nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2008
In het Algemeen Overleg van 12 maart jl. (Kamerstuk 30 413,
nr. 110) met de Vaste commissie SZW van uw Kamer heb ik nadere informatie
toegezegd over de pensioenopbouw door zelfstandigen zonder personeel. Door
de commissie is specifiek gevraagd naar de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting
en de omvang van de feitelijke pensioenopbouw door zelfstandigen zonder personeel.
Hierbij wil ik deze toezegging gestand doen, op basis van de mij (op dit
moment) beschikbare informatie. Ik hecht eraan daarbij op te merken de kwantitatieve
informatie over de pensioenopbouw door zelfstandigen summier is. Dat heeft
daarmee te maken dat het al dan niet opbouwen van pensioen een vrijwillige
keuze van zelfstandigen zelf is en bijgevolg niet is opgenomen in wettelijke
rapportagekaders voor pensioenuitvoerders zoals die wel gelden voor de tweede
pijlerpensioenen van werknemers. Daarnaast is van belang dat er geen eenduidige
definitie bestaat van zelfstandige zonder personeel. Mede daarom wordt in
kwantitatieve informatie doorgaans geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen
met en zonder personeel. Dit bemoeilijkt het kunnen leveren van de specifieke
informatie waarom door uw Kamer is verzocht.
Achtereenvolgens ga ik in op de mogelijkheden en het daadwerkelijke gebruik
van de vrijwillige voortzetting en de omvang van de pensioenopbouw door zelfstandigen.
Uit informatie van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw bij vrijwillig ontslag mogelijk is bij
133 van de in totaal 563 pensioenfondsen. Deze 133 fondsen betreffen 59 bedrijfstakpensioenfondsen,
70 ondernemingspensioenfondsen en 4 beroepspensioenfondsen (cijfers primo
2008). In aantallen deelnemers hebben 5 077 555 van de in totaal
5 938 000 actieve deelnemers de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting
(cijfers ultimo 2006), wat overeenkomt met ruim 85%.
Het daadwerkelijke gebruik van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting
wordt niet landelijk geregistreerd. Om hier een beeld van te kunnen krijgen,
is navraag gepleegd bij een aantal fondsen. Op basis hiervan geldt als zeer
globale raming van de omvang van de vrijwillige voortzetting het aantal van
5000 à 7500 deelnemers; dit is een ruime schatting. Afgezet tegen het
totale aantal actieve deelnemers met een pensioenregeling die bij vrijwillig
ontslag de mogelijkheid biedt van vrijwillige voortzetting (het eerder vermelde
aantal van ruim 5 miljoen), is in 0,1 à 0,15% van de actieve
deelnemers daadwerkelijk sprake van vrijwillige voortzetting.
Voor een deel bestaat de groep vrijwillige voortzetters uit zelfstandigen
(met en zonder personeel). Nadere cijfers daarover ontbreken, omdat dit niet
door de fondsen wordt geregistreerd. Gesteld dat het totale aantal van 7500
vrijwillige voortzetters zelfstandigen zonder personeel zijn, betekent dit
op een totaal van ruim 400 000 zelfstandigen zonder personeel dat bijna
2% van de zelfstandigen zonder personeel pensioen opbouwt via vrijwillige
voortzetting. In het geval dat het genoemde aantal van 7500 zelfstandigen
met en zonder personeel betreft, is de omvang van de vrijwillige voortzetting
door zelfstandigen in verhouding tot het totale aantal zelfstandigen (met
en zonder personeel) van ongeveer 800 000, de helft, namelijk bijna 1%.
Het betreft hier, zoals opgemerkt, een maximumschatting, omdat is verondersteld
dat alle vrijwillige voortzetters zelfstandige ondernemers zijn.
Overigens loopt het gebruik van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting
in verhouding tot het aantal actieve deelnemers tussen sectoren soms fors
uiteen, zoals blijkt uit onderstaand overzicht van actuele cijfers.
Sector | Omvang vrijwillige voortzetting | Aantal actieve deelnemers | Omvang vrijwillige voortzetting als percentage van aantal actieve
deelnemers |
---|
Overheid | 60 | 1,2 miljoen | 0,005% |
Zorg en welzijn | 1 000 à 1 800 nieuwe vrijwillige voortzettingen per jaar | 1 miljoen | 0,1 à 0,18% |
Metaal en techniek | 70 | 400 000 | 0,018% |
Bouw | 50 | 207 000 | 0,024% |
Metaal en elektro | 80 | 160 000 | 0,05% |
Bakkers | 2 | 40 000 | 0,005% |
Bij deze cijfers geldt nog de opmerking dat de duur van de vrijwillige
voortzetting wettelijk beperkt is. Zo is er dus sprake van een wettelijk bepaald
moment waarna vrijwillige voortzetting niet meer mogelijk is en bijgevolg
personen uitstromen uit de vrijwillige voortzetting. Overigens kan voordat
dat moment bereikt is, de vrijwillige voortzetting ook worden beëindigd
door betrokkenen zelf.
Tevens is van belang dat in de bouwsector zelfstandigen tot de werkingssfeer
van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid behoren,
iets wat eveneens geldt voor zelfstandigen in de schildersbranche. Het op
reguliere wijze kunnen deelnemen aan het fonds als zelfstandige, drukt het
gebruik van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting als na vrijwillig
ontslag gekozen wordt voor het zelfstandig ondernemerschap.
Het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid van vrijwillige
voortzetting is beperkt, zowel in relatie tot het aantal actieve deelnemers
als het totale aantal zelfstandigen.
Zoals in het Algemeen Overleg toegezegd, heb ik het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) gevraagd om informatie over de omvang van de feitelijke
pensioenopbouw van zelfstandigen, dit in de wetenschap dat het CBS momenteel
werkt aan het opzetten van een pensioenstatistiek, die een geïntegreerd
beeld biedt van de inkomensvoorziening vanaf 65-jarige leeftijd. Deze
statistiek is thans nog niet voorhanden. Volgens verwachting van het CBS zal
deze op zijn vroegst eind 2008 ter beschikking komen. In deze statistiek zal
ook de pensioenopbouw van zelfstandigen worden meegenomen. Overigens kan in
de huidige opzet van deze statistiek geen onderscheid worden gemaakt tussen
zelfstandigen met en zonder personeel.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner