30 411
Regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 30 mei 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het wetsvoorstel wordt «ConsumentenAutoriteit» telkens vervangen door: Consumentenautoriteit.

B

In artikel 1.1, onderdeel f, wordt «brengen» vervangen door: toebrengen.

C

Artikel 2.4, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: De bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en andere personen zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen waarvoor de Consumentenautoriteit is belast met de handhaving.

D

Artikel 2.7, derde lid, vervalt.

E

Artikel 3.2 komt te luiden:

Artikel 3.2

1. De bij besluit van de Stichting Autoriteit Financiële Markten aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van:

a. de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en c van de bijlage bij deze wet, voor welke zij als bevoegde autoriteit is aangewezen, en

b. de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet.

Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

2. Artikel 2.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 3.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2a

1. De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan een verzoekschrift als bedoeld in artikel 305d van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek indienen indien naar haar oordeel sprake is van een intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet, en de intracommunautaire inbreuk betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.

2. De artikelen 2.5, tweede lid, en 4.3, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.2b

1. De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat een intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel c van de bijlage bij deze wet, heeft plaatsgevonden:

a. een bestuurlijke boete opleggen;

b. een last onder dwangsom opleggen.

2. Met betrekking tot de toepassing van het eerste lid zijn:

a. de artikelen 2.7, tweede lid, 2.8, 2.9, tweede lid, 2.10 tot en met 2.14, 2.15a tot en met 2.15d en 2.15f, tweede lid, tot en met 2.17 van overeenkomstige toepassing;

b. de artikelen 74 en 81 van de Wet financiële dienstverlening alsmede de bij die wet behorende bijlage van overeenkomstige toepassing.

3. De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat een inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden:

a. een bestuurlijke boete opleggen;

b. een last onder dwangsom opleggen.

4. Met betrekking tot de toepassing van het derde lid zijn de artikelen 2.7, tweede lid, 2.8, 2.9, tweede lid, 2.10 tot en met 2.17 en 4.3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

G

In de artikelen 3.4, derde lid, 3.6, derde lid, 3.8, derde lid, en 3.10, derde lid, wordt «2.7» telkens vervangen door: 2.7, tweede lid.

H

In artikel 3.4, vierde lid, vervalt na Geneesmiddelenwet «is».

I

In artikel 3.11 wordt «Lidstaten» vervangen door: lidstaten.

J

In artikel 4.5, tweede lid, wordt «toezichtsen» vervangen door: toezichts- en.

K

Artikel 5.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g wordt geletterd tot onderdeel h.

2. Na onderdeel f wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de Stichting Het Juridisch Loket;

L

Artikel 8.1 komt te luiden:

Artikel 8.1

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 305c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 305d

1. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage kan op verzoek van:

a. de Consumentenautoriteit;

b. de Stichting Autoriteit Financiële Markten, of

c. een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens haar statuten tot taak heeft het behartigen van de collectieve belangen van consumenten, bevelen dat degene die een inbreuk of intracommunautaire inbreuk als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet handhaving consumentenbescherming maakt op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming, die inbreuk staakt.

2. Het gerechtshof kan eveneens op verzoek degene die de inbreuk of intracommunautaire inbreuk maakt veroordelen tot het openbaar maken of openbaar laten maken van de beschikking, zulks op een door het gerechtshof te bepalen wijze en op kosten van de door het gerechtshof aan te geven partij of partijen.

3. Artikel 305a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, indien een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens haar statuten tot taak heeft het behartigen van de collectieve belangen van consumenten, een verzoek indient als bedoeld in het eerste lid.

4. Het gerechtshof behandelt het verzoek onverwijld.

5. Geschillen terzake van de tenuitvoerlegging van de in de leden 1 en 2 bedoelde veroordelingen, alsmede van de veroordeling tot betaling van een dwangsom, zo deze is opgelegd, worden bij uitsluiting door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage beslist.

M

Na artikel 9.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.2a

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 18 van verordening 2006/2004.

2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan een krachtens deze wet aangewezen bevoegde autoriteit.

N

Artikel 9.3 komt te luiden:

Artikel 9.3

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Kamerstukken II 2003/04, 29 702) tot wet wordt verheven en artikel I, onderdelen F tot en met I, van die wet in werking is getreden, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

a. het tweede lid van artikel 2.7 alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen;

b. artikel 2.8 vervalt;

c. in artikel 2.10, eerste lid, wordt «zijn de artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing» vervangen door: zijn de artikelen 5:32, tweede lid, tot en met 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, zijn de artikelen 5.4.2.1 tot en met 5.4.2.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing en is artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing;

d. de artikelen 2.11 tot en met 2.14 en 2.15a tot en met 2.15g vervallen;

e. artikel 3.2b, tweede lid, komt te luiden:

2. Met betrekking tot de toepassing van het eerste lid zijn:

a. de artikelen 2.10, 2.16 en 2.17 van overeenkomstige toepassing;

b. de artikelen 74 en 81 van de Wet financiële dienstverlening alsmede de bij die wet behorende bijlage van overeenkomstige toepassing.

f. artikel 3.2b, vierde lid, komt te luiden:

4. De artikelen 2.10, 2.15, 2.16, 2.17 en 4.3, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

g. de artikelen 3.4, derde lid, 3.6, derde lid, en 3.10, derde lid, komen telkens te luiden:

3. De artikelen 2.4, tweede lid, 2.10, 2.16 en 2.17 zijn van overeenkomstige toepassing.

h. artikel 3.8, derde lid, komt te luiden:

3. De artikelen 2.4, tweede lid, 2.10, 2.15, 2.16 en 2.17 zijn van overeenkomstige toepassing.

O

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «de artikelen 194a» vervangen door: de artikelen 194.

2. In onderdeel f wordt «artikelen uit de Mediawet: 13c, tweede lid, onderdeel a, 41a, eerste lid, onderdelen a tot en met c, 41a, eerste lid, onderdeel d, onder 1 en 5, 41a, tweede en vijfde lid, 48, 50, achtste lid, 52a, derde lid, 52b, tweede en derde lid, 58, achtste lid, 71e, eerste lid, 71f, 71g, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 71h, 71i, eerste en tweede lid, 71j, 71k, tweede tot en met vijfde lid, en 71m. Het krachtens artikel 52 van de Mediawet bepaalde.» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de volgende artikelen van de Mediawet: 13c, tweede lid, onderdeel c, 41a, 48, 50, achtste lid, 52, 52a, derde lid, 52b, eerste tot en met derde lid, 52c, 56a, vijfde lid, 64b, 64c, eerste en tweede lid, 71e, eerste lid, 71f tot en met 71k, eerste tot en met zesde lid, en 71m.

TOELICHTING

Consumentenorganisaties krijgen de bevoegdheid om in geval van overtreding van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage van dit wetsvoorstel, een verzoekschrift in te dienen bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. In het wetsvoorstel was geen verplichting opgenomen voor consumentenorganisaties om in overleg te treden met de overtreder om te bereiken dat, zonder tussenkomst van het Gerechtshof, de overtreding wordt gestaakt. Op dit punt wijkt het wetsvoorstel onnodig af van artikel 305a van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel verplicht stichtingen en verenigingen om overleg te voeren met een overtreder, wanneer zij voornemens zijn om een rechtsvordering in te stellen bij de burgerlijke rechter. Met deze nota van wijziging verklaar ik artikel 305a, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, indien een consumentenorganisatie een verzoekschrift wenst in te dienen wegens overtreding van een wettelijke bepaling als bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij dit wetsvoorstel. Hiermee geef ik ook uitvoering aan mijn toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag om deze overlegplicht ook te laten gelden indien een consumentenorganisatie een verzoekschrift indient krachtens artikel 305d van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De overlegplicht geldt overigens niet voor de Consumentenautoriteit en de Stichting Autoriteit Financiële Markten. De reden hiervoor is dat in de artikelen 2.5, tweede lid, en 3.2a, tweede lid, van dit wetsvoorstel reeds geregeld is dat zij de overtreder een redelijke termijn moeten geven om de overtreding te staken.

De nota van wijziging bevat naast bovengenoemd punt hoofdzakelijk wijzigingen van technische aard.

Tot slot wil ik nog wijzen op een fout op pagina 18 van de memorie van toelichting. Abusievelijk is aangegeven dat een burger tegen een uitspraak van de Reclame Code Commissie in beroep kan gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dit is niet juist. Uiteraard is bedoeld dat beroep kan worden ingesteld bij het college van beroep van de Stichting Reclame Code.

Onderdeel A

Ten onrechte was het woord «Consumentenautoriteit» in het wetsvoorstel met twee hoofdletters geschreven.

Onderdeel C

Met deze wijziging is zeker gesteld dat ambtenaren van de Minister van Economische Zaken niet belast zijn met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij dit wetsvoorstel, indien een financiële dienst wordt aangeboden of een financiële activiteit wordt verricht. Voor financiële diensten en activiteiten zijn immers de door de Stichting Autoriteit Financiële Markten aangewezen personen belast met het toezicht op de naleving. Zie hiervoor artikel 3.2, eerste lid, van het wetsvoorstel.

Onderdeel D

Artikel 2.7, derde lid, van het wetsvoorstel regelt wanneer de Consumentenautoriteit mag optreden indien het recht van een andere lidstaat van toepassing is. Het artikel regelt dat de Consumentenautoriteit in beginsel niet zal optreden wanneer er uitsluitend sprake is van een intracommunautaire inbreuk op het recht van een andere lidstaat. Alleen in geval van een verzoek om wederzijdse bijstand mag de Consumentenautoriteit optreden.

Artikel 9 van verordening 2006/2004 bepaalt dat de Consumentenautoriteit haar handhavingsmaatregelen moet coördineren met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, wanneer een intracommunautaire inbreuk de belangen van consumenten in meer dan twee lidstaten schaadt. Artikel 2.7, derde lid, van het wetsvoorstel kan de Consumentenautoriteit belemmeren om artikel 9 van de verordening uit te voeren. Artikel 2.7, derde lid, staat het de Consumentenautoriteit immers niet toe om ambtshalve handhavingsmaatregelen te treffen. In de praktijk kan deze beperking tot problemen leiden. Immers, wanneer bevoegde autoriteiten met elkaar contact opnemen om hun handhavingsbevoegdheden te coördineren, kan de Consumentenautoriteit enkel melden dat zij onbevoegd is, tenzij een buitenlandse bevoegde autoriteit een verzoek om bijstand indient. Om zeker te stellen dat Nederland de op haar rustende verplichtingen in de verordening in alle gevallen kan nakomen, wordt artikel 2.7, derde lid, geschrapt.

Het voorafgaande wil overigens niet zeggen dat de gedachte achter artikel 2.7, derde lid, geheel onjuist was. Wanneer de Consumentenautoriteit notie krijgt van een intracommunautaire inbreuk op Duits recht, zal zij conform de artikelen 7 en 9 van de verordening contact opnemen met de Duitse bevoegde autoriteit. Beide bevoegde autoriteiten zullen dan gezamenlijk besluiten wie het voortouw neemt. Wanneer Duits recht van toepassing is ligt het in de rede dat de Duitse bevoegde autoriteit de noodzakelijke handhavingsmaatregelen neemt. Zij is immers bij uitstek deskundig.

Onderdelen E en F

In de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel klopt een aantal verwijzingen niet. Omdat het artikel sowieso gewijzigd moest worden, is van de gelegenheid gebruik gemaakt de paragraaf waarin het artikel staat beter toegankelijk te maken voor de rechtspraktijk. Hiertoe is in lijn met hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel besloten om het toezicht, de privaatrechtelijke handhaving en de bestuursrechtelijke handhaving telkens in een afzonderlijk artikel te regelen.

De Stichting Autoriteit Financiële Markten zal soms zowel kunnen optreden krachtens dit wetsvoorstel (artikelen 3.2a en 3.2b) als krachtens de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of de Wet financiële dienstverlening. Wanneer die situatie zich voordoet, ligt het in de rede dat de Stichting Autoriteit Financiële Markten zal optreden op basis van de eerdergenoemde sectorspecifieke wetgeving.

In artikel 3.2b, eerste lid, is geregeld dat de Stichting Autoriteit Financiële Markten in geval van overtreding van onderdeel c van de bijlage bij dit wetsvoorstel een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom kan opleggen. Onderdeel c van de bijlage verwijst naar de artikelen 10, 31, 35, 40, 41 en 100 van de Wet financiële dienstverlening. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete zijn artikel 74 van de Wet financiële dienstverlening alsmede de bij die wet behorende bijlage van overeenkomstige toepassing. In artikel 74 en de bijlage bij de Wet financiële dienstverlening is aangegeven welke boete ten hoogste kan worden opgelegd. De hoogte van de boete kan verschillen per overtreden artikel en hangt voorts af van onder meer het balanstotaal van een dienstverlener. Door artikel 74 van de Wet financiële dienstverlening alsmede de bij die wet behorende bijlage van overeenkomstige toepassing te verklaren is verzekerd dat de boeteregimes in dit wetsvoorstel en de Wet financiële dienstverlening tot eenzelfde uitkomst leiden. Met andere woorden: in geval de Stichting Autoriteit Financiële Markten krachtens dit wetsvoorstel een boete oplegt voor overtreding van de Europese norm die is geïmplementeerd in artikel 31 van de Wet financiële dienstverlening is de hoogte van de maximale boete gelijk aan de boete die ten hoogste door de Stichting Autoriteit Financiële Markten kan worden opgelegd krachtens de Wet financiële dienstverlening in geval van overtreding van artikel 31 van de Wet financiële dienstverlening. Hiermee is verzekerd dat het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen.

De reden waarom artikel 3.2b, tweede lid, onderdeel b, ook artikel 81 van de Wet financiële dienstverlening van overeenkomstige toepassing verklaart, is de volgende. Artikel 2.15e van dit wetsvoorstel regelt dat een bestuurlijke boete niet mag worden opgelegd, indien vijf jaar zijn verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. Artikel 81 van de Wet financiële dienstverlening kent een kortere vervaltermijn; namelijk een vervaltermijn van drie jaar. Ten einde ook hier te verzekeren dat het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen, is artikel 81 van de Wet financiële dienstverlening van overeenkomstige toepassing verklaard en niet artikel 2.15e van dit wetsvoorstel.

Onderdeel G

Onderdeel D laat artikel 2.7, derde lid, vervallen. Vanwege deze wijziging dient ook hoofdstuk 3 op een aantal punten aangepast te worden.

Onderdelen H tot en met J

Het betreffen hier redactionele verbeteringen.

Onderdeel K

Onderdeel K maakt duidelijk dat het belangrijk is dat tussen de Consumentenautoriteit en de Stichting Het Juridisch Loket goede werkafspraken worden gemaakt. Hiertoe kan een samenwerkingsprotocol gesloten worden. Er zullen in ieder geval goede afspraken worden gemaakt tussen de Consumentenautoriteit en de Stichting Het Juridisch Loket over de verdeling van werkzaamheden.

Onderdeel L

In het algemeen deel van de toelichting is reeds toegelicht waarom in artikel 305d van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek tevens een overlegplicht is opgenomen voor consumentenorganisaties. Voor een toelichting op die wijziging verwijs ik derhalve naar het algemeen deel van de toelichting. Om de leesbaarheid van artikel 305d te vergroten, is er voor gekozen om artikel 305d, eerste lid, onder te verdelen in drie afzonderlijke onderdelen en verwijzingen naar de Wet handhaving consumentenbescherming tot een minimum te beperken. Dit laatste is ook mogelijk omdat uit de Wet handhaving consumentenbescherming reeds duidelijk blijkt hoe de bevoegdheden zijn verdeeld tussen de Consumentenautoriteit en de Stichting Autoriteit Financiële Markten.

Onderdeel M

Artikel 18 van verordening 2006/2004 geeft aan dat de Gemeenschap met derde landen overeenkomsten kan sluiten over onder meer wederzijdse bijstand. Wanneer een internationale overeenkomst tussen de Gemeenschap en een derde land nadere uitvoeringsregelgeving vergt op het niveau van de lidstaten, dan biedt dit artikel de grondslag om die uitvoeringsregelgeving vast te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Overigens valt niet uit te sluiten dat voor de uitvoering van sommige internationale overeenkomsten toch een wetswijziging nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een bepaling in een wet moet worden aangepast om uitvoering te kunnen geven aan een internationale overeenkomst.

Onderdeel N

Aan de hand van de Leidraad Aanpassingswetgeving Algemene wet bestuursrecht (Awb) vierde tranche, is onderzocht of dit wetsvoorstel aanpassing behoeft vanwege de invoering van de vierde tranche van de Awb. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de samenloopbepaling in artikel 9.3 van het wetsvoorstel is uitgebreid. Hiermee is verzekerd dat dit wetsvoorstel geen overlap vertoont met de vierde tranche van de Awb.

Onderdeel O

Richtlijn 84/450 EEG inzake misleidende reclame, laatstelijk gewijzigd door Richtlijn 97/55/EG, is geïmplementeerd in de artikelen 194 tot en met 196 van het Burgerlijk Wetboek. Ten onrechte is artikel 194 van Boek 6 BW niet genoemd in onderdeel a van de bijlage bij het wetsvoorstel, zodat de bijlage op dit punt aanpassing behoeft.

Ook in onderdeel f van de bijlage bij het wetsvoorstel, waarin naar de Mediawet wordt verwezen, zijn enkele fouten geslopen. Met deze wijziging wordt alsnog voorzien in een verwijzing naar de juiste artikelen van de Mediawet.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven