Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30397 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30397 nr. 3 |
Dit wetsvoorstel strekt ertoe het tuchtrecht voor accountants te stroomlijnen en te integreren in één wet. Deze wijziging van het tuchtrecht vormt het sluitstuk van de wijzigingen in de regelgeving voor accountants die met het Wetsvoorstel toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) zijn ingezet.
De Wta introduceert toezicht op accountantsorganisaties, waarbij de registeraccountant en Accountant-Administratieconsulent kunnen optreden als externe accountants. De introductie van dit toezicht vloeit voort uit de maatschappelijke onrust welke is ontstaan als gevolg van forse misstanden waarbij accountants een rol hebben gespeeld. Een voorbeeld hiervan betreft het boekhoudschandaal bij het Amerikaanse bedrijf Enron. Verder sluit de Wta aan bij het op 16 maart 2004 gepubliceerde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de wettelijke accountantscontrole van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (COM/2004/0177 definitief), ter vervanging van richtlijn nr. 84/253/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de controle van boekhoudbescheiden (PbEG L 126, hierna: Achtste Richtlijn Vennootschapsrecht), en de Sarbanes-Oxley Act van 30 juli 2002 in de Verenigde Staten. De Wta bouwt voorts voort op de brief over de evaluatie van de accountantswetgeving van 19 februari 2003, waarin reeds hoofdlijnen van de toekomst van het wettelijk kader rond het accountantsberoep werden geschetst.
De versterking van het toezicht op accountants op grond van de Wta heeft ons ook aanleiding gegeven de regeling van het tuchtrecht nader te bezien. Wij zijn hierbij tot het oordeel gekomen dat het gewenst is het tuchtrecht voor accountants te stroomlijnen en de onafhankelijke positie van het tuchtrecht met het oog op het maatschappelijk vertrouwen te versterken. Deze versterking komt tot uiting in de wijze waarop de accountantskamer samengesteld zal zijn. Wanneer de accountantskamer zitting heeft zal de meerderheid van de leden uit rechters bestaan. Accountants maken wel deel uit van de accountantskamer, maar maken geen meerderheid meer uit. Voorts hebben wij na raadpleging van de Raad voor de rechtspraak besloten dat de rechtbank Zwolle-Lelystad de accountantskamer zal ondersteunen. Ook hebben wij besloten de verschillende regelingen voor het tuchtrecht voor accountants te integreren in het thans voorliggende wetsvoorstel. Het tuchtrecht ten aanzien van de registeraccountant en de Accountants-Administratieconsulent is van oudsher geregeld in de Wet op de registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten. De figuur waarbij het tuchtrecht voor accountants in drie verschillende wetten wordt geregeld, is geen aantrekkelijke gedachte. De kans dat onbedoeld verschillen in deze wetten ontstaan is dan immers aanwezig. Om die reden is er voor gekozen het tuchtrecht voor alle accountants neer te leggen in het thans voorliggende wetsvoorstel. Ook is de systematiek voor het tucht(proces)recht gemoderniseerd en in lijn gebracht met de laatste wet op dit terrein: de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet tbo 2004). Op deze wijze wordt consistentie bereikt voor wat betreft de nieuwe systematiek inzake het tucht(proces)recht.
Het wetsvoorstel bevat naast een regeling van het tucht(proces)recht een regeling voor de klachtenprocedure. Deze regeling voorziet in de instelling van een klachtencommissie en behandeling van klachten tegen accountants door een klachtencommissie. Het betreft klachten inzake zaken die niet behoren tot de wettelijke (kern)taken van accountants. In paragraaf 2 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de klachtenprocedure voor de klachtencommissie.
§ 1. Het bereik van het tuchtrecht
Bij het opstellen van de WTA is stilgestaan bij de vraag of de versterking van het toezicht en in het verlengde daarvan de stroomlijning van en versterking van de onafhankelijke positie van het tuchtrecht, voor alle werkzaamheden van de accountant dienen te gelden. Gekozen is voor een aanpak waarbij de focus zich richt op de kerntaken van de accountant. Daarbij is gekeken naar de aard van het tuchtrecht en vanuit dat perspectief naar de werkzaamheden die accountants verrichten.
Tuchtrecht is uit de aard der zaak primair beroepsgroepenrecht. Tuchtrechtspraak is gericht op het handhaven van tuchtregels, die speciaal gericht zijn op de goede uitoefening van een bepaald beroep, en het handhaven van de eer en goede naam van een bepaalde beroepsgroep. Gelet op de aard van het tuchtrecht, onthoudt de overheid zich in de regel van het treffen van een regeling. De overheid kan tot regeling bij wet van het tuchtrecht overgaan als het algemeen belang betrokken wordt geacht bij de regeling van het tuchtrecht of als de de overheid de voorziene tuchtstraffen van zeer zware aard acht (artikel 113, eerste lid, Grondwet).
Accountants verrichten tal van werkzaamheden. Het is de vraag of bij elk van deze werkzaamheden direct een algemeen belang betrokken is. Het algemeen belang is aan de orde waar de accountant werkzaamheden verricht in de uitoefening van zijn publieke functie. Dit is bijvoorbeeld het geval als de accountant optreedt als controleur van de financiële verantwoordingen. Als enige functionaris is de accountant door de wetgever bevoegd verklaard om dergelijke controles te verrichten. Bij de uitoefening van die taak dient de accountant zijn onafhankelijkheid te bewaken ten opzichte van de controlecliënt. Als het gaat om de uitoefening van de kerntaken van de accountant is het algemeen belang evident. Deze taken zijn nu juist bij uitsluiting van anderen aan de accountants als gereglementeerd beroepsgroep opgedragen. Dit vanwege het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld aan de objectiviteit, onafhankelijkheid, integriteit en vakbekwaamheid van de accountant bij de uitvoering van de kerntaken. Handhaving van de standaarden en eisen die aan de uitoefening van die werkzaamheden worden gesteld, dienen dan ook direct een algemeen belang. Met het oog hierop zijn deze werkzaamheden direct onder het bereik van het tuchtrecht gebracht.
Een dergelijk algemeen belang doet zich in beginsel niet voor bij de uitvoering van de andere werkzaamheden van de accountant, werkzaamheden die in de vrije markt ook door anderen of andere beroepsgroepen worden uitgevoerd. Gezien de veelheid van de beroepsbeoefenaren die met deze werkzaamheden bezig houden, het feit dat de wetgever het niet nodig oordeelt de uitvoering van die werkzaamheden aan accountants op te dragen, maar regulering aan de vrije markt over te laten, ligt het in beginsel niet voor de hand klachten over de uitvoering van deze werkzaamheden onverkort onder het bereik van het tuchtrecht te brengen. In beginsel kan de beoordeling van de wijze waarop de accountant deze werkzaamheden uitvoert dan ook goed door een onafhankelijke klachtencommissie worden gedaan. Het gaat hier niet om de handhaving van de normen die gelden voor de beroepsuitoefening van de kerntaken van de accountant die door tuchtstraffen gehandhaafd moet kunnen worden, maar het gaat om een beoordeling of de wijze waarop accountant de werkzaamheden uitvoert voldoet aan hetgeen daaraan in het algemeen in het maatschappelijk verkeer kan worden gesteld. Daarbij kan worden gekeken naar de wijze waarop door anderen uitvoering wordt gegeven aan die werkzaamheden, maar ook naar het relevante (consumenten)recht of behoorlijkheidsnormen.
Pas als de uitvoering van deze werkzaamheden door een accountant op een zodanige wijze plaatsvindt dat daardoor de eer en goede naam van de beroepsgroep wordt aangetast, is een algemeen belang in het geding, vanwege de uitstraling die dat heeft op het vertrouwen dat in het maatschappelijk en economisch verkeer wordt gesteld in de objectieve, onafhankelijke, integere en vakbekwame uitvoering van de kerntaken van de accountant. Het is aan de beroepsorganisatie om te bezien of een dergelijke situatie zich zou kunnen voordoen. Met het oog hierop hebben wij gekozen voor de volgende opzet, daar waar het gaat om de andere werkzaamheden van de accountant. Het wetsvoorstel legt aan de beroepsorganisaties de verplichting op een klachtencommissie in te stellen voor de behandeling van klachten over de uitvoering van de werkzaamheden, die niet tot de kerntaken van de accountant behoren. Hiermee wordt een laagdrempelige en onafhankelijke klachtenprocedure in het leven geroepen, waarbij kan worden geklaagd over de wijze waarop de accountant zich jegens een client heeft gedragen. Na behandeling en beoordeling van de klacht door de klachtencommissie kunnen de beroepsorganisaties beoordelen of de zaak aan de tuchtrechter moet worden voorgelegd, daarbij is de vraag relevant of hetgeen de accountant heeft gedaan afbreuk doet aan het vetrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in de objectieve, onafhankelijke en integere beroepsuitoefening door accountants.
Bij het opstellen van de Wta is bezien welke werkzaamheden tot de kerntaken van accountants gerekend kunnen worden. De kerntaken van accountants vertegenwoordigen een publiek belang. Klachten die betrekking hebben op deze kerntaken kunnen telkens direct worden voorgelegd aan de accountantskamer. De kerntaken zijn opgenomen in de Wet AA, de Wet RA en voor externe accountants de Wta. In de Wet AA wordt dit bepaald in artikel 51, in de Wet RA in artikel 33 en in de Wta in artikel 28. Voor Accountants-Administratieconsulenten en registeraccountants betreft het:
a. het uitvoeren van werkzaamheden betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een opdracht tot beoordeling van een financiële verantwoording;
b. het uitvoeren van werkzaamheden betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een opdracht tot het verrichten van een vrijwillige controle;
c. werkzaamheden waarbij inschakeling van een Accountant-Administratieconsulent of een registeraccountant bij wet is voorgeschreven.
Voor de externe accountant betreft het werkzaamheden betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een opdracht tot het verrichten van wettelijke controles.
Accountants verrichten naast de hiervoor genoemde kerntaken tal van andere werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan juridische advisering, samenstelling van de boekhouding, belastingadviezen, forensische accountancy, due diligence en automatiseringsadviezen. Deze werkzaamheden hebben met elkaar gemeen dat de wetgever deze niet bij uitsluiting van anderen aan een bepaalde beroepsgroep heeft voorbehouden. In de dagelijkse praktijk verrichten naast accountants dan ook tal van beroepsbeoefenaren deze werkzaamheden. Hierbij kan ondermeer gedacht worden aan juridische adviseurs, boekhoudkantoren, belastingadviseurs, consultants en ict-specialisten. Gezien de veelheid van beroepsbeoefenaren die zich met deze werkzaamheden bezig houden, ligt het niet voor de hand enkel wanneer accountants deze activiteiten verrichten de weg naar de tuchtrechter open te stellen. De accountant verricht deze werkzaamheden immers niet in het kader van het algemeen belang. Indien het wenselijk zou zijn ten aanzien van bijvoorbeeld belastingadviezen de weg naar de tuchtrechter open te stellen, zou dit voor alle beroepsbeoefenaren die zich hiermee bezig houden het geval dienen te zijn. De werkzaamheden zijn immers niet bij uitsluiting aan één beroepsgroep voorbehouden. Op dit moment wordt de noodzaak hiertoe over te gaan niet gevoeld.
Indien een bedrijf een opdracht heeft gegeven aan een accountant ten aanzien van werkzaamheden die niet tot de kerntaken van accountants behoren en over het optreden van de behandelend accountant een klacht wil indienen biedt dit wetsvoorstel hiertoe een voorziening in de vorm van een bij wet ingestelde onafhankelijke klachtencommissie. Het klachtrecht ziet naar zijn aard niet op de behandeling van zaken in het kader van het algemeen belang, maar ziet op een concrete gedraging van de ene partij jegens de andere partij, waarover partijen verdeeld zijn over de wijze waarop de activiteit is uitgevoerd. Met dit wetsvoorstel wordt in de Wet AA en de Wet RA een nieuwe titel inzake de klachtencommissie opgenomen. Een ieder kan een klacht indienen bij de klachtencommissie inzake de wijze waarop een Accountant-Administratieconsulent of een registeraccountant zich in een bepaalde aangelegenheid, die niet valt onder het bereik van artikel 51 van de Wet AA of artikel 33 van de Wet RA, jegens hem heeft gedragen. Indien een klacht gegrond wordt verklaard wordt het oordeel van de klachtencommissie gepubliceerd. Dit zal een belangrijk signaal zijn naar de vakgenoten.
In het geval dat een klacht tegen een accountant gegrond wordt verklaard ligt het in de lijn der verwachting dat deze accountant binnen zijn kantoor op zijn gedrag wordt aangesproken. Het kantoor kan in het gegrond verklaren van een klacht ook aanleiding zien om – voorzover dat niet reeds gebeurd is – contact op te nemen met de klager teneinde tot een bevredigende afronding van hetgeen aan de klacht ten grondslag ligt te komen. Wanneer blijkt dat tegen een bepaalde accountant veelvuldig klachten worden ingediend, die ook gegrond worden verklaard, zal dit voor de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA aanleiding kunnen vormen deze accountant hierop aan te spreken. Dergelijke klachten kunnen immers afbreuk doen aan de goede naam van de beroepsgroep. Verwacht mag worden dat van een dergelijk gesprek een zekere preventieve werking zal uitgaan.
Indien mocht blijken dat ten aanzien van bepaalde werkzaamheden van accountants, die niet uit de wet voortvloeien, veelvuldig klachten worden ingediend, die gegrond worden verklaard, kan dit voor het NIVRA en de NOvAA een signaal zijn dat het raadzaam is dat accountants zich niet met dergelijke werkzaamheden inlaten. Via de verordenende bevoegdheid kan hiertegen opgetreden worden. Dit kan bijvoorbeeld door aan te geven dat het niet toegestaan is als accountant dergelijke werkzaamheden te verrichten.
In dit wetsvoorstel wordt een bepaling opgenomen waardoor het voor de voorzitters van het NIVRA en de NOvAA, nadat een klacht behandeld is door de klachtencommissie, mogelijk zal zijn een tuchtzaak aanhangig te maken bij de accountantskamer. De gedachte hierbij is dat voorkomen dient te worden dat het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan de objectiviteit, onafhankelijkheid, integriteit en vakbekwaamheid aan het accountantsberoep verbonden wordt in het geding komt. Deze bevoegdheid van de voorzitters hangt nauw samen met het feit dat het NIVRA en de NOvAA een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet zijn. Deze bevoegdheid doet recht aan de wettelijke taakomschrijving van de (publiekrechtelijke) beroepsorganisaties, waartoe mede behoort de zorg voor de eer van de stand van accountants.
Een accountant die veelvuldig of op ernstige wijze het verkeerde pad bewandelt ten aanzien van werkzaamheden die niet tot de kern van de werkzaamheden van accountants gerekend worden, kan schade toebrengen aan het vertrouwen dat verbonden is aan de beroepsgroep van accountants als zodanig. Indien de klachtenregeling en een interventie van de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA er niet toe leiden dat de betrokkene zich gedraagt zoals een goed accountant betaamt en het gedrag van de accountant van dien aard is, dat ernstige vrees bestaat dat dit raakt aan de integriteit of vakbekwaamheid van de betrokken accountant, dan bestaat behoefte aan een toets door de accountantskamer. Het publiek belang is ermee gediend dat een accountant, bij wie naar het oordeel van de voorzitter van het NIVRA dan wel de NOvAA ernstige vrees bestaat ten aanzien van de vakbekwaamheid of integriteit, voor de tuchtrechter gebracht kan worden. Deze accountant kan immers ook werkzaamheden verrichten waar een algemeen belang mee gemoeid is. Het is in dit kader een belangrijke waarborg dat in een geval als hiervoor genoemd, de accountantskamer een oordeel kan vellen. De accountantskamer is in staat een accountant die op een dergelijke wijze schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat in het accountantsberoep wordt gesteld op passende wijze terecht te wijzen. Indien de accountantskamer van oordeel is dat hetgeen de bewuste accountant heeft gedaan of heeft nagelaten van zeer ernstige aard is, kan deze oordelen dat de accountant uit het register verwijderd wordt. Hierdoor kan de accountant niet meer als zodanig optreden.
De onderverdeling in kerntaken van de accountant sluit aan bij hetgeen reeds in 1959 in de memorie van toelichting1 bij het voorstel van wet op de registeraccountants ten aanzien van de functie van de accountant is opgemerkt inzake de karakteristieke functies van het accountantsberoep:
«1. De administratieve controle, omvattende de controle van de administratie en van de daaraan ontleende verantwoordingsstukken, alsmede de controle op de bedrijfshuishouding door middel van de administratie.
2. De controle van de administratie met bijzondere doelstellingen, met name o.a. kredietonderzoeken en schadeonderzoeken en voorts onderzoeken in verband met de bepaling van goodwill, de overdracht of fusie van ondernemingen, surcéance van betaling en faillissement, fraudes, ondernemersovereenkomsten en overheidsvoorschriften.
3. Het adviseren op het gebied van de administratieve organisatie en het geven van fiscaal-technische en van bedrijfseconomische adviezen, de laatste betrekking hebbende op de financiering, de kostprijsberekening, de prijsvaststelling enz.
Daarbij valt op te merken, dat de genoemde controlerende functies voor het accountantsberoep als primair zijn te beschouwen. Deze toch vervullen accountants met uitsluiting van de beoefenaren van alle andere beroepen; die functies zijn het sterkst bepalend voor de maatschappelijke plaats van het beroep en zij vormen het omvangrijkste deel van de beroepsverrichtingen.
De kennis en ervaring op het gebied van de administratieve organisatie en van de fiscaal-technische en de bedrijfseconomische vraagstukken vormen bij de vervulling van de controlerende functies onontbeerlijke hulpmiddelen en stellen de accountant tevens in staat op die kennisgebieden adviserend op te treden. Op het gebied van deze vraagstukken echter staan accountants als adviseurs in het verkeer naast andere deskundigen.
De gegeven functieanalyse leidt tot de conclusie, dat een wettelijke regeling in de eerste plaats bevorderlijk zal dienen te zijn voor een goede vervulling van de controlerende functie.» De in de Wta gemaakte keuze de toegang tot de accountantskamer in eerste instantie te beperken tot de taken van de accountant die vallen aan te merken als administratieve controle en alles wat daarbuiten valt eerst voor te leggen aan een klachtencommissie, is derhalve in lijn met hetgeen de wetgever reeds in 1959 voor ogen heeft gehad bij de regelgeving ten aanzien van accountants.
Het is van groot belang dat vertrouwen gesteld kan worden in het oordeel van de klachtencommissie. Teneinde te verzekeren dat klachtencommissie dit vertrouwen ook kan borgen is het van belang dat de voorzitter van deze commissie onafhankelijk is ten opzichte van de beroepsgroep. Tevens dient de persoon van de voorzitter ten opzichte van het publiek gezag en vertrouwen genieten. Het is aan het bestuur van het NIVRA en de NOvAA deze voorzitters voor te dragen voor benoeming door de ledenraad. Het is immers ook van belang dat de beroepsgroep vertrouwen heeft in de kwaliteiten van de voorzitter. De benoeming van de voorzitter behoeft goedkeuring van de Minister van Justitie en de Minister van Financiën. Bij de goedkeuring zal met name de onafhankelijkheid een belangrijk criterium vormen. De voorzitter zal worden bijgestaan door enkele leden die deskundig zijn op het terrein van de accountancy. Dit kunnen accountants zijn, maar ook personen die over vergelijkbare kennis beschikken. Deze leden worden op voordracht van het bestuur van het NIVRA of de NOvAA benoemd door de ledenvergadering. Het NIVRA en de NOvAA zijn krachtens de wet gehouden tot het bij verordening stellen van regels inzake de werkwijze en de bezoldiging van de klachtencommissie.
De klachtencommissie is na het behandelen van een klacht gehouden het oordeel over deze klacht te publiceren. Op deze wijze kunnen accountants en andere betrokkenen kennis nemen van het oordeel van de klachtencommissie. De klachtencommissie kan als zij tot het oordeel komt dat een klacht gegrond is, aanbeveling doen aan de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA de zaak voor te leggen aan de accountantskamer. De commissie kan dit bijvoorbeeld doen indien zij van oordeel is dat hetgeen de betrokken accountant heeft gedaan of heeft nagelaten van zeer ernstige aard is en dat hierdoor ernstige schade wordt toegebracht aan het vertrouwen in het accountantsberoep als geheel.
Het is mogelijk dat het NIVRA en de NOvAA van oordeel zijn dat nadat een klacht door de klachtencommissie gegrond is verklaard het wenselijk is dat een toets plaatsvindt of de betrokken accountant met zijn handelen of nalaten schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan de objectiviteit, onafhankelijkheid, integriteit en vakbekwaamheid aan het accountantsberoep verbonden wordt. Het NIVRA en de NOvAA beschikken over tal van instrumenten om een dergelijke toets te doen plaatsvinden. Het ligt wel voor de hand dat indien de klachtencommissie een aanbeveling doet dat een zaak wordt voorgelegd aan de accountantskamer deze aanbeveling wordt overgenomen door de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA. Het NIVRA heeft verzocht om een mogelijkheid deze bevoegdheid van de voorzitter te kunnen delegeren. Delegatie verhoudt zich niet met de aard van de geattribueerde bevoegdheid. In het wetsvoorstel is voorzien in de mogelijkheid dat de voorzitters van het NIVRA respectievelijk de NOvAA elk één of meer personen aanwijzen die deze taak gedurende een bepaalde periode uitoefenen. Deze personen dienen lid te zijn van het NIVRA of de NOvAA. De aanwijzing van deze persoon of personen behoeft goedkeuring van zowel de Minister van Justitie als de Minister van Financiën. De werkwijze van deze persoon dan wel personen wordt bij verordening van het NIVRA en de NOvAA geregeld. Ook deze verordeningen behoeven ministeriële goedkeuring.
Het wetsvoorstel bevat in artikel 22, zevende lid, een voorziening teneinde te voorkomen dat de accountantskamer een zaak zou dienen te behandelen die bestemd is voor de klachtencommissie en een voorziening voor de klachtencommissie indien deze een zaak krijgt voorgelegd welke bestemd blijkt voor de accountantskamer (zie het voorgestelde artikel 50d, tweede lid in de wet AA). Op deze wijze wordt voorkomen dat het werkterrein van beide instanties elkaar zal overlappen. Op grond van de wet wordt bepaald wat aan de accountantskamer kan worden voorgelegd. Het overige is bestemd voor de klachtencommissie dan wel de geschillencommissie. Ingeval onduidelijkheid bestaat omtrent de instantie waar een klager zich toe kan wenden kan deze uiteraard advies vragen bij de betrokken instanties. Mocht een klacht onverhoopt toch bij de verkeerde instantie terecht komen dan vormt de voornoemde voorziening een waarborg tegen overlap.
Voor wat betreft de regeling van de klachtencommissie is aansluiting gezocht ten aanzien van hetgeen inzake klachtbehandeling is bepaald in afdeling 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De regeling zoals opgenomen in dit wetsvoorstel wijkt op enkele punten van de regeling van de Awb af. Allereerst ziet de regeling van de Awb op behandeling van klachten door het bestuursorgaan dat ook «verantwoordelijk» is voor de klacht. In het wetsvoorstel wordt de klacht behandeld door de klachtencommissie die los staat van de klager. Daarbij is voorzien in een gezamenlijke klachtencommissie voor NIVRA en NOvAA. De Awb kent niet een dergelijke gezamenlijke klachtencommissie. Tot slot bevat de klachtenregeling van dit wetsvoorstel de mogelijkheid dat de klachtencommissie bij het gegrond verklaren van de klacht de aanbeveling doet aan de voorzitter van de NOvAA dat een klacht zich leent voor doorzending aan de accountantskamer. De klachtenregeling van de Awb kent een dergelijke mogelijkheid niet.
Zoals reeds gesteld in de memorie van toelichting bij de Wta, zouden civielrechtelijke geschillen (zoals over de hoogte van het te factureren bedrag) door een geschillencommissie via een bindende advisering kunnen worden behandeld. De NOvAA en het NIVRA hebben ieder een Raad voor de Geschillen die uitspraak doet in dergelijke geschillen, die ter zake van de beroepsuitoefening tussen leden onderling dan wel tussen leden en derden zijn gerezen.1 Het NIVRA heeft al sinds 1968 een Raad voor Geschillen. Een geschillencommissie zou kunnen leiden tot een ontlasting van de burgerlijke rechter. Daarbij zouden partijen niet gehouden zijn tot verplichte inschakeling van een advocaat. Het onderscheid tussen de klachtencommissie en de geschillencommissie is gelegen in de aard van de zaken die worden voorgelegd. Bij de klachtencommissie betreft het klachten ten aanzien van werkzaamheden van accountants die niet aan de accountantskamer kunnen worden voorgelegd. Het betreft derhalve klachten inzake het optreden als accountant in een bepaalde zaak. Bij de geschillencommissie zal het veeleer gaan over civielrechtelijke geschillen met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst tussen de accountant en zijn opdrachtgever. Een voorbeeld hiervan betreft geschillen over de hoogte van de rekening.
Bij het opstellen van de Wta is – mede naar aanleiding van de evaluatie van de Wet AA en Wet RA en het daaruit voortvloeiende kabinetsbesluit – besloten de rol van de beroepsorganisaties ten aanzien van het tuchtrecht terug te brengen. In dit kader is besloten is dat de accountantskamer de positie van de raden van tucht zal overnemen.
In het kader van de versterking van de onafhankelijke positie van de accountantskamer is het gewenst dat de accountantskamer geen directe band heeft met de NOvAA en het NIVRA. Gezien het feit dat de omvang van de accountantskamer beperkt is, is ondersteuning van de accountantskamer gewenst. Het ligt hierbij voor de hand dat de ondersteuning wordt verzorgd door een andere instantie dan de NOvAA of het NIVRA. De gerechten bieden in de praktijk ondersteuning aan diverse tuchtgerechten. Met de Raad voor de rechtspraak is overleg gevoerd, teneinde te bezien of dit ook mogelijk is voor de accountantskamer. De Raad voor de rechtspraak heeft hiermee ingestemd. Uitkomst van het overleg met de Raad voor de rechtspraak is dat de rechtbank Zwolle-Lelystad het best in staat is deze ondersteuning te bieden. Deze rechtbank levert reeds ondersteuning aan een medisch tuchtgerecht dat in de praktijk naar volle tevredenheid functioneert. De rechtbank zal de rechters leveren die zitting hebben in de accountantskamer. Deze rechters zullen hiervoor worden vrijgesteld. Voorts zullen gerechtsambtenaren van de rechtbank ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de accountantskamer verrichten. Gezien de ondersteuning die de rechtbank Zwolle-Lelystad zal bieden is ervoor gekozen de accountantskamer in Zwolle te huisvesten.
Procedure bij de accountantskamer
De zaken waarover geklaagd kan worden bij de accountantskamer worden bepaald door de artikelen 28 van de Wta, 51 van de Wet AA en 33 van de Wet RA. De kring van personen die een klacht tegen een accountant bij de accountantskamer kan indienen is ruim genomen. De tuchtrechtspraak is erop gericht in het algemeen belang een optimaal functioneren van de accountant te verzekeren door in individuele gevallen tegen inbreuken op de wettelijke bepalingen en de ambtsethiek op te treden. De vormgeving van de tuchtrechtspraak in dit wetsvoorstel berust op dit uitgangspunt. Daarin ligt besloten dat de tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in het algemeen belang. De mogelijkheid dat een ieder door middel van een klacht een bezwaar tegen een accountant aanhangig kan maken, is daarmee niet in tegenspraak. Deze mogelijkheid vormt een wenselijke aanvulling op het door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) op de werkzaamheden van de accountant uitgeoefende toezicht.
Een ondernemer die zich door een handeling van een accountant in zijn belangen voelt aangetast, zal niet steeds bij het indienen van een klacht het algemeen belang op het oog hebben. Dit maakt het echter niet minder wenselijk om hetgeen een ondernemer als een inbreuk beschouwt onder de aandacht van de accountantskamer te brengen. Bij de beoordeling van de klacht van de ondernemer door de accountantskamer zal vervolgens het algemeen belang dat vervat is in de wettelijke bepalingen aan de orde komen. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) met betrekking tot het tuchtrecht ten aanzien van registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten is het niet relevant of de klager een persoonlijk belang heeft bij het indienen van een klacht, terwijl de (gestelde) motieven voor het indienen van de klacht evenmin ter zake doen1. Het is niet de verwachting dat snel misbruik zal zijn van klachtrecht2.
Het klachtrecht is aan zekere grenzen gebonden. Het is wenselijk dat van de tuchtrechtelijke procedure zorgvuldig gebruik wordt gemaakt. Via het heffen van een griffierecht worden personen en bedrijven die overwegen een klacht in te dienen gestimuleerd hier met de nodige zorgvuldigheid mee om te gaan. De voorzitter van de accountantskamer speelt een belangrijke rol bij de toegang tot de accountantskamer. De voorzitter heeft de bevoegdheid te beoordelen of een klacht gegrond is. Wanneer de voorzitter van oordeel is dat een klacht ongegrond is, kan hij besluiten de zaak zonder zitting af te doen. Ook wanneer de voorzitter van oordeel is dat een klacht wel gegrond is, maar zal leiden tot een relatief lichte tuchtrechtelijke maatregel, kan hij besluiten de zaak zonder zitting af te doen. De voorzitter vervult op deze wijze een belangrijke zeeffunctie. Het is de verwachting dat veel klachten die bij de accountantskamer worden ingediend op deze wijze kunnen worden afgedaan. De mogelijkheid van een schriftelijke voorbereiding biedt de voorzitter een waardevol instrument de standpunten van partijen te verduidelijken. Deze verduidelijking draagt ertoe bij dat beter beoordeeld kan worden of de zaak door de voorzitter ofwel door de accountantskamer behandeld zal worden. Het heffen van een griffierecht en de zeeffunctie van de voorzitter dragen ertoe bij dat het aantal zaken dat bij het CBb terecht zal komen naar verwachting beperkt zal blijven. Via de schriftelijke voorbereiding en de behandeling bij de accountantskamer krijgt het CBb een uitgewerkte zaak ter beoordeling voorgelegd, hetgeen een belangrijke waarborg vormt voor een goede beoordeling door het College.
De situatie kan zich voordoen dat een klacht die betrekking heeft op artikel 33 van de Wet AA of op artikel 51 van de Wet RA tevens onder het bereik kan vallen van artikel 28 van de Wta. Teneinde te voorkomen dat de accountantskamer gehouden zou zijn dergelijke zaken afzonderlijk te behandelen is in het wetsvoorstel voorzien in een gezamenlijke behandeling van deze zaken. Voorts is voorzien in de situatie dat een klacht wordt ingediend op grond van artikel 33 van de Wet RA of op grond van artikel 51 van de Wet RA en deze klacht ook betrekking heeft op artikel 28 van de Wta. Wanneer deze situatie zich voordoet, dan is de accountantskamer gehouden de klacht ambtshalve aan te vullen opdat de klacht zich ook richt tegen het artikel in de Wta.
Het klachtrecht wordt voorts ingeperkt door het beginsel van ne bis in idem. Dit beginsel moet ook in het tuchtrecht in acht worden genomen1. Het CBb kan zonodig ambtshalve aan dit beginsel toetsen2. Het handelen van een accountant waarover is geklaagd en waarover met inachtneming van bepaalde tuchtrechtelijke normen een eindbeslissing is gegeven, kan niet andermaal het voorwerp van berechting vormen op grond van het inroepen van andere tuchtrechtelijke normen3. Het betreft hierbij het geval dat over het betreffende feitelijk handelen reeds eerder is geklaagd. Is dat het geval dan baat het een vrager ook niet indien hij aan een nieuwe klacht over dat handelen een andere juridische kwalificatie verbindt.
Het klachtrecht wordt verder ingeperkt via de eisen van een behoorlijke klachtprocedure. Uit deze eisen vloeit voort dat na een tuchtrechtelijke eindbeslissing met betrekking tot een bepaald handelen, op grond van feiten of omstandigheden die de klager ten tijde van deze klachtprocedure bekend waren of hadden kunnen zijn, niet opnieuw door de klager terzake van dat handelen opnieuw een tuchtprocedure wordt gestart. In een dergelijk geval heeft het CBb op grond van het tuchtrecht zoals dat gold op grond van de Wet RA en de Wet AA geoordeeld dat de inhoudelijke behandeling van de tweede klacht achterwege diende te blijven4
Het klachtrecht wordt ook ingeperkt door tijdsverloop. Hierbij vindt een afweging plaats tussen het algemeen belang dat met tuchtrechtspraak is gemoeid en het belang van de betrokken accountant. Het algemeen belang bij tuchtrechtspraak zal niet onder alle omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van de accountant niet geconfronteerd te worden met tuchtklachten over zaken die in een ver verleden liggen5. Ook in het tuchtrecht geldt in dit verband het rechtszekerheidsbeginsel. Met inachtneming van dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of rechtens aanvaardbaar is te achten dat een tuchtklacht die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van de klacht in een ver verleden lagen inhoudelijk wordt beoordeeld6.
De omvang van de tuchtprocedure
De omvang van de tuchtprocedure wordt bepaald door de artikelen 28 van de Wta, 51 van de Wet AA en 33 van de Wet RA. De klacht zoals de klager deze heeft ingediend dient betrekking te hebben op feiten die onder het bereik van deze artikelen vallen. Het staat de accountantskamer vrij de klacht ambtshalve aan te vullen. In bepaalde gevallen is de accountantskamer verplicht een klacht ambtshalve aan te vullen. Dit is hiervoor reeds toegelicht. Bij een uitbreiding van een klacht is het van belang dat de betrokken accountant voldoende gelegenheid krijgt hierop te reageren.
De beginselen van een behoorlijke tuchtprocedure, waaronder het verdedigingsbeginsel brengen mee dat de klager alle onderdelen van de klacht op een zodanig tijdstip dient aan te voeren en te onderbouwen zodat de accountant in staat is zich naar behoren te verweren. Uit de jurisprudentie op grond van de Wet AA en de Wet RA blijkt dat een klacht niet ter zitting van de tuchtrechter7, of in beroep kan worden uitgebreid8, laat staan ter zitting van het CBb1. Afgezien van de mogelijkheid dat de accountantskamer een klacht kan aanvullen is het de verwachting dat deze lijn van het CBb ook zal gelden ten aanzien van zaken bij de accountantskamer en het hoger beroep bij het CBb. De mogelijkheid voor de accountantskamer een klacht aan te vullen kent zijn beperking in de artikelen 51 van de Wet AA, 33 van de Wet RA en 28 van de Wta. Een uitbreiding die verder gaat dan het bereik van deze artikelen is niet mogelijk.
Het is van belang dat de onderdelen van een klacht tijdig worden ingebracht. Indien dat niet het geval is, blijkt uit de jurisprudentie op grond van de Wet AA en de Wet RA dat dit ertoe leiden dat onderdelen van de klacht waarop de accountant zich onvoldoende op heeft kunnen voorbeiden niet inhoudelijk door de tuchtrechter of het CBb worden beoordeeld2. Hierbij is enige terughoudendheid gepast aangezien te laat ingebrachte klachtonderdelen in beginsel niet tot onderwerp van een tweede klacht kunnen worden gemaakt en bovendien gezien het algemeen belang dat met de tuchtrechtspraak is gemoeid. In dit kader zal uitbreiding van een klacht vóór de zitting van de accountantskamer toelaatbaar geacht worden.
In het wetsvoorstel worden lichte eisen gesteld aan het klaagschrift. Deze eisen strekken ertoe de klacht enigszins bepaalbaar te maken. Het stellen van verdergaande eisen aan het klaagschrift zal snel op gespannen voet staan met het algemeen belang dat met tuchtrechtspraak gediend is. De accountantskamer heeft de bevoegdheid om de accountant op de ingediende klacht te laten reageren en om vervolgens de klager te laten reageren op de reactie van de betrokken accountant. Deze schriftelijke voorfase kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verduidelijken van de klacht en kan de accountantskamer waardevolle informatie geven omtrent de vraag of een klacht serieus genomen kan worden.
De accountantskamer kan een tuchtrechtelijke maatregel opleggen indien een klacht gegrond wordt verklaard. Voor wat betreft de op te leggen tuchtrechtelijke maatregelen is in dit wetsvoorstel aangesloten bij de maatregelen die op grond van de Wet AA en de Wet RA konden worden opgelegd. Voorts is gekeken naar andere wetten waarin tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgenomen zoals bijvoorbeeld de Gerechtsdeurwaarderswet. Uit deze vergelijking komt het beeld naar voren dat deze tuchtrechtelijke maatregelen grotendeels overeenstemmen. Opvallend in dit verband was dat de tuchtrechtelijke maatregel van de geldboete ontbrak. De geldboete vormt een van de meest effectieve tuchtrechtelijke maatregelen. Deze maatregel is ook zeer wel toepasbaar bij het tuchtrecht voor accountants, de geldboete is dan ook toegevoegd aan het pakket van maatregelen dat de accountantskamer ten dienste staat. Het zal ook mogelijk zijn een geldboete in combinatie met een andere tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Op de aard van de afzonderlijke tuchtrechtelijke maatregelen wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.
Ingeval ernstige bezwaren tegen een accountant zijn gerezen kan het gezien de bescherming van het algemeen belang aangewezen zijn de accountant met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. De AFM en de voorzitters van de NOvAA en het NIVRA zullen in een dergelijke situatie een klacht tegen de betrokken accountant indienen bij de accountantskamer. Indien de AFM ofwel de voorzitters van de NOvAA en het NIVRA van oordeel zijn dat het gezien de ernst van het geconstateerde feit niet wenselijk is dat een accountant gedurende de behandeling van de klacht door de accountantskamer als zodanig werkzaamheden verricht, kunnen zij de accountantskamer verzoeken de inschrijving van de betrokken accountant in het register bij wijze van voorziening tijdelijk door te halen. Op de tijdelijke doorhaling wordt nader ingegaan in de artikelsgewijze toelichting.
De accountantskamer hoeft niet op alle aangevoerde argumenten van de klager en de accountant in te gaan. Het CBb heeft bij het tuchtrecht op grond van de Wet AA en de Wet RA op dit punt uitgemaakt dat gereageerd moet worden op de essentie van de klacht respectievelijk het verweer1. Uit de tuchtbeslissing moet blijken waarom de argumenten van de klager zijn verworpen of waarom het verweer van de accountant niet opgaat. Wanneer de accountantskamer een klacht gegrond verklaard dient uit de uitspraak te volgen welke tuchtrechtelijk te handhaven normen de accountantskamer geschonden acht en door welk handelen van de accountant deze normen zijn overschreden2.
Het Beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Tegen de uitspraken van de accountantskamer staat hoger beroep open bij het CBb. Het CBb heeft reeds de benodigde expertise ten aanzien van het tuchtrecht voor accountants. Ook in de Wet AA en de Wet RA was het College als hoger beroepsinstantie aangewezen. In de Wet tbo 2004 is de regeling voor het beroep bij het CBb geheel uitgeschreven. In deze wet zijn de desbetreffende bepalingen van de Wet tbo 2004 van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze van overeenkomstige toepassingverklaring heeft voor het CBb als voordeel dat op deze wijze verzekerd is dat het procesrecht gelijkluidend is.
Wel hebben wij gemeend dat het wenselijk is ook bij het beroep bij het CBb de mogelijkheid te openen dat de AFM en de voorzitters van de NOVAA en het NIVRA het CBb kunnen verzoeken bij wijze van voorziening de inschrijving van een accountant in het register tijdelijk door te halen.
Hoofdstuk 3. Ontvangen adviezen3
Ten aanzien van het wetsvoorstel zijn adviezen ontvangen van de AFM, Berk Accountants en Belastingadviseurs, het College bescherming persoonsgegevens, de Nederlandsche Bank, Ernst & Young, KPMG, LTO Nederland, het NIVRA, de NOvAA, de Pensioen- & Verzekeringskamer, PriceWaterhouseCoopers, de Raad van Toezicht beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten, de Raad voor de rechtspraak, de Vereniging van accountants- en belastingadviseurs en VNO-NCW.
In de ontvangen adviezen wordt de aandacht gevraagd voor de keuze die in de Wta is gemaakt ten aanzien van het bereik van het tuchtrecht voor accountants. Het is de gedachte van een aantal adviserende instanties dat het de intentie van het kabinet zou zijn dat naast het wettelijk geregeld tuchtrecht ook de NOvAA en het NIVRA voor werkzaamheden van accountants die niet onder het bereik van de artikelen 33 van de Wet RA en 51 van de Wet AA zouden vallen bij verordening tuchtgerechten zouden dienen in te stellen. In dat licht bevelen deze instanties aan de werkingssfeer van het tuchtrecht uit te breiden tot alle werkzaamheden van accountants. In ieder geval zo adviseert een deel van de geraadpleegde instanties dienen, indien de werkingssfeer van de artikelen 33 van de Wet RA en 51 van de Wet AA wordt gehandhaafd, aanvullende maatregelen getroffen te worden opdat de bovenvermelde situatie zich niet zal voordoen.
De adviezen van de geraadpleegde instanties zijn in overweging genomen. Wij onderschrijven de gedachte dat het niet wenselijk is dat het NIVRA en de NOvAA zelf tuchtgerechten dienen in te stellen teneindezaken te behandelen die niet onder het bereik van de voornoemde artikelen vallen.
Het wetsvoorstel is aangepast zodat deze situatie zich niet meer kan voordoen. Alle werkzaamheden die accountants verrichten vallen onder het bereik van dit wetsvoorstel. Voor werkzaamheden die niet tot de kerntaken van accountants behoren hechten wij eraan dat daarbij eerst een klachtenprocedure wordt gevolgd. De situatie doet zich voor dat accountants naast de in dit wetsvoorstel geduide kerntaken ook werkzaamheden verrichten. Het komt onder meer voor dat accountants juridische adviezen geven, adviseren met betrekking tot belastingaangiften en zich bezig houden met automatiseringsadviezen. Dat ten aanzien van dergelijke werkzaamheden eerst een met waarborgen omklede klachtenprocedure wordt gevolgd heeft voor de rechtzoekende als voordeel dat zijn klacht inhoudelijk wordt behandeld en voor de accountantskamer als voordeel dat zaken die niet tot de kerntaken van de accountants behoren niet rauwelijks voor de accountantskamer gebracht worden. Zoals in het algemeen deel van de toelichting reeds is gesteld kan de beroepsgroep in de persoon van de voorzitter van het NIVRA dan wel de NOvAA een klacht die gegrond is verklaard door de klachtencommissie voor de accountantskamer brengen, indien het optreden van een accountant in die zaak ernstige schade toebrengt aan het vertrouwen dat in het accountantsberoep gesteld wordt.
Naar aanleiding van de regeling van het tuchtprocesrecht zijn van de adviserende instanties ook opmerkingen van wetstechnische aard ontvangen. Deze opmerkingen zijn, daar waar aangewezen, verwerkt in het thans voorliggende wetsvoorstel.
In dit artikel zijn definities opgenomen.
HOOFDSTUK II TUCHTRECHTELIJKE MAATREGELEN
Deze tuchtrechtelijke maatregelen zijn gebaseerd op de maatregelen die waren opgenomen in de Wet RA en de Wet AA. Naast deze bestaande tuchtrechtelijke maatregelen (waarschuwing, berisping, schorsing voor ten hoogste zes maanden en doorhaling van de inschrijving in het register) is besloten de maatregel van de geldboete toe te voegen. Deze maatregel wordt ondermeer toegepast bij het tuchtrecht ten aanzien van gerechtsdeurwaarders. De geldboete vormt binnen het tuchtrecht een effectief instrument teneinde ongewenst gedrag te sanctioneren.
Op grond van het tweede lid kan de accountantskamer bepalen dat haar beslissing tot oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel op kosten van betrokkene openbaar wordt gemaakt. De accountantskamer kan hiertoe besluiten omdat zij het als bijkomende sanctie passend acht. Een andere reden kan zijn dat de accountantskamer het wenselijk acht dat alle beroepsgenoten van betrokkene kennis nemen van de beslissing. De accountantskamer kan daarbij bepalen dat de gegevens van betrokkene in geanonimiseerde vorm worden opgenomen.
De tuchtrechtelijke maatregel van de waarschuwing is overgenomen uit artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de Wet RA en de artikel 52, eerste lid, onderdeel a, van de Wet AA. Deze maatregel kan worden opgelegd indien de accountantskamer van oordeel is dat het handelen van de accountant in het vervolg zorgvuldiger dient te zijn. De maatregel is qua zwaarte ondergeschikt aan de berisping. Van een waarschuwing wordt geen aantekening gemaakt in het register.
De tuchtrechtelijke maatregel van de schriftelijke berisping is overgenomen uit artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van de Wet RA en de artikel 52, eerste lid, onderdeel b, van de Wet AA. Deze maatregel kan worden opgelegd indien de accountantskamer van oordeel is dat het optreden van de accountant als onzorgvuldig gekenmerkt kan worden. Van de berisping wordt aantekening gemaakt in het register
In afstemming op andere stelsels van geldboeten, wordt een minimumboete van € 2,– en een maximumboete van € 4 500,– ingevoerd. Met de minimumboete van € 2,– wordt aangesloten bij het minimumbedrag van de geldboete in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. De maximumboete sluit aan bij de geldboete van de derde categorie zoals opgenomen in het vierde lid van artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. Een geldboete van € 2 zal op het eerste gezicht voor een accountant aan de lage kant geacht worden. Het opleggen van een dergelijke lage boete valt te vergelijken met de situatie waarbij de strafrechter een verdachte schuldig verklaart zonder of met symbolische strafoplegging. Deze tuchtrechtelijke maatregel zal wel in het register worden aangetekend en blijft in dat opzicht aan betrokkene kleven. In dit kader kan verder nog opgemerkt worden dat de bedragen van € 2 en € 4 500 de bandbreedten vormen voor het opleggen van de geldboete. Voor het geval de accountantskamer een geldboete van € 4 500 aan de lage kant acht kan zij ook kiezen voor de maatregel van tijdelijke doorhaling. Het effect van deze maatregel zal in de praktijk al snel een geldboete van € 4 500 overtreffen. Het is in dit licht dan ook van belang de tuchtrechtelijke instrumenten die de accountantskamer ten dienste staan in hun onderling verband te beschouwen.
De accountantskamer heeft op grond van het tweede lid de bevoegdheid de geldboete geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4, derde lid, van de Wet tbo 2004.
Een beslissing van de accountantskamer die strekt tot het opleggen van een geldboete dient op grond van het derde lid de termijn te bevatten waarbinnen de geldboete moet zijn voldaan. Aangezien het mogelijk is dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarbij betrokkene niet in staat is tijdig de geldboete te voldoen, voorziet het vierde lid in de mogelijkheid dat betrokkene de voorzitter van de accountantskamer kan verzoeken de termijn waarbinnen de geldboete voldaan moet zijn te verlengen. De geldboeten die door de accountantskamer worden geïnd komen ten bate van de Staat.
Het is gewenst dat de betrokkene een opgelegde geldboete ook daadwerkelijk betaalt. Indien een betrokkene niet betaalt kan de accountantskamer de betrokkene horen teneinde te vernemen wat de reden is waarom betrokkene de geldboete niet heeft voldaan. In het geval de betrokkene naar het oordeel van de accountantskamer geen toereikende verklaring kan geven biedt het vierde lid de accountantskamer de mogelijkheid ambtshalve een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. De accountantskamer kan bepalen dat de inschrijving van betrokkene tijdelijk wordt doorgehaald, waarbij de doorhaling kan worden opgeheven zodra het bedrag van de geldboete ontvangen is. De accountantskamer kan in ernstiger gevallen ook bepalen de inschrijving van betrokkene in het register door te halen. Het derde en vierde lid zijn gebaseerd op artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Dit artikel stelt de accountantskamer in staat te beoordelen op welke wijze publicatie van de uitspraak het meest effectief kan geschieden. Gekozen kan worden voor publicatie in een vakblad of bijvoorbeeld in de Staatscourant. Het kan soms op voorhand niet precies duidelijk zijn wat de exacte kosten zijn die met de publicatie van de uitspraak gemoeid zijn. Het tweede lid stelt de accountantskamer in staat de kosten op een bepaald bedrag te schatten. Dit artikel is gebaseerd op artikel 5 van de Wet tbo 2004.
De accountantskamer kan de inschrijving van de accountant in het register op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, tijdelijk doorhalen voor een periode van ten hoogste één jaar. De accountantskamer heeft hiermee binnen het maximum van de termijn van een jaar de bevoegdheid te bepalen hoe lang de inschrijving doorgehaald wordt. Dit kan derhalve ook een periode korter dan een jaar zijn. De uitspraak bevat in ieder geval de termijn waarop de tijdelijke doorhaling ingaat en wanneer deze eindigt. Het tweede lid strekt ertoe dat de AFM en de voorzitters van de NOVAA en het NIVRA van de uitspraak op de hoogte worden gebracht.
De accountantskamer kan de inschrijving van de accountant in het register op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, doorhalen. De doorhaling betreft de zwaarste tuchtrechtelijke maatregel die de accountantskamer kan opleggen. Op grond van het eerste lid bepaalt de accountantskamer wat de termijn is waarbinnen de betrokkene niet opnieuw kan worden ingeschreven in het register. Op deze wijze wordt voorkomen dat de inschrijving van betrokkene wordt doorgehaald en deze zich gelijk weer aanmeldt voor inschrijving. Wanneer de inschrijving van een accountant in het register voor een bepaalde periode is doorgehaald bestaat na afloop van deze termijn niet gelijk een recht opnieuw ingeschreven te worden. De accountant dient dan te voldoen aan de voorwaarden die ten aanzien van de inschrijving in het register gelden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 44, eerste lid, van de Wet AA, 59, eerste lid, van de Wet RA en 23 van de Wta. De situatie kan zich derhalve voordoen dat een accountant nadat de termijn van de door de accountantskamer opgelegde doorhaling in het register is verstreken op grond van de voornoemde artikelen niet in het register ingeschreven wordt.
Het tweede lid strekt ertoe dat de AFM en de voorzitters van de NOVAA en het NIVRA van de uitspraak op de hoogte worden gebracht.
Deze bepaling strekt ertoe de AFM en de voorzitters van het NIVRA en de NOvAA worden geïnformeerd wanneer de accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel heeft opgelegd. Deze maatregel wordt behalve in geval het een waarschuwing betreft, opgenomen in de te onderscheiden registers.
HOOFDSTUK III DE ACCOUNTANTSKAMER
Dit artikel regelt de instelling van de accountantskamer. De accountantskamer maakt geen deel uit van de rechterlijke macht. Wel is zij voor een groot deel samengesteld uit rechterlijk ambtenaren met rechtspraak belast. Bij de vraag welk gerecht in staat zou zijn deze bijdrage te leveren, waarbij is gelet op aanwezige expertise en belasting van het gerecht is in overleg met de Raad voor de rechtspraak de keuze op de rechtbank Zwolle gevallen. De rechtbank Zwolle heeft reeds ervaring opgedaan met het medisch tuchtrecht. De rechtbank Zwolle zal ook langs andere weg ondersteuning bieden aan de accountantskamer. Dit in de vorm van ondersteuning door rechterlijk ambtenaren. De accountantskamer kan op grond van het tweede lid ook buiten de vestigingsplaats zitting houden.
Dit artikel regelt de samenstelling van de accountantskamer. Teneinde de voortgang van procedures bij de accountantskamer te waarborgen wordt bepaald dat de accountantskamer een of meer plaatsvervangend-secretarissen kan hebben.
Dit artikel bevat de eisen die gelden terzake van de voorzitter, de secretaris en de leden. Het betreft hierbij de personen die rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zijn, ofwel personen die voldoen aan de vereisten voor benoeming tot rechter in een rechtbank. Deze bepalingen staan in het teken van een onafhankelijke en onpartijdige accountantskamer.
In dit artikel zijn de eisen opgenomen voor de leden en hun plaatsvervangers die specifieke deskundigheid bezitten ten aanzien van accountantswerkzaamheden. Deze leden vervullen een belangrijke rol bij de vaktechnische boordeling in een concrete zaak.
Deze bepaling strekt ertoe de onafhankelijkheid van de secretaris en de leden te waarborgen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 9, vierde lid, van de Wet tbo 2004.
Met dit artikel wordt de eed of belofte voorgeschreven voor de voorzitter, de leden en de secretaris. Ook de plaatsvervangers van deze personen leggen op grond van artikel 20 deze eed of belofte af. Het afleggen van de eed of belofte vormt een belangrijke waarborg voor de onafhankelijkheid van de voornoemde personen. Een vergelijking kan hierbij worden gemaakt met rechterlijk ambtenaren die, op grond van artikel 1g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, alvorens zij in dienst treden de eed of belofte afleggen. De af te leggen eed of belofte is gebaseerd op de eed of belofte zoals deze door rechterlijk ambtenaren wordt afgelegd. De tekst van de eed en de belofte wordt vastgesteld als bijlage bij deze wet. In navolging van hetgeen ten aanzien van rechterlijk ambtenaren is bepaald (artikel 1g, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren), vindt bij een opvolgende benoeming niet opnieuw een beëdiging plaats. Hierbij gaat het om een voorzitter die voor een volgende termijn als voorzitter benoemd wordt of bijvoorbeeld om een lid die voor een opvolgende termijn als lid van de accountantskamer benoemd wordt. Ook in het geval een plaatsvervangend lid tot lid wordt benoemd of een lid tot voorzitter is sprake van een opvolgende benoeming en vindt niet opnieuw een beëdiging plaats.
Dit artikel bevat bepalingen tot borging van de onafhankelijkheid van de accountantskamer. Het artikel is gebaseerd op artikel 10 van de Wet tbo 2004 en op artikel 56 van de Wet AA. De Minister van Financiën kan bij ministeriële regeling bepalen welke functies en betrekkingen nog meer onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van de accountantskamer.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de Wet tbo 2004.
Het eerste lid van het artikel is gebaseerd op artikel 36, vierde lid van de Gerechtsdeurwaarderswet. De volgende leden zijn gebaseerd op artikel 12 van de Wet tbo 2004.
Met dit artikel wordt geregeld dat de leden en plaatsvervangende leden, bedoeld in artikel 13 vacatiegelden ontvangen. Voor getuigen en deskundigen vindt vergoeding plaats op basis van de Wet tarieven in strafzaken. De Minister van Financiën draagt zorg voor deze vergoedingen.
Dit artikel verzekert dat de bepalingen omtrent de voorzitter, de leden en de secretaris evenzeer gelden voor eventuele plaatsvervangende voorzitters, leden en secretarissen.
De kosten van de accountantskamer komen op basis van dit artikel voor rekening van de Minister van Financiën. Het tweede lid biedt de Minister van Financiën de mogelijkheid regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop de financiering van de accountantskamer plaats vindt. Bij deze regels kan gedacht worden aan de planning en control systematiek en meer in het algemeen de verantwoording van de bestede middelen. De accountantskamer dient jaarlijks voor 1 april verslag te doen over het voorafgaande jaar. De Minister van Financiën is op grond van het vierde lid bevoegd tot het stellen van regels ten aanzien van het jaarverslag. Op deze wijze kan gewaarborgd worden dat de Minister van Financiën volledig wordt geïnformeerd omtrent de verrichtingen van de accountantskamer.
HOOFDSTUK IV HET TUCHTGEDING IN EERSTE AANLEG
In de artikelen 22 tot en met 42 zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding. Hierbij is gekeken naar andere wettelijke stelsels inzake tuchtrecht alsmede naar afdeling 8.2.5. (onderzoek ter zitting) van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 22 regelt de wijze waarop tuchtzaken tegen accountants worden behandeld. Het eerste lid ziet op de kerntaken van accountants. Wat deze kerntaken zijn is reeds aan de orde gekomen in § 1 van deze toelichting. Ook overtredingen van het bepaalde in verordeningen van de NOvAA en het NIVRA die betrekking hebben op de uitoefening van deze kerntaken kunnen voor de accountantskamer worden gebracht. De bevoegdheid tot het aanhangig maken van een zaak die raakt aan de kerntaken van een accountant komt toe aan een ieder. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het CBb op grond van de Wet RA en de Wet AA (CBb 16 december 1993, Jurisprudentie Tuchtrechtspraak 1998–5). De Wet RA en de Wet AA kenden geen expliciete bepaling waaruit bleek dat de klager een rechtstreeks belang moest hebben. In de praktijk werd de kring van klachtgerechtigden ruim genomen. Het vierde en vijfde lid voorzien in een gezamenlijke behandeling van gelijkluidende klachten en in een ambtshalve aanvulling van de klacht door de accountantskamer indien een klager de klacht uitsluitend baseert op artikel 51, eerste lid, van de Wet AA, of artikel 33, eerste lid, van de Wet RA, maar deze klacht ook betrekking heeft op artikel 28, eerste lid, van de Wta.
Het tweede lid maakt het voor de voorzitter van de NOvAA respectievelijk het NIVRA mogelijk een accountant die is veroordeeld voor een strafbaar feit dat raakt aan de werkzaamheden die een accountant verricht, voor de accountantskamer te brengen. Het tweede lid vormt een aanvulling op het eerste lid. Op grond van het eerste lid kan immers een ieder een klaagschrift indienen bij de accountantskamer indien de klacht raakt aan de kerntaak van de accountant. Indien een accountant wordt veroordeeld voor een strafbaar feit dat raakt aan de kerntaak van een accountant kan reeds op grond van het eerste lid een zaak bij de accountantskamer aanhangig worden gemaakt. Voor de werkzaamheden van accountants die niet tot de kerntaken worden gerekend maar ten aanzien waarvan een accountant wel strafrechtelijk veroordeeld is, biedt het tweede lid de mogelijkheid de accountant voor de accountantskamer te brengen.
Het derde lid ziet op alle werkzaamheden van accountants die niet vallen onder het bereik van het eerste en tweede lid. In deze gevallen dient eerst de klachtenregeling gevolgd te worden. Op de klachtenregeling is reeds ingegaan in § 2 van de toelichting. Indien een klacht behandeld is door de klachtencommissie en de klacht betrekking heeft op een inbreuk van een verordening van de NOvAA of het NIVRA, of op een dermate ernstig handelen of nalaten van een accountant waardoor het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan de objectiviteit, onafhankelijkheid, integriteit en vakbekwaamheid van het accountantsberoep wordt gesteld in het maatschappelijk verkeer ernstig wordt geschaad, kan de voorzitter van de NOvAA respectievelijk het NIVRA de zaak aanhangig maken bij de accountantskamer. Op grond van het achtste lid kan de voorzitter van de NOvAA respectievelijk het NIVRA deze bevoegdheid mandateren.
Het vijfde lid is gebaseerd op de procedure zoals deze is opgenomen in artikel 8:14, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Het artikel voorziet in de bevoegdheid zaken die onderling raakvlakken vertonen te voegen. In eerste instantie was een verplichting opgenomen in een dergelijk geval tot voeging over te gaan. De situatie kan zich echter zeer wel voordoen dat de aard van de zaak aanleiding geeft de zaken afzonderlijk te behandelen. In dat verband is gekozen voor het toekennen van een bevoegdheid tot voeging over te gaan in plaats van een verplichting. Indien de accountantskamer zaken gevoegd heeft en er nadien aanleiding bestaat de zaken gesplitst te behandelen dan biedt het vijfde lid hiertoe de mogelijkheid.
Op grond van dit artikel wordt van de indiener van een klacht een griffierecht geheven. Het is van groot belang dat van de tuchtrechtelijke procedure zorgvuldig gebruik wordt gemaakt. Het heffen van een griffierecht draagt ertoe bij dat personen die overwegen een klacht in te dienen gestimuleerd worden een goede afweging te maken. Het betaalde griffierecht vervalt aan de accountantskamer. Indien de betrokkene na het indienen van een klacht bij de accountantskamer tegemoet komt aan de inhoud van de klacht is hij gehouden het griffierecht aan de klager te vergoeden. Ook indien de klacht uiteindelijk gegrond blijkt te zijn dient betrokkene het griffierecht aan de klager te vergoeden. De accountantskamer zal dit meenemen in de uitspraak.
Indien de klager het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldoet zal de klacht niet ontvankelijk verklaard worden. Indien de klager wil dat zijn klacht toch behandeld wordt kan hij de klacht opnieuw indienen. Uiteraard is hij ook dan het griffierecht verschuldigd. Wanneer hij het griffierecht wederom niet voldoet zal zijn klacht weer niet-ontvankelijk verklaard worden.
De AFM is niet gehouden een griffierecht te voldoen aangezien de AFM steeds een zorgvuldige afweging zal maken of een klacht zal worden ingediend. Op grond van het vierde lid kan het griffierecht bij ministeriële regeling worden aangepast indien het consumentenprijsindexcijfer (CPI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek daartoe aanleiding geeft. Dit artikel is gebaseerd op artikel 8:41 van de Awb. Ook de NOvAA en het NIVRA zijn niet gehouden een griffierecht te voldoen aangezien voor deze instanties hetzelfde geldt als hiervoor ten aanzien van de AFM is opgemerkt.
Indien een klacht wordt ingediend tegen een lid of plaatsvervangend lid van de accountantskamer die zelf externe accountant, registeraccount of Accountant-Administratieconsulent is, is het uiteraard niet gewenst dat deze persoon voor wat betreft deze klacht zitting heeft in de accountantskamer. Dit artikel strekt ertoe deze persoon in een dergelijk geval direct te vervangen. Het artikel is gebaseerd op artikel 16 van de Wet tbo 2004.
Een schriftelijke voorbereiding van de behandeling van een klacht bij de accountantskamer kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verduidelijking van de standpunten van de klager en betrokkene. De accountantskamer zal op deze wijze beter in staat zijn een oordeel te vormen omtrent de gegrondheid van een klacht.
Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot het oproepen van de betrokkene en de klager(s) om op de zitting te verschijnen. Wanneer de accountantskamer gebruik heeft gemaakt van de procedure van de schriftelijke voorbereiding kan de accountantskamer bepalen dat de termijn waarbinnen de betrokkene en klager worden opgeroepen, wordt verlengd.
Gezien de aard van de tuchtprocedure is het doorgaans gewenst dat betrokkene ter zitting verschijnt. Wanneer de accountantskamer gezien de aard van de zaak van oordeel is dat betrokkene in persoon ter zitting dient te verschijnen biedt dit artikel de mogelijkheid te verzekeren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
De zitting van de accountantskamer zal conform artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in principe openbaar toegankelijk zijn. De situatie kan zich echter voordoen dat openbare behandeling een goede rechtspleging of de belangen van betrokkene of de klager ernstig zou schaden. Accountants komen doorgaans in aanraking met gegevens van bedrijven die een vertrouwelijk karakter hebben. kan in dit verband zeer wel wenselijk zijn dat de accountantskamer besluit de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Aangezien de klager ook ernstige schade zou kunnen leiden bij het openbaar worden van bedrijfsgevoelige informatie, is de klager eveneens in het tweede lid opgenomen.
Wanneer de accountantskamer niet op de in het derde lid voorgeschreven wijze zitting houdt, zal dit op grond van het vierde lid tot gevolg hebben dat de beslissing in de tuchtzaak nietig is. Deze bepaling stemt overeen met het eerste lid van artikel 37 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Dit artikel regelt de gang van zaken tijdens de zitting. Het artikel komt grotendeels overeen met artikel 8:61 Awb.
Tijdens een procedure kan de klager zijn klacht intrekken. Hij heeft dan niet langer een persoonlijk belang bij de voortzetting van de procedure. Intrekking van de procedure zal in de meeste gevallen onderdeel uitmaken van de regeling die de klager met betrokkene heeft getroffen. Aangezien het tuchtrecht niet primair is gericht op bescherming van de persoonlijke belangen van de klager, maar op handhaving van het algemeen belang bij een goede beroepsuitoefening, voorziet dit artikel in de mogelijkheid om de procedure voort te zetten met het oog op dit algemeen belang. In dat geval wordt de behandeling van de klacht voortgezet als ware het een klacht van de AFM, de voorzitter van de NOvAA of de voorzitter van het NIVRA.
Indien blijkt dat de behandeling van een zaak niet op één zitting kan worden afgerond, dan wel wanneer zich een incident voordoet, kan behoefte bestaan aan schorsing van de zitting. Dit artikel voorziet in de bevoegdheid daartoe.
De regeling van de sluiting van de zitting komt overeen met artikel 8:65 Awb.
Dit artikel heeft betrekking op de rol van een gemachtigde. Indien de accountantskamer niet heeft bevolen dat betrokkene in persoon dient te verschijnen kan deze zich op de zitting doen vertegenwoordigen. De vertegenwoordiging kan plaatsvinden door een advocaat die verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gevolmachtigde. De accountantskamer is op grond van het tweede lid bevoegd te weigeren dat bepaalde personen die geen advocaat zijn als gemachtigde optreden. In een dergelijk geval houdt de accountantskamer de zaak tot de volgende zitting aan teneinde de betrokkene niet in zijn verdediging te schaden. De bijstand van een raadsman is indien de betrokkene tijdens de zitting verschijnt op grond van het vierde lid mogelijk. De accountantskamer kan bepalen dat het niet gewenst is dat een raadsman die geen advocaat is tijdens de zitting als raadsman fungeert. De accountantskamer is op grond van het vijfde lid bevoegd te weigeren deze persoon als raadsman toe te laten. De accountantskamer houdt in dit geval indien betrokkene daarom verzoekt de zaak tot een volgende zitting aan.
Dit artikel stemt overeen met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Voor de verdere procedure van wraking zijn de artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaard.
Dit artikel regelt de mogelijkheid dat de voorzitter of een lid verzoekt zich van de behandeling van een zaak te mogen verschonen. Ook bij dit artikel zijn de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering van toepassing verklaard.
Dit artikel regelt de wijze waarop getuigen kunnen worden opgeroepen. Het vierde lid stemt overeen met artikel 8:33, vierde lid Awb.
Dit artikel de wijze waarop deskundigen worden benoemd. Het artikel is gebaseerd op artikel 26 van de Wet tbo 2004.
Dit artikel is deels ontleend aan de artikelen 8:66 en 8:67 Awb. Het stelt de hoofdregel voorop dat de accountantskamer schriftelijk uitspraak doet. De uitspraak dient gemotiveerd te zijn, alsmede in het openbaar te worden uitgesproken (vgl. artikel 121 Grondwet). Het vierde lid voorziet, om redenen van efficiency, in de mogelijkheid dat de accountantskamer onmiddellijk mondeling uitspraak doet; deze regeling is ontleend aan de Awb.
In dit artikel is een vereenvoudigde procedure voor relatief lichte overtredingen opgenomen. De procedure stemt overeen met de procedure zoals opgenomen in artikel 28, eerste lid van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Een dergelijke procedure is efficiënt en draagt tevens bij aan een effectieve handhaving van de desbetreffende regelgeving; op deze wijze kan immers zeer snel op een overtreding worden gereageerd. Vanuit rechtsstatelijk oogpunt is gezocht naar een evenwichtige begrenzing van deze procedure. Dit heeft geresulteerd in de bepaling dat indien naar het oordeel van de voorzitter van de accountantskamer geen tuchtmaatregel dient te worden opgelegd, de voorzitter de zaak zonder zitting kan afdoen. In het geval de voorzitter van oordeel is dat een klacht gegrond is, maar geen andere tuchtmaatregel dan een waarschuwing, berisping of een geldboete van ten hoogste € 225 dient te worden opgelegd, kan de voorzitter de zaak, na het horen van betrokkene zonder zitting afdoen. Tegen deze uitspraken kan betrokkene of de klager verzet doen. In dat geval vervalt de uitspraak en wordt de zaak verder ter zitting behandeld.
In dit artikel wordt geregeld dat verstek wordt verleend tegen een betrokkene die niet ter zitting is verschenen of, ingeval zijn persoonlijke verschijning niet is bevolen, zich niet heeft laten vertegenwoordigen. De regeling is ontleend aan de artikelen 280 en 399 Wetboek van Strafvordering. Tegen een uitspraak bij verstek staat voor de betrokkene verzet open. Het doen van verzet leidt alsnog tot een gewone behandeling. Verschijnt de betrokkene dan weer niet ter zitting, dan wordt niet opnieuw verstek verleend, maar kan het tuchtgerecht een gewone uitspraak doen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 38 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Ingeval ernstige bezwaren tegen een accountant zijn gerezen kan het gezien de bescherming van het algemeen belang aangewezen zijn de accountant met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. De AFM en de voorzitters van de NOvAA en het NIVRA kunnen, indien zij van oordeel zijn dat een dergelijke situatie zich voordoet, de accountantskamer verzoeken bij wijze van voorziening de inschrijving van de accountant in het register tijdelijk door te halen. Indien de accountantkamer van oordeel is dat inderdaad sprake is van ernstige bezwaren tegen de accountant en gevolg geeft aan dit verzoek dan is de accountant hangende de procedure bij de accountantskamer niet bevoegd als zodanig op te treden. De accountantskamer kan deze tijdelijke doorhaling tijdens de behandeling van de klacht beëindigen indien zij van oordeel is dat van ernstige bezwaren niet gebleken is. De beslissing van de accountantskamer de inschrijving van een accountant bij wijze van voorziening tijdelijk door te halen valt te vergelijken met een voorlopige voorziening zoals opgenomen in de Awb. Tegen een dergelijke voorlopige voorziening staat geen beroep open. In navolging hiervan staat tegen de beslissing van de accountantskamer om de inschrijving van een accountant in het register bij wijze van voorziening tijdelijk door te halen, evenmin beroep open.
De bevoegdheid een voorziening tot tijdelijke doorhaling te treffen bestaat eveneens in het geval tegen een accountant een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf is ingesteld. In gevallen dat het gepleegde misdrijf mede het functioneren van de accountant raakt, bijvoorbeeld in gevallen als fraude, kan het gewenst zijn dat de inschrijving van een accountant in het register tijdelijk wordt doorgehaald ook al behandeld de accountantskamer niet zelf een met het misdrijf samenhangende klacht tegen de accountant.
Op grond van het zevende lid wordt buiten twijfel gesteld dat een betrokkene wiens inschrijving is doorgehaald ter zake van handelingen en gedragingen, die hebben plaatsgehad in de periode dat zijn inschrijving niet was doorgehaald, hebben plaatsgevonden.
Het achtste lid dient ertoe te voorkomen dat een betrokkene wiens inschrijving is doorgehaald zich voordoet als registeraccountant, Accountant-Administratieconsulent of als accountant. Het bekleden van een betrekking bij de NOvAA en het NIVRA zal gedurende de doorhaling niet mogelijk zijn.
Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 8:85 en 8:87, eerste lid, van de Awb.
Tegen de uitspraken van de accountantskamer staat beroep open bij het CBb. Op grond van de Wet tbo 2004 is bij overtreding van verordeningen van bedrijfslichamen bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie na een uitspraak van het tuchtgerecht eveneens beroep bij het CBb mogelijk. Het verdient de voorkeur dat de bepalingen inzake het beroep bij het CBb gelijkluidend zijn. Besloten is de bepalingen inzake het beroep bij het CBb zoals deze zijn opgenomen in de Wet tbo 2004 van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Deze bepaling strekt ertoe de regeling van het beroep bij het CBb zoals deze is opgenomen in de Wet tbo 2004 van overeenkomstige toepassing te laten zijn op het beroep op grond van deze wet.
Deze bepaling biedt het CBb, wanneer tegen de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep is ingesteld, dezelfde mogelijkheid als de accountantskamer op grond van artikel 41, om bij wijze van voorziening de inschrijving van betrokkene tijdelijk door te halen. Indien het CBb besluit de inschrijving van betrokkene bij wijze van voorziening tijdelijk door te halen, dan vervalt deze tijdelijke doorhaling op het moment dat het CBb uitspraak doet op het hoger beroep.
Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 8:85 en 8:87, eerste lid, van de Awb.
Dit artikel bevat een gelijke verplichting als is opgenomen in artikel 9. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar artikel 9.
HOOFDSTUK VI DE TENUITVOERLEGGING
Bij de afweging wie het best kan worden belast met de tenuitvoerlegging van de uitspraken van de accountantskamer en het CBb is de keus gevallen op de accountantskamer. De accountantskamer vormt de spil waarom het tuchtrecht draait. Iedere tuchtzaak wordt bij de accountantskamer aanhangig gemaakt. De accountantskamer is in dit verband op de hoogte van de gegevens van betrokkene. Wij achten de accountantskamer in dit kader het best in staat de tenuitvoerlegging van haar eigen uitspraken en die van het CBb te verzorgen. De tuchtrechtelijke maatregelen van de waarschuwing en de berisping blijken uit de uitspraak van de accountantskamer. De accountantskamer stelt op grond van artikel 9 de AFM en de voorzitter van de NOVAA respectievelijk het NIVRA dat uitspraak is gedaan en wat de tuchtrechtelijke maatregel behelst. Van de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen met uitzondering van de waarschuwing wordt door de AFM en de voorzitter van de NOvAA respectievelijk het NIVRA aantekening gemaakt in het register. Indien een boete wordt opgelegd geschiedt de inning hiervan door de accountantskamer. Indien de accountantskamer besluit tot doorhaling van de inschrijving deelt zij dit op grond van artikel 8 mee aan de AFM en de voorzitter van de NOvAA respectievelijk het NIVRA die deze doorhaling van de inschrijving in het register verzorgen.
Het is niet wenselijk dat een uitspraak reeds ten uitvoer wordt gelegd voordat deze onherroepelijk is. Voor de ernstige gevallen bieden de artikelen 41 en 44 de mogelijkheid de betrokkene in afwachting van de uitspraak te schorsen.
HOOFDSTUK VII WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN
In het algemeen deel van de toelichting is ingegaan op de klachtencommissie van de NOvAA en het NIVRA. Dit artikel strekt ertoe een klachtencommissie in te stellen ter behandeling van klachten ten aanzien van Accountants-Administratieconsulenten. Het is van groot belang dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwen wordt gehecht aan het oordeel van de klachtencommissie. Een belangrijke waarborg hiervoor is dat de voorzitter onafhankelijk dient te zijn. Hij mag los van het voorzitterschap van de klachtencommissie geen banden hebben met de NOvAA. De benoeming van de voorzitter van de klachtencommissie behoeft goedkeuring van de Minister van Financiën. Bij de beoordeling of goedkeuring verleend kan worden, zal met name bezien worden of de onafhankelijkheid van de voorzitter afdoende gewaarborgd is.
De bevoegdheid klachten in te dienen bij de accountantskamer komt toe aan een ieder die een klacht wenst in te dienen inzake de wijze waarop een Accountants-Administratieconsulent zich jegens hem heeft gedragen. Met deze definitie wordt aangesloten bij de bevoegdheid om klachten in te dienen bij de accountantskamer. In verband met de kenbaarheid van de klager en de mogelijkheid ingediende klachten te beoordelen, is bepaald dat het klaagschrift de naam en het adres van de indiener dient te bevatten. Ook dient het klaagschrift te zijn voorzien van een dagtekening en een omschrijving van de klacht. Het is de verantwoordelijkheid van de klager zijn klacht begrijpelijk te formuleren. Indien een klacht in een vreemde taal is gesteld, behoort het tot de zorg van de klager om een vertaling te verzorgen.
Het voeren van een klachtenprocedure of een tuchtzaak is nimmer het doel op zich. Het heeft altijd de voorkeur indien partijen onderling tot een vergelijk kunnen komen. Klachtrecht en (tucht)rechtspraak zijn immers pas dan de aangewezen weg indien partijen hier niet in slagen. Indien na het indienen van een klacht partijen tot een vergelijk komen heeft het voortzetten van de klachtprocedure de waarde meer. In dat verband voorziet artikel 50c in de mogelijkheid de procedure te beëindigen.
Teneinde klagers die per abuis de klachtencommissie benaderen van dienst te zijn bevat artikel 50d een voorziening op dit punt. Deze voorziening strekt ertoe dat de klachtencommissie klachten die eigenlijk aan de accountantskamer gezonden hadden dienen te worden, zelf doorstuurt naar de accountantskamer. De klachtencommissie stelt de klager van deze doorzending op de hoogte.
Aangezien het ongewenst is dat leden van de klachtencommissie oordelen over een klacht die op hen betrekking heeft, bevat dit artikel een bepaling die ertoe strekt dit te voorkomen. In het geval uit de ingediende klacht blijkt dat deze betrekking heeft op een of meer leden van de klachtencommissie dan draagt de voorzitter zorg voor vervanging van het bewuste lid van de commissie.
Het recht te klagen is niet onbeperkt. Uitgangspunt is dat zowel klager als beklaagde een reële kans dienen te hebben hun verhaal te doen en de mogelijkheid te hebben tot een weerwoord. Ook in geval de betrokken accountant betrokken is in een opsporingsonderzoek ten aanzien van de gedraging waarover geklaagd wordt kan de klachtencommissie van behandeling van de klacht afzien. De klacht komt dan immers reeds aan de orde voor een andere instantie en daarbij behoeft de betrokken accountant niet mee te werken aan een onderzoek wat voor hem consequenties kan hebben in de vervolgingsprocedure. Ook indien de klachtencommissie van oordeel is dat een klager maar zeer zijdelings of zelfs helemaal niet betrokken is bij de bestreden gedraging kan zij besluiten de klacht niet in behandeling te nemen. Het zelfde geldt indien de aard van de klacht zodanig is dat het weinig zinvol zou zijn indien de klachtencommissie hierover zou oordelen.
Het kan in veel gevallen zinvol zijn partijen eerst te verzoeken schriftelijk op elkaars standpunten te laten reageren. Dit draagt in veel gevallen bij tot verheldering van de punten die partijen onderling verdeeld houden. De klachtencommissie kan van deze schriftelijke wisseling van standpunten afzien indien de klacht haar voldoende helder is.
Zowel de klager als de beklaagde hebben steeds het recht om mondeling hun standpunt toe te lichten. De klager kan van het recht om gehoord te worden afzien. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het geschilpunt helder is en een en ander reeds in de schriftelijke verheldering van standpunten naar voren is gebracht. Indien de klachtencommissie tot het oordeel is gekomen dat de klacht kennelijk ongegrond is kan zij ook afzien van het horen van de klager.
Een belangrijke waarborg voor het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan de klachtencommissie verbonden wordt, betreft een tijdige afhandeling en de publicatie van het oordeel over een klacht. Op deze wijze kunnen zowel de klager als de betrokken accountant en zijn beroepsgenoten kennis nemen van het oordeel van de klachtencommissie. In verband met de privacy van betrokkene kan de klachtencommissie besluiten de naam van de betrokken klager en de accountant geanonimiseerd weer te geven.
Indien de klachtencommissie bij de beoordeling van de klacht tot het inzicht is gekomen dat hetgeen zij voor ogen heeft gekregen van dien aard is dat sprake kan zijn van tuchtwaardig handelen van de accountant kan zij bij het gegrond verklaren van de klacht de aanbeveling doen aan de voorzitter van de beroepsorganisatie (NOvAA) dat de klacht zich leent voor doorzending aan de accountantskamer.
Dit artikel strekt ertoe een klachtencommissie in te stellen ter behandeling van klachten ten aanzien van registeraccountants. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 49.
HOOFDSTUK VIII SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
In artikel 15 wordt bepaald dat de voorzitter, de leden en de secretaris na hun benoeming en voorafgaand aan hun werkzaamheden voor de accountantskamer de eed of de belofte afleggen. In artikel 51 is voorzien in de omstandigheid dat de eerste voorzitter van de accountantskamer ook beëdigd dient te worden. Dit zal enkel in dit ene geval geschieden door de president van het CBb. De volgende voorzitters zullen de eed of belofte afleggen ten overstaan van een plaatsvervangend-voorzitter.
Dit artikel bevat het overgangsrecht inzake het tuchtrecht. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de raden van tucht een zaak in behandeling hebben genomen en de betrokken accountant gehoord is de raden van tucht de tuchtzaak afhandelen op grond van het tuchtrecht zoals dat van toepassing was voor het moment voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel tuchtrechtspraak accountants. De zaken die op dat moment wel aanhangig waren gemaakt bij de raden van tucht, maar waarbij de betrokken accountant nog niet gehoord was worden overgedragen aan de accountantskamer. De accountantskamer handelt deze zaken af op grond van het recht zoals dat van toepassing was op het moment voor inwerkingtreding van de wet tuchtrechtspraak accountants. Op deze wijze behoeven tuchtprocedures die reeds in behandeling zijn bij de raden van tucht en waarbij het horen en de verdere behandeling reeds zijn aangevangen niet te worden overgedragen aan de accountantskamer. Dit voorkomt dat betrokken partijen de hele procedure overnieuw moeten doen. De consequentie hiervan is wel dat het overgangsrecht een voorziening bevat waardoor de raden van tucht blijven bestaan totdat zij hun laatste zaken hebben afgerond.
Aangezien het de verwachting is dat deze wet regelmatig zal worden aangehaald, is in dit artikel een citeertitel opgenomen.
Verordening voor de Raad voor Geschillen, vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering van het NIVRA van 14 december 2001, Stcrt. 2002, 43. Verordening voor de Raad voor Geschillen, vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering van de NOvAA van 18 juni 2001, Stcrt. 2001, 152.
CBb 6 november 2001 (AWB 00/763; LJN AD5526), CBb 5 september 2002 (AWB 00/920 en 00/921; LJN AE8805) en CBb 23 januari 2003 (AWB 02/256 en 02/257; LJN AF 3777 en AF 3779).
CBb 12 juni 2001 (AWB 99/959; LJN AB2217) en CBb 25 oktober 2001 (AWB 00/61 en 00/72); LJN AD4959).
CBb 29 mei 2001 (AWB 99/240; LJN AB1985, CBb 30 augustus 2001 (AWB 00/254 en 00/306; LJN AD2889), CBb 23 oktober 2001 (AWB 00/267; LJN AD6765) en CBb 30 januari 2003 (AWB01/924; LJN AF4488).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30397-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.