2010. Voorts geven zij aan hoe decentrale partijen in de loop van dit jaar uitwerking kunnen geven aan een meer transparant pensioencontract dat binnen de bereikte premieruimte rekening houdt met de stijgende levensverwachting en de schokken op de financiële markten. Om de pensioenambitie en de pensioenverwachtingen meer in lijn te brengen met realistisch ingeschatte financiële mogelijkheden dient ook het financieel toetsingskader (FTK) gemoderniseerd te worden. Dit betekent dat zonder vertraging verder gewerkt zal moeten worden conform de lijnen zoals geschetst in de genoemde kabinetsinzet.

Mede op basis van de decentraal opgedane inzichten willen sociale partners op centraal niveau in januari 2011 met het nieuwe kabinet tot een akkoord komen over de noodzakelijke aanpassing van het FTK en de Pensioenwet. Oogmerk daarbij is dat vanaf 2012 de pensioencontracten zijn aangepast en schokbestendig zijn gemaakt conform de in het akkoord opgenomen uitgangspunten.

Sociale partners doen in het verlengde hiervan een beroep op het kabinet om de huidige parameters voor pensioenfondsen te laten gelden tot 2012.

Tegen deze achtergrond moet worden afgewogen enerzijds dat de pensioenwetgeving een driejaarlijkse toetsing voorschrijft op het realiteitsgehalte van de parameters, en anderzijds dat gezien de lopende herstelplannen de invloed van nieuwe parameters in 2011 beperkt zal zijn. Ik acht het wenselijk te voorkomen dat juist de fondsen die niet in herstel verkeren, worden gedwongen om kort achter elkaar de pensioencontracten aan te passen door invoering van de nieuwe parameters in 2011, te meer daar volgens de Pensioenwet in 2013 nieuwe parameters zullen moeten worden vastgesteld. Tegen die achtergrond acht ik uitstel tot 1 januari 2012 voor deze fondsen acceptabel. Dit neemt niet weg dat fondsen waarvan in 2011 wordt vastgesteld dat zij een nieuw herstelplan moeten indienen vanaf dat moment wel met de nieuwe parameters zullen moeten rekenen. Voorts overweegt het kabinet om op basis van de ontwikkelingen op de financiële markten in 2009 te komen tot een opwaartse bijstelling van het maximaal in te rekenen aandelenrendement.

Ik stel u voor om de uitkomst van deze afwegingen met uw Kamer te bespreken in het algemeen overleg met de vaste commissie dat is voorzien op 16 juni 2010.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven