30 392
Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten (Stb. 484), de Zaaizaad en plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 8 februari 2006

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoud:

I Algemeen

1 Inleidende opmerkingen

2 Nationale regelgeving

3 De implementatie

II Artikelen

I ALGEMEEN

1 Inleidende opmerkingen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. De gemeenschappelijke markt is gebaat bij een goed functionerend en geharmoniseerd systeem om de intellectuele-eigendomsrechten te kunnen handhaven. Het tegengaan van piraterij, of dat nu via het Internet gebeurt, of offline, moet goed bestreden kunnen worden. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook van mening dat voor Nederland de implementatie van onderhavige richtlijn van belang is.

De leden van de CDA-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van het feit dat Nederland in internationaal perspectief meer dan oververtegenwoordigd is als vestigingsplek voor platforms, die gelegenheid bieden voor illegaal gebruik van auteursrechtelijk materiaal. Genoemde leden hebben behoefte aan een uitleg van de regering of zij deze zorgen deelt, hoe zij deze ontwikkeling beoordeelt en of zij meent dat extra inspanningen noodzakelijk zijn om Nederland van deze koppositie te bevrijden. Deze laatste vraag klemt te meer, nu de regering er uitdrukkelijk voor heeft gekozen de onderhavige richtlijn zo minimaal mogelijk te implementeren, aangezien zij meent dat onze regelgeving al in voldoende mate voorziet in handhavingsregels om piraterij te bestrijden. Graag een zorgvuldige reactie op dit punt.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vragen of het zo is dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel de beëindiging van diensten en de verstrekking van NAW-gegevens aan de rechthebbende partij alleen mogelijk is wanneer een rechter inbreuk op auteursrecht heeft vastgesteld.

Richt dit wetsvoorstel zich in hoofdlijn op grootschalige en georganiseerde piraterij of ook op de gewone consument die met gangbare software een muziekbestand downloadt en deelt met anderen? Onderkent de regering het verschil tussen piraten die exploiteren voor eigen gewin en consumenten die, al dan niet bewust, materiaal delen met anderen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, de toelichting en de adviezen naar aanleiding van het voorontwerp.

Het ontwerp geeft aanleiding tot het stellen van een aantal vragen van technische aard.

De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling het voorstel voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten ontvangen. Deze leden zijn bezorgd over het feit dat de uitwisseling van muziek, film en boek via Internet de auteurs dupeert maar dat hier vooralsnog niets aan gedaan wordt. Deze leden verzoeken de regering hierover mee te denken, vooral in het kader van de implementatie van deze richtlijn die voor het hier geschetste probleem geen oplossing biedt.

2 Nationale regelgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de verhouding beoordeelt tussen de werkelijk geleden schade en de hoogte van de claims door rechthebbenden in recente gevallen waarbij sprake was van openbaarmaking via Internet. Moet de schadevergoeding niet gekoppeld zijn aan de reëel geleden schade in plaats van de potentiële schade bijvoorbeeld door het daadwerkelijk aantal downloads van een openbaarmaking als leidend principe te nemen voor de hoogte van de schadevergoeding?

Is het civielrecht nog wel de aangewezen rechtsvorm om te hanteren bij auteursrechtelijke zaken? Onderschrijft de regering dat voor handhaving van het auteursrecht met deze wet opnieuw de bevoegdheden van privaatrechtelijke organisaties worden uitgebreid om het auteursrecht te kunnen handhaven waarbij ook de ruimte voor dergelijke organisaties om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer wordt verruimd? Is de regering van mening dat met deze wet een maximum is bereikt voor wat betreft bevoegdheden die kunnen worden verleend aan privaatrechtelijke organisaties? En is de regering van mening dat, indien voor handhaving van intellectuele eigendomsrechten verdere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is, hiervoor eerder moet worden gedacht aan het strafrecht dan aan het civiel recht?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Dam (2299) rondom het gebruik van IP-adressen bij opsporing de minister van Justitie aangaf dat het niet altijd mogelijk is om met absolute zekerheid vast te stellen dat een bepaald IP-adres ook daadwerkelijk is gebruikt door degene die formeel als abonnee van het betreffende IP-adres gebruik maakt.

Hoe kan een rechthebbende onomstotelijk aantonen dat een gedaagde inbreuk heeft gemaakt op zijn intellectueel eigendom door openbaarmaking op Internet?

3 De implementatie

De leden van de CDA-fractie zien dat er een aantal groepen belanghebbenden actief is die de belangen van rechthebbenden organiseren en bewaken. Voorbeelden hiervan zijn de Stichting Namaakbestrijding/React, Stichting BREIN, Stichting Platform Multimediaproducenten. Welke invloed, zo vragen deze leden, verwacht de regering dat de extra nadruk op de civielrechtelijke handhaving van de intellectuele eigendomsrechten zal hebben op de effectiviteit, het aantal en de organisatie van deze stichtingen.

Het wetsvoorstel voorziet in de introductie van het bewijs- of beschrijfbeslag. Zelfs nog voordat bodemprocedure wordt gestart, kunnen voorlopige maatregelen worden getroffen ter bescherming van bewijsmateriaal. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij in dit kader het risico van zogenoemde «fishing expeditions» beoordeelt. Immers met de introductie van het beschrijfbeslag, zou bij de concurrentie wel eens de verleiding kunnen ontstaan om de handhavingsregels van intellectuele eigendomsrechten te misbruiken om marktgevoelige informatie boven water te krijgen. Graag een reactie. Voorts hebben genoemde leden behoefte aan een nadere beantwoording van de vraag hoever de medewerkingsplicht in dit kader reikt. Deze leden constateren voorts dat geen gebruik is gemaakt van de bescherming van getuigen omdat Nederlandse civiele recht dergelijke bescherming niet kent. Bij deze leden rijst de vraag of deze magere motivering het achterwege laten van de implementatie van een onderdeel van de richtlijn, voldoende rechtvaardigt. Graag een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie constateren tevens dat wetgever ervoor heeft gekozen om artikel 4 van de richtlijn, waarin wordt bepaald wie bevoegd is tot het verzoeken van de toepassing van de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, niet te implementeren. Hierdoor wordt het lastiger om groepsacties uit te voeren. Nu is piraterij betreffende inbreuken op de rechten van vele honderden rechthebbenden geen uitzondering, zodat groepsacties wel te verwachten zijn. De huidige mogelijkheid om via volmachten een groepsactie uit te voeren is, zo menen genoemde leden, wel heel omslachtig en tijdrovend. Waarom is de kans niet gegrepen om ook artikel 4 van de richtlijn te implementeren?

Artikel 8 van de richtlijn geeft de rechthebbenden een aanspraak op informatie over de bronnen van inbreukmakende producten en het distributienetwerk. Het wetsvoorstel sluit tussenpersonen (Internetproviders) echter buiten deze informatieplicht. Genoemde leden vragen waarom voor deze vorm is gekozen. Zij menen dat juist van Internetproviders een rol verwacht mag te worden te spelen in kader van bestrijding Internetpiraterij. Zij wijzen ook op de felle kritiek van de Stichting BREIN op dit punt. Graag een reactie van de regering.

Artikel 9 van de richtlijn voorziet in de mogelijkheid voor de rechthebbende om van de inbreukmaker of de tussenpersoon staking van de dienstverlening te vorderen. Rechthebbende kan dus van de Internetprovider vragen om een website lam te leggen. Pas na kritiek van de Raad van State is de wetgever over gegaan tot implementatie van dit artikel, maar dan in zeer minimale vorm. De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een antwoord op de vraag waarom er niet voor gekozen is om dit artikel volledig te implementeren. Waarom zouden internetproviders niet gehouden kunnen zijn inbreukmakende websites af te sluiten?

Ook pas na aansporing door de Raad van State gaat de wetgever over tot implementatie van het bevel tot zekerheidsstelling door een tussenpersoon. Echter, is de conclusie juist dat deze zekerheidsstelling niet gevorderd kan worden voor belangrijke gebieden van het auteursrecht, het naburige recht en het databankenrecht? Ten onrechte namelijk zou de wetgever ervan uitgaan dat voor bovengenoemde drie wetten de zekerheidsstelling al in de InfoSoc Richtlijn behandeld zou worden. Dit artikel uit de InfoSoc Richtlijn is in Nederland echter niet opgenomen. Graag een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het ontwerp voor de nieuwe maatregelen beschrijving/bemonstering en het conservatoir bewijsbeslag de weg is gevolgd van een sui generis. Als de visie van deze leden juist is, zijn bemonstering en gedetailleerde beschrijving wel conservatoire maatregelen maar geen beslag. Dat roept wel de vraag op of een termijn voor de hoofdeis hier op zijn plaats is en wat de «status» is van de eventueel genomen monsters, ze liggen immers niet onder beslag. De persoon die ze onder zich heeft is wel bewaarder maar geen gerechtelijk bewaarder. Op welk stadium zouden de monsters eventueel teruggegeven moeten worden want de regeling van artikel 704 Rv is immers niet van toepassing?

Het nieuwe bewijsbeslag is terecht aangemerkt als een maatregel tot bewaring van recht, zonder executoriale pendant, althans de leden van de VVD-fractie gaan er van uit dat dit beslag niet in een executoriale fase over kan gaan en dat het aan de rechter is om aan te geven wat er met de beslagen zaken zal moeten gebeuren. Anderzijds roept dat wel de vraag op in hoeverre artikel 704 Rv toch toepasselijk blijft na een afwijzende vordering in eerste instantie: blijft het beslag liggen?

Verder dringt zich de vraag op welke hoofdeis ingesteld zou moeten worden. Verhaalsbeslagen leiden tot toewijzing van een vordering, een afgifte-actie conform artikel 735 Rv tot een afgifte maar wel op basis van een daartoe strekkende eis en het «maritale» beslag van artikel 768Rv is gekoppeld aan een echtscheidingseis. Maar welke eis wordt geacht aan te sluiten bij dit beslag?

Gezien het bijzondere karakter van de nieuwe maatregelen dringt zich ook nog de vraag op of artikel 461 D Rv van toepassing kan zijn. Deze vraag komt op omdat beschrijving en bemonstering geen beslagen zijn en het bewijsbeslag geen functie tot uitwinning of afgifte van artikel 491 Rv heeft. In dit verband wijzen de leden er op dat in de memorie van toelichting in de laatste regel van 4.1 op pagina 11 er sprake is van beslag bij een derde. Dit is nu net een situatie die in de praktijk zoveel mogelijk wordt vermeden omdat NJ 1951, 525 daaraan in de weg staat en de werking ex tunc van artikel 461D. Is de visie van de leden van de VVD-fractie juist dat beschrijving, bemonstering en bewijsbeslag in principe altijd ook tegen een derde/gerequestreerde gericht mag worden? Een inbreukactie/beslag mag immers ook altijd tegen een derde worden gericht die houder is van de inbreukmakende zaken.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Internet Service Providers (ISP’s) als «tussenpersonen» een centrale rol spelen in het handhaven van intellectuele-eigendomsrechten. De discussie is daarbij wanneer ISP’s gehouden kunnen worden om bepaalde sites waar deze rechten worden geschonden te verwijderen. In het wetsvoorstel leidt dat tot een vijf-stappenplan waarbij de belangen van de rechthebbende worden afgewogen tegen die van de ISP. De vraag is of dit een geldige afweging moet zijn. De belangen zijn voor de ISP volstrekt ongelijk aan degene die auteursrecht heeft. Kan de regering verhelderen waarom zij kiest voor een dergelijke afweging?

In de praktijk blijkt volgens de leden van de SP-fractie dat de houders van auteursrechten in feite minimale bescherming krijgen. Zij zijn afhankelijk van de goodwill van de ISP’s om op te treden. Zij vragen de regering of auteursrechten een zelfstandig goed zijn. Vindt de regering niet dat de rechtsbescherming van de auteurs van muziek, literatuur of film onafhankelijk moet zijn van de medewerking van de ISP’s? Zo ja, is de regering bereid om die rechtsbescherming gestalte te geven door inzet van capaciteit? Zo niet, waarom niet?

De ISP’s zitten in een aansprakelijkheidsspagaat, constateren de leden van de SP-fractie. Doen deze ISP’s niets, dan zijn ze aansprakelijk voor de gemelde wetsovertredingen. Halen de ISP’s op basis van een onterechte melding een site uit de lucht, dan kunnen ze aangeklaagd worden door de eigenaar van de site. De ISP’s hebben, met andere woorden, een taak als wetshandhaver gekregen die bij Justitie en de rechterlijke macht thuishoort. De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat dit bij flagrante wetsovertredingen zoals bij kinderporno weinig problemen oplevert, maar dat dit bij de bescherming van auteursrechten anders ligt. De vraag is of ISP’s voldoende inhoudelijke wetskennis hebben om deze wet te handhaven. Voorts speelt de vraag of er, bij een onterechte verwijdering van de site, wel een adequate verhaalmogelijkheid is. Leidt dit systeem, zo vragen de leden van de SP-fractie aan de regering, niet tot een Kafkaëske strijd tussen site-eigenaar en de ISP, waarbij geen van beiden een gezaghebbende autoriteit is. De leden van de SP-fractie stellen voor om Justitie verantwoordelijk te maken voor het verwijderen van sites. Dat maakt de situatie veel duidelijker en legt de verantwoordelijkheid op de juiste plek. Deze leden horen daar graag een afgewogen oordeel over, dat zich niet beperkt tot praktische zaken en capaciteitsgebrek.

De leden van de SP-fractie concluderen dat het overhevelen van de handhavingstaken aan de ISP’s de rechthebbenden geen recht doen en de ISP’s in een onmogelijk parket brengen. Zij vinden dat de regering – als zij dit serieus neemt – de auteurs een betere bescherming moeten bieden via opsporing en de verantwoordelijkheid moeten nemen voor de verwijderingen van de sites door ISP’s.

II ARTIKELEN

I Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

I, Onderdeel B

Artikel 1019b

De leden van de PvdA-fractie vragen of een privaatrechtelijke organisatie op basis van artikel 1019b zelf bij mensen thuis materialen in beslag mag nemen ter veiligstelling van bewijsmateriaal.

Artikel 1019e

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 1019e wordt beschreven dat een rechter bij spoed een voorziening kan treffen zonder dat de vermeende inbreukmaker ter zitting aanwezig hoeft te zijn. Waarom acht de regering het niet wenselijk dat de gedaagde aanwezig is bij een dergelijke zaak om zich te kunnen verweren?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA) en Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA) en Vergeer (SP).

Naar boven