30 413
Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet)

nr. 113
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2008

Zoals toegezegd in het Algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 18 juni jl., ontvangt u hierbij nadere informatie over de onderzoeken zoals die door het Verbond van Verzekeraars en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden uitgevoerd en waarin de uitvoeringskosten van collectieve pensioencontracten bij verzekeraars een rol spelen. Ik heb reeds aangegeven dat ik daarbij afhankelijk ben van de medewerking van deze organisaties, die zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze en inhoud van deze onderzoeken.Tevens vindt u in deze brief de gevraagde informatie over het onderzoeksrapport evaluatie «2b PSW»

Onderzoeken in het kader van de uitvoeringskosten pensioenregelingen

Naar aanleiding van uw verzoek tijdens het Algemeen overleg op 18 juni jl. heb ik het Verbond van Verzekeraars en de AFM gevraagd om nadere informatie over de onderzoeken die zij verrichten.

Onderzoek door Verbond van Verzekeraars

Het Verbond van Verzekeraars laat onderzoek verrichten naar de kosten in collectieve pensioencontracten die zijn ondergebracht bij verzekeraars. Om deze informatie in perspectief te plaatsen, is de intentie tevens om de bevindingen te vergelijken met de kosten van vergelijkbare alternatieve uitvoeringsvormen, mits dit op een verantwoorde manier mogelijk is. Het Verbond is in vergevorderd gesprek met onafhankelijke partijen om dit op korte termijn onderzocht te krijgen binnen de grenzen van het mededingingsrecht. Aanleiding voor dit onderzoek is de toegenomen belangstelling van betrokken partijen voor dit aspect van de pensioenuitvoering, en het ontbreken van correcte data op dit punt. Het Verbond wil hiermee bevorderen dat de discussie op basis van feiten kan worden gevoerd, en niet op basis van aannames en indrukken.

In aanvulling hierop heeft het Verbond mij eerder al toegezegd dat verzekeraars bezig zijn met een initiatief om de informatie over premieovereenkomsten ten aanzien van de bestemming van de premie, die zij op basis van de Pensioenwet alleen in de startbrief hoeven te vermelden, voortaan ook jaarlijks aan de deelnemers te verstrekken in aanvulling op het uniform pensioenoverzicht. De deelnemer kan dan jaarlijks zien welk deel van de premie wordt besteed aan pensioenopbouw, dekking van risico’s en de kosten.

Autoriteit Financiële Markten (AFM)

Het onafhankelijke pensioentoezicht ingevolge de Wet financieel toezicht (Wft) en Pensioenwet (Pw) en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) door de AFM is gericht op vier onderwerpen, te weten het zogenaamde effecttypisch gedragstoezicht, de informatievoorziening aan deelnemers, voormalige deelnemers en gepensioneerden, de zorgplicht bij regelingen met individuele beleggingsvrijheid en het adviesproces tussen adviseurs en werkgevers. De AFM gaat hierbij risicogeoriënteerd te werk.

In 2008 doet de AFM twee onderzoeken waarin transparantie van informatie, en dus ook over de kosten, centraal staat:

1. Onderzoek van adviesproces uit hoofde van artikel 4:23 Wft (passend advies)

De AFM houdt vanwege de Wft toezicht op het advies van adviseurs aan werkgevers over rechtstreeks verzekerde regelingen. Bij de keuze van een pensioenuitvoerder en de onderhandeling over het contract zijn kleine werkgevers veelal aangewezen op enige vorm van advies. De Wft schrijft in dit verband onder andere voor dat er sprake moet zijn van een «passend advies». Mochten adviseurs werkgevers polissen hebben geadviseerd met onnodig hoge kosten, dan zou sprake kunnen zijn van niet-passende adviezen, in strijd met de Wft.

Het onderzoek richt zich op de kwaliteit van de advisering door adviseurs aan werkgevers die de rechtstreeks verzekerde pensioenregeling voor hun (vaak kleine aantal) werknemers (moeten) onderbrengen bij een verzekeraar.

Typische onderzoeksvragen zijn:

– Krijgt de werkgever een passend advies over een te sluiten rechtstreeks verzekerde pensioenregeling bij een pensioenverzekeraar, gegeven de belangen van de werkgever en de werknemers?

– Wordt de werkgever bij dit advies goed geïnformeerd, ook over de premie, de kosten en de pensioenopbouw?

– Waarop moeten werkgever en werknemers letten indien de werkgever onderhandelt met een adviseur en/of een pensioenverzekeraar over een collectief pensioencontract?

De rapportage van de AFM over haar onderzoeksbevindingen moeten leiden tot voorlichting (guidance) over de vraag hoe een adviseur komt tot een passend advies enerzijds en waarop een werkgever en diens werknemers anderzijds moeten letten bij het sluiten van een verzekerde pensioenregeling.

De AFM zal handhavend optreden daar waar geen sprake is van een passend advies.

2. Onderzoek van informatieverstrekking bij rechtstreeks verzekerde regelingen

Het doel van het onderzoek is het uit hoofde van de regels bij of krachtens artikel 38 Pensioenwet verkrijgen van inzicht in aard en omvang van de knelpunten in de volledige, juiste, tijdige en duidelijke verstrekking van UPO’s aan deelnemers door de pensioenverzekeraars die rechtstreeks verzekerde regelingen uitvoeren. Rechtstreeks verzekerde regelingen zijn pensioenregelingen van werkgevers die worden uitgevoerd door verzekeraars. Dit onderzoek richt zich niet op de verplichte informatieverstrekking over de hoogte van de uitvoeringskosten, aangezien de pensioenverzekeraar deze informatie alleen verplicht moet opnemen in de startbrief.

Typische onderzoeksvragen zijn:

– Vindt er een juiste registratie plaats van opgebouwde pensioenrechten door de pensioenverzekeraar opdat de deelnemer een UPO krijgt dat volledig en juist is?

– Krijgt de deelnemer van zijn pensioenverzekeraar – als wettelijk voorgeschreven – tijdig zijn UPO, in de vorm zoals voorgeschreven door het betreffende koepelmodel?

– Indien de pensioenverzekeraar knelpunten ondervindt bij de productie van UPO’s, op welke wijze voorziet hij in het wegwerken van die knelpunten?

De rapportage van de AFM over haar onderzoeksbevindingen moet een beeld geven van de mate waarin pensioenverzekeraars in staat zijn tijdig duidelijke, juiste, volledige UPO’s te verstrekken aan hun pensioendeelnemers zodat zij in staat worden gesteld om inzicht te krijgen in de eigen pensioensituatie en om op basis van dat inzicht een goede beslissing te nemen over eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen.

3. Doorlopend toezicht door de AFM

De uitvoeringskosten maken onderdeel uit van het contract dat gesloten wordt op de markt, tussen de werkgever of sociale partners enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Het is aan deze partijen om over de hoogte van die kosten te onderhandelen.

Daarbij is het wel nodig dat alle spelers inzicht hebben in de hoogte van de kosten. Via artikel 2, lid 2, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling moet bij premieovereenkomsten in de startbrief de informatie over de bestemming van de premie worden onderscheiden in pensioen op opbouwbasis, – op risicobasis, de kosten en de ontwikkeling van deze onderdelen in de tijd.

De AFM houdt risicogeoriënteerd en steekproefsgewijs toezicht op o.a. de naleving van de regels gesteld bij of krachtens de artikelen 21 en 38 Pw (startbrief en UPO’s). De AFM zal toezien of pensioenuitvoerders de wettelijk voorgeschreven informatie verschaffen in de vorm van startbrieven en UPO’s. De startbrief is per 1 januari 2008 verplicht voor pensioenfondsen en wordt per 1 januari 2009 verplicht voor verzekeraars.

Dit betekent de AFM vanaf 2009 toezicht houdt op het verstrekken van informatie door verzekeraars over de bestemming van de premie te betalen in het kader van beschikbare premieregeling in de startbrieven. Op deze wijze kan de AFM ook inzicht verwerven in de hoogte van de uitvoeringskosten.

Ik zal binnen de kaders die de wet stelt, de AFM vragen mij hierover te rapporteren.

Onderzoeksrapport evaluatie «2b PSW»

Door de leden van de PvdA-fractie is een nadere toelichting gevraagd op de passage in het onderzoeksrapport evaluatie «2b PSW» waarin de omzetting van nabestaandenpensioen op kapitaaldekking naar risicobasis doelbewuste misleiding is genoemd.

De betreffende passage in het onderzoeksrapport (blz. 52) is onderdeel van het hoofdstuk waarin de effecten van «2b PSW» in de praktijk zijn geïnventariseerd, in dit specifieke geval vanuit het gezichtspunt van pensioendeelnemers (paragraaf 4.4). Deze inventarisatie is gepleegd in paneldiscussies, waarin allereerst in feitelijke zin is geconstateerd dat invoering van «2b PSW» aan de zojuist vermelde omzetting heeft bijgedragen. Vervolgens is in de paneldiscussies opgemerkt dat die omzetting in de ogen van pensioendeelnemers kan zijn opgevat als het in de praktijk omzeilen van «2b PSW», omdat de verplichte uitruilmogelijkheid niet geldt voor nabestaandenpensioen op risicobasis. Enkele deelnemers aan de paneldiscussies hebben naar aanleiding daarvan de vraag gesteld of in de communicatie door pensioenuitvoerders over «2b PSW» pensioendeelnemers niet zijn misleid, namelijk in die gevallen waarin hen een uitruilmogelijkheid is voorgehouden die er materieel in geval van nabestaandenpensioen op risicobasis, niet is. Het betreft hier een inschatting van de mogelijke perceptie bij sommige pensioendeelnemers.

In de brief waarmee het onderzoeksrapport aan de Tweede Kamer is gezonden, is in relatie hiermee opgemerkt dat overheidsmaatregelen die de kosten van pensioenregelingen beïnvloeden, tot gevolg kunnen hebben dat sociale partners hun pensioenregelingen aanpassen. Dat is aan de orde bij «2b PSW» en de omzetting van nabestaandenpensioen op risicobasis. De Pensioenwet dwingt pensioenfondsen om daarover helder te communiceren en biedt mogelijkheden om alsnog nabestaandenpensioen te verwerven door de omgekeerde uitruilmogelijkheid van ouderdomstegen nabestaandenpensioen.

Door de leden van de PvdA-fractie is tevens gevraagd wanneer de beschikbare premieregelingen in relatie tot «2b PSW» worden geëvalueerd. Deze regelingen zullen aan de orde komen in de nog op te starten evaluatie, die ik u in 2011 zal toezenden. Overigens zullen daarbij, ook vanwege de vergelijkbaarheid met de u op 18 april jl. toegezonden eerste fase van het onderzoek, dezelfde onderzoeksvragen aan de orde zijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven