Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30413 nr. 122 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30413 nr. 122 |
Vastgesteld 24 april 2009
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 19 maart 2009 overleg gevoerd met minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 december 2008 inzake de toezegging tijdens het AO Pensioenonderwerpen van 3 december 2008 (30 413, nr. 118);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 december 2008 inzake de toezeggingen tijdens het debat najaarsnota 2008 pensioenen (28 294, nr. 35);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 februari 2009 inzake het pensioenregister (31 226, nr. 41);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 februari 2009 met een reactie over door de kredietcrisis geteisterde pensioenfondsen (28 294, nr. 36);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 februari 2009 inzake toezegging over beleggingen pensioenfondsen in private equity (30 413, nr. 121);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 februari 2009 inzake kortetermijnherstelplannen pensioenfondsen (31 371, nr. 127);
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: De Wit
Adjunct-griffier: Esmeijer
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De voorzitter: Ik heet de aanwezigen van harte welkom en ik verzoek de Kamerleden een spreektijd van 6 minuten in acht te nemen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Dit is een belangrijk onderwerp. Wij spreken er nu voor de derde keer in twee weken over. De problemen zijn groot; het is dus begrijpelijk dat wij er veel aandacht aan besteden.
Volgens de brief van de minister liggen de dekkingsgraden in een range van 90% tot 95%. Ze zijn inmiddels verder verslechterd. Kan de minister hierin inzicht geven? In welke range bevinden de dekkingsgraden van de pensioenfondsen zich nu? Een groot deel van de verslechtering komt door de lage rentestand. Veel organisaties stellen voor om over te schakelen naar een langetermijnrente. Mijn fractie vindt het belangrijk dat hiernaar serieus gekeken wordt. Wij hopen dat dit zo snel mogelijk kan. Wij zijn dan ook blij dat de evaluatie van het financieel toetsingskader is vervroegd, maar willen erop aandringen dat hier vaart achter wordt gezet. Hetzelfde geldt voor het onderzoek naar het beheer van de fondsen en naar de solidariteit in pensioenen, dat de minister de Kamer alweer enige dagen geleden heeft toegezegd. De huidige situatie maakt dat delen van de Pensioenwet misschien aanpassing behoeven. Voor ons is daarbij de belangrijkste voorwaarde dat die aanpassing generatieneutraal moet zijn: alle generaties moeten evenredig worden belast. Wij moeten nu dus niet alles laten opvangen door ouderen of jongeren, maar ook niet alles laten opvangen door ouderen en jongeren in de toekomst.
De minister schrijft dat hij bezig is met het aanpassen van de wet waar het gaat om ondernemingspensioenfondsen en samenwerking. Op welke termijn kunnen wij het wetsvoorstel verwachten? Ook is de minister bezig met een pensioenregister, dat zal zorgen voor meer bewustzijn en voor inzicht in pensioenen. Daarvoor moet de wettelijke basis worden uitgebreid voor het gebruik van het burgerservicenummer. Hoe wordt in dit systeem de privacy gegarandeerd? Kan de minister hier iets meer over zeggen? Overigens kunnen bewustzijn en inzicht in de pensioenen natuurlijk het best verkregen worden door het mogelijk maken van medezeggenschap, zeker als wij ouderen willen laten meebeslissen over de toekomst van de pensioenen. Ik zal daarop niet uitgebreid ingaan. De heer Blok en ik hebben hierover een wetsvoorstel ingediend en wij komen er later dus uitgebreid over te spreken.
In het kader van de transparantie is het erg belangrijk dat over de mogelijke maatregelen goed wordt gecommuniceerd met de deelnemers. Transparantie is een van de belangrijkste zaken op dit moment, want juist daardoor wordt helder waar de problemen zitten en kunnen wij goed bekijken hoe wij die moeten oplossen. Er is wel veel onzekerheid onder gepensioneerden en andere deelnemers. Hoe gaat de minister zorgen voor een heldere communicatie? Hoe kijkt hij in dit licht naar het indexatielabel? Moet daarbij ook gemeld worden wat de kans op afstempelen is? Wat zijn de gevolgen voor de schatkist als pensioenen niet worden geïndexeerd? Hoe groot zijn die gevolgen? Wat zouden de effecten zijn als wij vanaf 2010 de AOW-leeftijd met een maand per jaar verhogen? Welke effecten heeft het op de dekkingsgraden van pensioenfondsen als zij meeverhogen?
Als laatste wil ik aandacht vragen voor de alleenstaanden. Ik heb een brief gekregen van mevrouw Josta van der Wiele. Zij heeft de brief ook naar de minister gestuurd, op 19 februari 2009, naar aanleiding van mijn vragen en de antwoorden van de minister inzake gelijke beloning van alleenstaande werknemers en hun pensioenen. Ik heb geen tijd om hier uitgebreid op in te gaan en het onderwerp is erg technisch. Ik wil de brief nogmaals aan de minister geven. Ik wil hier heel graag een reactie op krijgen, want kennelijk is het antwoord dat de minister mij gaf op mijn vragen niet voldoende en ziet het er toch iets anders uit. De minister hoeft nu niet te antwoorden, maar ik wil wel graag een schriftelijke reactie.
De heer Blok (VVD): Voorzitter. Wij hebben elkaar de afgelopen twee weken al twee keer uitgebreid gesproken over pensioenen. Daarvoor waren zorgelijke aanleidingen, maar ik wil niet helemaal in herhaling vervallen, dus op het thema dekkingsgraad en hersteltermijnen heb ik maar twee punten. Mevrouw Koşer Kaya heeft er al op gewezen dat wij ons wetsvoorstel met advies van de Raad van State inmiddels aan de Kamer hebben gestuurd. Wij hebben, zoals de STAR en de ouderenbonden ons hadden gevraagd, gewacht omdat de evaluatie van het convenant langer ging duren. Er komt echter een eind aan wachten en de actualiteit is zo groot dat de deelname van ouderen in de besturen nu meer dan ooit nodig is. Wij hopen dus op een spoedige behandeling. Wij hopen natuurlijk ook dat de minister onder invloed van de huidige situatie erkent dat dit nu eindelijk eens moet worden geregeld.
Ik heb al eerder mijn steun uitgesproken voor de manier waarop de minister de hersteltermijn heeft verruimd. De discussie wordt echter steeds vervuild door suggesties, met name van de FNV, dat in het kader van een sociaal akkoord toch ook de hersteltermijn weer ter discussie zou kunnen komen te staan. Het is daarom van belang dat de minister helder uitspreekt of hij vindt dat in het sociaal akkoord ook deze maatregel weer op tafel moet liggen, of dat de maatregel blijft.
Ik wil mijn welgemeende dank uitspreken voor het feit dat naar aanleiding van Kamervragen van mij in de Verzamelwet SZW is opgenomen dat mensen die een beschikbare premieregeling tot uitkering krijgen, vijf jaar de tijd krijgen om die om te zetten in een levenslange lijfrente. Ik heb daarvoor veel waardering. Zolang de wet niet van kracht is en de Eerste Kamer zich er nog over moet buigen, zijn er echter nog steeds mensen die 65 worden, de uitkering krijgen en bij de huidige beurskoersen gedwongen zijn om de levenslange lijfrente te laten ingaan. Ik doe dus opnieuw een beroep op de minister om hiervoor een maatwerkoplossing te bieden. Ik kan mij niet voorstellen dat wetgeving zo ijzerenheinig moet zijn dat mensen gedwongen zouden zijn om tegen zeer onaantrekkelijke koersen de levenslange lijfrente te kopen, terwijl wij aangekondigd hebben dat wij de wet gaan wijzigen en er een reëel maatschappelijk probleem is. En dat alleen maar omdat zij toevallig nu 65 worden, en niet over 3 maanden.
In het laatste AO heb ik gevraagd wat de minister vindt van de mogelijkheid die door een paar pensioenfondsen en door zorgverzekeraars is geopperd, om pensioenfondsen een rol te laten spelen in het opbouwen van besparingen voor een deel van de AWBZ. De minister zei toen dat hij zijn ambtenaren zou vragen om daar eens over na te denken. Het zou een aanpassing van de Pensioenwet vergen. Ik begrijp dat de ambtenaren het momenteel druk hebben op dit gebied, maar mijn vraag is alleen maar actueler geworden, omdat de minister ook heeft aangekondigd om nog eens fundamenteel naar het pensioenstelsel te zullen kijken. Mijn verzoek zou daar logisch inpassen.
Er is gesuggereerd, bijvoorbeeld door Mn Services, dat pensioenfondsen een rol zouden kunnen gaan spelen bij het financieren van ondernemingen. Daar zitten haken en ogen aan, maar nu de kredietmarkt helemaal opdroogt en pensioenfondsen nog steeds over ruime, diepe zakken beschikken, kan ik mij er iets bij voorstellen, met of zonder de inschakeling van banken daarbij. Waarschijnlijk kennen de minister en zijn medewerkers de voorstellen die daarover zijn gedaan. Ik zie enkele ambtenaren knikken. Ik zou het de moeite waard vinden om er een reactie op te krijgen. Dat kan ook later schriftelijk.
De heer Tang (PvdA): Voorzitter. Ik heb het spoeddebat over dit onderwerp slechts op hoofdlijnen gevolgd. Ik ga ervan uit dat de discussie over afstempelen en andere ellende in dat debat uitgebreid is gevoerd. Die wil ik hier dus niet uitgebreid herhalen. Bij mij bestaan nog wel wat onduidelijkheden.
Heeft de commissie-Don een taakopdracht en is die naar de Tweede Kamer gegaan? Valt onder die opdracht ook de herziening van het FTK? Hoe breed is de herziening van een evaluatie van het FTK? Kan het kabinet iets doen met de suggestie van de heer Pons dat de problemen bij pensioenfondsen minder waren geweest als er een cohortsgewijze benadering was geweest?
Ik heb ook een algemenere vraag aan de minister: wanneer denkt hij lessen te trekken uit deze crisis? Dat zijn misschien lessen over de verhouding tussen de drie pijlers. Heeft de minister daarvoor een moment in gedachten? Ik zie één wenkbrauw omhooggaan, maar gelukkig niet allebei. Dat scheelt alweer.
In de brieven die op de agenda heeft de minister een aantal toezeggingen gedaan. Ik wist niet dat de minister soms zo soepel kon zijn. Zo veel toezeggingen, dat biedt hoop. Het is goed om te zien dat de minister blijkbaar ook een toegeeflijke kant heeft. Er is een brief over een pensioenregister. Ik kan mij voorstellen dat daarvoor enorm veel belangstelling is in deze dagen. Spaarders weten plotseling ook alles over de depositogarantieregeling, terwijl men eerst niet eens wist dat die bestond. Ik denk dat de belangstelling voor het pensioenregister navenant zal groeien.
Ik vraag mij af hoe krap het schema tot eind 2010 is. Er staat bij dat wij op schema liggen. Is dat een schema dat snel overhoopgehaald kan worden? Meer in het algemeen wil ik de minister vragen welke mogelijkheden hij ziet om de communicatie en het advies over de pensioenen te verbeteren, juist in deze tijd met meer aandacht voor pensioenen. Ik kan mij goed voorstellen dat mensen juist nu willen weten waar zij aan toe zijn. Hoe denkt de minister aan die behoefte tegemoet te komen?
Mijn laatste punt vormen de beleggingen. In de brief van de Stichting van de Arbeid en in de brief van de minister wordt gezegd dat de transparantie groter wordt. Het is mij onduidelijk hoe wij dat weten. Waarom onderschrijft de minister de brief van de Stichting van de Arbeid eigenlijk? Hoe weten wij dat iets transparanter wordt? Eigenlijk kan ik mij niet herinneren dat ik in de tijd dat ik deelneem aan een pensioenfonds ooit informatie heb gehad over de zaken waarin mijn pensioenfonds belegt. Weten deelnemers dat? Kunnen zij dat makkelijk achterhalen? Ik neem aan dat deelnemersraden daarin een belangrijke rol spelen, maar in de tijd dat ik lid ben van een pensioenfonds is mij nooit duidelijk geworden hoe je lid kunt worden van zo’n raad. Dat zal aan mij liggen. Hoe heeft een deelnemersraad invloed op het beleggingsbeleid? Voor de gewone deelnemer is het misschien niet altijd relevant, maar hoe komen voorkeuren over het beleggingsbeleid tot uitdrukking in dat beleid? Verloopt dat proces goed?
De heer Ulenbelt (SP): Een paar maanden geleden werd iedere fractie door GroenLinks gevraagd: blijft 65, 65? Daarover staan vandaag allerlei verontrustende berichten in de krant. Kan de heer Tang vandaag herhalen wat destijds door de PvdA-fractie is geantwoord op de vraag of de pensioenleeftijd 65 blijft?
De heer Tang (PvdA): Dat is een verrassende vraag. Volgens mij ligt alles op tafel en is ook gezegd dat alles op tafel mag liggen. Ik neem aan dat deze discussie ook is gevoerd bij het spoeddebat. Er wordt weer gekeken naar de afspraken uit het coalitieakkoord, die aan herziening toe zijn. Alle betrokken partijen hebben daarbij gezegd zo min mogelijk uit te sluiten. Ik ga dat dus nu ook niet doen.
De heer Ulenbelt (SP): De partij is dus af van haar standpunt dat 65, 65 moet blijven.
De heer Tang (PvdA): Nee, dat heb ik niet gezegd. Dat heeft de heer Ulenbelt mij ook niet horen zeggen en die conclusie mag hij dus niet trekken. Wij denken nog steeds dat het probleem dat mensen tot hun vijfenzestigste niet genoeg werken, een heel belangrijke opdracht is voor het kabinet. De vraag is echter breder dan het vraagstuk van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat ligt op tafel; dat heeft de PvdA ook gezegd. De heer Ulenbelt wil daar niet aan. Het is breder dan alleen de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Het gaat echt om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën: wie betaalt wanneer de rekening? Daarbij liggen heel veel mogelijkheden op tafel. De heer Ulenbelt wil de discussie niet eens aan. Hij zegt: wij geven uit en ach, wie de rekening betaalt, interesseert ons niets. Met die houding zullen wij nooit aan tafel gaan zitten. Mijn fractievoorzitter heeft in het debat vlak voor het reces duidelijk gezegd dat houdbaarheid voor de PvdA ook een gespreksonderwerp is.
De heer Ulenbelt (SP): De heer Tang zei zojuist tegen de minister dat mensen willen weten waar zij aan toe zijn. De mensen willen ook weten waar ze bij de PvdA aan toe zijn. Daarom vraag ik de heer Tang nogmaals: blijft 65, 65?
De heer Tang (PvdA): Ik hoor de minister de geweldige suggestie doen dat 65 altijd 65 blijft. Dat is waar, maar ik geloof niet dat de heer Ulenbelt dat vraagt. Wij hebben gezegd dat alles op tafel ligt. De heer Ulenbelt kent het verhaal. Wij sluiten niets op voorhand uit, maar wij denken, tot het tegendeel bewezen is, dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op vele manieren op orde gehouden kan worden. Dat is wel degelijk een thema. De heer Ulenbelt vindt blijkbaar van niet, want hij vraagt er niet naar. De rekening hoeft niet onnodig bij volgende generaties te worden neergelegd.
Mevrouw Sap (GroenLinks): De houding van de PvdA in het pensioendebat begint mij langzamerhand hogelijk te verbazen. In het eerste pensioendebat, dat wij twee weken geleden voerden, maakte de heer Tichelaar een behoorlijk nummer van «een moment van wijsheid», begin volgend jaar, waarmee hij wilde voorkomen dat er onnodig hard moet worden ingegrepen en afgestempeld. Dat werd vervolgens ingeslikt. In het tweede pensioendebat zat de heer Tichelaar er wel bij, maar zei hij geen enkel woord. In dit debat zit de heer Tang, die zelf zegt dat hij niet helemaal aangesloten is bij het debat en niet precies weet waarover discussie gevoerd wordt. Ik vraag mij nu af of de PvdA nog is begaan met de situatie van mensen met een pensioen, die waarschijnlijk voor enorme kortingen staan. En wat vindt de PvdA van mensen met een klein pensioen?
De heer Tang (PvdA): De suggestie van mevrouw Sap dat de PvdA niet aangesloten is op het debat is echt laag, ook persoonlijk. Ik heb gezegd dat ik het debat op hoofdlijnen gevolgd heb en dat ik het debat niet letterlijk gevolgd heb. Ik heb overigens een klein stukje van het debat meegemaakt. Juist mevrouw Sap als lid van een kleine partij moet weten dat je niet elk debat woordelijk kunt volgen. Dat is ongeveer wat ik gezegd heb. Ik vind het eigenlijk beneden alle peil dat mevrouw Sap deze zaken suggereert. De rest van haar vraag ben ik gewoon vergeten.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik vind het absoluut niet beneden alle peil. Het is het signaal dat de PvdA in dit debat aan de buitenwereld afgeeft en dat bevreemdt mij zeer. Ik weet inderdaad als lid van een kleine fractie dat je niet altijd alle stukken kunt lezen, maar er zijn andere manieren om te zorgen dat je toch op de hoogte bent. Wat ik zo kwalijk vind, is dat de PvdA daarmee toch de indruk wekt dat zij niet zo begaan is met het lot van de mensen met kleinere pensioenen. Dat verbaast mij zeer, want de heer Tang zou ook moeten weten dat de kans heel reëel is dat er vanaf eind volgend jaar flink op de pensioenen gekort moet worden. Vindt de PvdA het acceptabel dat ook mensen met kleine pensioenen misschien wel voor kortingen van 5% tot 10% komen te staan? Is de PvdA bereid om voor die mensen iets te ondernemen?
De heer Tang (PvdA): Mevrouw Sap moet haar feiten even op orde hebben. Ik heb zojuist gezegd dat ik vragen heb over de FTK: wat valt onder de evaluatie van het Financieel Toetsingskader? Wat is de opdracht van de commissie-Don? Op dat niveau heb ik nog vragen en ik kan mij voorstellen dat die in voorgaande debatten aan de orde zijn gekomen. Het gaat dus over de details. De meeste mensen weten niet eens wat het Financieel Toezichtskader is. Ik vind de constateringen van mevrouw Sap heel vreemd. Natuurlijk zijn er problemen bij pensioenfondsen en natuurlijk gaat ons dat aan het hart. En ja, er is het nodige over te doen en over te zeggen. Wij hebben alleen helaas geen toverstaf. Wij kunnen de problemen dus niet wegtoveren. Die zullen dus bekeken moeten worden en daarmee is het kabinet bezig. Natuurlijk wordt de positie van gepensioneerden ook betrokken in de gesprekken.
Mevrouw Sap (GroenLinks): De heer Tang heeft geen toverstaf, maar de GroenLinks-fractie heeft wel het concrete voorstel gedaan om een garantieregeling te maken voor mensen met kleine pensioenen, zodat wij hun nu al duidelijkheid en zekerheid kunnen bieden dat zij niet getroffen zullen worden. De PvdA heeft er nog geen uitspraak over willen doen; ik vraag de heer Tang nu dus nogmaals wat de PvdA van dat voorstel vindt.
De heer Tang (PvdA): Mevrouw Sap en ik delen dat wij zullen kijken naar mensen met een laag inkomen van wie wij vrezen dat zij in een kwetsbare positie zitten. Je kunt je afvragen of dit de manier is om dat te doen. Mevrouw Sap kijkt daar overigens ook anders tegenaan, want zij heeft ook gezegd dat de pensioenleeftijd wel omhoog kan. Dat kan mensen ook raken en daarvan is zij zich goed bewust. Daar ga ik dan niet flauw over doen. Iedereen maakt hierin keuzes, maar mevrouw Sap moet niet doen alsof zij als enige opkomt voor mensen met een klein pensioen, want juist zij neemt een risico met haar voorstel voor verhoging naar 67. Dat is haar keuze, maar zij moet zich niet presenteren als de kampioen van de kleine pensioenen. Dat lijkt mij wat overdreven. De PvdA heeft ooit gekozen voor de fiscalisering van de AOW-premie, juist omdat die eerlijker is dan elke andere maatregel. Die fiscalisering legt de rekening juist bij mensen met een bovenmodaal inkomen. Daar zijn wij om verguisd, maar eerlijk gezegd ben ik er altijd trots op geweest. Het is namelijk een solidaire maatregel.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. In Het Parool van 20 januari stond het bericht dat een ambtenaar van het ministerie in een overleg met pensioenfondsen gezegd zou hebben: als jullie akkoord gaan met verhoging van de pensioenleeftijd, ben ik bereid om te helpen bij eventuele garanties voor het pensioenfonds. De minister zou daarop bij brief van 5 februari geantwoord hebben, maar het antwoord staat niet in die brief. Daarom herhaal ik mijn vraag: hebben ambtenaren van het ministerie in een overleg met pensioenfondsen aan de orde gesteld dat de fondsen op de hulp van de ambtenaren konden rekenen als zij de pensioenleeftijd wilden verhogen? De afgelopen weken zijn er ontzettend veel reacties gekomen op de mogelijke verlaging van de pensioenen. Heel veel gepensioneerden herinnerden mij aan de periode van de «pensioenholidays». Lange tijd werden er geen premies betaald; er werden zelfs terugstortingen gedaan aan werkgevers. Het meest opvallende was wel de greep in de ABP-kas ter grootte van vele miljarden. Wij moeten ook naar de geschiedenis kijken, want daarvan kunnen wij leren. Wat zou het voor de dekkingsgraden op dit moment hebben betekend als die «pensioenholidays» toen niet hadden plaatsgevonden?
Evenzoveel reacties komen er op de discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd. De minister heeft steeds beweerd dat het verhogen van de AOW-leeftijd voor de huidige problemen en voor de positie van de pensioenfondsen niets uitmaakt. Het zou niet helpen. Is de minister nog steeds die mening toegedaan?
De heer Blok (VVD): Ik heb een vraag over de «premieholidays» en de greep in de pensioenkassen. Is de SP het met mij eens dat sociale partners, dus ook de vakbonden, al die tijd in de besturen van de pensioenfondsen zaten en er dus mee hebben ingestemd?
De heer Ulenbelt (SP): Dat zijn besluiten uit die tijd geweest. Ik werp alleen de vraag op wat het betekend zou hebben voor de dekkingsgraad als die besluiten destijds niet genomen waren. Het is een informatieve vraag.
De heer Blok (VVD): Dan is de toevoeging wel relevant dat besturen, inclusief de vakbonden, ervoor verantwoordelijk waren. Mijn andere vraag betreft de AOW-leeftijd. Ik ben altijd zeer geïnteresseerd geweest in de geschiedenis van de SP, die zo’n lange mars naar het westen heeft gemaakt. De partij begon maoïstisch, en Mao was op zijn vijfenzestigste nog lang niet klaar. Daarna werd de partij marxistisch-leninistisch en inmiddels is zij een beetje geland in het Rijnland. Het past toch helemaal niet in de SP-traditie om met 65 jaar te stoppen? Fidel Castro is nog steeds niet klaar.
De heer Ulenbelt (SP): Als je eigen neoliberale opvattingen aan alle kanten blijken te hebben gefaald, is het gewoon lekker om te proberen om naar anderen te meppen. Zoals de heer Blok weet ligt de historie van de SP in Nederland en heeft mijn partij niets te maken met Mao of Castro. Laat dat duidelijk zijn. Overigens zei de heer Blok tot twee maanden geleden nog dat de pensioenleeftijd niet omhoog moest. Hij heeft een geweldige draai gemaakt. Hij zegt nu gewoon tegen hardwerkend Nederland dat er nog harder en nog langer gewerkt moet worden. Ja toch?
De heer Blok (VVD): Dat vraagt om een reactie. Het is jammer dat de heer Ulenbelt de historische wortels van zijn partij afzweert. Die informatie stond heel lang gewoon op zijn website; ik zal eens kijken of zij er nog steeds opstaat. Het klopt dat wij een ander standpunt hebben over de AOW-leeftijd. Destijds hebben wij keurig ons verkiezingsprogramma laten doorrekenen op houdbaarheid, en laten zien dat wij in vier jaar de helft van het vergrijzingsprobleem konden oplossen. Iedereen die de economische situatie een beetje volgt, kan ook wel zonder doorrekening beoordelen dat dit nu niet meer geldt. Het is daarom logisch dat wij nu hebben gezegd dat er een lastige maatregel genomen moet worden. Wij hebben overigens een uitzondering gemaakt voor de groep met 40 dienstjaren. Wij hebben ook dit keurig laten doorrekenen en het levert een groot resultaat op.
De heer Tang (PvdA): Ik ben verbaasd over de greep in de kas. Dat speelde in de tijd waarin de beurskoersen ongetwijfeld goed waren en waarin over het hoofd werd gezien dat een beurs ook omlaag kan gaan. Nu gaat de beurs omlaag en nu zegt de SP bij monde van haar fractievoorzitter: ach, dat komt wel weer goed. Pensioenfondsen zouden eigenlijk geen acuut probleem hebben en het zou er op langere termijn veel gunstiger uitzien. Dat is eigenlijk dezelfde redenering; een beetje gokken op de beurskoers, toch? De SP heeft toen gegokt en zij gokt nu weer.
De heer Ulenbelt (SP): Het is duidelijk dat de heer Tang niet was aangesloten op het debat. Het is volstrekt duidelijk. Bos vertrouwt erop dat het goed komt met de banken en anders zijn wij ontzettend veel belastinggeld kwijt. Volgens dezelfde systematiek zullen pensioenfondsen ook herstellen. Als Bos vertrouwt op het herstel, zodat de belastingbetaler geen miljarden kwijt is aan banken, mag je er ook van uitgaan dat pensioenfondsen zullen herstellen en dat het verlagen van pensioenen absoluut niet aan de orde is. Als het oorlog wordt, als de bruggen instorten en als de dijken breken dan gaan wij maatregelen nemen. De mensen die nu gepensioneerd zijn, zullen echter niet als eersten de prijs van de crisis betalen. Dat had de heer Tang ook kunnen lezen als hij was aangesloten op het debat.
De heer Tang (PvdA): Dat betekent dat de heer Ulenbelt er wel op vertrouwt dat de beurskoers weer omhooggaat. Voor alle duidelijkheid: ik begrijp zijn wens wel, maar als hij doorgaat op de oude weg, schuift hij de rekening naar achteren. Die wordt dan alleen maar groter. Gokt de heer Ulenbelt nu op beurskoersen, of ziet hij wel degelijk dat er een probleem is bij pensioenfondsen, dat om ingrijpen vraagt? Dat kan betekenen dat de huidige gepensioneerden daar in enige vorm onder te leiden hebben, net als alle andere deelnemers in een pensioenfonds.
De heer Ulenbelt (SP): Ik maak er bezwaar tegen dat de pensioenuitkeringen afhankelijk worden van de beurskoers. Als de heer Tang zegt dat hij er geen vertrouwen in heeft dat de beurskoersen zullen herstellen en wij uit de crisis komen, is hij wel een heel erg grote pessimist. Hij heeft hier te maken met de optimistische kant van de socialistische beweging. Ik roep hem op om zich daarbij aan te sluiten en vertrouwen te hebben in de toekomst. Dat heeft zijn minister ook.
De heer Tang (PvdA): Zegt de SP nu dat we maar niet meer moeten beleggen omdat dat nu te risicovol is? Dat zegt de heer Ulenbelt eigenlijk. Hij vertrouwt er blijkbaar op dat de beurskoersen zich herstellen. Ik kan het niet anders begrijpen. Het is opvallend dat de SP zo veel vertrouwen stelt in beursherstel. Of hij zegt dat wij dat voortaan niet meer doen en dat wij niet meer beleggen. Dat vind ik ook goed.
De heer Ulenbelt (SP): Kennelijk moeten gepensioneerden er in de visie van de PvdA onder leiden als er op de beurzen en bij de banken wordt geknoeid. Nou, bij de SP niet. Bovendien is er geen enkel liquiditeitsprobleem bij de pensioenfondsen. Er komt 25 mld. per jaar binnen en er gaat 20 mld. per jaar uit. Volgens een groot aantal mensen wordt herstel over twee jaar verwacht. In ieder geval hebben de pensioenfondsen dan een langere termijn en is er onder die omstandigheden geen enkele reden om de pensioenen van ouderen te verlagen. Als de PvdA dat wil, is zij niet meer de partij van Drees, dat is wel duidelijk.
De heer Omtzigt (CDA): De collega van de heer Ulenbelt, de heer Luijben, presenteerde eind vorig jaar een plan om alle pensioenfondsen in één groot nationaal pensioenfonds te doen opgaan, een soort nationaliseren. Is de SP dat nog steeds van plan?
De heer Ulenbelt (SP): Er zijn bij de pensioenfondsen duidelijk ook enkele andere problemen die te maken hebben met de samenstelling van het bestand. Er zijn grijze fondsen en er zijn groene fondsen. Idealiter zou het op een hoop gooien van alle pensioenfondsen een heel mooie oplossing zijn voor dat probleem. Dat is echter toekomst. Wij pleiten er wel voor dat in die richting gewerkt zou moeten worden; een beleid van het mengen van grijs en groen om de onevenwichtigheden te kunnen voorkomen die de huidige situatie oplevert. Het is niet een oplossing voor de crisis van vandaag, maar wel een manier om bijvoorbeeld ondernemingspensioenfondsen niet in handen te laten komen van verzekeraars, maar zich te kunnen laten aansluiten bij andere fondsen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik merk een terugtrekkende beweging op. Het was toen nog echt: alle fondsen in één fonds en nationaliseren. Ik ben blij dat de heer Ulenbelt daarvan nu enigszins afstand neemt en hij gewoon zegt dat er zo nu en dan twee ondernemingspensioenfondsen samen moeten kunnen gaan. Daar is de SP voorstander van, en niet van het nationale pensioenfonds. Maar misschien hoor ik straks nog iets anders.
Een tweede plan dat de SP lanceerde, twee maanden later, was om de pensioenfondsen allerlei leningen te geven. Nu zegt de heer Ulenbelt dat de pensioenfondsen geen liquiditeitsproblemen hebben. Is dat tweede plan van de SP nog steeds geldig?
De heer Ulenbelt (SP): Op dat moment was dat een oplossing. Achtergestelde leningen geven aan pensioenfondsen, dat was het idee. Het was op dat moment de mogelijkheid om indexatie voort te kunnen zetten. Daarvoor was dat plan uit november of december. Inmiddels is de situatie drastisch veranderd en moet je naar de omstandigheden reageren. Onder de omstandigheden was het een geweldig plan.
De heer Omtzigt (CDA): De heer Ulenbelt heeft nu dus twee plannen van de afgelopen maanden afgeschreven. Wanneer komt de SP met een plan voor de pensioenfondsen? Wat gaat de SP garanderen en wat niet? Of is het alleen ogen dicht en hopen dat het goed gaat?
De heer Ulenbelt (SP): Het gaat niet om het afschrijven van oude plannen. De heer Omtzigt verwijt de SP dat zij altijd tegen, tegen, tegen is. Nu komen wij met voorstellen dat er gewerkt moet worden in de richting van een landelijk pensioensysteem. Zo moet je de woorden van Luijben opvatten; die zijn volstrekt helder. In de pensioenwereld wordt daar ook wel aan gedacht als oplossing voor het probleem. In een bepaalde situatie kun je vinden dat een achtergestelde lening voor dat moment de oplossing is, en dan doe je dat voorstel. We zitten nu in een heel andere situatie. De voorstellen worden niet ingetrokken, maar we blijven bij de tijd.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Eén ding snap ik voortdurend niet in de opstelling van de SP in dit debat: waarom wil de SP zo strak vasthouden aan het ontzien van alle gepensioneerden en alle ouderen? De heer Ulenbelt weet net zo goed als ik dat de inkomenspositie van ouderen in Nederland op dit moment heel aardig is, en dat over vijf jaar zelfs de situatie bereikt zal zijn dat het gemiddelde inkomen van 65-plussers hoger is dan dat van 65-minners. Als de SP dus iets wil doen vanuit de optiek van eerlijk delen, zou de partij juist ook aan ouderen een bijdrage moeten vragen aan het oplossen van deze crisis. Daarvoor sluit de heer Ulenbelt zijn ogen en dat snap ik niet. Waar komt dat vandaan?
De heer Ulenbelt (SP): Mijn partij wil voorkomen dat een gepensioneerde metaalarbeider met een pensioen van € 500 volgend jaar 10% moet inleveren. Kennelijk wil GroenLinks dat wel.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Nee, dat willen wij helemaal niet, maar wij hebben daar gerichte voorstellen voor gedaan. Wij vinden niet dat over de hele linie geprobeerd moet worden om de indexering overeind te houden en dat over de hele linie niet afgestempeld mag worden. Wij willen dat de kleine pensioenen gericht gegarandeerd worden, zodat daar de problemen opgelost worden. Dat is een haalbare en betaalbare oplossing en wat de SP voorstelt, is eigenlijk buiten de orde van de discussie.
De heer Ulenbelt (SP): Het is niet buiten de orde van de discussie. De SP staat ervoor dat mensen die een leven lang hard gewerkt hebben, niet de prijs voor de crisis gaan betalen. Dat is onze positie. Die is absoluut helder. Het betreft mensen die het land groot hebben gemaakt en die niet meer in staat zijn om op een andere manier inkomen te verwerven. Van de pensioenen van die mensen blijf je gewoon met je poten af.
De pensioenfondsen zijn bezig om de herstelplannen te maken. Wij hebben daar inderdaad een debat over gevoerd; een onbegrijpelijk debat overigens. Ik zou echter graag van de minister willen weten of hij er een overzicht van wil geven wat er in de herstelplannen te lezen valt, zodra die binnen zijn. Ik ben vooral erg benieuwd naar de fondsen die in de komende vijf jaar hun dekkingsgraad niet voldoende kunnen herstellen. De fondsen zullen op pensioenen moeten korten. Wil de minister ons er een overzicht van geven met hoeveel procent de pensioenen dan gekort zullen worden?
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Pensioenen zijn een belangrijk onderwerp. Voor de derde keer in twee weken voeren wij er een debat over met de minister. Dat is in schril contrast met de afgelopen jaren, maar doet wel recht aan de huidige situatie. Ik wil natuurlijk niet de twee vorige debatten overdoen. Ik richt mij dus vooral op de brieven en heb een of twee aanvullende opmerkingen over artikel 140 lid 3 van de Pensioenwet.
Net als mevrouw Koşer Kaya zijn wij er zeer tevreden over dat de heer Don de parameters gaat evalueren. Wij wijzen de minister erop dat er onder artikel 15 lid 4 van de Europese Pensioenrichtlijn meerdere manieren zijn om de rente te berekenen. Je kunt bijvoorbeeld de rente op de staatsobligaties nemen. Wij zijn zeer benieuwd en wij hopen dat een en ander met zeer veel voortvarendheid ter hand genomen wordt, zodat de conclusies in ieder geval voor 1 januari getrokken zijn, zoals de minister heeft toegezegd.
Het pensioenregister ligt op schema, volgens de brief daarover. Het pensioenregister is nu belangrijker dan ooit. Mensen willen weten waar ze staan. Wij zijn dus heel blij dat het goed op schema ligt. Dat is ook belangrijk omdat voor een heel groot aantal mensen de waardeoverdracht op dit moment geblokkeerd is vanwege de onderdekking van tenminste een van de twee pensioenfondsen waarmee de waardeoverdracht moet worden gedaan. Voor mensen met meerdere pensioenen is een uniform waardeoverzicht natuurlijk nog belangrijker dan voor mensen die hun hele leven bij bijvoorbeeld het ABP gezeten hebben en het jaarlijks zouden kunnen zien. Waar bevindt de wetswijziging zich op dit moment in dit traject? De minister zegt een wetswijziging toe. Kan hij ervoor zorgen dat de Sociale Verzekeringsbank op alle fronten meedoet? Ik doel zowel op informatie over de hoogte van de AOW-uitkering als op de financiering van het pensioenregister. Mensen moeten natuurlijk wel een integraal beeld kunnen krijgen van hun oudedagsvoorziening.
De CDA-fractie vindt dat beleggingen van pensioenfondsen transparant dienen te zijn. Dat heb ik herhaaldelijk gezegd na de uitzending van Zembla en wij zijn blij dat ook de heer Tang het zojuist aan de orde heeft gesteld. Uit die uitzending bleek bijvoorbeeld dat er investeringen zitten in clusterbommen en landmijnen. Deelnemers, die tenslotte verplicht aan pensioenfondsen deelnemen, hebben nog steeds nauwelijks middelen om de investeringen te kennen. Slechts de principes van beleggingen zijn op dit moment openbaar. Graag ontvangen wij daarom van het kabinet binnen twee maanden een voorstel waarin de deelnemers het recht krijgen om te weten hoe hun pensioengeld geïnvesteerd is. Ik zeg dit op deze openlijke manier, want ik besef wel degelijk dat de minister niet op uurbasis kan zien wat het pensioenfonds verhandeld heeft. Het moet natuurlijk ook administratief uitvoerbaar zijn. Wij vinden echter dat deelnemers wel degelijk goede inzage moeten kunnen hebben in de investeringen.
Dan het beloofde punt van de herstelplannen voor de korte termijn. Er zijn drie categorieën pensioenfondsen, die aangeduid worden met de kleuren groen, oranje en rood. Groen zijn de pensioenfondsen die nog boven de 105% zitten en dus op dit moment geen dekkingstekort hebben, de pensioenfondsen die binnen drie jaar kunnen herstellen en de pensioenfondsen die van de minister uitstel hebben gekregen tot vijf jaar. Wij zijn er zeer tevreden over dat de minister deze pensioenfondsen uitstel heeft gegeven tot vijf jaar en dat die pensioenfondsen jaarlijks dienen te laten zien waar zij staan. Dat is een heel reële optie. Ik heb echter nog een vraag over de pensioenfondsen die binnen drie jaar kunnen herstellen en dus geen gebruik zullen maken van de uitzondering die de minister heeft gecreëerd bij de nieuwe ministeriële regeling waarover wij uitgebreid hebben gedebatteerd. In de allereerste brief, van 27 februari, schrijft de minister dat die fondsen ex artikel 140 lid 2 van de Pensioenwet drie jaar de tijd hebben zónder tussentijdse evaluatiemomenten. In het debat is de indruk ontstaan dat die pensioenfondsen wel met tussentijdse evaluatiemomenten te maken krijgen. Dat zou een rare situatie opleveren, want op dat moment zouden die fondsen, als zij enigszins achterlopen, alsnog gaan kiezen voor vijf jaar en een royaler pad hebben. Wat is precies de stand van zaken en is de uitleg van de brief van 27 februari nog steeds de juiste?
Ik dank de minister voor het wetsvoorstel API 1. Wanneer komt het wetsvoorstel API 2? Het zou op zich geen raar idee zijn om de twee wetsvoorstellen met enige gezamenlijkheid te behandelen. Wij hebben het gisteren ook aangehouden in de procedurevergadering Financiën. We zouden de twee behandelingen in elkaar kunnen schuiven.
Mijn volgende punt betreft artikel 5, 6 en 7 van de Wet Bpf. De onderhandelingen over de taakafbakening tussen verzekeraars, bedrijfstakpensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties, de derde groep die betrokken is bij de discussie, sleept nu al een jaar of twee. Kan de minister voor 1 juni aangeven of het gaat lukken en welke plannen hij heeft met deze drie artikelen, die ondertussen een heel grote discussie beginnen te worden?
Dit jaar wordt het indexatielabel ingevoerd, met muntjes. Wij hopen dat een aantal mensen nog muntjes ziet. Wij begrijpen dat er een brief van de AFM komt met een communicatie waarin staat hoe pensioenfondsen in plaats van het indexatielabel een brief kunnen sturen. Zeker als men een dekkingstekort heeft, is een indexatielabel niet het meest geëigende middel. Als er risico op afstempeling bestaat, is een indexatielabel dat uitgaat van de komende vijftien jaar en dat eventueel nog positieve muntjes laat zien – de meeste fondsen zijn in de komende vijftien jaar nog wel te herstellen – misschien niet het meest geëigende instrument om mededelingen te doen over indexatie. Kan de minister ons laten weten hoe pensioenfondsen dit jaar geacht worden mededelingen over indexatie te doen?
Ik kom bij de beschikbare premieregeling en de tijdsevenredige financiering daarin. Onder de oude de Pensioen- en Spaarfondsenwet moesten de kosten tijdsevenredig in rekening worden gebracht. Dat is nu niet meer zo. Zowel de commissie-De Ruiter als de Ombudsman Verzekeringen zeggen dat zij tijdsevenredige financiering aanbevelen. Graag horen wij de reactie van de minister hierop. Vindt hij dit ook een goed idee? Wij zijn er overigens wel tevreden over dat er nu al vier onderzoeken lopen naar de beschikbare premieregelingen; drie van de AFM en een van de verzekeraars. Dat geeft aan dat ook daar iets aan de hand is. Wij zien met grote interesse uit naar de uitkomsten, maar ook naar de mening van de regering. In aanvulling op de heer Blok zeg ik nog dat wij blij zijn met de derde nota van wijziging. Ook wij hadden gevraagd om een oplossing en wij vinden dat de minister een elegante oplossing heeft gevonden in de Verzamelwet sociale verzekeringen, door de split aan te brengen.
De minister heeft deze week de Kamervragen over de Weduwen- en Wezenpensioenen beantwoord. Uit de beantwoording blijkt dat mensen die hun deelnemerschap beëindigen ex artikel 60 van de Pensioenwet het recht hebben om een stuk van hun ouderdomspensioen in te leveren en risicodekking over het nabestaandenpensioen in te kopen. Dat was een nieuwe interpretatie en ik ben benieuwd of er al een pensioenfonds is dat deze mogelijkheid actief aanbiedt. De minister zegt wel dat de fondsen de wettelijke plicht hebben, maar ik heb het nog niet gezien. Als men voor die uitruil kiest, heeft men wel het probleem dat men daarna geen waardeoverdracht meer kan plegen. Als men dat namelijk doet, heeft men niets meer aan de risicodekking. Die vervalt dan. Men koopt dus iets in en blokkeert daarmee de waardeoverdracht voor het moment waarop over twee of drie jaar de pensioenfondsen wel boven de vereiste 105% dekkingsgraad liggen. Ik hoor graag van de minister of dit nu echt een oplossing is, of een manier om de vragen te beantwoorden.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik zal de debatten van de afgelopen weken niet overdoen. Ik schets wel kort de hoofdlijn, want de minister heeft inmiddels alweer twee nachtjes geslapen en je kunt nooit uitsluiten dat dat tot voortschrijdend inzicht leidt. In de vorige debatten heb ik gezegd dat de GroenLinks-fractie zich realiseert dat de situatie bij de pensioenfondsen heel ernstig is en dat pijn onvermijdelijk is. Er zal op brede schaal niet geïndexeerd kunnen worden. premies zullen omhoog moeten en er zal ook afgestempeld moeten worden. Wij accepteren dat dit onvermijdelijk is, maar wij vinden het wel heel belangrijk dat er eerlijk gedeeld wordt. En eerlijk delen betekent dat je niet te laat optreedt. Ik ben het helemaal met de minister eens dat deze problemen niet op de toekomstige generaties afgeschoven mogen worden. Eerlijk delen betekent echter ook dat je niet onnodig vroeg optreedt en daarin verschillen wij van mening met de minister en de coalitiepartijen. De verruiming van vijf jaar die de minister biedt is voor een heel groot deel van de fondsen een wassen neus, omdat er gelijk de aanscherping inzit dat er jaarlijks moet worden getoetst. Mijn collega van de CDA-fractie zei zojuist dat hij dat heel goed vindt, maar de GroenLinks-fractie blijft het niet goed vinden en blijft het met de pensioensector en de sociale partners eens dat het heel schadelijk kan zijn. Wij weten namelijk allemaal dat de situatie bij veel fondsen eind dit jaar nog verder verslechterd zal zijn en dat veel fondsen dus eind dit jaar veel hardere maatregelen moeten gaan aankondigen voor het volgende jaar. Of die maatregelen ook echt getroffen moeten worden, dat moeten wij nog afwachten, maar wij vinden onnodige onrust en het te vroeg aankondigen van onnodig harde maatregelen niet goed. Wij vinden dat procyclisch beleid, dat de economie verder kan vertragen. De GroenLinks-fractie wil dat niet. Graag hoor ik van de minister of hij hierover wellicht in de afgelopen twee nachten nadere inzichten heeft gekregen. Bij eerlijk delen hoort ook de garantie die wij hebben voorgesteld op kleine pensioenen. Ik kom daarop aan het eind nog even kort terug.
Wij vinden het een goede zaak dat het pensioenregister er komt. Uit de stukken begrijp ik dat het per 1 januari 2011 gerealiseerd zal worden. Juist in deze tijden van onzekerheid en crisis is het voor mensen van heel groot belang dat ze kunnen zien wat de stand van hun pensioen is. Wij vragen de minister daarom of het mogelijk is om de totstandkoming van het register nog wat te versnellen. Zou het bijvoorbeeld een halfjaar of een jaar eerder gerealiseerd kunnen worden, zodat mensen in deze barre tijden eerder inzicht hebben in wat hen boven het hoofd hangt? Is het mogelijk om op basis van het pensioenregister analyses te maken over de pensioenen? Is de informatie uit het register straks ook beschikbaar voor beleidsinformatie? Wij hebben zelf gemerkt dat het ontzettend lastig is om aan goede en relevante informatie te komen als je wilt doorrekenen wat een garantie op kleine pensioenen gaat kosten. De fondsen hebben die informatie zelf ook nauwelijks op een rijtje. Het zou dus heel goed zijn als zo’n pensioenregister ook kan worden gebruikt voor beleidsinformatie.
Ik kom bij het beleggingsbeleid. Ik wil allereerst het pleidooi voor meer inzicht van deelnemers in het beleggingsbeleid van harte ondersteunen. Het verzoek van de heer Omtzigt om daar over twee maanden een voorstel over te ontvangen, ondersteun ik ook van harte. Wij vinden inzicht en transparantie ook heel belangrijk. In eerdere debatten hebben wij al laten weten dat het belangrijke uitgangspunten zijn, die wat ons betreft aangevuld mogen worden met een forsere inzet van de minister op goede randvoorwaarden voor de beleggingen. Ik weet dat de minister daar nog niet aan toe is en dat daarover later een discussie zal komen, en ik zie uit naar die discussie. Als input voor de discussie zou mijn fractie het heel goed vinden om meer inzicht te krijgen in de vraag in welke mate de echt risicovolle beleggingen de daling van de dekkingsgraad hebben veroorzaakt. Wij weten dat de daling van de dekkingsgraad globaal voor 60% door koersen en voor 40% door de rente is veroorzaakt. Welk deel van die 60% is de algemene beursmalaise die iedereen die normaal voorzichtig belegt over zich heen krijgt, en welk deel is echt het gevolg van meer risicovolle beleggingen van pensioenfondsen in private equity en hedge funds? Graag hoor ik van de minister of wij dat weten. Als wij het niet weten, vraag ik hem of hij er onderzoek naar wil laten doen, zodat wij dat later dit jaar kunnen betrekken bij de discussie over beleggingsbeleid.
Dan het punt van de garantieregeling voor de kleine pensioenen. Zonder het debat helemaal te willen overdoen, wil ik kort ingaan op twee hoofdargumenten die de minister in stelling bracht tegen mijn voorstel. Het eerste argument is dat het voorstel in strijd kan zijn met artikel 1 van de Grondwet. Het tweede argument is dat het onbetaalbaar zou zijn. De argumentatie van de minister over artikel 1 van de Grondwet bevreemdt ons zeer. Het is in dit land namelijk een goede traditie en een goed gebruik om overheidsregelingen naar draagkracht te regelen. Het hele fiscale stelsel en het hele inkomensbeleid zijn erop gericht dat we naar draagkracht heffingen opleggen en dat wij mensen waar dat nodig is naar draagkracht ondersteunen. Als de minister nu zegt dat mijn voorstel strijdig is met artikel 1 van de Grondwet, zou dat volgens mij betekenen dat ook zijn hele inkomensbeleid en het hele fiscale beleid voor een groot deel strijdig zijn met artikel 1 van de Grondwet. Graag hoor ik van de minister of hij denkt dat dit zo is en zo ja, wat het kabinet eraan gaat doen.
Het tweede punt betreft de vermeende onbetaalbaarheid van mijn voorstel. Dat triggert mij zeer, want in een vorig leven ben ik een aantal jaren hoofdramer geweest bij het ministerie van deze minister op het terrein van pensioenen en volksverzekeringen. Ik mag nog steeds graag af en toe een blaadje pakken en eens even wat becijferingen maken. Als ik dan met redelijk realistische veronderstellingen bezie wat zo’n garantieregeling in de praktijk zou kunnen kosten, kom ik uit op bedragen in de orde van grootte van 50 mln. tot, als het heel erg fout loopt, 200 à 250 mln. Dan houd ik de minister de vraag voor: zijn dat nu onbetaalbare bedragen? De doorwerkbonus, waarvan deze minister een ferm voorstander is, kost 280 mln. per jaar, maar die stimuleert eigenlijk vooral ouderen die deze stimulans niet nodig hebben, namelijk ouderen die al langer doorwerken. Zij kunnen nu mooi een extra belastingkorting toucheren. Wat ons betreft ruilen wij de doorwerkbonus in voor de pensioengarantie. Dan boekt de minister een heel mooi sociaal punt, zonder dat hij de arbeidsparticipatie van ouderen verder belemmert.
De heer Ulenbelt (SP): U hebt het over relatief kleine bedragen, terwijl er op dit moment miljarden rondgaan. Dat doet bij mij de vraag rijzen: hoe klein zijn de pensioenen die u wilt beschermen? Wat is voor u een klein pensioen?
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat is voor mij een pensioen van € 15 000 per jaar. Er wordt jaarlijks in totaal 25 mld. aan pensioenen uitgekeerd. Dan moet je inschatten welk deel van dat bedrag naar de kleinere pensioenen gaat. Dat is lastig, maar op basis van de informatie van een aantal fondsen zou je kunnen schatten dat zo ongeveer de helft daarvan de kleinere pensioenen betreft. Vervolgens moet je inschatten hoeveel mensen te maken gaan krijgen met het afstempelen van hun rechten. Dat zijn er misschien één op de tien of één op de twee. Daarom zijn er twee varianten. De volgende vraag is hoeveel er wordt afgestempeld. Daarvan hebben wij gezegd: gemiddeld misschien 5%. Bij die veronderstellingen kom je op dit soort bedragen. Het gaat dus niet om draconische bedragen. Zelfs als het nog meer misloopt, valt de echte garantie die je geeft redelijk mee, maar daarmee hebben wij wel een hoop onrust weggenomen.
De heer Omtzigt (CDA): De CDA-fractie merkt een paar dingen op bij dit plan. Graag krijg ik daarop een reactie.
De voorzitter: Het is meer de bedoeling dat u een vraag stelt. Daar is een interruptie voor. U hebt straks ook nog een tweede termijn.
De heer Omtzigt (CDA): Het is een vraag aan mevrouw Sap. Zij doet een voorstel. Dat waardeer ik, maar zij maakt het in haar voorstel volstrekt onmogelijk om waardeoverdracht te plegen. Waarom zou je immers waardeoverdracht plegen? Net zoals iedereen nu twee spaarrekeningen van € 100 000 heeft, zorgt iedereen er dan voor, twee pensioenen te hebben die beide onder de grens liggen. Is dat de bedoeling van mevrouw Sap? Ik merk aan haar berekeningen dat zij alleen de pensioenen garandeert van de mensen die al met pensioen zijn. Er dreigt echter ook afstempeling voor de mensen die actief aan het opbouwen zijn. Garandeert GroenLinks hun pensioenen ook, of neemt mevrouw Sap afstand van haar eerdere opmerking dat de ouderen wat rijker zijn dan de jongeren en dat wij dan alleen de pensioenen van de ouderen garanderen?
Mevrouw Sap (GroenLinks): Wij denken dat je moet garanderen op het moment dat het relevant is. Als de pensioenen worden uitgekeerd, garanderen wij dat kleine pensioenen niet te lijden hebben. Dit betekent dat wij nu niet de opbouw garanderen, want dat kan in de toekomst nog goed komen. Wij kijken pas op het moment dat zich een probleem voordoet of de garantie echt nodig is. Dat lijkt ons de meest praktische manier. Maar ik geef toe dat er nog veel moet worden uitgewerkt aan dit voorstel. Een heel belangrijk punt daarbij vind ik dat de pensioensector er ook bij betrokken wordt en dat wij het risico van het afschuiven op een garantieregeling of «moral hazard» zoals het ook wel wordt genoemd, zo veel mogelijk voorkomen, door de pensioensector zelf mede verantwoordelijk te maken voor deze garantieregeling.
Dat is het antwoord op uw tweede vraag. Wat was ook al weer uw eerste vraag?
De heer Omtzigt (CDA): U maakt waardeoverdracht bijzonder onaantrekkelijk, want het is aantrekkelijker om twee pensioenen van € 10 000 te hebben dan één pensioen van € 20 000.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat is uitdrukkelijk niet het idee; je kijkt naar het totale pensioen dat mensen krijgen. Wij hebben tegen die tijd hopelijk het pensioenregister voldoende op orde om dat goed te kunnen zien. Wij garanderen dus niet alle afzonderlijke pensioentjes bij de verschillende fondsen, maar het totaal dat mensen krijgen.
De heer Omtzigt (CDA): Dan concludeer ik dat GroenLinks een poging doet om het pensioenstelsel te garanderen en het daarbij te verstatelijken. Want dat betekent dat iedereen straks een top-up van de staat krijgt. Ik verzoek u, contact op te nemen met uw ex-collega’s in de Verenigde Staten van de Pension Benefit Guarantee Cooperation, om na te gaan hoe zij daar het zwarte gat dekken van 60 miljard dollar dat daar met deze regeling is ontstaan, en dan uw berekening opnieuw uit te voeren. Door deze garantieregeling komen zij daar 60 miljard dollar tekort.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat lijkt mij uitermate sterk. Hoe dan ook, wij verstatelijken de pensioenen zeker niet, want waar wij voor pleiten is een garantieregeling die samen met de sector wordt opgesteld. Als u dit verstatelijking noemt zou u ook zeggen dat de spaargarantieregeling een enorme verstatelijking inhoudt. Naar ons idee is het een bodem onder het systeem, die wij nodig hebben om het systeem van de collectieve pensioenen in de toekomst veilig te stellen en te redden. Wij moeten onderscheid maken tussen het totale bedrag waarvoor de garantie geldt en de kosten van de garantie als daarop een beroep zou worden gedaan. Daar zit een enorm verschil tussen. Het bedrag dat wij garanderen is weliswaar exotisch hoog, maar het risico dat zich in de praktijk gaat voordoen is aanzienlijk veel kleiner.
De heer Tang (PvdA): Net als de heer Omtzigt krijg ik de indruk dat in uw plan de overheid de garantie afgeeft, maar die conclusie trekt u niet, want er is volgens u sprake van medeverantwoordelijkheid. Wie is er nu verantwoordelijk voor de garantieregeling? Zijn dat de pensioenfondsen of is dat de centrale overheid? Hadden de pensioenfondsen dit al eerder moeten aankaarten? Moeten zij in de toekomst, bijvoorbeeld in hun beleggingsbeleid, rekening houden met deze garanties?
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat zijn twee heel relevante vragen. Bij de vraag wie verantwoordelijk is, moet je onderscheid maken tussen de vraag wie het initiatief moet nemen om het te regelen en wie uiteindelijk de kosten draagt. Ik denk dat de overheid verantwoordelijk is en het initiatief zou moeten nemen om iets te regelen, maar wat betreft de verdeling van de kosten zouden wij zeker ook naar de pensioensector zelf moeten kijken. De vraag is natuurlijk wel, als een en ander zich volgend jaar of het jaar daarna zou gaan voordoen, en je een deel van de kosten voor je rekening moet nemen, of je de kosten op dat moment al bij de sector moet leggen of dat je het geld later in termijnen laat terugbetalen. Ik roep de minister ertoe op, met de sector overleg te voeren en te bezien hoe deze kwestie geregeld kan worden. Wat mij betreft is het zeker niet uitgesloten dat de sector zelf de kosten draagt. Maar nogmaals, het moet allemaal worden uitgewerkt. Dit is niet iets wat de fractie van GroenLinks alleen kan doen. Wij vragen de minister, daarvan een analyse te maken.
De heer Tang (PvdA): Ik wil met enige welwillendheid uw plan bezien, maar ik vind dat het wat vaag wordt. Wie draagt nu uiteindelijk de kosten? Is dat de overheid of zijn dat de pensioenfondsen? Ik vind het prima dat u met een voorstel komt dat nog niet helemaal is uitgewerkt, maar dit is wel redelijk essentieel, lijkt mij. Wie draagt nu de kosten? De vergelijking met het toezicht op de depositogarantieregeling gaat volledig mank, want dat betreft een publiek deel van het financiële stelsel. Dat is precies de reden waarom daarop al heel lang toezicht is, al van voor de jaren dertig, en waarom wij De Nederlandsche Bank en de AFM hebben. De vraag is dus: wie betaalt?
Mevrouw Sap (GroenLinks): Wie betaalt er nu? Wat mij betreft betaald de overheid als de garantie op korte termijn moet worden ingeroepen. Ik heb aangegeven dat de doorwerkbonus daarvoor kan worden gebruikt. De overheid moet voorwaarden verbinden aan de regeling, zodat de pensioensector het geld achteraf terugbetaalt, zoals wij nu bij de garantieregelingen voor de banken hebben afgesproken.
De heer Blok (VVD): Ik vind het altijd goed als een collega met een concreet voorstel komt, maar dan is het ook logisch dat er kritische vragen over worden gesteld. Mevrouw Sap heeft het over de overheid en de pensioensector die betalen, maar dat zijn abstracte begrippen; het zijn gewoon de mensen die belasting betalen of in een pensioenfonds deelnemen die betalen. Laten wij elkaar dus niet voor de gek houden. Als pensioenen tot een bepaald bedrag worden gegarandeerd, dan roept dat een enorme toezichtsvraag op. De rekening komt via de overheid bij de belastingbetaler terecht. Dat houdt heel veel extra toezicht in. Of de pensioenfondsen gaan het onderling afdekken, waarvoor zij ook de beschikbare reserves nodig hebben. De situatie die u beschrijft zou je bijvoorbeeld kunnen bereiken door voor te schrijven dat men voor een bepaald deel van de pensioenen in staatsobligaties moet beleggen. Dat beperkt echter weer enorm de beleggingsvrijheid en de mogelijkheid om met de inflatie mee te bewegen. Mijn kernvraag is: betekent het voorstel van mevrouw Sap dat zij veel meer toezicht en beperking van de beleggingsvrijheid wil?
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat is inderdaad wat ik wil en dat past helemaal in de traditie van mijn partij. Ik begrijp dat de VVD daar minder voor voelt, maar wij hebben in het verleden al vaker gepleit voor stevigere voorwaarden voor het beleggingsbeleid. Inderdaad noopt de huidige situatie ertoe om het toezicht op de pensioenfondsen nog eens goed tegen het licht te houden en te bezien hoe wij dat moeten aanscherpen. Uiteraard betekent een garantieregeling dat je de rekening voor een deel bij mensen neerlegt. Dat is ook wat wij voorstaan. De vraag is, bij wie je de rekening neerlegt. Wij weten allemaal dat de VVD er consequent voor kiest om de rekening op de zwakke schouders te leggen, maar dat is niet de keuze van mijn partij. Wij willen de rekening graag neerleggen bij de mensen die het kunnen betalen en die het geld kunnen missen. Daarmee willen wij graag de mensen die het niet kunnen missen, ondersteunen.
De heer Blok (VVD): Los van alle politieke retoriek: mijn moeder, die haar hele leven in deeltijd heeft gewerkt, zal erg blij zijn dat u haar pensioen gaat garanderen. De kern van mijn vraag was, dat uw voorstel grote consequenties heeft voor het beleggingsbeleid. U zegt dat dit veel risicomijdender moet zijn. Dat kan, maar dat heeft zijn prijs, zoals u weet; u hebt immers ook een economische achtergrond. Risicomijdender beleggen betekent dat er minder kans is op meegroeien met de welvaart en de inflatiecorrectie. Laten wij in elk geval concluderen dat ook dit plan geen «free lunch» is.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Er moet inderdaad worden gereflecteerd op het beleggingsbeleid en op de risico’s die genomen worden. Ook moet worden afgewogen wat dit betekent voor de wens om op lange termijn welvaartsvaste of reëel te indexeren pensioenen te hebben. Voor een groot deel hangt dit af van de rendementen die wij kunnen realiseren. Deze crisis leert nu juist dat daar goed naar gekeken moet worden en dat er waarschijnlijk iets minder risico genomen zal moeten worden dan nu is gedaan, juist om dit soort situaties te voorkomen. Ik denk dat dit een ontwikkeling is waarvoor ook de heer Blok zijn ogen niet kan sluiten.
Voorzitter. Ik vraag de minister, in de loop van dit voorjaar, nadat de herstelplannen bij De Nederlandsche Bank allemaal zijn ingediend en nadat wij weten wat daarin allemaal aan de orde komt, een analyse te maken van de mogelijkheden, de vormgeving en de kosten van een garantieregeling voor kleinere pensioenen. Graag krijg ik daarop een reactie.
Wat wil GroenLinks met de AOW-leeftijd? De heer Tang memoreerde zojuist dat wij die willen verhogen naar 67 jaar. Dat klopt enigszins. Voor sommige groepen willen wij die leeftijd nog wel wat verder verhogen, maar voor andere groepen willen wij de leeftijd juist minder verhogen. Wij stellen voor, de leeftijd flexibel te maken en afhankelijk te stellen van het arbeidsverleden. Dat past in de lijn van het beleid om de mensen met de lage inkomens en de kleine beurzen te beschermen. Mensen met wat hogere inkomens, die vaak wat later beginnen met werken, in goede gezondheid verkeren en langer kunnen doorwerken, mogen van ons een extra steentje bijdragen.
Minister Donner: Voorzitter. Wij spreken inderdaad voor de derde keer in korte tijd over pensioenen, wat de zorg van de tijd aangeeft. Een aantal vragen heeft betrekking op de directe situatie bij de pensioenfondsen. Daarnaast zijn er vragen gesteld over langlopende ontwikkelingen. Ik ga eerst in op de laatste categorie vragen en daarna op de verschillende vragen over de huidige problematiek van de dekkingsgraden en de wijze waarop daarvoor een oplossing wordt geboden.
Mevrouw Koşer Kaya kwam terug op de brief van mevrouw Van der Wiele. Het gaat om de vraag in hoeverre je nabestaandenpensioenen kunt individualiseren. Verder betreft het de regelingen zoals die getroffen zijn bij de afzonderlijke pensioenfondsen. Ik denk dat het verstandig is dat ik daar nu verder niet technisch op inga, maar dat ik nog eens naar de brief kijk en daar dan op reageer.
Er is een aantal vragen gesteld over het pensioenregister, naar aanleiding van de brief die daarover in januari is gestuurd. Ik denk dat wij verheugd mogen zijn dat het onderwerp ook door de sector zo voortvarend wordt opgepakt. Het doel is een operationeel pensioenregister per 1 januari 2011. Alle pensioenuitvoerders moeten daarop dan zijn aangesloten. Het is primair een kwestie van een onderlinge regeling tussen de pensioenuitvoerders. Daarom is de wettelijke basis voor het pensioenregister in eerste instantie smal gehouden. Wel is het zo dat men nu bij de uitvoering stuit op een aantal vragen die nadere wettelijke regeling behoeven. Ik heb het dan in het bijzonder over het gebruik van het burgerservicenummer, de uniforme aanlevering van gegevens en de garantie dat iedere pensioenuitvoerder meedoet en meebetaalt aan het register. De daarvoor noodzakelijke wetgeving hoop ik vrij snel na de zomer bij de Kamer aanhangig te maken, zodat deze per 1 januari 2011 in werking kan treden. Daarbij zal ook de vraag aan de orde komen van mevrouw Koşer Kaya hoe er met het gebruik van het burgerservicenummer moet worden ingegaan. Daarop wil ik nu niet ingaan, want deze vraag komt aan de orde bij de wettelijke regeling.
De samenwerking tussen de verschillende pensioenuitvoerders heeft in eerste instantie vorm gekregen in de Stichting Pensioenregister, die zich daar in het bijzonder mee belast.
De heer Omtzigt vroeg naar de betrokkenheid van de Sociale Verzekeringsbank bij het pensioenregister. De Sociale Verzekeringsbank is bezig met het opzetten van de volledige verzekerdenadministratie, die de input moet vormen voor het pensioenregister. De Sociale Verzekeringsbank financiert die administratie uit eigen middelen. De kosten van het pensioenregister komen ten laste van de sector, dus voor rekening van de partijen in de private pensioensector en niet voor rekening van de overheid. Maar de kosten van het opzetten van de verzekerdenadministratie door de Sociale Verzekeringsbank en de kosten van het aanleveren van de AOW-informatie aan het pensioenregister komen voor rekening van de Sociale Verzekeringsbank. Zo is de verdeling van de kosten op dit moment.
Wij komen nog nader te spreken over de waarborgen voor de privacy. Er is gevraagd of de invoering eerder zou kunnen plaatsvinden dan op 1 januari 2011. Ik denk dat dit niet reëel is, omdat het om een uitermate ingewikkelde operatie gaat, op het gebied van het uitwisselen, aanleveren en combineren van informatie. Ik herinner aan een eerdere operatie op het gebied van de loon- en premieheffing en de polisadministratie, waarbij men vooral heeft aangedrongen op snelheid. Die is toen toegezegd, maar daar waren twee uitvoerders bij betrokken. In dit geval gaat het om zevenhonderd uitvoerders. Ik wil nu geen risico’s lopen door dat onder druk te zetten, hoezeer ik mij bewust ben van de behoefte aan informatie over pensioenen.
Mevrouw Sap vroeg of de beschikbare informatie te gebruiken is voor beleidsanalyses. Naar ik begrijp is het CBS daarvoor de geschikte instantie. Het CBS zal volgend jaar gegevens gaan opleveren. De gegevens van het register zelf zijn daar voor zover ik weet niet geschikt voor. Dat hangt samen met de uitwisselbaarheid. Wel moet je weten hoe een en ander concreet wordt opgezet en hoe de informatica en programmatuur daaromheen zijn geregeld, voordat ook maar bij benadering kan worden gezegd waar het wel en niet geschikt voor is. Het CBS biedt algemene informatie over de opbouw van pensioenen en is daarvoor geëquipeerd. Ik zal straks naar aanleiding van het voorstel van mevrouw Sap voor een garantie van kleine pensioenen gebruikmaken van de analyses die er nu al zijn van het aantal pensioenen dat geraakt zal worden door de regeling voor kleine pensioenen.
De heer Omtzigt (CDA): Dank voor de uitleg hierover. Deze roept bij mij twee vragen op. De SVB is natuurlijk zelf verantwoordelijk voor de verzekerdenadministratie, maar mijn vraag was of de SVB, als één van de 701 pensioenuitvoerders in dit land, ook actief meedoet en eventueel meebetaalt. Er worden immers gegevens beschikbaar gesteld. Of gaat de overheid tegen de private sector zeggen: u betaalt, en wij leveren de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank? Mijn tweede vraag is of het wetsvoorstel het gebruik van DigiD, c.q. eNik gaat regelen, zodat men er met DigiD in kan en er niet een apart authenticatiemiddel voor het register behoeft te worden opgezet.
Minister Donner: Ik dacht dat ik de betrokkenheid van de Sociale Verzekeringsbank duidelijk had aangegeven. De SVB draagt de kosten van het aanleggen van de volledige verzekerdenadministratie, want die is de meest volledige, en van het aanleveren van de informatie over de AOW. De sector draagt de rest van de kosten; zo is de verdeling.
De heer Omtzigt (CDA): Betekent dit dat de SVB niet bijdraagt aan de kosten van het pensioenregister als zodanig? Want iedereen draagt natuurlijk de kosten van zijn eigen verzekerdenadministratie, de SVB, maar ook de andere pensioenfondsen.
Minister Donner: Met het aanleveren van de informatie door de SVB heb ik de meest brede registratie, omdat dit de AOW-gerechtigden betreft en dus iedereen die een pensioen heeft of kan krijgen. Dit is de meest brede administratie, waarmee de SVB de belangrijkste bijdrage levert aan het pensioenregister. Ik stel voor dat ik de tweede vraag van de heer Omtzigt beantwoord als het wetsvoorstel er is. De heer Omtzigt vroeg namelijk of een bepaald onderwerp in de wet wordt geregeld. Er vindt op dit moment overleg plaats met BZK over de wijze waarop de twee in elkaar gehaakt kunnen worden. Ik kan daarop nu niet concreet antwoord geven. De kwestie komt pas aan de orde als het wetsvoorstel hier voorligt.
De heer Omtzigt (CDA): Wij zouden het dan wel zeer op prijs stellen indien wij de DigiD c.q. de eNik zouden kunnen gebruiken. Het lijkt ons niet logisch om daarvoor een apart authenticatiemiddel in het leven te roepen.
Minister Donner: Dat is genoteerd. Dat is ook onze inzet en dat is de reden waarom er overleg plaatsvindt.
Mevrouw Sap (GroenLinks): De minister zegt dat nu nog niet op voorhand duidelijk is of het pensioenregister geschikt zal zijn voor de beleidsinformatie en dat het CBS volgend jaar gegevens levert. Dat roept de tegenvraag op of de gegevens die het CBS levert volgens de minister voldoende zijn om de benodigde beleidsanalyse rond pensioenen te kunnen maken. Als dat niet zo is, vindt hij het dan zodanig belangrijk dat de goede informatie wel beschikbaar is, dat hij wil garanderen dat het pensioenregister daarvoor inderdaad geschikt gemaakt zal worden? Op die twee vragen zou ik graag een antwoord willen horen.
Minister Donner: In de eerste plaats is daarvoor een beeld nodig van wat het CBS wel en niet levert. In de tweede plaats betreft het de totale informatica-infrastructuur van het pensioenregister, want die bepaalt in hoeverre gegevens uitwisselbaar en combineerbaar zijn. Het is gewoon nog te vroeg om daarop een antwoord te geven. Ook de vraag of er eventueel extra kosten gemaakt moeten worden voor het pensioenregister kan pas worden beantwoord als ik inzicht heb in wat er gewoon al gedaan zou kunnen worden en wat eventueel extra kosten met zich zou brengen. Er is een bepaalde marge van meerkosten die aanvaardbaar zijn om beleid te kunnen formuleren. Anders zouden wij het gewoon blind doen.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik begrijp dat er nog veel onduidelijk is, maar ik vraag de minister of hij daarin meer duidelijkheid wil creëren. Dat zal dan waarschijnlijk volgend jaar moeten gebeuren, want dan heeft hij de CBS-gegevens en is er iets meer bekend over het pensioenregister. Kan hij dan een analyse naar de Kamer sturen en daarbij antwoord geven op de vraag of de beleidsinformatie rond de pensioenen toereikend is of dat er nadere stappen gezet moeten worden?
Minister Donner: Ik denk dat wij dan weer in deze vorm overleg zullen voeren, maar dit soort vragen zou ook bij uitstek aan de orde kunnen komen rond de behandeling van het wetsvoorstel. Dan gaat het heel specifiek over het pensioenregister. Ik ben gaarne bereid om te bezien welke aanvullende informatie het pensioenregister eventueel nog kan opleveren. Daarbij hebben wij ook te maken met de vraag in hoeverre dit mogelijk is gelet op de eventuele regelingen rond het gebruik van de informatie, want er is ook nog zoiets als de bescherming van persoonsgegevens en het risico van het al te snel combineren van gegevens. Die hele combinatie van vragen komt aan de orde als wij een iets duidelijker beeld hebben van de wijze waarop een en ander wordt opgezet.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): De minister is in het kader van het pensioenregister ook even ingegaan op de transparantie. Ik heb daarover nog enkele vragen, maar misschien gaat de minister daar nog op in. Ik heb het over het indexatielabel.
Minister Donner: Daar kom ik nog op terug. Ik wilde in de eerste plaats ingaan op de vragen over de transparantie op het terrein van de beleggingen. Ik wijs erop dat ik in de brief van 20 februari ben ingegaan op de beleggingen door pensioenfondsen in private equity. De pensioensector en De Nederlandsche Bank verrichten op dit moment de nodige inspanningen om de transparantie rond beleggingen door pensioenfondsen verder te verbeteren. Vorig jaar zijn er naar aanleiding van de discussie over de aard van bepaalde beleggingen door de sector zelf richtlijnen opgesteld over wat wel en niet aanvaardbaar is en over de wijze waarop daarover informatie moet worden gegeven. Ik heb op dit moment geen signalen dat er problemen zijn. De deelnemersraad kan zowel gevraagd als ongevraagd adviseren over het beleggingsbeleid. Dit hangt samen met de vragen waarop mevrouw Koşer Kaya doelde. In het eerste debat heb ik gewezen op mijn behoefte om er een beeld van te krijgen hoe het beleggingsbeleid in het verleden is geweest. Het lijkt mij verstandig om dit soort vragen mee te nemen met de vraag hoe de transparantie wordt gewaarborgd. Dit punt is een onderdeel van het totale vraagstuk van het functioneren van het pensioenstelsel. Ik heb in de brief van 20 februari aangegeven dat ik er behoefte aan heb om de vragen daarover breder te bezien, los van de commissie-Don. Het lijkt mij dat in dat kader deze vragen aan de orde behoren te komen. Het is niet een element dat je uit het geheel kunt nemen.
De heer Tang vroeg naar de taakopdracht van de commissie-Don. Die ligt vast in artikel 138 van de pensioenwet; het is gewoon een wettelijke commissie. In de brief van 20 februari heb ik aangegeven dat er in de sector een aantal meer fundamentele vragen is opgekomen over het functioneren van het pensioenstelsel. Ik heb er behoefte aan om die op te pakken. In april zal ik de Kamer een brief doen toekomen over de wijze waarop ik daarmee verder wil gaan. Onderdeel daarvan was een discussie met mevrouw Koşer Kaya in het eerste debat, waarin ik heb aangegeven dat een bijzonder punt is de wijze waarop in de afgelopen tijd met het beheer en de beleggingen is omgegaan. Ook daar zal ik in de brief van april op ingaan. Ik hoop dat ook de heer Omtzigt zijn vraag om binnen twee maanden daarover voorstellen te krijgen, daarin beantwoord vindt.
De heer Omtzigt (CDA): Ik ben blij dat de minister de commissie laat bezien hoe het beleggingsbeleid is uitgevoerd en wat er in de afgelopen jaren precies gebeurd is, bijvoorbeeld of pensioenfondsen onnodig het renterisico aan de onderkant niet hebben afgedekt, waardoor vele onder de 105% gekomen zijn. Dat is een buitengewoon relevante vraag. Maar wij zijn nu al twee jaar bezig – en dat staat los van de huidige crisis op de financiële markten – om te vragen of er nu een keer een concreet voorstel op tafel komt over de openheid van beleggingen. Ik geef als voorbeeld Philips Pensioenfonds. Ik mag toch aannemen dat wij het een fors signaal vinden dat de beleggingen die daar mis gingen mede te maken hebben met een gebrek aan transparantie? Het kon daar jaren mis gaan op de vastgoedbeleggingsafdeling. Ik zou dus graag de toezegging van de minister willen hebben dat hij binnen afzienbare termijn met een plan komt om een fors grotere mate van openheid te creëren over de precieze beleggingen die de pensioenfondsen doen.
Minister Donner: In het geval van Philips Pensioenfonds ging het om fraude. Met welke vorm van het regelen van transparantie kun je dat voorkomen? Het ging daarbij niet om de vraag of er wel of geen sprake was van transparantie; er was gewoon laakbaar gedrag aan de orde. Dat is niet met een transparantieregeling te voorkomen. Ik heb een- en andermaal aangegeven dat de afgelopen tijd de ontwikkelingen rond de transparantie zijn versterkt. Ik zeg u graag toe dat ik daarop in de brief van april nader op zal ingaan. Het gaat onder meer om de bredere vraag met betrekking tot het functioneren van het pensioenstelsel. Daarvan heb ik gezegd dat je er niet één element kunt uithalen. In de brief van april zal ik ingaan op de vraag hoe er door een wettelijke regeling concreet meer transparantie kan worden bereikt dan nu al wordt gerealiseerd. Die brief komt binnen twee maanden en dan hebt u het antwoord.
De heer Tang (PvdA): Het is al bijna april, dus wij kunnen wel even wachten op een brief in april. Maar ik wil wel het pleidooi van de heer Omtzigt ondersteunen. Het wordt tijd dat de deelnemers wat meer duidelijkheid krijgen over de transparantie van het beleggingsbeleid. Daarom heb ik een specifieke vraag over de deelnemersraden. Zij mogen advies geven, maar wordt er wel eens advies gegeven door de deelnemersraad? Wat gebeurt daar dan mee? Wilt u dat erbij betrekken?
Minister Donner: Er worden adviezen gegeven, maar dat zal per pensioenfonds verschillen; daar heb ik geen inzicht in.
De heer Tang (PvdA): Met dit antwoord wekt u de indruk dat u daarin ook geen inzicht in wilt hebben. Ik hoop dat de Kamer daar iets anders in zit. Wij willen wel degelijk weten hoe de voorkeuren van de deelnemers tot uitdrukking komen in het beleggingsbeleid.
Minister Donner: De medezeggenschap is voorwerp van een evaluatie. De heer Blok heeft samen met mevrouw Koşer Kaya een wetsontwerp ingediend waarin de zeggenschap in het pensioenfonds aan de orde komt.
De heer Blok bedankte ons voor de wijze waarop wij de knip hebben geregeld en vroeg of wij met de toepassing niet kunnen vooruitlopen op de regeling. Het betreft een wettelijke regeling die betrekking heeft op particulieren. Het verbod om een en ander door te geven heeft bovendien consequenties voor de fiscaliteit, als het gaat om de vraag of er al dan niet sprake is van een pensioen. Om die reden ben ik bang dat er niet in afwijking van de huidige wetgeving kan worden gehandeld met het oog op toekomstige wetgeving. Het allerbelangrijkste op dat punt is dat de verzamelwet zo snel mogelijk wordt behandeld. Daarbij is vooral de snelheid waarmee de behandeling in de Tweede Kamer plaatsvindt van belang. Mijn ervaring leert dat verzamelwetten in de Eerste Kamer vervolgens doorgaans als hamerstuk worden afgedaan. Het tempo hangt dus vooral af van de Tweede Kamer.
De heer Blok (VVD): Dat begrijp ik, en ik ben erg voor het snel afhameren van deze wet. Hoe dan ook vrees ik dat er een paar maanden lang een situatie bestaat waarin de fiscale wetgeving dit onmogelijk maakt. Het is heel goed voorstelbaar dat verzekeringsmaatschappijen, die de pensioenproducten aanbieden, de wet lezen en zeggen: wij bieden dit product vast aan, want de wet is er op dit moment weliswaar nog niet op toegesneden, maar zal dat binnenkort wel zijn, dus de Belastingdienst begint echt niet over een paar weken een procedure tegen ons omdat wij nu dit product aanbieden. Dat is toch heel fatsoenlijk, ook in een rechtsstaat?
Minister Donner: Het punt dat u aanroert, betreft de definitie van wat een pensioen is. Daarvan kun je niet afwijken, ook niet in de fiscaliteit, met de mededeling dat er een wetswijziging aankomt. Dat is het gevolg van de keuzes die wij gemaakt hebben met betrekking tot de rechtsstaat. Soms knellen die en soms bieden zij bescherming. Beide neem je op de koop toe als je kiest voor dit systeem, omdat wij daarvan meer waarborgen en rechtszekerheid verwachten, dan dat de wetten bij eenvoudige beslissing van ministers veranderd kunnen worden. Dat is wat er in wezen aan de orde is. Tot dusverre ligt er een voorstel bij de Kamer. Als de Kamer dat wetsvoorstel volgende week behandelt, kan het binnen een maand door de Eerste Kamer worden behandeld. Ik zal daarop in het bijzonder aandringen bij de Eerste Kamer. Dat is de juiste wijze om dit te regelen. Als wij zouden afwijken bij de handhaving van andere wetgeving, rijst onmiddellijk de vraag: vanaf welk moment? Moet dit terugwerkende kracht hebben tot het moment dat het wetsvoorstel is ingediend of de nota van wijziging is ingediend? Dit schept een enorme onduidelijkheid en rechtsongelijkheid, omdat er onderscheid wordt gemaakt tussen de categorie waarvoor het niet meer geldt en de categorie waarvoor het wel geldt. In dit geval is de enige remedie snelheid van wetgeving.
Een andere toezegging die ik heb gedaan naar aanleiding van vragen van de heer Blok betreft de mogelijkheid van pensioenen in natura. Op dit moment vindt daarover overleg plaats met de verzekeraars en met de pensioenuitvoeringsinstanties. Het doel is om dit voorjaar een brief naar de Kamer te sturen over de voor- en nadelen van het recht op waardeoverdracht. Op dit moment zijn er echter een paar dingen die iets dringender zijn om te regelen.
Het evaluatierapport over de medezeggenschap wordt vanmiddag vastgesteld door de SER-pensioencommissie. Daarna gaat het rapport naar de opdrachtgevers, te weten de STAR en de CSO. Ik hoop dat het rapport met een gezamenlijke verklaring zowel naar de minister als naar de Kamer wordt gestuurd. Daarna kan de Kamer daarop reageren. Dan is ook op dat punt het beeld vollediger. Zoals toegezegd, zal ik dit meenemen in de brief van april, voor zover dit relevant is voor de vragen over de transparantie.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg op welke termijn de wijziging van de wet met het oog op de samenwerking tussen ondernemingspensioenfondsen, ook wel de API II genoemd, bij de Kamer kan zijn. Welnu, in eerder overleg heb ik aangegeven dat de STAR daarover eind februari advies zou uitbrengen. Vooruitlopend daarop heeft de voorbereiding van het wetsvoorstel plaatsgevonden. Ik mag er geen mededeling over doen, maar ik hoop dat de ministerraad daarover snel zal beslissen. Als het aan mij ligt zal dit met spoed voor advies naar de Raad van State worden gezonden. Ik hoop dat het vervolgens zo snel mogelijk bij de Kamer kan liggen. Ik pleit er niet voor om dit te combineren met de behandeling van het API I-ontwerp, dat in wezen een andere regeling betreft, namelijk de «defined contribution».
Aanvankelijk was het de bedoeling om met één wetsvoorstel te komen, maar toen werd er door de Kamer aangedrongen op spoed met betrekking tot de verschillende onderdelen. Daar wordt aan voldaan door de gekozen volgorde van indiening. Dat zou ongedaan worden gemaakt als de verschillende onderdelen in de Kamer op elkaar zouden wachten. Voor zover dat aan mij staat, zou ik daartegen willen waarschuwen.
De heer Omtzigt heeft een vraag gesteld naar aanleiding van het antwoord op de Kamervragen met betrekking tot de uitruil bij de waardeoverdracht van het nabestaandenpensioen. Zoals ik op de Kamervragen heb geantwoord, is de uitruil een wettelijk recht en moeten de pensioenfondsen die aanbieden. Ik wijs erop dat de mogelijkheid daartoe nog zo nieuw is dat er tot nu toe weinig informatie is over het gebruik van het geheel. De essentie van een risicodekking is wel dat men de premie niet terugkrijgt als het risico zich niet voordoet. Dat maakt een en ander minder goed vergelijkbaar. Daarom is het ook niet een «gevonden» antwoord op de vraag die door de Kamer is gesteld. Als Kamerleden vragen hebben, proberen wij die zo netjes mogelijk te beantwoorden en te wijzen op de verschillende bepalingen. Wij doen dat niet naar bevind van zaken en met het oog op het gewenste antwoord.
De heer Omtzigt (CDA): De vraag is de volgende. Als men op dit moment vraagt om een waardeoverdracht, wordt dat geblokkeerd wegens onderdekking, althans in het allergrootste deel van de gevallen, tenzij men een enorme geluksvogel is. Op dat moment moet men volgens de minister overgaan tot uitruil. Dat betekent dat men, als men op een later moment over mag gaan van het oude fonds naar het nieuwe fonds, de risicodekking verliest. Is dat nu wel zo handig? Want dat betekent dat men, als men over twee jaar mag overstappen, van de risicodekking die nog twintig jaar in stand zou moeten blijven maar twee jaar dekking heeft gehad. De andere achttien jaar vallen in een redelijk zwart gat. Is daarvoor een oplossing te creëren en bent u bereid om dat samen met de pensioenfondsen aan de orde te stellen? Want er wordt nu geen gebruik van gemaakt.
Minister Donner: Dit is een technisch onderdeel. U vraagt of het nu wel of niet handig is. Die vraag kan ik niet beantwoorden, want dat is een keuze die de pensioengerechtigde moet maken. Ik zal de verschillende situaties moeten bezien. Het lijkt mij handiger dat ik de vraag analyseer en daarop schriftelijk antwoord geef aan de Kamer dan dat ik voor de vuist weg probeer een betoog op te bouwen dat ik mogelijk later weer moet intrekken.
Voorzitter. De heer Omtzigt vroeg ook nog naar de wijzigingen van de Wet bedrijfspensioenfondsen 2000 wat betreft de taakverdeling. De aanleiding voor de wijziging is drieledig, namelijk de verbetering van de informatievoorziening aan de deelnemers van een verplicht bedrijfstakpensioenfonds, de ontwikkelingen op de markt met betrekking tot de uitvoering van de pensioenregelingen en het voorkomen dat mogelijk handhavend moet worden opgetreden door de toezichthouder in gevallen die niet beoogd en eigenlijk onwenselijk zijn. Op dit moment vindt intensief overleg plaats met het pensioenveld. Er bestaat overeenstemming in die zin dat het pensioenveld zich kan vinden in het uitgangspunt dat het niet mogelijk moet zijn om commercieel voordeel te behalen als gevolg van de verplichtstelling. Het moet niet mogelijk zijn om gebruik te maken van de verplichtstelling en de daaraan verbonden aspecten zoals toegang tot deelnemers en consumenten. Over de uitwerking van dit uitgangspunt lopen de meningen uiteen. Verschillende branches hebben daarover verschillende opvattingen. Het staat niet op voorhand vast dat het veld tot overeenstemming zal weten te komen, maar het is wel het verkennen waard geweest. Nog deze maand verwacht ik geïnformeerd te worden door het veld over de vorderingen en de eventuele uitkomsten van het overleg. In het licht daarvan wil ik beoordelen op welke wijze verder gegaan moet worden; of er eventueel een wetsvoorstel nodig is of dat er overeenstemming mogelijk is over dit punt. Dit is in elk geval onderwerp van voortgaand overleg met de pensioenfondsen.
De heer Omtzigt (CDA): Mag ik dit opvatten als een toezegging dat u voor begin mei de Kamer informeert over de vraag of er overeenstemming is en welke plannen u op dit dossier hebt?
Minister Donner: Dat lijkt mij zonder meer mogelijk.
De voorzitter: Misschien is het handig dat de minister herhaalt wat hij heeft toegezegd.
Minister Donner: Ik heb toegezegd dat ik vóór mei, dus in april, de Kamer nader zal inlichten over de voortgang van het overleg in dezen en over mijn conclusies ten aanzien van de wijze waarop wij hiermee het beste verder kunnen gaan.
De heer Omtzigt vroeg ook naar de evenredige spreiding van de kosten. Ik wijs erop dat de Commissie Gelijke Behandeling van mening is dat de kosten evenredig gespreid moeten worden. Rechters zullen daarnaar kijken. Het «frontloaden» van kosten mag dan ook niet. Mij zijn geen regelingen bekend waarbij de kosten hoog zijn aan het begin van de periode. Volgens mij hebben wij van de Ombudsman Pensioenen ook geen informatie over recente gevallen. Het is echter een punt waarvan ik bezie in hoeverre een voorziening nodig is. Ik geef nu aan wat op dit moment mijn bevindingen zijn met betrekking tot de vraag of datgene wat de rechter al uit de huidige wet afleidt, duidelijker vastgelegd moet worden. Je kunt niet in het pensioen aan het begin alle kosten pakken en aan het einde de inleg realiseren. Het belang is dus duidelijk, maar de vraag is of het verschijnsel zich voordoet en of het kan en moet worden opgelost door een wettelijke regeling.
De heer Omtzigt (CDA): Is er enig bezwaar tegen om het in de wet vast te leggen? Het stond ook in de oude pensioenwet. Wij krijgen signalen dat er bij een aantal contracten toch enige mate van frontloading plaatsvindt. De uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling is niet rechtens afdwingbaar; de commissie geeft een zwaarwegend advies, waarmee de rechter rekening houdt. Zou het dan niet voor de hand liggen om het opnieuw in de pensioenwet vast te leggen? Ik heb het alleen over de beschikbare premieregelingen; niet over de andere vormen van pensioen.
Minister Donner: Daar ben ik mij van bewust Ik wijs er wel op dat het niet alleen gaat om de Commissie Gelijke Behandeling, maar ook om de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, die uit hoofde van artikel 7A van de Pensioenwet...
De heer Omtzigt (CDA): Het was artikel 7A.
Minister Donner: Dat klopt. Dat artikel is er toen uitgehaald, maar dat is een bewuste keuze van de Kamer geweest. Het is onderdeel geweest van het overleg in de Kamer. Dat is de reden waarom je vervolgens niet zonder aanleiding kunt zeggen: zet het er weer in. Daarom wil ik eerst een beeld hebben van wat de concrete aanleiding is. Ik ben daarmee bezig, maar als de Kamer het ene moment zegt: nee, wij doen het niet meer, kan ik niet het volgende moment zeggen: wij doen het weer wel.
Minister Donner: De Kamer doet dat, maar het is minder gewenst dat de wetgever dat doet.
De heer Omtzigt (CDA): Ik had een vraag gesteld over het indexatielabel naar aanleiding van de brief die u hebt gestuurd.
Minister Donner: Wij hebben nu al een aantal malen gediscussieerd over de maatregelen die nodig zijn in het licht van de constatering dat de dekkingsgraden bij een groot aantal pensioenfondsen ver beneden de wettelijk vereiste dekkingsgraad liggen. Het is niet zinvol om die discussie nog eens te voeren. Twee dagen geleden nog heb ik de Kamer uiteengezet dat materieel een tekortschietende dekkingsgraad inhoudt dat een pensioenfonds pensioenen voor 100% uitbetaalt, terwijl de dekking tekortschiet. Als dit langere tijd wordt voortgezet, betekent dit dat de later de pensioenen nog minder dekking zullen hebben. Daardoor ontstaat er een situatie van afnemende dekking.
Om die reden heeft een reële afweging plaatsgevonden bij de keuze tussen enerzijds de consequentie van het weer op peil brengen van de dekkingsgraad in de vorm van het korten op de pensioenrechten en anderzijds de risico’s die pensioenfondsen daardoor lopen. Dat is een materiële afwijking. De wetgever heeft hiervoor de verantwoordelijkheid bij de minister gelegd als het gaat om een algemene regeling. In deze verantwoordelijkheid heb ik ervoor gekozen dat als vastgesteld wordt dat er gekort moet worden, dit niet onmiddellijk hoeft te gebeuren, maar uiterlijk binnen een jaar. Binnen dat jaar moet opnieuw worden aangetoond dat er alsnog kan worden voldaan.
De heer Ulenbelt pleegt te spreken over mensen die hun hele leven hard gewerkt hebben. Zij mogen van hem daarvan geen slachtoffer worden. De huidige ontwikkeling is mede het gevolg van het feit dat pensioenfondsen beleggen op de beurs. Daardoor zijn ook in de huidige situatie de rechten hoger dan ze geweest zouden zijn als er niet belegd zou zijn. Nu niets doen betekent dat men de mensen die nog een heel leven moeten werken voor 100% laat betalen, terwijl zij er bijna zeker van kunnen zijn dat ze zelf geen 100% pensioen zullen hebben. Ook kan niets doen betekenen dat je gokt op de ontwikkeling op de beurs. Ik wijs er nogmaals op dat in het financieel toetsingskader al een veronderstelde stijging van het rendement op aandelen zit van 7% per jaar. Als je het zelfs met die hoge verwachting niet haalt in vijf jaar, is er een reële kans dat als er niet snel gehandeld wordt, latere pensioenen nog minder gedekt zullen worden. Om deze reden heeft de wetgever gekozen voor het systeem in artikel 140, lid 2 en 3, de driejarige hersteltermijn. Als het herstel naar verwachting niet binnen drie jaar gerealiseerd kan worden, moet het eerste jaar volledig gerepareerd worden. Op beide punten vormt de regeling die nu is voorgesteld een versoepeling.
Nu is ten onrechte verondersteld dat in de driejaarlijkse termijn geen jaarlijkse controle zit. Wie niet voldoet aan de dekkingsgraad, voldoet ook niet aan de buffervereiste van 125%. Ook voldoet hij niet aan de eisen met betrekking tot het vijftienjarig herstelplan. In het vijftienjarig herstelplan regelt de toezichthouder op basis van de wet. Controle op het gestaag verbeteren houdt al een jaarlijkse controle op de ontwikkelingen in. Deze regeling voegt daaraan alleen toe dat als op enig moment uit controle blijkt dat een fonds beneden een houdbaar pad van vijf jaar komt te vallen, er voor dat deel moet worden ingegrepen. Als dat meer dan een jaar wordt uitgesteld, betekent dat alleen maar dat toekomstige pensioenen een grote dreiging ondervinden. Dit laat onverlet de mogelijkheden van ieder pensioenfonds om als de beurs weer aantrekt, opnieuw bij voorrang de korting te verbeteren. Als ook na een jaar die verbetering uitblijft, kun je er niet op gokken dat de verbetering zich in het daaropvolgende jaar wel zal voordoen.
De korting heeft niet alleen betrekking op mensen die een pensioen genieten, maar heeft betrekking op alle pensioengerechtigden. De korting heeft dus ook betrekking op mensen die later hun pensioen zullen krijgen.
Er zijn vragen gesteld over het indexatielabel. De Autoriteit Financiële Markten heeft in november 2008 besloten om vanaf 1 april 2009 te gaan handhaven. Reden daarvoor was dat veel pensioenfondsen eind 2008 inmiddels hun financiële positie hadden zien verslechteren, waardoor ze verplicht waren tot het opstellen van een herstelplan. De continuïteitenanalyse die daarvoor nodig was, zou ook kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van het indexatielabel. Als pensioenfondsen in de huidige situatie gebruikmaken van het indexatielabel, leidt dit tot verwarring. De vijftienjarige verwachting zou mogelijk nog positief kunnen klinken, maar tegelijkertijd kunnen veel pensioenfondsen vanwege een vijfjarige termijn niet indexeren en zullen zij mogelijk moeten korten op pensioenen. Daarom heeft de toezichthouder het volgende laten weten. Als door de pensioenfondsen een vervangende modelbrief wordt gestuurd naar de deelnemers, zal de autoriteit niet handhavend optreden bij het niet-verstrekken van het label in 2009. De brief moet de deelnemers en gepensioneerden informeren over de financiële crisis, de situatie waarin de pensioenuitvoerder verkeert en de gevolgen voor het pensioen van de deelnemers en gepensioneerden. De brief geeft ook in hoofdlijnen het uitzicht op het herstelplan.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar de gevolgen voor de schatkist van het eventueel korten op pensioenen. Ik moet in eerlijkheid zeggen dat daarop geen zinnig antwoord te geven valt. De vraag of überhaupt gekort moet worden, is afhankelijk van herstelplannen die nog ingediend moeten worden bij De Nederlandsche Bank en vervolgens door De Nederlandsche Bank bekeken zullen moeten worden. Pas dan zullen de gevolgen bekeken worden. Het afstempelen van rechten heeft geen direct effect op de schatkist. De premies blijven namelijk gelijk. Datgene wat als premie opgevoerd wordt en van de belasting wordt afgetrokken, blijft derhalve in die zin gelijk. Het zou dus hooguit kunnen gaan om het inkomenseffect van het verminderde inkomen van diegenen bij wie afstempelen plaatsvindt. Over de omvang van deze groep mensen valt op dit moment niets te zeggen.
De heer Tang heeft vragen gesteld over de Commissie Parameters. In artikel 144 zit de taakopdracht. Er is dus geen aparte taakopdracht nodig. Ideeën over een cohortsgewijze benadering van beleggingen passen meer in de aangekondigde evaluatie van het financiële toetsingskader. Dat is niet de taak van de commissie-Don. Er zijn discussies over de vraag of andere rentes gebruikt moeten worden. Ik herinner eraan dat de vorige keer toen de pensioenen in problemen waren, door de sector vooral bepleit werd om de swaprente te nemen. Nu zijn er andere rentes, die ogenschijnlijk een aantrekkelijker niveau bieden voor de lange termijn. Ik wijs er nogmaals op dat De Nederlandsche Bank, indien daar aanleiding toe is, kan afwijken van de swaprente, omdat die naar het oordeel van De Nederlandsche Bank geen adequaat beeld geeft van de lange termijn. Het gaat hierbij om de stand per eind december 2008. Toen was er een tijdlang discussie over de vraag of er aanleiding zou zijn voor het gebruikmaken door De Nederlandsche Bank van die bevoegdheid. De facto was de rentestand op dat moment ongeveer vergelijkbaar. Er was dus geen aanleiding voor. In de brief van april wordt meer concreet ingegaan op de wijze waarop wij omgaan met de vragen rond het financieel dekkingskader.
De heer Ulenbelt heeft een vraag gesteld over de periode dat er sprake was van een grote overdekking bij de pensioenfondsen. Deze heeft ten dele geleid tot het afzien van premie. Daar was immers geen reden voor. De overheid heeft bepaalde voornemens met betrekking tot de overwaarde van pensioenfondsen duidelijk gemaakt en medegedeeld hoe ze daarmee om zou gaan. Op de vraag wat de situatie zou zijn als dat allemaal niet gebeurd was, valt geen zinnig antwoord te geven. Deze vraag behoort tot de categorie vragen als: wat als de neus van Cleopatra iets korter was geweest? De geschiedenis heeft haar beloop gehad. Er is gedaan wat er is gedaan. Misschien waren er bij andere omstandigheden andere stappen gezet. Er was sprake van een grote overwaarde. Dan had zich misschien de crisis in 2001 en 2002 in de pensioenen niet voorgedaan en hadden we niet wat we nu hebben, namelijk een kostendekkende premie. Deze kostendekkende premie voorkomt nu net wat de heer Ulenbelt schetst. Misschien waren we dan slechter af geweest in plaats van beter, omdat we andere maatregelen dan niet getroffen hadden. Ik ben voor het reconstrueren van «what if»-vragen niet bevoegd en niet geschikt.
De heer Ulenbelt (SP): Een beetje meer historische belangstelling zou goed zijn.
Minister Donner: Mijn historische belangstelling is heel groot, maar geeft mij dan ook te kennen dat de geschiedenis in hoge mate door toevalligheden als de lengte van de neus van Cleopatra bepaald wordt.
De heer Blok heeft een aantal vragen gesteld over geluiden over gebruik van de middelen van pensioenfondsen voor de financiering van ondernemingen. Ik wijs erop dat pensioenfondsen van de wet prudent moeten beleggen. Dit betekent onder andere dat zij zich niet kwetsbaar mogen maken door zich eenzijdig aan bepaalde ondernemingen te lenen. We hebben gezien wat in het Verenigd Koninkrijk ongeveer tien tot vijftien jaar geleden is gebeurd met de heer Maxwell. Ik weet dat er gedachten zijn over de oplossing die pensioenfondsen in de lopende crisis wellicht kunnen leveren voor de kredietproblematiek. De gedachten zijn op dit moment niet zodanig dat ik daar mededelingen over kan doen, als ik ze al zou kennen. Uiteindelijk is het de vraag of pensioenfondsen zich in het huidige economische getij niet nog meer blootstellen als zij op deze manier betrokken raken bij het bedrijfsleven. In alle gevallen zal dit vragen inhouden als: op welke wijze kan de overheid hierbij garanties bieden? In het algemeen moeten we constateren dat de overheid meer dan ooit wordt gezogen in het garantstellen van de gevolgen van economische ontwikkeling. Dat kun je niet zonder aanzienlijke risico’s doen. Op een goed moment garanderen we elkaar allemaal en dat is net zoiets als dat je met zijn allen naar de bodem zinkt. Er zal altijd een zekere spreiding plaatsvinden.
Dit brengt mij ook bij de vragen van mevrouw Sap over het eventueel garanderen van kleine pensioenen. Wij hebben hier eerder over gesproken. Mevrouw Sap heeft er ook een motie over ingediend.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik heb er geen motie over ingediend.
Minister Donner: Dat is heel verstandig, want ik weet niet of de motie het gehaald zou hebben. De groep die mevrouw Sap betitelt als kleine pensioenen, betreft 70% van de gepensioneerden. Het gaat om 58% van de aanvullende pensioenen. Een gemiddeld aanvullend pensioen ligt ongeveer op € 14 000. Het mediale aanvullend pensioen ligt op € 8500. We hebben het in het voorstel van mevrouw Sap dus niet over de kleine pensioenen, maar over de bulk van de pensioenen. Al deze pensioenen zouden gegarandeerd moeten worden door de overheid. Dit zou vervolgens door de sector moeten worden terugbetaald. Dan garandeert dus iedereen iedereen. Dan zullen de kosten van deze garantie uiteindelijk bij een derde van de pensioenen terechtkomen.
Ik weet niet helemaal waar het bedrag van 50 mln. vandaan komt, maar mevrouw Sap vergeet dat de garantie ook betrekking zal moeten hebben op alle actieve deelnemenden, niet alleen op degenen die een uitkering krijgen. Anders is de problematiek van artikel 1 van de Grondwet aan de orde. Want wat is de gegronde reden om een onderscheid te maken tussen de ene deelnemer aan een pensioen en een andere? Die is er niet. Dit onderscheid bestaat alleen op basis van de toevalligheid waarop de heer Ulenbelt al wees, namelijk het feit of iemand 65 is of niet. Een leeftijdsonderscheid kun je maken bij een pensioen, maar niet een onderscheid op deelneming. Je betaalt niet eenmalig een uitkering, maar moet hem ook voor de rest van het hele cohort betalen, voor hun hele leven. Mevrouw Sap wil de garantie niet toepassen op mensen die hun pensioen nog niet ontvangen. Dan rijst onmiddellijk de vraag: wat als zij 65 worden? Komen hun pensioenen dan op het oude niveau of op het nieuwe niveau? Ik huiver ook voor de omvang van de financiële verplichtingen die de Staat op deze wijze aangaat. Verder vraag ik mij af wat er de reden voor zou zijn. Er zijn namelijk ook mensen die alleen een AOW hebben en wel geconfronteerd worden met de inflatie van lonen en prijzen. Zij krijgen een dergelijke garantie niet. Zij zijn afhankelijk van de algemene ontwikkeling van de AOW, die mede bepaald zal worden door de financiële ruimte van de Staat. Die financiële ruimte is in deze tijd aanzienlijk beperkter en zal nog beperkter zijn als die middelen gebruikt worden om de aanvullende pensioenen op peil te houden, terwijl we de AOW misschien niet op peil kunnen houden. Ook in het Kamerdebat heb ik al gezegd dat dit naar mijn mening geen verantwoorde oplossing is voor de problematiek van mensen die inderdaad – en dat is zorgwekkend – mogelijk geconfronteerd worden met vermindering van en korting op de pensioenen. Als de Kamer dit wil, kan ik dit allemaal nog wel eens in een analyse op papier zetten en aan de Kamer doen toekomen. Dan toon ik door middel van een berekening aan dat dit geen goede oplossing is.
De heer Ulenbelt vroeg mij wat het effect is van de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar voor de dekkingsgraad van de aanvullende pensioenregelingen. Ik denk dat hij bedoelt te vragen of er geen andere methoden zijn om de problematiek van de dekkingsgraden en van het mogelijk korten op pensioenen op te lossen. Dat is een reële vraag. Zuiver formeel kun je zeggen dat het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd geen directe gevolgen heeft voor de aanvullende pensioenregelingen, omdat dit regelingen zijn van werkgevers, werknemers en sociale partners. Er is dus niet automatisch een gevolg van het verleggen van de AOW-leeftijd. In welke formule dan ook leidt dat niet automatisch tot een andere pensioenregeling. Pensioenfondsen kunnen een verhoging invoeren voor degenen die van nu af aan in de pensioenregeling instromen. Dat zal een beperkt effect hebben op de dekkingsgraad, omdat het dan om de geleidelijke inbouw van een grotere ruimte gaat. Er zijn ook andere vormen mogelijk. Ik spreek zuiver hypothetisch. Als men de AOW-leeftijd verandert door middel van een systeem waarbij mensen één maand per jaar langer moeten doorwerken en als dit ook zou doorwerken in aanvullende pensioenregelingen, zou dit substantieel meer dekkingsruimte bieden aan de pensioenfondsen. Dat hangt ook weer samen met vragen over nog weer andere regelingen, zoals het Witteveenkader waarbinnen de aftrek geregeld wordt. Er zijn dus inderdaad andere mogelijkheden om korting op pensioenen in een aantal gevallen te voorkomen. Voor pensioenen die heel ernstig achteruitgegaan zijn, zal dit mogelijk geen oplossing bieden, maar dat kan ook nooit de inzet zijn.
De heer Ulenbelt (SP): De minister is nogal wat van plan.
Minister Donner: Ik schets volstrekt niet wat ik van plan ben. Ik geef antwoord op de vraag van de heer Ulenbelt, die naar ik aanneem ook op een hypothese gebaseerd is, tenzij hij een initiatiefwetsontwerp voorbereidt. Ik ben gaarne bereid om de heer Ulenbelt bij de formulering daarvan te helpen. Ik geef antwoord op de vraag wat de relatie zou kunnen zijn tussen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en pensioenen. Ik geef aan dat dit inderdaad, tot op zekere hoogte, afhankelijk van de wijze waarop er door de pensioenwereld op gereageerd wordt, zou kunnen bijdragen aan een oplossing.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): De vraag was met een andere intentie gesteld.
Minister Donner: Aan intenties doe je in de kerk. Hier beantwoord ik vragen.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Voorzitter. Ik reageer allereerst op de interpretatie die de minister geeft aan de wettekst wat betreft de ruimte die pensioenen hebben om maatwerk te leveren binnen de hersteltermijn van drie jaar en straks vijf jaar. Wij hebben het er in het plenaire debat al uitgebreid over gehad. Ik vind het belangrijk om hier nog even te constateren dat de interpretatie die de minister nu geeft, volgens de pensioensector zelf een andere lezing van de wet is dan tot nu toe werd gehanteerd. Daarmee ligt de vraag voor hoe het straks gaat lopen met de herstelplannen die bij De Nederlandsche Bank worden ingediend en hoe De Nederlandsche Bank die gaat beoordelen. Bestaat het risico dat straks bij De Nederlandsche Bank herstelplannen worden ingediend die voldoen aan de interpretatie die de fondsen geven aan de wet – je hoeft niet onnodig binnen één jaar de pijn te nemen – waardoor we ellenlange juridische procedures krijgen? Als dit risico er is, wat gaat de minister eraan doen om dit te voorkomen? Is het niet zaak dat de minister opnieuw om tafel gaat zitten en ervoor zorgt dat er een eenduidige interpretatie ontstaat, zodat er dadelijk een snelle afwikkeling van de herstelplannen mogelijk is?
Ik heb aan de minister gevraagd of het duidelijk is in hoeverre riskante beleggingen en private equity de daling van de dekkingsgraad veroorzaakt hebben. Kan dit meegenomen worden in de brief die wij in april krijgen over het beheer van beleggingen in de afgelopen tijd?
Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij de analyse van de garantieregeling op papier wil zetten en aan de Kamer wil sturen. Ik ben ook blij met zijn slotzin, namelijk dat de garantieregeling volgens hem vermoedelijk geen oplossing biedt. Nou, dat geeft toch een opening. Het is al niet meer per definitie geen oplossing, maar vermoedelijk geen oplossing.
Minister Donner: Een kinderhand is gauw gevuld.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Dat zal bij het volgende debat blijken, minister. Maar gaat het een echte analyse worden, waarbij reëel gekeken wordt naar de mogelijkheden en de obstakels en niet op basis van te snelle aannames wordt geconcludeerd dat het onbetaalbaar is en strijdig met de Grondwet? De minister zegt dat 58% van de aanvullende pensioenen onder de definitie van een klein pensioen valt. Dan spoort mijn raming behoorlijk. Ik ging op basis van algemene inzichten namelijk uit van 50%. Zoveel zit ik daar kennelijk dus niet naast. Maar graag zie ik in de analyse van de minister bevestigd dat de regeling op zich best betaalbaar is. Graag zie ik ook dat de minister in zijn analyse serieus ingaat op het argument van strijdigheid met artikel 1 van de Grondwet. De minister herhaalt zichzelf eigenlijk. Inkomensbeleid mag gevoerd worden en is niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden en de toezeggingen die hij aan mij heeft gedaan, onder meer dat er een commissie komt die een breed onderzoek gaat doen naar het functioneren van het pensioenstelsel. Daarin komen uiteraard transparantie, beleggingen en toezicht aan de orde.
We hebben gezien dat de range van dekkingsgraden tot voor kort tussen de 90% en 95% lag. Ik heb begrepen dat dit inmiddels verslechterd is. In welke range zitten we nu? Ik begrijp dat het heel moeilijk is om aan te geven wat de gevolgen voor de schatkist zijn, maar ik zou wel zuiver hypothetisch de effecten op de dekkingsgraad van pensioenfondsen van het ophogen van de AOW-leeftijd, per jaar met één maand, willen weten. Misschien kan de minister een berekening maken, die niet meteen als zijn standpunt geldt, hoewel ik weet dat hij dit standpunt heeft, maar puur hypothetisch is.
De heer Blok (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn antwoorden. Twee van mijn vragen zijn niet of niet volledig beantwoord. Ik heb de minister gevraagd of de hersteltermijn, die nu in een ministeriële regeling is vastgelegd, nog onderwerp is van het overleg met sociale partners. Als de minister deze vraag met «nee» beantwoordt, ruimt dit weer lekker op.
Mijn tweede vraag gaat over de mogelijkheid dat pensioenfondsen bedrijfsfinanciering verstrekken. Ik ben het helemaal met de minister eens dat dit op zakelijke overwegingen en gespreid moet gebeuren, maar de reden waarom het in deze moeilijke economische fase interessant kan zijn, is dat er voor banken de mogelijkheid bestaat om zeker bij kleinere financieringen onder staatsgarantie te werken – dat is heel bewust zo geregeld – maar er veel signalen zijn dat het zelfs met de staatsgarantie moeilijk is om geld te lenen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen komen doordat banken hoe dan ook hun balanstekort willen houden en zelfs onder staatsgarantie niet willen lenen. Ik kan dit niet helemaal beoordelen, maar de signalen zijn heel duidelijk dat het ondanks de uitbreiding van de staatsgarantieregeling niet lukt. In zo’n scenario zou het de moeite waard zijn om deze optie te bekijken, zonder dat we per saldo extra borgstellingen verlenen of pensioenfondsen met onverantwoorde risico’s opzadelen. Meer vraag ik ook niet. Zelf met staatsgarantie is het moeilijk om leningen te krijgen.
De heer Tang (PvdA): Voorzitter. De PvdA probeert geen overhaaste domme dingen te doen op dit moment. Er zijn wel lessen te trekken, maar de reactie moet niet onmiddellijk verstatelijking zijn, bijvoorbeeld door het voorstel van de SP tot nationalisatie, of door het voorstel van GroenLinks tot overheidsgaranties. Dit betekent niet dat er geen vragen zijn. We zijn ook blij met de commissie-Don. De minister leek even te suggereren dat de swaprente net is ingevoerd en dat dit op zichzelf een reden is om iets niet te veranderen. Maar we moeten toch ook vaststellen dat de omstandigheden drastisch zijn gewijzigd en dat er lessen uit te trekken zijn. De swaprente is een risicovrije rente, maar we kunnen vaststellen dat de pensioenverplichtingen op dit moment niet meer risicovrij zijn, als wordt gesproken over afstempelen. Deze logica komt dus onder druk te staan. Ik ga ervan uit dat de minister openstaat voor de discussie hierover.
Ik ben het met de minister eens dat uitstel dat geen uitstel kan velen, niet de bedoeling is. Maar tegelijkertijd zijn onnodig drastische ingrepen ook niet verstandig, zoals de FNV altijd zegt. We moeten constateren dat de financiële markten op dit moment in buitengewone omstandigheden verkeren en dat de volatiliteit van koersen heel hoog is. Er kan zelfs sprake zijn van overshooting, als je bijvoorbeeld kijkt naar de rente. Al die omstandigheden moeten worden meegenomen. Ik verwijt de SP dat men vertrouwt op opleving van de beurs. Daardoor gokt men op de beurs. Ik kan me niet voorstellen dat deze minister zich wil overleveren aan de willekeur van de beurs en aan de mogelijkheid van overshooting. Ik hoor hiervan graag een bevestiging van de minister.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik ben het helemaal eens met de heer Tang. Je moet geen overhaaste dingen doen en zeker geen domme overhaaste dingen. Tegelijk vind ik dat het denken niet moet stilstaan. Ik hoop dat de heer Tang het daarover met mij eens is. Het denken moet zeker in deze tijden van crisis niet stilstaan. Daarom is het goed dat we bij de fundamentele bezinning op de houdbaarheid van de pensioenen die nu gaat plaatsvinden, ook eens kijken naar wat minder orthodoxe maatregelen, zoals zo’n garantieregeling voor wat kleinere pensioenen. Kan ik erop rekenen dat de heer Tang in ieder geval de mogelijkheid om hierover na te denken steunt?
De heer Tang (PvdA): Ik ben altijd bereid om met mevrouw Sap mee te denken. Haar voorstel komt echter op de een of andere manier wat overhaast over. Op dit moment kan zij voor mij nog niet duidelijk maken wat de verantwoordelijkheidsverdeling precies is. Zij glibbert heen en weer tussen de overheid en de pensioenfondsen. Ik krijg daar geen grip op. Bovendien roept haar voorstel de vraag op of zij daarmee niet ook het beleggingsbeleid drastisch wil veranderen. De garantie kun je natuurlijk ook vormgeven in het beleggingsbeleid. Mevrouw Sap pleit er feitelijk voor dat pensioensparen niet meer gaat via de beurs. Dat is een van de oorzaken waardoor wij in deze situatie zijn beland. Als je geen risico wilt lopen, moet je wegblijven van de beurs.
Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik vind dat de heer Tang nu zelf een aantal overhaaste conclusies trekt, die ik zelf niet zou willen trekken. De reden dat mijn voorstel nog niet is uitgewerkt, is dat ik nog niet zo ver ben. Ik vraag alleen de minister om een analyse.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De minister heeft ons deelgenoot gemaakt van allerlei hersenspinsels over de combinatie van een verhoging van de AOW-leeftijd en de verwerking hiervan door de sociale partners in de pensioenen. Gaat de minister op dezelfde manier het sociaal akkoord aan de orde stellen? De minister heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag naar aanleiding van het bericht in Het Parool, dat ging over wat tussen zijn ambtenaren en de pensioenfondsen is gebeurd. Werden daar al de exercities geuit?
Verder rechtvaardigt de minister in zijn betoog opnieuw de mogelijke verlaging van de pensioenen in het komende jaar. Dat vind ik onnavolgbaar. Behalve de coalitiepartijen is niemand het met de minister eens. De Stichting van de Arbeid, de werkgevers, de werknemers, de pensioenfondsen – zij hebben meer vertrouwen in hun stelsel dan de minister. Bij de minister leidt het onvermijdelijk tot de conclusie dat volgend jaar de pensioenen van duizenden, tienduizenden, misschien wel honderdduizenden mensen zullen worden verlaagd. Dat is een asociaal beleid.
Ik heb begrepen dat de minister vanmiddag een boek in ontvangst neemt over mensen die na hun 65ste doorwerken. Dat heb ik gisteravond gelezen. Ik wil de minister aanbevelen eens op de site van het CNV te kijken. De heer Paas heeft gisteren gezegd dat ook voor het CNV doorwerken na je 65ste mogelijk moet worden. De minister zou eens moeten zien wat de reacties op deze uitspraak zijn. CNV-leden lopen bij bosjes weg naar de FNV.
De heer Tang (PvdA): Ik weet niet welk standpunt de heer Ulenbelt aan de Partij van de Arbeid toedicht. Volgens mij gaan wij niet over de pensioenen. Het gaat de Partij van de Arbeid erom dat je niet onnodig tot uitstel komt en dat je ook niet onnodig drastisch ingrijpt. Daar moet naar gekeken worden. Dat heeft te maken met het moment van wijsheid, waarover eerder gesproken is. Dit heeft nog niks te maken met afstempelen.
De heer Ulenbelt (SP): De Partij van de Arbeid is akkoord gegaan met een ministerieel besluit dat onder de huidige omstandigheden automatisch leidt tot afstempelen volgend jaar. Daar heeft de Partij van de Arbeid geen poot naar uitgestoken. De partij heeft alleen gezegd dat ze een moment van wijsheid nodig heeft. Dat moment heb je iedere dag nodig, zeker de PvdA, maar de partij heeft geen poot uitgestoken om iets voor gepensioneerden te doen. Dat was de uitkomst van het debat. De heer Tang moet nu niet net doen alsof het anders is. De heer Tang laat de gepensioneerden gewoon barsten.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoorden en voor de beschouwing over de neus van Cleopatra. Wij willen een aantal toezeggingen expliciet vastleggen. Wij willen een goed antwoord op de vraag hoe wij het nabestaandenpensioen kunnen verzekeren voor mensen. Dit is buitengewoon belangrijk als je wisselt van baan of als je ziek wordt en het pensioen niet mag overdragen en niet aan je nabestaanden kunt achterlaten. Ik denk daarover iets anders dan mevrouw Koşer Kaya, zoals te zien was in dit debat.
Ik ben verder blij dat de minister met nadere informatie komt over artikel 5, 6 en 7 van de beroepspensioenfondsenwet.
De CDA-fractie wil verder graag de brief van de AFM over het indexatielabel zien. Als de minister het indexatielabel niet toepast, luistert het zeer nauw wat daarover wordt meegedeeld. Wordt deze brief openbaar gemaakt? Wat gebeurt er precies mee? Wie is ervoor verantwoordelijk? De minister wijkt namelijk af van de wettelijke bevoegdheid. In de wet staat namelijk: er zij een indexatielabel. Het is netjes om aan de Kamer mede te delen op welke wijze dit gebeurt. Verder bestaat er een zeer delicate balans tussen teveel onrust maken en niets meedelen. Kan de minister de brief van tevoren ter kennisgeving aan de Kamer doen toekomen?
Inhoudelijk zijn we het eens over de tijdsevenredige financiering. De minister vindt dat het al geregeld is. Wij stellen voor om het eventueel alsnog te regelen. Wij zullen er goed over nadenken hoe wij hier uitkomen.
Ik wens nogmaals te benadrukken dat transparantie niet iets is dat bij de CDA-fractie de afgelopen maanden is opgekomen, naar aanleiding van de kredietcrisis. De vraag naar transparantie stellen wij consequent, al voor de uitzending van Zembla, die het belang hiervan nog eens heel duidelijk maakte. Pensioenfondsen dienen transparant te maken op welke wijze zij omgaan met de zeer grote financiële belangen van hun deelnemers. Laat één ding heel helder zijn: er zijn op dit moment problemen in de wereld van de pensioenfondsen. Ik ben zeer blij met de opmerking van de minister, dat de overheid meer dan ooit wordt gezogen in garantstellingen waar zij niet in moet komen. Ik ben blij dat dit een conclusie van de regering is. De CDA-fractie vindt ook dat je hiermee buitengewoon moet oppassen. De overheid kan niet alles garanderen. Zij kan haar kop ook niet in het zand steken. Ik vind dat de regering een zeer wijze lijn getrokken heeft; dit in tegenstelling tot een aantal voorstellen dat aan deze kant van de tafel is gedaan.
Minister Donner: Voorzitter. Mevrouw Sap zei dat het denken niet moet stilstaan. Wel gaat het er in deze tijd om dat kabinet en Kamer een zekere stabiliteit en vertrouwen scheppen. Daarbij helpt denken vaak niet. Je moet rustig denken, maar je hoeft je gedachten niet steeds uit te spreken. De heer Ulenbelt spreekt over hersenspinsels. Ik wijs er bovendien op dat zeker garantieregelingen lichtvaardig verwachtingen wekken die, als ze niet doorgaan, de hele politiek worden aangerekend. Ik ben er dus huiverig voor om op dit punt te snel verder te gaan. Ik zal analyseren waarom het voorstel naar mijn idee niet verstandig is. Ik doe deze analyse aan de Kamer toekomen.
Mevrouw Sap sprak over een andere lezing van de wet en vroeg zich af hoe het nu moet gaan met De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank is in eerste instantie degene die de wet uitlegt en toepast. Daaruit moet blijken in hoeverre dit leidt tot lange procedures. Ik ben er gaarne toe bereid om mij hiermee te bemoeien, maar dat zal vermoedelijk zijn omdat De Nederlandsche Bank eenzelfde uitleg geeft aan deze bepaling als ik.
Verder heeft mevrouw Sap gevraagd naar het beleggingsbeleid rond riskante beleggingen. Ik heb gezegd dat er reden is om hiernaar te laten kijken. Ik kan niet al in de brief van april aangeven in hoeverre dit zich heeft voorgedaan. Ik moet hiervan eerst een nader beeld hebben.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar de huidige range van de dekkingsgraden. Ik heb daarin geen inzicht. Een aantal pensioenfondsen heeft deze gegevens eigener beweging gepubliceerd. De Nederlandsche Bank krijgt op basis van de herstelplannen hiervan een beeld. Voor De Nederlandsche Bank geldt primair de vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens. Pas als De Nederlandsche Bank een analyse heeft gemaakt, valt er een beeld van te geven. Toen De Nederlandsche Bank in november vorig jaar na overleg met mij besloten heeft om de termijn van de herstelplannen naar 1 april op te schuiven, bestond het beeld dat de beurzen vermoedelijk in de tussentijd wel weer hersteld zouden zijn en dat de situatie anders zou zijn. Dat het omgekeerde zich heeft voorgedaan, laat al zien hoe volatiel de beurzen zijn. Volatiliteit is de beweeglijkheid, maar de waarschijnlijkheid dat beurzen na een periode van volatiliteit geleidelijk een zelfde patroon van stijging zullen gaan vertonen, is geringer dan de waarschijnlijkheid dat de volatiliteit een einde zal vinden. Met name op deze ontwikkeling berust de vraag in hoeverre herstelplannen gegrond zijn en in hoeverre het mogelijk is om in vijf jaar tot herstel te komen. Dit is niet een kwestie van volatiliteit, maar van de vraag wat de ontwikkeling van de beurzen na de periode van volatiliteit zal zijn en wat de ontwikkeling van de rente zal zijn. In dat verband heb ik erop gewezen dat de langetermijnrente structureel gedaald is.
De heer Tang heeft een vraag gesteld over de swaprente. Ik heb alleen maar aangegeven dat we niet bij iedere crisis weer een andere rente kunnen gaan kiezen. De essentie van de keuze voor een bepaalde rente is de vraag wat het meeste getrouwe beeld is ten aanzien van wat te verwachten is over een periode van 30 jaar. In de brief van april zal ik aangeven op welke wijze en in hoeverre dit onderdeel uitmaakt van de taak van de commissie-Don, dan wel onderdeel zal moeten uitmaken van een andere wijze waarop we omgaan met het financieel toetsingskader en met de vragen die zijn gerezen rond het pensioenstelsel.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg mij nog om een hypothetische berekening van de effecten van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar. Ik denk dat het in het belang van stabiliteit en rust niet zinvol is om daarvoor allerlei hypothetische stukken te schrijven. Daar hebben we de universiteiten voor.
De heer Blok vroeg in hoeverre de hersteltermijnen nog onderwerp van overleg met de sociale partners zijn. Het is ook aan sociale partners om duidelijk te maken wat zij willen inbrengen in het overleg. Ik ben daarover geen heer en meester. Ik kan dus geen antwoord geven op deze vraag.
De heer Blok heeft geschetst dat er scenario’s denkbaar zijn voor het gebruik van pensioenfondsen voor krediet. Ook daarvoor geldt dat het denken niet moet stilstaan, maar dat je er pas over moet praten als je een besluit genomen hebt.
De heer Ulenbelt had het over de mogelijke verlaging. De regeling die ik heb voorgesteld, houdt in dat pensioenfondsen waarvan nu al vaststaat dat zij het in vijf jaar niet zullen redden, bijna nog twee jaar door moeten gaan met het betalen van 100% pensioenen. Zeker is dat zij er op dit moment de dekking niet voor hebben. Andere actieve deelnemers moeten nu dus al de solidariteit opbrengen om dit voort te laten bestaan. Ik zie geen scenario, anders dan uitgaan van een gok op de groei van beurzen en een snel herstel. Dat risico kan ik als minister niet nemen. De heer Ulenbelt mag zo’n groei veronderstellen, maar als er tegen augustus volgend jaar daarvoor geen aanwijzingen zijn, is het niet langer gerechtvaardigd om pensioenfondsen verder in hun reserves te laten duiken om 100% pensioenen te blijven uitbetalen. We hebben ook een verantwoordelijkheid voor de komende generaties.
De heer Omtzigt herhaalde een aantal toezeggingen en vroeg in het bijzonder naar de brief van de AFM over het indexatielabel. Dit valt echt onder de verantwoordelijkheid van de Autoriteit Financiële Markten. De brief wordt op dit moment in overleg met de sector opgesteld. Ik zal aan de autoriteit in ieder geval doorgeven dat de Kamer er informatie over wenst te krijgen. Dit zal vermoedelijk niet gebeuren voordat de brief uitgaat. De wetgever heeft de Autoriteit Financiële Markten een eigen en zelfstandige positie gegeven, met eigen verantwoordelijkheden. Over de uitoefening daarvan zal de Kamer de minister van Financiën moeten aanspreken.
De heer Omtzigt (CDA): Wij hebben geen eigen bevoegdheid en hebben wel eigen bevoegdheid gegeven. Hiermee komt de brief in de plaats van het indexatielabel. Het indexatielabel wordt dus niet doorgevoerd. Het indexatielabel is een verplichting in de Pensioenwet. De minister laat de AFM dus afwijken van de Pensioenwet. Hoewel ik daarvoor begrip heb, betekent dit wel dat wij een aangrijpingspunt hebben om de minister te vragen hoe hij dit gaat doen. Technisch gezien houden wij ons niet aan de wet.
Is de zojuist gegeven uitleg van artikel 140 van toepassing? Pensioenfondsen kunnen in drie jaar herstellen, maar hoeven pas te korten als zij onder het stelpad van vijf jaar komen. Dat was de uitleg van de minister. Ik heb daarop een duidelijk «ja» gehoord.
Minister Donner: Dat moet de heer Omtzigt even uitleggen. Hij sprak over een hersteltermijn van drie jaar en een pad van vijf jaar.
De heer Omtzigt (CDA): De minister zei dat de fondsen die zich binnen drie jaar kunnen herstellen, een herstelplan opstellen. Zij krijgen jaarlijks een toetsing. Deze jaarlijkse toetsing leidt pas tot afstempeling als de fondsen onder het pad liggen waarbij ze binnen vijf jaar kunnen herstellen. Anders zouden ze onevenredig benadeeld worden ten opzichte van de pensioenfondsen die al beginnen het vijfjaarse stelpad te nemen. Klopt deze interpretatie?
Minister Donner: Het gaat niet om een afwijking door de Autoriteit Financiële Markten van wettelijke regelingen. De wettelijke plicht blijft bestaan. De autoriteit is belast met de handhaving en geeft uitleg van de wijze waarop zij zal handhaven. De vorm is dus meer die van een gedoogbrief.
De heer Omtzigt (CDA): De minister houdt daar erg van.
Minister Donner: In een vorige hoedanigheid was ik daarover niet al te positief. Ik ben wat dat betreft niet veranderd. Ik probeer alleen maar te schetsen waarover het nu concreet gaat. Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat de Kamer kennis kan nemen van de brief. De heer Omtzigt wijst er terecht op dat dit een verplichting is.
De heer Omtzigt vraagt verder of de door hem genoemde uitleg van artikel 140 van toepassing is. Dat is niet het geval. Als men ervoor kiest om gebruik te maken van de driejarige termijn, zal men ook gebonden zijn aan het systeem van de wet. Als men het in drie jaar niet haalt, zal men derhalve in de termijn van één jaar vallen van het derde lid. Als men komt op een houdbaar pad van vijf jaar vooronderstelt dit dat men in het herstelplan uitgaat van een herstel in vijf jaar. Dan zal men daarop gecontroleerd worden, maar dan maakt men gebruik van uitstel. Voor de controle maakt dat weinig uit, heb ik gezegd. Nu al geldt dat pensioenfondsen die onder het dekkingsniveau komen, daarmee vermoedelijk ook onder het buffercriterium zijn gekomen en nu al voorwerp zijn van controle door middel van een jaarlijks toezicht op de ontwikkeling van de pensioenfondsen.
– De vraag van het lid Koşer Kaya over het individualiseren van het nabestaandenpensioen, verwijzend naar de brief van mevrouw Van der Wiele, wordt schriftelijk afgedaan door de minister.
– Nadere wettelijke regelingen inzake het pensioenregister komen na de zomer van 2009 naar de Kamer.
– Een brief over het recht op waardeoverdracht zal in het voorjaar aan de Kamer worden toegestuurd.
– De minister zal schriftelijk een reactie geven op de vraag van de heer Omtzigt over de uitruil van het nabestaandenpensioen.
– In mei 2009 ontvangt de Kamer informatie over artikel 5, 6 en 7 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
– In april ontvangt de Kamer, in aansluiting op de brief van 20 februari, een brief over het functioneren van het pensioenstelsel, over de voortzetting van het financieel toetsingskader en over de wijze waarop het nader onderzoek naar het beleggingsbeleid wordt uitgevoerd.
– Het rapport over de evaluatie van de medezeggenschap, dat op verzoek van de STAR door de SER is opgesteld, zal voorzien van een reactie van de minister aan de Kamer worden gestuurd.
– De minister zal het plan van GroenLinks voor een garantstelling van commentaar voorzien.
– De minister zal bevorderen dat de brief van de AFM over het indexatielabel aan de Kamer wordt doorgestuurd.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30413-122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.